TOELICHTING
Algemeen
Deze regeling stelt ter uitvoering van de Rijkswet op het Nederlanderschap en het
Besluit naturalisatietoets regels over de naturalisatietoets. In verband met de wet
van 13 september 2012 tot wijziging van de Wet inburgering en enkele andere wetten
in verband met de versterking van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige
(Stb. 2012, 430) en het besluit van 25 september 2012 tot wijziging van het Besluit inburgering en
enkele andere besluiten in verband met de versterking van de eigen verantwoordelijkheid
van de inburgeringsplichtige (Stb. 2012, 432) wijzigt tevens de in het kader van de Rijkswet op het Nederlanderschap gebruikte
naturalisatietoets. De reden hiervoor is dat de naturalisatietoets het krachtens de
Wet inburgering vastgestelde inburgeringsexamen is. Hierop is het Besluit naturalisatietoets
aangepast (Stb. 2012, 521). Deze wijzigingen treden op 1 januari 2013 in werking.
De wet van 13 september 2012 en het naar aanleiding hiervan gewijzigde besluit van
25 september 2012 bepalen dat in een aantal gevallen rechten en verplichtingen die
voortvloeien uit de wet en het besluit zoals deze luidden voor de inwerkingtreding
van toepassing blijven. Dit overgangsrecht werkt door in de onderhavige regeling.
De invoeringstermijn bedraagt minder dan twee maanden en wijkt daarmee af van het
in het Kabinetsstandpunt inzake Vaste Verandermomenten neergelegde uitgangspunt. Deze
regeling betreft een wijziging van de Regeling naturalisatietoets Nederland in verband
met de inwerkingtreding van de Wet inburgering, het Besluit inburgering en het Besluit
naturalisatietoets op 1 januari 2013, waarvoor afwijking van het uitgangspunt inzake
een invoeringstermijn van ten minste twee maanden is toegestaan (uitzonderingsgrond
1, Kamerstukken II 2009/10, 29 515, nr. 309, blz. 4). De onderhavige wijziging heeft een directe relatie met de eerdergenoemde
wetgeving die in het Staatsblad is gepubliceerd op 28 september 2012 (Wet inburgering
en Besluit inburgering) en 31 oktober 2012 (Besluit naturalisatietoets).
Artikelsgewijs
A
In artikel 1 vervalt onderdeel d, inhoudende de begripsomschrijving van de DUO (Dienst
Uitvoering Onderwijs van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap). Dit
onderdeel is overbodig geworden gelet op de delegatiebepaling in artikel 7, vierde
lid, van de nieuwe Wet inburgering en de uitwerking daarvan bij of krachtens het nieuwe
Besluit inburgering. De op basis hiervan vastgestelde regels zijn ook van toepassing
op de naturalisatietoets, zo bepaalt artikel 2, tweede lid, van de onderhavige regeling.
B
Onder verwijzing naar de relevante bepalingen uit de Wet inburgering en het Besluit
inburgering bepaalt artikel 2 wanneer de verzoeker tot naturalisatie de naturalisatietoets
heeft behaald. Dat is het geval als hij het door de Minister voor Immigratie, Integratie
en Asiel vastgestelde inburgeringsexamen met goed gevolg heeft afgelegd. De artikelen
van de Wet inburgering en de daarop gebaseerde regelgeving, die het inburgeringsexamen
regelen, worden in het tweede lid van het artikel van toepassing verklaard, tenzij
deze regeling iets anders bepaalt. Dit laatste is bijvoorbeeld het geval bij de toepassing
van het inburgeringsexamen voor naturalisandi die woonachtig zijn buiten het Koninkrijk.
De van toepassingverklaring bij naturalisatie van hetgeen is bepaald in regelgeving
krachtens artikel 7, vierde lid, onderdelen b tot en met g, van de Wet inburgering
betekent dat veel praktische zaken via de regelgeving van de inburgering zijn geregeld,
zoals bijvoorbeeld het bedrag dat de kandidaat betaalt voor het afleggen van het examen
of de identificatie van de persoon die aan het examen deelneemt.
Het derde en vierde lid van artikel 2 bevatten overgangsrecht. Hierin is geregeld
dat de bepalingen met betrekking tot het inburgeringsexamen zoals deze golden voor
de inwerkingtreding van de wet van 13 september 2012 en de daarop gebaseerde regelgeving
ook in het kader van het afnemen van de naturalisatietoets blijven gelden tot 1 januari
2015. Hiermee hoeven personen die al de nodige inspanningen hebben gedaan om zich
voor te bereiden voor de naturalisatietoets, geen extra inspanningen te doen om zich
alsnog voor te bereiden op het nieuwe examen.
C
Artikel drie bepaalt aan welke verplichtingen een buiten het Koninkrijk woonachtige
verzoeker om naturalisatie moet voldoen, wil hij voldoen aan de in artikel 2, eerste
lid, van het Besluit naturalisatietoets gestelde mate van kennis van de taal alsmede
van de staatsinrichting en maatschappij. Betrokkene dient zijn naturalisatieverzoek
in bij de Nederlandse vertegenwoordiging in het buitenland, ook als hij de keuze maakt
om het examen in Nederland af te leggen. De naturalisatietoets kan hij naar keuze
afleggen bij de Nederlandse vertegenwoordiging in het buitenland dan wel in Nederland.
De huidige naturalisatietoets bij de Nederlandse vertegenwoordiging in het buitenland,
het centraal deel van het inburgeringsexamen dat bestaat uit de een elektronisch praktijkexamen,
een toets gesproken Nederlands en een examen in de kennis van de Nederlandse samenleving,
wordt gehandhaafd en blijft het examen dat op de posten wordt afgenomen. Dat betekent
dat het nieuwe inburgeringsexamen vooralsnog niet in het buitenland kan worden afgelegd.
Het hoofd van de post neemt het examen af overeenkomstig het in de bijlage van deze
Regeling opgenomen examenreglement naturalisatietoets.
Om te kunnen deelnemen aan het examen bepaalt artikel 3.4 van het Besluit inburgering
dat identificatie van de kandidaat geschiedt door middel van een document als bedoeld
in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. Omdat de buiten het Koninkrijk
woonachtige kandidaten niet beschikken over een op grond van de Vreemdelingenwet 2000
afgegeven verblijfsdocument, is voor hen in het vijfde lid bepaald dat zij zich identificeren
met een geldig nationaal (buitenlands) paspoort.
In afwijking van het bepaalde in artikel 3.10, eerste lid van het Besluit inburgering
is opgenomen dat het uitreiken van het inburgeringsdiploma aan de kandidaat geschiedt
door het hoofd van de post. De DUO zendt hiertoe het desbetreffende diploma aan het
Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Het zevende lid bepaalt het bedrag dat de kandidaat betaalt op de buitenlandse vertegenwoordiging
voor het afleggen van de examenonderdelen van het centraal deel van het inburgeringsexamen.
De bedragen zijn niet gewijzigd.
D
Op grond van artikel 3, derde lid, van het besluit kan bij ministeriele regeling worden
voorzien in gedeeltelijke vrijstelling van de naturalisatietoets. Artikel 4 bevat
deze gedeeltelijke vrijstellingen. Het gaat niet om nieuwe (gedeeltelijke) vrijstellingen.
Artikel 4 waarborgt dat de bestaande gedeeltelijke vrijstellingen behouden blijven,
onder verwijzing naar de relevante bepalingen in zowel de oude als de nieuwe inburgeringsregelgeving.
E
Op grond van artikel 4, aanhef en onder a, van het besluit wordt het verzoek tot naturalisatie
niet afgewezen om de reden dat de naturalisatietoets niet is behaald indien de verzoeker
ten genoegen van de minister aantoont wegens een psychische of lichamelijke, dan wel
een verstandelijke handicap niet binnen vijf jaar in staat is de naturalisatietoets
te behalen. Artikel 5 van de regeling bepaalt wat als voldoende bewijs van de belemmering
geldt. In dit artikel is, onder vernummering van het vierde lid tot vijfde lid, een
nieuw vierde lid ingevoegd. Daarin is bepaald dat de verzoeker, die woonachtig is
in Nederland, de belemmering of handicap kan aantonen met een beschikking van de Minister
voor Immigratie, Integratie en Asiel op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en
onder a, van de Wet inburgering waarin hij is ontheven van de inburgeringsplicht.
Dit kan vanaf 1 januari 2013. Op grond van deze bepaling ontheft deze minister van
de inburgeringsplicht indien de betrokkene heeft aangetoond door een psychische of
lichamelijke belemmering, dan wel een verstandelijke handicap, blijvend niet in staat
te zijn het inburgeringsexamen te behalen. Is deze beschikking op de dag van indiening
van het naturalisatieverzoek niet ouder dan drie jaar, dan is betrokkene in het kader
van het naturalisatieverzoek ontheven van de naturalisatietoets. Deze termijn komt
overeen met de termijn in het derde lid. Er is gekozen voor een in jaren beperkte
geldigheidsduur omdat de situatie van betrokkene in gunstige zin kan zijn veranderd
en op het moment van het naturalisatieverzoek het examen wel zou kunnen worden afgelegd
en/of behaald.
Het derde lid is omgevormd tot een overgangsbepaling. Het gaat uit van een door het
college van burgemeester en wethouders aan de verzoeker afgegeven beschikking op grond
van de tot 1 januari 2013 geldende Wet inburgering. Voor de duidelijkheid zijn in
het derde lid de woorden ‘die woonachtig is in Nederland’ en ‘college van burgemeester
en wethouders’ toegevoegd. Hiermee is geen inhoudelijke wijziging beoogd.
F
In artikel 6, eerste lid, wordt geregeld dat een verzoeker tot naturalisatie onder
voorwaarden niet verplicht is de naturalisatietoets af te leggen. Een van de voorwaarden
was dat verzoeker de toets gesproken Nederlands, bedoeld in artikel 3.9, eerste lid,
onderdeel b, van het Besluit inburgering zoals dit op 31 december 2012 luidde met
succes heeft afgelegd. Deze voorwaarde is vervangen door de voorwaarde dat de verzoeker
het onderdeel spreekvaardigheid van het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 3.9,
eerste lid, onderdeel d, van het Besluit inburgering met succes heeft afgelegd. Hiermee
is geen inhoudelijke wijziging beoogd.
G
Artikel 7 vervalt. Artikel 7 is een overgangsbepaling met betrekking tot de inwerkingtreding
van de regeling die uitgewerkt is.
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
F. Teeven.