Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatscourant 2012, 25949 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatscourant 2012, 25949 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
De Minister van Economische Zaken;
Gelet op richtlijn nr. 92/52/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 18 juni 1992 inzake volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding die voor de uitvoer naar derde landen is bestemd (PbEG 1992 L 179), verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Gemeenschappen van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad (PbEG 2000 L 204), verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (PbEG 2001 L 147), verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsvoorschriften (PbEG 2002 L 31), verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (PbEU 2004 L 139), verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PbEU 2004 L 139), verordening (EG) nr. 854/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke voorschriften voor de organisatie van de officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (PbEU 2004 L 139), verordening (EG) nr. 2073/2005 van de Commissie van 15 november 2005 inzake microbiologische criteria voor levensmiddelen (PbEU 2005 L 338), verordening (EG) nr. 2074/2005 van de Commissie van 5 december 2005 tot vaststelling van uitvoeringsmaatregelen voor bepaalde producten die onder Verordening (EG) nr. 853/2004 vallen en voor de organisatie van officiële controles overeenkomstig de Verordeningen (EG) nr. 854/2004 en (EG) nr. 882/2004, tot afwijking van Verordening (EG) nr. 852/2004 en tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 853/2004 en (EG) nr. 854/2004 (PbEG 2005 L 338), verordening (EG) nr. 2075/2005 van de Commissie van 5 december 2005 tot vaststelling van specifieke voorschriften voor de officiële controles op Trichinella in vlees (PbEU 2005 L 338), verordening (EG) nr. 509/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake gegarandeerde traditionele specialiteiten voor landbouwproducten en levensmiddelen (PbEU 2006 L 93), verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (PbEU 2006 L 93), verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91 (PbEU 2007 L 189), verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (PbEU 2007 L 299), verordening (EG) nr. 1523/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2007 houdende een verbod op het in de handel brengen, de invoer naar en de uitvoer uit de Gemeenschap van katten- en hondenbont en van producten die dergelijk bont bevatten (PbEG 2007 L 343), verordening (EG) nr. 543/2008 van de Commissie van 16 juni 2008 houdende uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat betreft de handelsnormen voor vlees van pluimvee (PbEU 2008 L 157), verordening (EG) nr. 566/2008 van de Commissie van 18 juni 2008 tot vaststelling van de uitvoeringsbesluiten voor Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat betreft de afzet van vlees van runderen die niet ouder zijn dan twaalf maanden (PbEU 2008 L 160), verordening (EG) nr. 589/2008 van de Commissie van 23 juni 2008 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat betreft de handelsnormen voor eieren (PbEU 2008 L 163), verordening (EG) nr. 889/2008 van de Commissie van 5 september 2008 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) 834/2007 van de Raad inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten, wat de biologische productie, de etikettering en de controle betreft (PbEU 2008 L 250), verordening (EG) nr. 1235/2008 van de Commissie van 8 december 2008 houdende bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad wat de regeling voor de invoer van biologische producten uit derde landen betreft (PbEU 2008 L 334), verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europese Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (PbEU 2009 L 300), verordening (EU) nr. 142/2011 van de Commissie van 25 februari 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot uitvoering van Richtlijn 97/78/EG van de Raad wat betreft bepaalde monsters en producten die vrijgesteld zijn van veterinaire controles aan de grens krachtens die richtlijn (PbEU 2011 L 54), de artikelen 3.3, eerste lid, 3.4, derde lid, 6.2, eerste lid, 6.4, eerste lid, en 7.6 van de Wet dieren, artikel 4b, tweede lid, onderdeel a, van de Wegenverkeerswet 1994, de artikelen 2.1, 2.6, 2.7, 2.8, 2.10 en 3.1 van het Besluit dierlijke producten en artikel 4.4 van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren;
Besluit:
In deze regeling wordt verstaan onder:
Besluit dierlijke producten;
Minister van Economische Zaken;
Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit;
verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (PbEG 2001 L 147);
verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91 (PbEU 2007 L 189).
De minister is bevoegd de besluiten te nemen waartoe een voorschrift van een EU-verordening als bedoeld in de artikelen 2.1, 2.7 of 3.1 van het besluit een tot de overheid behorend orgaan of een door de overheid aangesteld persoon de opdracht geeft of de keuze laat, tenzij in deze regeling anders is bepaald.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsvoorschriften (PbEG 2002 L 31);
verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (PbEU 2004 L 139);
verordening (EG) nr. 2073/2005 van de Commissie van 15 november 2005 inzake microbiologische criteria voor levensmiddelen (PbEU 2005 L 338);
verordening (EG) nr. 2074/2005 van de Commissie van 5 december 2005 tot vaststelling van uitvoeringsmaatregelen voor bepaalde producten die onder Verordening (EG) nr. 853/2004 vallen en voor de organisatie van officiële controles overeenkomstig de Verordeningen (EG) nr. 854/2004 en (EG) nr. 882/2004, tot afwijking van Verordening (EG) nr. 852/2004 en tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 853/2004 en (EG) nr. 854/2004 (PbEG 2005 L 338).
Deze paragraaf is van toepassing op exploitanten van levensmiddelenbedrijven als bedoeld in sectie I tot en met IV van bijlage III bij verordening (EG) nr. 853/2004.
1. Indien in een EU-verordening over de productie van vlees na het doden van dieren als bedoeld in artikel 3.2, eerste en derde lid, van de wet een taak wordt opgedragen aan de officiële dierenarts is een dierenarts, verbonden aan de NVWA, daartoe bevoegd, voor zover die taak niet bestaat uit het nemen van besluiten.
2. Een aanvraag tot verlening van een erkenning als bedoeld in artikel 4 van verordening (EG) nr. 853/2004 en de onderdelen 4.3, onder a, 8.1 en 9, aanhef en onder e, van bijlage V bij verordening (EG) nr. 999/2001 wordt ingediend bij de NVWA.
1. Voorschriften van EU-verordeningen als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van de wet zijn:
a. artikel 8, derde lid, en bijlage V, punten 7, 8.1 en 11.3, bij verordening (EG) nr. 999/2001;
b. de artikelen 14, 17, eerste lid, 18 en 19 van verordening (EG) nr. 178/2002;
c. de artikelen 3 en 4, eerste, tweede en derde lid, 5, eerste lid, tweede lid, laatste alinea, en vierde lid, 6, tweede lid, laatste alinea, en derde lid, van verordening (EG) nr. 852/2004;
d. de artikelen 3 en 4, eerste tot en met vierde lid, 5 en 7, eerste lid, van verordening (EG) nr. 853/2004;
e. de artikelen 3, 4, 5, eerste lid, tweede lid, eerste alinea, en vijfde lid, 7, eerste, tweede en vierde lid, en 8 van verordening (EG) nr. 2073/2005;
f. artikel 6 ter van verordening (EG) nr. 2074/2005;
g. de artikelen 2, 4, en 9 van verordening (EG) nr. 2075/2005.
2. Het eerste lid is niet van toepassing, indien een bepaalde handeling of toestand in deze paragraaf of door middel van een ontheffing is toegestaan en is voldaan aan daarbij gestelde voorwaarden.
Het is verboden op vlees van dieren waarbij een noodslachting is uitgevoerd een gezondheidsmerk als bedoeld in bijlage III, sectie I, hoofdstuk VI, onderdeel 9, van verordening (EG) nr. 853/2004 aan te brengen, tenzij is voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in dat hoofdstuk.
Het is toegestaan, met toepassing van:
a. bijlage V, onderdeel 4.3, aanhef en onder a, van verordening (EG) nr. 999/2001, ruggenmerg van schapen en geiten te verwijderen in daarvoor erkende uitsnijderijen;
b. bijlage V, onderdeel 9, van verordening (EG) nr. 999/2001, kopvlees van runderen te verzamelen in daarvoor erkende uitsnijderijen, indien is voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in dat onderdeel;
c. artikel 5, zesde lid, onderdeel a, van verordening (EG) nr. 854/2004, dat personeel van een slachthuis bijstand verleent bij de officiële controles.
1. Een verzoek tot beoordeling van een gids voor goede praktijken als bedoeld in artikel 8 van verordening (EG) nr. 852/2004 wordt ingediend bij de NVWA.
2. De beoordeling, bedoeld in het eerste lid, vindt plaats op grond van de voorwaarden, bedoeld in artikel 8, derde lid, van verordening (EG) nr. 852/2004.
3. Indien niet langer is voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in het tweede lid, trekt de minister de beoordeling in.
1. Indien voor de toepassing van bijlage III, sectie I, hoofdstuk VII, punt 3, van verordening (EG) nr. 853/2004 gebruik wordt gemaakt van een goedgekeurd vervoermiddel, wordt de keuring van het vervoermiddel verricht door de Dienst Wegverkeer, bedoeld in artikel 4a van de Wegenverkeerswet 1994.
2. Ter vergoeding van de kosten voor keuring als bedoeld in het eerste lid wordt bij de aanvrager van een keuring een bedrag in rekening gebracht overeenkomstig de door de Dienst Wegverkeer vastgestelde tarieven voor de keuring van koelvoertuigen op grond van de Wet grensoverschrijdend vervoer van aan bederf onderhevige levensmiddelen.
1. De minister beslist op een aanvraag tot herkeuring als bedoeld in artikel 2.5, eerste lid, van het besluit.
2. Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid wordt ingediend bij de NVWA:
a. binnen 12 uur na afloop van de dag waarop de beslissing met betrekking tot het vlees, bedoeld in artikel 2.5, eerste lid, van het besluit is genomen;
b. indien op de dag, bedoeld in onderdeel a, een zondag of een of meer erkende feestdagen volgt of volgen, binnen 12 uur na afloop daarvan, of
c. onmiddellijk na de beslissing met betrekking tot het vlees, bedoeld in artikel 2.5, eerste lid, van het besluit, indien het organen of delen van organen betreft.
3. Herkeuring wordt verricht door een andere officiële dierenarts dan degene die de oorspronkelijke keuring heeft uitgevoerd.
In hoofdstuk 2, paragraaf 2, wordt verstaan onder:
het door het melken van een of meer koeien verkregen product, zonder dat daaraan stoffen zijn toegevoegd of onttrokken;
legrijp dier van de soort Gallus gallus dat wordt gehouden voor de productie van andere eieren dan broedeieren;
richtlijn 92/52/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 18 juni 1992 inzake volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding die voor de uitvoer naar derde landen is bestemd (PbEG 1992 L 179);
pluimveeras waarvan de daartoe behorende dieren gemiddeld met ten hoogste 40 gram per dag groeien;
verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Gemeenschappen van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad (PbEG 2000 L 204);
verordening (EG) nr. 509/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake gegarandeerde traditionele specialiteiten voor landbouwproducten en levensmiddelen (PbEU 2006 L 93);
verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (PbEU 2006 L 93);
verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (PbEU 2007 L 299);
verordening (EG) nr. 543/2008 van de Commissie van 16 juni 2008 houdende uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat betreft de handelsnormen voor vlees van pluimvee (PbEU 2008 L 157);
verordening (EG) nr. 566/2008 van de Commissie van 18 juni 2008 tot vaststelling van de uitvoeringsbesluiten voor Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat betreft de afzet van vlees van runderen die niet ouder zijn dan twaalf maanden (PbEU 2008 L 160);
verordening (EG) nr. 589/2008 van de Commissie van 23 juni 2008 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat betreft de handelsnormen voor eieren (PbEU 2008 L 163);
verordening (EG) nr. 889/2008 van de Commissie van 5 september 2008 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) 834/2007 van de Raad inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten, wat de biologische productie, de etikettering en de controle betreft (PbEU 2008 L 250);
verordening (EG) nr. 1235/2008 van de Commissie van 8 december 2008 houdende bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad wat de regeling voor de invoer van biologische producten uit derde landen betreft (PbEU 2008 L 334);
dier van de soort Gallus gallus dat wordt gehouden voor de productie van vlees.
De onderwerpen, bedoeld in artikel 2.10 van het besluit, zijn:
a. voor Stichting COKZ: de bescherming van kwaliteitsaanduidingen van landbouwproducten en levensmiddelen van dierlijke oorsprong, handelsnormen voor eieren en vlees van pluimvee, zuigelingenvoeding bestemd voor derde landen en nationale kwaliteitsvoorschriften voor kaas;
b. voor Stichting Skal: de biologische productiemethode.
De Stichting Skal is de controlerende autoriteit, bedoeld in artikel 27, vierde lid, onderdeel a, van verordening (EG) nr. 834/2007.
Het is verboden bij het in de handel brengen of etiketteren van of reclame maken voor producten te verwijzen naar de biologische productiemethode, bedoeld in verordening (EG) nr. 834/2007 en het logo, bedoeld in artikel 25 van die verordening, tenzij is voldaan aan de voorschriften van die verordening, van verordening (EG) nr. 889/2008, verordening (EG) nr. 1235/2008 en deze paragraaf.
1. De inkennisstelling, bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, van verordening (EG) nr. 834/2007, wordt gedaan bij Stichting Skal.
2. Met toepassing van artikel 28, tweede lid, van verordening (EG) nr. 834/2007 is artikel 28, eerste lid, van die verordening niet van toepassing op marktdeelnemers die producten direct aan de eindconsument of eindgebruiker verkopen, mits zij deze producten niet produceren, bereiden of opslaan op een plaats die geen verband houdt met het verkooppunt, of dergelijke activiteiten aan een derde partij hebben uitbesteed.
1. Een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van verordening (EG) nr. 889/2008 wordt ingediend bij de minister.
2. Een aanvraag voor ontheffing om gelijkwaardige producten als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van verordening (EG) nr. 1235/2008 overeenkomstig dat artikel in de handel te brengen, wordt ingediend bij de minister.
1. Met toepassing van artikel 39 van verordening (EG) nr. 889/2008 mogen bedrijven met ten hoogste tien runderen die dieren aanbinden, indien is voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in dat artikel.
2. Met toepassing van artikel 27, vierde lid, van verordening 889/2008 is het tijdens de drie maanden die voorafgaan aan Pasen toegestaan eieren te kleuren met gebruikmaking van natuurlijke kleurstoffen en lakmiddelen.
De maximale omvang van de mestproductie per hectare landbouwgrond, bedoeld in artikel 15 van verordening (EG) nr. 889/2008, bedraagt de hoeveelheid stikstof zoals opgenomen in de bijlage bij deze regeling, of, indien de betreffende diercategorie daarin ontbreekt, in bijlage D van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet.
De Stichting COKZ is ten aanzien van nationale productdossiers voor zuivelproducten, eieren en vlees van pluimvee verantwoordelijk voor de controles met betrekking tot de in verordening (EG) nr. 509/2006 en verordening (EG) nr. 510/2006 gestelde verplichtingen en voor de verificatie inzake de inachtneming van productdossiers voordat een product op de markt wordt gebracht.
1. Voorschriften van EU-verordeningen als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van de wet zijn:
a. de artikelen 12 en 13 van verordening (EG) nr. 509/2006;
b. de artikelen 8, 13, eerste, derde en vierde lid, en 14, eerste lid, van verordening (EG) nr. 510/2006.
2. Het is verboden misbruik of misleidend gebruik te maken van het begrip ‘gegarandeerde traditionele specialiteit’, de afkorting ‘GTS’ of het bijbehorende communautaire symbool of overeenkomstig artikel 13, tweede lid, van verordening (EG) nr. 509/2006 geregistreerde en gereserveerde benamingen na te bootsen.
1. Bij het Hoofdproductschap Akkerbouw worden ingediend:
a. een aanvraag tot registratie als bedoeld in artikel 7 van verordening (EG) nr. 509/2006 en artikel 5 van verordening (EG) nr. 510/2006;
b. een verzoek tot wijziging van een productdossier als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van verordening (EG) nr. 509/2006 en artikel 9, eerste lid, van verordening(EG) nr. 510/2006;
c. een verzoek tot annulering van een registratie als bedoeld in artikel 12, tweede lid, van verordening (EG) nr. 510/2006.
2. Het Hoofdproductschap Akkerbouw geeft kennis van een aanvraag tot registratie en een verzoek tot wijziging of annulering in het Mededelingen- en Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie.
3. Binnen vier weken na de kennisgeving, bedoeld in het tweede lid, kan een belanghebbende als bedoeld in artikel 7, vijfde lid, van verordening (EG) nr. 509/2006 of artikel 5 van verordening (EG) nr. 510/2006 bezwaar maken als bedoeld in die artikelen tegen de aanvraag of het verzoek door middel van een gemotiveerde verklaring aan het Hoofdproductschap Akkerbouw.
4. Indien de aanvraag tot registratie of het verzoek tot wijziging of annulering aan de voorschriften van verordening (EG) nr. 509/2006 of verordening (EG) nr. 510/2006 voldoet, zendt de minister deze door naar de Europese Commissie.
1. Het Hoofdproductschap Akkerbouw geeft kennis van een door de Europese Commissie voorgenomen of ingeschreven registratie, wijziging van een productdossier of annulering van een registratie onmiddellijk na publicatie daarvan in het Publicatieblad van de Europese Unie in het Mededelingen- en Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie.
2. Binnen vier maanden na de datum van bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie kan een belanghebbende als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van verordening (EG) nr. 509/2006 of artikel 7, tweede lid, van verordening (EG) nr. 510/2006 bedenkingen tegen de voorgenomen registratie, wijziging van een productdossier of annulering van een registratie kenbaar maken door middel van toezending van een gemotiveerde verklaring aan het Hoofdproductschap Akkerbouw.
3. De minister betrekt de verklaring, bedoeld in het tweede lid, bij de overweging omtrent het instellen van bezwaar tegen een registratie, wijziging van een productdossier of annulering van een registratie bij de Europese Commissie als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van verordening (EG) nr. 509/2006 en artikel 7, eerste lid, van verordening (EG) nr. 510/2006.
De Stichting COKZ is bevoegd de besluiten te nemen waartoe voorschriften van verordening (EG) nr. 543/2008 en verordening (EG) nr. 589/2008 een tot de overheid behorend orgaan of een door de overheid aangesteld persoon de opdracht geeft of de keuze laat.
1. Voorschriften als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van de wet, zijn:
a. artikel 113 ter en bijlage XI bis, punten II, III, IV, VI en VIII van verordening (EG) nr. 1234/2007 en de artikelen 3, 4 en 5 van verordening (EG) nr. 566/2008;
b. artikel 116 van verordening (EG) nr. 1234/2007 en:
1°. bijlage XIV, onderdeel A, punten II, III en IV, van die verordening en de artikelen 2, 4 5 tot en met 23 en 29 van verordening (EG) nr. 589/2008;
2°. bijlage XIV, onderdeel B, punt III, van die verordening en de artikelen 3 tot en met 20 van verordening (EG) nr. 543/2008;
c. artikel 11, aanhef en tweede streepje, van verordening (EG) nr. 1760/2000.
2. Het is verboden vlees van runderen die niet ouder zijn dan twaalf maanden in niet-voorverpakte vorm in de detailhandel aan te bieden aan de eindverbruiker, tenzij is voldaan aan bijlage IX bis, punt IV, eerste lid, onderdelen a en b, van verordening (EG) nr. 1234/2007.
Indien nodig voor het snijden en behandelen van vers vlees van pluimvee mag, in afwijking van de in bijlage XIV, onderdeel B, punt II, onder 2, van verordening (EG) nr. 1234/2007 vastgestelde temperatuurvoorschriften, de temperatuur van dat vlees gedurende een periode van ten hoogste 24 uur omlaag worden gebracht tot een temperatuur die niet lager is dan -8°C in de kern, in:
a. detailhandelszaken of in aan verkooppunten grenzende lokalen, waar het vlees uitsluitend wordt versneden en behandeld om het ter plaatse rechtsreeks aan de consument te kunnen leveren, en
b. de fabriek tijdens de productie van bereidingen op basis van vers vlees van pluimvee.
Het is verboden volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding uit Nederland uit te voeren naar een staat die geen lid van de Europese Unie is en geen partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, tenzij is voldaan aan:
a. de Warenwetregeling zuigelingenvoeding 2007;
b. de Codex Alimentarius, voor zover deze betrekking heeft op volledige zuigelingenvoeding of opvolgzuigelingenvoeding, of
c. de regels van het land van bestemming.
In deze paragraaf wordt onder bereiden mede verstaan: het ter rijping in opslag hebben van kaas en het elders dan op de plaats van verkoop aan de verbruiker vermalen, versnijden of raspen en het onmiddellijk verpakken van kaas.
1. Kaas die onder de benaming ‘Goudse kaas’ in de handel gebracht of verhandeld wordt, wordt op zodanige wijze bereid dat is voldaan aan de eigenschappen, bedoeld in het tweede en derde lid.
2. Goudse kaas is:
a. halfhard tot hard;
b. bereid uit koemelk;
c. ivoor tot geel van kleur;
d. platcilindrisch dan wel rechthoekig van vorm;
e. bereid uit gepasteuriseerde grondstoffen met voor Goudse kaas typische cultures van melkzuur- en aromavormende micro-organismen;
f. gezouten door pekelen.
3. Goudse kaas heeft:
a. een vetgehalte van ten minste 30% in de droge stof, en
b. een vochtgehalte van:
1° ten hoogste 52% bij een vetgehalte van 30% tot 40% in de droge stof;
2°. ten hoogste 48% bij een vetgehalte van 40 tot 48% in de droge stof;
3°. ten hoogste 45% bij een vetgehalte van 48% tot 60% in de droge stof;
4°. ten hoogste 38% bij een vetgehalte van 60% of hoger in de droge stof.
1. Kaas die onder de benaming ‘Edammer kaas’ in de handel gebracht of verhandeld wordt, wordt op zodanige wijze bereid dat is voldaan aan de eigenschappen, bedoeld in het tweede en derde lid.
2. Edammer kaas is:
a. halfhard tot hard;
b. bereid uit koemelk;
c. ivoor tot geel van kleur;
d. afgeplat bolvormig dan wel rechthoekig van vorm;
e. bereid uit gepasteuriseerde grondstoffen met voor Edammer kaas typische cultures van melkzuur- en aromavormende micro-organismen;
f. gezouten door pekelen.
3. Edammer kaas heeft:
a. een vetgehalte van ten minste 30% in de droge stof, en
b. een vochtgehalte van:
1°. ten hoogste 53% bij een vetgehalte van 30% tot 40% in de droge stof;
2°. ten hoogste 49% bij een vetgehalte van 40 tot 45% in de droge stof;
3°. ten hoogste 45% bij een vetgehalte van 45 % tot 50% in de droge stof;
4°. ten hoogste 43% bij een vetgehalte van 50% tot 60% in de droge stof;
5°. ten hoogste 38% bij een vetgehalte van 60% of hoger in de droge stof.
1. Kaas die onder de benaming ‘Commissiekaas’ in de handel gebracht of verhandeld wordt, wordt op zodanige wijze bereid dat is voldaan aan de eigenschappen, bedoeld in het tweede en derde lid.
2. Commissiekaas is:
a. halfhard tot hard;
b. bereid uit koemelk;
c. oranje tot oranjerood van kleur;
d. afgeplat bolvormig dan wel rechthoekig van vorm;
e. bereid uit gepasteuriseerde grondstoffen met voor Commissiekaas typische cultures van melkzuur- en aromavormende micro-organismen;
f. gezouten door pekelen.
3. Commissiekaas heeft:
a. een vetgehalte van ten minste 30% in de droge stof, en
b. een vochtgehalte van:
1°. ten hoogste 53% bij een vetgehalte van 30% tot 40% in de droge stof;
2°. ten hoogste 49% bij een vetgehalte van 40 tot 45% in de droge stof;
3°. ten hoogste 45% bij een vetgehalte van 45% tot 50% in de droge stof;
4°. ten hoogste 43% bij een vetgehalte van 50% tot 60% in de droge stof;
5°. ten hoogste 38% bij een vetgehalte van 60% of hoger in de droge stof.
4. In plaats van de benaming ‘Commissiekaas’ kan ook de benaming ‘Mimolette’ worden gebruikt.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
dierlijke bijproducten als bedoeld in artikel 3.20;
de ondernemer, bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, van de wet;
verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europese Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (PbEU 2009 L 300);
verordening (EU) nr. 142/2011 van de Commissie van 25 februari 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot uitvoering van Richtlijn 97/78/EG van de Raad wat betreft bepaalde monsters en producten die vrijgesteld zijn van veterinaire controles aan de grens krachtens die richtlijn (PbEU 2011 L 54);
verordening (EG) nr. 1523/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2007 houdende een verbod op het in de handel brengen, de invoer naar en de uitvoer uit de Gemeenschap van katten- en hondenbont en van producten die dergelijk bont bevatten (PbEG 2007 L 343).
1. Een aanvraag voor toestemming of een erkenning als bedoeld in verordening (EG) nr. 1069/2009 en verordening (EU) nr. 142/2011 wordt ingediend bij de NVWA.
2. De kennisgeving met het oog op registratie, bedoeld in artikel 23, eerste lid, onderdeel a, van verordening (EG) nr. 1069/2009, en de op grond van het eerste lid, onderdeel b, en het tweede lid van dat artikel te verstrekken informatie worden toegezonden aan de NVWA.
3. Een aanvraag tot verzending naar Nederland als bedoeld in artikel 48, eerste lid, van verordening (EG) nr. 1069/2009 wordt ingediend bij de NVWA.
4. Aan de NVWA wordt melding gedaan van:
a. een voornemen tot verzending als bedoeld in artikel 48, eerste lid, van verordening (EG) nr. 1069/2009 vanuit Nederland naar een lidstaat van de Europese Unie;
b. verzending van producten als bedoeld in artikel 48 derde lid, onderdelen a en b, van verordening (EG) nr. 1069/2009 vanuit Nederland naar een lidstaat van de Europese Unie;
c. de ontvangst van een zending producten als bedoeld in artikel 48, derde lid, onderdelen a en b, van verordening (EG) nr. 1069/2009 uit een lidstaat.
5. De melding, bedoeld in het vierde lid, onderdeel c, wordt op elektronische wijze gedaan.
6. De afgifte van een gezondheidsverklaring als bedoeld in bijlage XI, hoofdstuk I, afdeling I, punt 2, onderdeel c, en punt 3, van verordening (EU) nr. 142/2011 door de NVWA geldt als instemming als bedoeld in punt 1, onderdeel b, onder ii, van die bijlage.
1. Voorschriften van EU-verordeningen als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van de wet zijn:
a. de artikelen 4, eerste en tweede lid, 6, eerste lid, 11, eerste lid, 12, 13 en 14, 21, eerste tot en met derde lid, 22, eerste en tweede lid, 23, eerste en tweede lid, 24, 25, 26, eerste en tweede lid, 28, 29, eerste tot en met derde lid, 31, eerste lid, 32, eerste lid, 35, 36, 41, eerste en tweede lid, onderdelen c en d, 43, eerste tot en met derde lid, 44, derde lid, en 48, eerste, vierde en vijfde lid van verordening (EG) nr. 1069/2009;
b. de artikelen 3, 5, tweede lid, 6, derde tot en met vijfde lid, 8, eerste lid, 9, 10, eerste lid, 11, tweede en derde lid, 12, tweede en derde lid, 13,,15, 17, 19, 20, eerste en tweede lid, 21, eerste lid, 22, eerste lid, 23, 24, 25, eerste en derde lid, 27, tweede en derde lid, 28, tweede en vierde lid en 31 van verordening (EU) nr. 142/2011;
c. artikel 8, eerste lid, bijlage IV, onderdeel III, subonderdeel E, bijlage V, punt 3, en bijlage IX, hoofdstuk D, afdeling A en B, van verordening (EG) nr. 999/2001.
2. Het eerste lid is niet van toepassing, indien een bepaalde handeling of toestand in deze paragraaf of door middel van een ontheffing is toegestaan en is voldaan aan daarbij gestelde voorwaarden.
1. Het is de houder van landbouwhuisdieren, met uitzondering van pelsdieren, verboden keukenafval, etensresten of voedermiddelen die keukenafval bevatten of daarvan afkomstig zijn als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel b, van verordening (EG) nr. 1069/2009 voorhanden te hebben, tenzij het keukenafval of etensresten betreft dat is ontstaan in de huishouding van de houder en buiten het bereik van die dieren en uitsluitend verpakt voorhanden wordt gehouden in afwachting van afvoer.
2. Het is verboden keukenafval, etensresten of voedermiddelen die keukenafval of etensresten bevatten of daarvan afkomstig zijn als bedoeld in het eerste lid te vervoeren naar plaatsen waar landbouwhuisdieren, met uitzondering van pelsdieren, worden gehouden of af te leveren aan die houders.
De verplichting tot kennisgeving, bedoeld in artikel 23, eerste lid, onderdeel a, van verordening (EG) nr. 1069/2009, is niet van toepassing op exploitanten die:
a. jachttrofeeën of andere preparaten als bedoeld in artikel 20, vierde lid, van verordening (EU) nr. 142/2011 hanteren of vervaardigen;
b. voor onderzoek en diagnose bestemde monsters voor educatieve doeleinden hanteren of verwijderen.
1. Met toepassing van artikel 21, derde lid, van verordening (EG) nr. 1069/2009 en bijlage VIII, hoofdstuk III, onderdeel 4, onder a, bij verordening (EU) nr. 142/2011 is het toegestaan bij vervoer van dierlijke bijproducten in Nederland een ander handelsdocument als bedoeld in dat onderdeel te gebruiken.
2. Met toepassing van artikel 21, tweede lid, van verordening (EG) nr. 1069/2009 is het toegestaan mest zonder handelsdocument of gezondheidscertificaat te vervoeren, indien die mest in Nederland:
a. rechtstreeks wordt vervoerd tussen twee locaties van hetzelfde agrarische bedrijf, of
b. wordt vervoerd tussen agrarische bedrijven en gebruikers die de mest op het land uitrijden overeenkomstig de bij of krachtens het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet gestelde regels.
Met toepassing van artikel 16, onderdeel f, van verordening (EG) nr. 1069/2009 is het toegestaan om voor het maken van biodynamische preparaten als bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdeel c, van verordening (EG) nr. 834/2007 gebruik te maken van:
a. mest, niet gemineraliseerde guano en de inhoud van het maag-darmkanaal;
b. horens, hoorn en hoeven als bedoeld in artikel 10, onderdelen b, onder iii, en n, van verordening (EG) nr. 1069/2009;
c. de blaas, alsmede van de schedel en darmen voor zover dit niet gespecificeerd risicomateriaal als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel g, van verordening (EG) nr. 999/2001 betreft.
1. Met toepassing van artikel 17, eerste lid, van verordening (EG) nr. 1069/2009 is het toegestaan:
a. categorie 3-materiaal als bedoeld in artikel 10 van verordening (EG) nr. 1069/2009 te gebruiken voor onderzoek en onderwijs in het voortgezet onderwijs als bedoeld in artikel 2 van de Wet op het voortgezet onderwijs;
b. dat een dierenarts sectie verricht op kadavers of delen daarvan in de praktijkruimte van de dierenarts.
2. Met toepassing van bijlage VI, hoofdstuk I, afdeling 1, punt zes, van verordening (EU) nr. 142/2011 zijn de punten 1, 4 en 5 van die afdeling niet van toepassing op het gebruik, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en vindt verwijdering van die bijproducten plaats overeenkomstig artikel 14, onderdeel a, b of f van verordening (EG) nr. 1069/2009.
1. Met toepassing van artikel 18, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, onderdeel a, van verordening (EG) nr. 1069/2009 is het een exploitant van een dierentuin toegestaan het materiaal, bedoeld in die bepaling, dat is verkregen van dieren uit de eigen dierentuin te vervoederen aan dieren in die dierentuin.
2. Met toepassing van artikel 18, eerste lid, onderdeel d, van verordening (EG) nr. 1069/2009 is het toegestaan keukenafval en etensresten als bedoeld in artikel 10, onderdeel p, van verordening (EG) nr. 1069/2009 te vervoederen aan pelsdieren.
Met toepassing van artikel 19, eerste lid, onderdelen a en f, van verordening (EG) nr. 1069/2009 is het toegestaan met inachtneming van de voorwaarden, bedoeld in artikel 15, onderdeel a, en bijlage VI, hoofdstuk III, van verordening (EU) nr. 142/2011:
a. dode gezelschapsdieren te verwijderen door begraving op een terrein dat ter beschikking staat van de houder van dat dode dier of op een plaats die daarvoor is toegelaten ingevolge een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente;
b. bijproducten van bijen en bijenteelt te verwijderen door verbranding of begraving ter plaatse.
Met toepassing van bijlage V, hoofdstuk I, afdeling 1, punt 2, onderdeel f, van verordening (EU) nr. 142/2011 is een pasteurisatie- of ontsmettingstoestel niet verplicht voor biogasinstallaties die alleen worden gebruikt voor de omzetting van de dierlijke bijproducten, bedoeld in de subonderdelen ii en iii van dat onderdeel.
1. Wanneer de in bijlage V, hoofdstuk III, afdeling 2, punt 2, onderdeel b, van verordening (EU) nr. 142/2011 of in artikel 10, onderdeel g, van verordening (EG) nr. 1069/2009 genoemde producten de enige grondstoffen van dierlijke oorsprong zijn die in een biogas- of composteerinstallatie worden behandeld, is het met toepassing van bijlage V, hoofdstuk III, afdeling 2, punt 3, van verordening (EU) nr. 142/2011 toegestaan om die producten te verweken, indien is voldaan aan de voorschriften, bedoeld in bijlage V, hoofdstuk II en hoofdstuk I, afdeling 1, punt 3, respectievelijk afdeling 2, punt 3, van die verordening.
2. De vergistingsresiduen en de compost die het resultaat zijn van de behandeling, bedoeld in het eerste lid, worden beschouwd als niet-verwerkt materiaal, dat overeenkomstig verordening (EG) nr. 1069/2009 en verordening (EU) nr. 142/2011 wordt behandeld.
Met toepassing van bijlage VIII, hoofdstuk I, afdeling 1, punt 3, van verordening (EU nr. 142/2011, is het gebruik van recipiënten die opnieuw kunnen worden gebruikt toegestaan voor het vervoer, bedoeld in de onderdelen a en b, van dat punt.
Met toepassing van bijlage X, hoofdstuk II, afdeling 4, deel II, punt 4, van verordening (EU) nr. 142/2011 is het toegestaan dat biest als bedoeld in dat punt aan een andere landbouwer binnen Nederland wordt geleverd voor vervoederingsdoeleinden, indien is voldaan aan de daarin opgenomen voorwaarde.
Met toepassing van bijlage XIII, hoofdstuk V, onderdeel A, van verordening (EU nr. 142/2011 is het bedrijven die huiden hanteren toegestaan om afgesneden en gesplitste stukken van die huiden te leveren voor de productie van gelatine voor diervoeders, organische meststoffen of bodemverbeteraars, indien is voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in dat onderdeel.
Met toepassing van bijlage XIII, hoofdstuk VII, onderdeel A, punt 1, van verordening (EU nr. 142/2011, is het toegestaan onbehandelde veren en delen van veren die niet droog zijn en onbehandeld dons dat niet droog is rechtstreeks van een slachthuis naar een verwerkingsbedrijf te brengen, indien is voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in dat punt.
Met toepassing van bijlage IV, onderdeel III, subonderdeel E, punt 2, bij verordening (EG) nr. 999/2001 is het toegestaan verwerkte dierlijke eiwitten die afkomstig zijn van niet-herkauwers en producten die dergelijke eiwitten bevatten die niet bestemd zijn voor dierlijke voeding buiten Nederland te brengen naar een derde land, indien is voldaan aan de daarin gestelde voorwaarden.
1. Het kleuren, bedoeld in bijlage V, punt 3, bij verordening (EG) nr. 999/2001, gebeurt met de kleurstoffen methyleen blauw, patentblauw E131, briljantblauw E133.
2. Organische meststoffen en bodemverbeteraars als bedoeld in bijlage XI, hoofdstuk II, afdeling 1, punt 2, bij verordening (EU) nr. 142/2011 worden gemengd met een hoeveelheid van de hierna te noemen stoffen die voldoende is om het mengsel voor vervoederingsdoeleinden uit te sluiten:
a. vaste of droge mest;
b. kalk;
c. houtsnippers, of
d. anorganische meststoffen.
1. Een verzoek tot beoordeling van een gids voor goede praktijken als bedoeld in artikel 30 van verordening (EG) nr. 1069/2009 wordt ingediend bij de NVWA.
2. De beoordeling, bedoeld in het eerste lid, vindt plaats op grond van de voorwaarden, bedoeld in artikel 30 van verordening (EG) nr. 1069/2009.
3. Indien niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in het tweede lid, trekt de Minister een positieve beoordeling in.
Dierlijke bijproducten als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, van de wet zijn kadavers en delen daarvan als bedoeld in de artikelen 8 en 9 van verordening (EG) nr. 1069/2009, met uitzondering van:
a. dode gezelschapsdieren die worden begraven overeenkomstig artikel 3.10, eerste lid of overeenkomstig artikel 12, onderdeel a, subonderdeel i of onderdeel b, subonderdeel i, van verordening (EG) nr. 1069/2009 worden verbrand of meeverbrand in een dierencrematorium;
b. dode paarden, indien deze overeenkomstig artikel 13, onderdeel a, subonderdeel i of onderdeel b, subonderdeel i, van verordening (EG) nr. 1069/2009 worden verbrand of meeverbrand in een dierencrematorium;
c. kadavers van pelsdieren die nog niet zijn onthuid, indien ze worden onthuid in een daarvoor op grond van artikel 24, eerste lid, onderdeel h, van verordening 1069/2009 erkende inrichting of erkend bedrijf;
d. kadavers of delen daarvan die worden gebruikt voor activiteiten, bedoeld in artikel 17, eerste lid, en artikel 18, eerste en tweede lid, van verordening (EG) nr. 1069/2009, waarvan het gebruik is toegestaan;
e. producten van bijen en bijenteelt die overeenkomstig artikel 3.10, aanhef en onderdeel b worden verwijderd;
f. Op een broederij in de schaal gestorven pluimvee en kadavers van pluimvee die zijn ontstaan op een broederij.
1. Het werkgebied, bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, van de wet, omvat Nederland.
2. De ondernemer is Rendac Son B.V.
1. De houder van aangewezen dierlijke bijproducten doet zo spoedig mogelijk na het ontstaan daarvan aangifte bij de ondernemer, maar uiterlijk op de eerste werkdag, volgend op de dag waarop die bijproducten zijn ontstaan.
2. De ondernemer haalt de bijproducten, bedoeld in het eerste lid, op uiterlijk op de werkdag die volgt op de dag waarop de aangifte heeft plaatsgevonden.
3. In afwijking van het tweede lid kunnen de ondernemer en de aanbieder van aangewezen dierlijke bijproducten overeenkomen dat kadavers:
a. met een gewicht tot 25 kilo en kadavers van varkens met een gewicht tot 200 kilo ten minste één keer in de twee weken op een vaste werkdag worden opgehaald;
b. van pluimvee ten minste één keer in de vier weken op een vaste werkdag worden opgehaald.
4. De aangifte van dierlijke bijproducten als bedoeld in het derde lid, onderdeel a en b vindt uiterlijk plaats op de laatste werkdag voorafgaand aan de werkdag, bedoeld in die onderdelen.
5. De aangifte gebeurt telefonisch of elektronisch, onder opgave van:
a. de soort en de hoeveelheid van het materiaal;
b. de plaats waar het materiaal zich bevindt.
1. De houder van aangewezen dierlijke bijproducten zorgt ervoor dat die bijproducten tot ze zijn opgehaald:
a. niet vrij toegankelijk zijn voor anderen dan de houder en de ondernemer;
b. niet bereikbaar zijn voor vogels, knaagdieren, honden en katten;
c. door afdekking, die door de ondernemer eenvoudig kan worden verwijderd, niet zichtbaar zijn voor voorbijgangers;
d. van elkaar gescheiden worden gehouden en van ander materiaal te onderscheiden zijn.
2. De houder van aangewezen dierlijke bijproducten zorgt ervoor dat categorie 1-materiaal als bedoeld in artikel 8 van verordening (EG) nr. 1069/2009 respectievelijk categorie 2-materiaal als bedoeld in artikel 9 van die verordening door de ondernemer apart kan worden geladen.
1. De houder van aangewezen dierlijke bijproducten zorgt ervoor dat dierlijke bijproducten als bedoeld in artikel 3.22, derde lid, worden aangeboden in vaten of containers die passen in de laadinrichting van het vervoermiddel waarmee die bijproducten worden opgehaald en waarop de categorie van het materiaal is aangegeven dat zij bevatten.
2. Dierlijke bijproducten die overeenkomstig artikel 3.22, derde lid, aanhef en onderdeel a, ten minste een keer in de twee weken worden opgehaald, worden tot ze worden opgehaald bewaard bij een omgevingstemperatuur van ten hoogste 10 °C, indien het kadavers van landbouwhuisdieren als bedoeld in artikel 3, onderdeel 6, van verordening (EG) nr. 1069/2009 betreft.
3. Dierlijke bijproducten die overeenkomstig artikel 3.22, derde lid, aanhef en onderdeel b, ten minste een keer in de vier weken worden opgehaald, worden tot ze worden opgehaald bewaard bij een omgevingstemperatuur van ten hoogste 5 °C.
1. De houder van dierlijke bijproducten die bij de ondernemer zijn aangegeven op grond van artikel 3.22 zorgt ervoor dat deze bijproducten op de dag dat ze worden opgehaald worden aangeboden op een plaats die vanaf een wagenlengte van de openbare weg binnen het bereik van de laadkraan van het vervoermiddel ligt waarmee die bijproducten worden opgehaald.
2. In afwijking van het eerste lid kunnen de houder en de ondernemer overeenkomen dat de dierlijke bijproducten op een andere plaats worden aangeboden.
3. Bij een geschil over de plaats van aanbieding van de dierlijke bijproducten stelt de Minister die plaats op aanvraag van de houder of de ondernemer vast op basis van de criteria, bedoeld in het eerste lid.
1. De ondernemer registreert de identificatiecode van het merk, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Regeling identificatie en registratie van dieren van een door hem opgehaalde kadaver van een rund.
2. Binnen drie werkdagen nadat het kadaver is opgehaald meldt de ondernemer de identificatiecode van het merk aan de Minister.
3. De ondernemer bewaart de registratie, bedoeld in het eerste lid, ten minste twee jaar.
Hoofdstuk 8 van de Landbouwkwaliteitsregeling 2007 is van overeenkomstige toepassing op de vaststelling van tarieven door de Stichting COKZ en de Stichting Skal voor de onderwerpen, bedoeld in artikel 2.11.
Met toepassing van artikel 95, eerste en tweede lid van verordening (EG) nr. 889/2008 kan de Stichting Skal tot en met 30 december 2013 op aanvraag toestemming verlenen om:
a. runderen aangebonden te houden, indien is voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 95, eerste lid, van verordening (EG) nr. 889/2008;
b. de bezetting van de buitenruimte van vleeskuikens te laten plaatsvinden volgens artikel 95, tweede lid, van verordening nr. 889/2008, indien is voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in dat lid.
De Landbouwkwaliteitsregeling 2007 wordt als volgt gewijzigd:
1. In artikel 1 vervalt de definitie van traaggroeiend pluimveeras.
2. De artikelen 4, 5, 6, vierde en vijfde lid, 15, 16, 16a, 19, 20, 21, 22 en 27 vervallen.
3. De artikelen 7, 7a, 7b en 8 vervallen.
4. De artikelen 17 en 18 komen te luiden:
1. Bij het Hoofdproductschap Akkerbouw worden ingediend:
a. een aanvraag tot registratie als bedoeld in artikel 7 van verordening (EG) nr. 509/2006 en artikel 5 van verordening (EG) nr. 510/2006;
b. een verzoek tot wijziging van een productdossier als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van verordening (EG) nr. 509/2006 en artikel 9, eerste lid, van verordening(EG) nr. 510/2006;
c. een verzoek tot annulering van een registratie als bedoeld in artikel 12, tweede lid, van verordening (EG) nr. 510/2006.
2. Het Hoofdproductschap Akkerbouw geeft kennis van een aanvraag tot registratie en een verzoek tot wijziging of annulering in het Mededelingen- en Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie.
3. Binnen vier weken na de kennisgeving, bedoeld in het tweede lid, kan een belanghebbende als bedoeld in artikel 7, vijfde lid, van verordening (EG) nr. 509/2006 of artikel 5 van verordening (EG) nr. 510/2006 bezwaar maken als bedoeld in die artikelen tegen de aanvraag of het verzoek door middel van een gemotiveerde verklaring aan het Hoofdproductschap Akkerbouw.
4. Indien de aanvraag tot registratie of het verzoek tot wijziging of annulering aan de voorschriften van verordening (EG) nr. 509/2006 of verordening (EG) nr. 510/2006 voldoet, zendt de minister deze door naar de Europese Commissie.
1. Het Hoofdproductschap Akkerbouw geeft kennis van een door de Europese Commissie voorgenomen of ingeschreven registratie, wijziging van een productdossier of annulering van een registratie onmiddellijk na publicatie daarvan in het Publicatieblad van de Europese Unie in het Mededelingen- en Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie.
2. Binnen vier maanden na de datum van bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie kan een belanghebbende als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van verordening (EG) nr. 509/2006 of artikel 7, tweede lid, van verordening (EG) nr. 510/2006 bedenkingen tegen de voorgenomen registratie, wijziging van een productdossier of annulering van een registratie kenbaar maken door middel van toezending van een gemotiveerde verklaring aan het Hoofdproductschap Akkerbouw.
3. De minister betrekt de verklaring, bedoeld in het tweede lid, bij de overweging omtrent het instellen van bezwaar tegen een registratie, wijziging van een productdossier of annulering van een registratie bij de Europese Commissie als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van verordening (EG) nr. 509/2006 en artikel 7, eerste lid, van verordening (EG) nr. 510/2006.
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2013, met uitzondering van de artikelen 2.11, onderdeel b, en 2.12 tot en met 2.18, 4.2 en 4.3, eerste en derde lid, die inwerking treden op het tijdstip dat artikel 2.6, onderdeel a, van het Besluit dierlijke producten in werking treedt.
Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
's-Gravenhage, 7 december 2012
De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp.
In deze bijlage wordt verstaan onder:
jonge, nog niet dekrijpe beren en zoekberen;
ooien die ten minste eenmaal hebben gelammerd;
varkens die ten minste eenmaal gedekt of geïnsemineerd zijn, waaronder guste zeugen, gedekte maar nog niet drachtige zeugen, drachtige zeugen, zeugen met biggen en zeugen waarvan de biggen gespeend zijn;
hennen en hanen van legrassen, inclusief (groot)ouderdieren;
koeien die ten minste eenmaal hebben gekalfd en die voor de melkproductie of de fokkerij worden gehouden, waaronder koeien die droog gezet zijn alsmede koeien die worden vetgemest en in de mesttijd worden gemolken;
geiten die ten minste eenmaal hebben gelammerd;
jonge, nog niet dekrijpe beren die worden aangehouden voor de fokkerij;
opfokhennen en -hanen voor de vervanging van hennen en hanen van legrassen, inclusief (groot)ouderdieren;
opfokhennen en - hanen ter vervanging van (groot)ouderdieren van vleesrassen;
jonge, nog niet dekrijpe konijnen die worden aangehouden voor de fokkerij;
jonge zeugen die nooit gedekt of geïnsemineerd zijn die worden gehouden voor de fokkerij;
zeugen die niet meer gebruikt worden voor de fokkerij, maar worden afgemest;
stieren bestemd voor het fokken van melk- of vleesvee;
vrouwelijke konijnen die die ten minste eenmaal zijn gedekt;
kuikens die voor de slacht worden afgeleverd;
alle vrouwelijke dieren die nog nooit gekalfd hebben en die worden aangehouden voor de vervanging van de eigen veestapel of de veestapel van derden, waaronder drachtige dieren die niet eerder hebben gekalfd;
koeien die niet meer worden gemolken, maar worden vetgeweid.
Omvang van de mestproductie voor de onderscheiden diercategorieën, uitgedrukt in kilogrammen stikstof per dier per jaar als bedoeld in artikel 2.17 |
||
---|---|---|
Diersoorten |
Onderscheiden categorieën binnen de diersoorten |
Omvang mestproductie per dier van de onderscheiden diercategorieën per jaar, uitgedrukt in kilogrammen stikstof |
Rundvee |
Fok- en gebruiksvee |
|
Melk- en kalfkoeien gehouden in een stal, niet zijnde een grupstal of potstal met vaste mest |
96,1 |
|
Melk- en kalfkoeien gehouden in een grupstal met vaste mest |
90,6 |
|
Melk- en kalfkoeien gehouden in een potstal met vaste mest |
86,4 |
|
Vrouwelijk jongvee jonger dan 1 jaar |
32,3 |
|
Vrouwelijk jongvee van 1 jaar en ouder |
66 |
|
Stieren voor de fokkerij jonger dan 1 jaar |
26,7 |
|
Stieren voor de fokkerij van 1 jaar en ouder |
51 |
|
Roodvleesproductie |
||
Weide- en zoogkoeien |
66,2 |
|
Vleesstierkalf tot een leeftijd van ca. 3 maanden |
6,6 |
|
Vleesstieren van ca. 3 maanden tot ca. 16 maanden oud |
27,2 |
|
Vleesstieren tot een leeftijd van ca. 16 maanden die op één bedrijf worden afgemest |
23,4 |
|
Overig vleesvee dat is bestemd voor roodvleesproductie dat niet behoord tot de hierboven genoemde categorieën en jonger is dan 1 jaar |
26,4 |
|
Overig vleesvee dat is bestemd voor roodvleesproductie dat niet behoord tot de hierboven genoemde categorieën van 1 jaar en ouder |
65,4 |
|
Varkens |
Fokkerij/vermeerdering |
|
Fokzeugen waarvan de biggen ca. 6 weken na hun geboorte aan een ander bedrijf worden geleverd en fokzeugen die nog geen biggen hebben |
12 |
|
Fokzeugen waarvan de biggen worden gehouden tot ze een gewicht van ca. 25 kg hebben en fokzeugen waarvan de biggen op het eigen bedrijf worden gehouden |
15,3 |
|
Opfokzeugen van ca. 25 kg totdat ze ca. 7 maanden oud zijn en opfokzeugen afkomstig van het eigen bedrijf van 25 kg die worden afgeleverd op ca. 7 maanden |
5,9 |
|
Opfokzeugen van ca. 7 maanden tot de eerste dekking |
9,1 |
|
Opfokzeugen van ca. 25 kg tot de eerste dekking en opfokzeugen afkomstig van het eigen bedrijf van 25 kg die worden aangehouden tot de eerste dekking |
6,1 |
|
Opfokberen van ca. 25 kg totdat ze ca. 7 maanden oud zijn en opfokberen afkomstig van het eigen bedrijf van 25 kg totdat ze ca. 7 maanden oud zijn |
5,5 |
|
Dekberen van ca. 7 maanden en ouder en beren afkomstig van het eigen bedrijf van 7 maanden oud |
11,7 |
|
Gespeende biggen, aangeleverd op een leeftijd van ca. 6 weken, totdat ze een gewicht hebben van ca. 25 kg en gespeende biggen, aangeleverd op ca. 6 weken, die op het eigen bedrijf worden aangehouden voor de mesterij totdat ze een gewicht hebben van 25 kg |
2 |
|
Mesterij |
||
Slachtzeugen |
12,8 |
|
Varkens die worden gemest van ca. 25 kg tot ca. 110 kg en biggen afkomstig van het eigen, gesloten bedrijf vanaf 25 kg |
6,1 |
|
Kippen |
Legrassen |
|
Opfokhennen en -hanen jonger dan ca. 18 weken die worden afgeleverd op ca. 18 weken en opfokhennen en -hanen die op het eigen bedrijf worden gehouden tot 18 weken |
0,159 |
|
Hennen en hanen van legrassen van ca. 18 weken en ouder die zijn aangeleverd op ca. 18 weken en van het eigen bedrijf afkomstige hennen en hanen van 18 weken en ouder |
0,371 |
|
Vleesrassen |
||
Opfokhennen en -hanen van vleesrassen, jonger dan ca. 19 weken en opfokhennen en -hanen die op het eigen bedrijf worden aangehouden tot 19 weken oud |
0,11 |
|
(Groot)ouderdieren van vleesrassen van ca. 19 weken en ouder en van het eigen bedrijf afkomstige (ouder)dieren van 19 weken en ouder |
0,411 |
|
Vleeskuikens |
0,332 |
|
Kalkoenen |
Voor broedeieren |
|
Hennen en hanen tot een leeftijd van ca. 6 weken, gehouden op een quarantainebedrijf |
0,29 |
|
Hennen en hanen van ca. 6 tot ca. 30 weken oud, gehouden op een opfokbedrijf |
1,165 |
|
Hennen en hanen van ca. 30 weken en ouder |
1,513 |
|
Vleeskalkoenen |
||
Vleeskalkoenen, vanaf het opzetten bij aanvang van de mestperiode tot de aflevering voor de slacht |
0,884 |
|
Schapen |
Fokschapen en lammeren tot ca. 25 kg |
10,3 |
Overige schapen |
9,3 |
|
Geiten |
Melkgeiten en lammeren tot ca. 10 kg |
5,8 |
Overige geiten |
3,1 |
|
Eenden |
Ouderdieren van vleeseenden |
0,5 |
Vleeseenden |
0,39 |
|
Konijnen |
Vrouwelijke konijnen die ten minste eenmaal zijn gedekt en niet-gespeende jongen |
1,24 |
Fokrammen, bestemd voor het fokken van vleeskonijnen |
0,75 |
|
Opfokkonijnen vanaf ca. 80 dagen oud tot de eerste dekking |
1,01 |
|
Vleeskonijnen vanaf het spenen tot ca. 80 dagen oud en opfokkonijnen tot 80 dagen oud |
0,4 |
|
Parelhoenders |
Vleesparelhoenders |
0,437 |
Deze ministeriële regeling, getiteld ‘Regeling dierlijke producten’, strekt ter uitvoering van de Wet dieren (verder: de wet), voor zover het dierlijke producten betreft alsmede ten uitvoering van het op die wet gebaseerde Besluit dierlijke producten (verder: het besluit).
De wet bevat een integraal kader waarin de kernpunten zijn vastgelegd voor regels met betrekking tot het gedrag van mensen jegens dieren en voor regels ter beheersing van de risico’s die dieren of producten die van die dieren afkomstig zijn met zich kunnen brengen voor de mens en voor andere dieren. Daartoe vervangt deze wet de regels over gehouden dieren en daaraan gerelateerde onderwerpen die voorheen waren geregeld in zeven verschillende wetten, waaronder de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (verder: de Gwwd), de Landbouwkwaliteitswet en de Landbouwwet.
Ook het stelsel van uitvoeringsregelgeving is opnieuw vormgegeven. Ter bevordering van de toegankelijkheid en de samenhang van de regelgeving zijn, per doelgroep, zes algemene maatregelen van bestuur opgesteld: het Besluit houders van dieren, het Besluit diergeneeskundigen, het Besluit dierlijke producten, het Besluit diergeneesmiddelen, het Besluit diervoeders 2012 en het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren. Onder elk van deze besluiten wordt een gelijknamige ministeriële regeling tot stand gebracht.
In deze Regeling dierlijke producten worden de voorheen geldende regels met betrekking tot de keuring van vlees, de kwaliteit van levensmiddelen van dierlijke oorsprong, dierlijke bijproducten en de handel in honden- en kattenbont voortgezet. Die regels waren neergelegd in de Regeling vleeskeuring, het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007, de Landbouwkwaliteitsregeling 2007, de Landbouwkwaliteitsregeling kaas 2006, de Regeling dierlijke bijproducten en de Regeling strafbaarstelling bepalingen verordening (EG) 1523/2007. De grondslag voor deze besluiten en regelingen werd geboden door verschillende wetten: de Landbouwwet, de Landbouwkwaliteitswet en de Gwwd. Ten opzichte van die regelgeving wordt met de omzetting daarvan in deze regeling een enkele materiële verandering aangebracht. Dat betreft de aanwijzing van dierlijke bijproducten waarop de regels van hoofdstuk 3, paragraaf 3, van deze regeling over het aanbieden en ophalen van dierlijke bijproducten van toepassing zijn, een uitbreiding van het aantal vrijstellingen voor regels over dierlijke bijproducten en schrapping van de nationale koelvoorschriften voor categorie 3-materiaal.
De voorschriften over de biologische productiemethode, die in paragraaf 2.2 van deze regeling zijn opgenomen, treden vooralsnog niet in werking. Deze voorschriften gelden tot de inwerkingtreding van die paragraaf op grond van de Landbouwkwaliteitsregeling 2007. In paragraaf 5 van deze toelichting wordt hier nader op ingegaan.
Deze toelichting bestaat uit een algemeen deel, een artikelsgewijze toelichting, een transponeringstabel en een implementatietabel. In het algemene deel wordt in paragraaf 1.2 allereerst de systematiek van de regels over dierlijke producten geschetst. Vervolgens wordt ingegaan op de bevoegdheidsverdeling tussen de Minister van Economische Zaken (hierna: de minister) en privaatrechtelijke controle-instellingen op het terrein van de kwaliteit van dierlijke producten. In paragraaf 2 volgt per onderwerp een beschrijving van de inhoudelijke aspecten van deze regeling. Achtereenvolgens komen de onderwerpen vleeskeuring, de biologische productiemethode, beschermde aanduidingen, handelsnormen voor rundvlees, eieren en pluimveevlees, zuigelingenvoeding, Goudse-, Edammer en Commissiekaas, dierlijke bijproducten en honden- en kattenbont aan de orde. In paragraaf 3 wordt nader ingegaan op de handhaving van de voorschriften over dierlijke producten. Paragraaf 4 bevat een beschrijving van de gevolgen van de regeling op de regeldruk.
In deze regeling worden voornamelijk regels gesteld ter uitvoering van EU-verordeningen. Daartoe wordt de aanwijzing van voorschriften uit EU-verordeningen geregeld waarmee niet in strijd mag worden gehandeld, alsmede de aanwijzing van bevoegde autoriteiten en de uitvoering van bindende onderdelen van die verordeningen waarbij geen keuzeruimte voor de lidstaten bestaat. Deze regeling voorziet ook in de implementatie van de enige richtlijn op het terrein van dierlijke producten waarvoor implementatie plaatsvindt op grond van de Wet dieren: richtlijn nr. 92/52/EEG1, die slechts bindende onderdelen bevat. Daarnaast wordt uitvoering gegeven aan voorschriften uit EU-verordeningen met beperkte keuzeruimte, waarvoor het besluit een grondslag voor delegatie biedt. Ten slotte worden met deze regeling de details van voorschriften van het besluit uitgewerkt.
In paragraaf 1.5 van de nota van toelichting bij het Besluit dierlijke producten is een schets gegeven van de systematiek van de regelgeving over dierlijke producten. Voor een uitgebreide toelichting op deze systematiek verwijs ik naar die paragraaf.
Een implementatietabel met een volledig overzicht van de EU-verordeningen en -richtlijnen die met het Besluit dierlijke producten en de onderhavige regeling zijn geïmplementeerd is aan het einde van deze toelichting opgenomen.
Bij de totstandkoming van de Wet dieren is ervan uitgegaan dat bevoegdheid tot het nemen van besluiten waartoe een voorschrift van een EU-verordening een tot de overheid behorend orgaan of een tot de overheid aangesteld persoon de opdracht geeft of de keuze laat, berust bij de minister. De formulering van het tweede lid van artikel 6.3 is zodanig dat de tekst geen uitzondering daarop toestaat. Dat is niet bedoeld. In sommige gevallen is het bijvoorbeeld wenselijk om de bevoegdheid tot het nemen van besluiten te attribueren aan een zelfstandig bestuursorgaan. Dat was in de voorheen geldende regelgeving bijvoorbeeld geregeld voor de regels ter uitvoering van de EU-verordeningen over biologische productie, handelsnormen voor pluimveevlees en eieren en beschermde aanduidingen. In de regels onder de Wet dieren wordt deze bevoegdheidsverdeling voortgezet.
Artikel 6.3, tweede lid, zal bij een geschikte gelegenheid worden aangepast en vervolgens in werking treden. Tot die tijd wordt de aanwijzing van bevoegde instanties voor EU-rechtshandelingen geheel op artikel 6.3, eerste lid, van de wet gebaseerd. De artikelen 2.1, eerste lid, 2.7, eerste lid en 3.1, eerste lid, van het besluit bieden daarvoor de grondslag. Artikel 1.2 van deze regeling bepaalt dat de minister bevoegd is tot het nemen van besluiten waartoe een voorschrift van een EU-verordening een tot de overheid behorend orgaan of een door de overheid aangesteld persoon de opdracht geeft of de keuze laat, tenzij in deze regeling anders wordt bepaald. Dat laatste gebeurt in de artikelen 2.12, 2.19 en 2.23 van de regeling. Dit betreft taken die in artikel 2.10 van het besluit zijn geattribueerd aan de controle-instellingen Stichting Skal en Stichting Centraal Orgaan voor Kwaliteitsaangelegenheden in de Zuivel (COKZ). Artikel 6.3, eerste lid, van de wet strekt zich overigens niet uit tot het vaststellen van algemeen verbindende voorschriften. De attributie van bovengenoemde bevoegdheid aan Stichting Skal en Stichting COKZ is derhalve beperkt tot het nemen van beschikkingen.
De bevoegdheid van de NVWA om toezicht te houden op de bepalingen van de EU-rechtshandelingen waaraan met deze regeling uitvoering wordt gegeven, wordt geregeld in het Besluit aanwijzing toezichthouders Wet dieren.
In de verordeningen (EG) nr. 852/20042, nr. 853/20043 en nr. 854/20044 (de hygiëneverordeningen) wordt het produceren van levensmiddelen in samenhang benaderd, waarbij elke schakel in de keten - van primaire sector tot detailhandel - verantwoordelijkheid draagt. Bij de productie van levensmiddelen van dierlijke oorsprong kunnen specifieke, microbiologische of chemische risico’s voor de voedselveiligheid ontstaan. Dat maakt daarop toegesneden regels noodzakelijk, die bij de productie in acht moeten worden genomen.
Deze specifieke regels zijn neergelegd in verordening (EG) nr. 853/2004. Hiernaast gelden de algemene hygiënevoorschriften van verordening (EG) nr. 852/2004 onverminderd, evenals de voorschriften uit de algemene levensmiddelverordening (EG) nr. 178/20025. Verordening (EG) nr. 854/2004 bevat specifieke regels over de keuring van vlees en het toezicht op de bepalingen uit de hygiëneverordeningen, gericht aan de overheid. Ook hier gelden de algemene voorschriften inzake de officiële controles bij levensmiddelen en diervoeders van verordening (EG) nr. 882/20046 onverminderd. Verordening (EG) nr. 1162/20097 bevat verder een aantal overgangsbepalingen ter uitvoering van bovengenoemde verordeningen. Door deze systematiek wordt een hoog beschermingsniveau voor de consument bereikt.
In onderhavige regeling wordt in lijn met de afgesproken verantwoordelijkheidsverdeling tussen de Minister van Economische Zaken en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, zoals beschreven in paragraaf 5.1 van de nota van toelichting bij het Besluit dierlijke producten, uitvoering gegeven aan de hygiëneregels voor zover deze betrekking hebben op het keuren van vlees, de hygiënevoorschriften voor slachterijen, uitsnijderijen en wildbewerkingscentra, het vervoer van levende dieren naar het slachthuis, noodslachting buiten het slachthuis en opslag en vervoer van vers vlees. Het gaat om alle relevante hygiëneregels voor levensmiddelenbedrijven zoals bedoeld in sectie I tot en met IV van bijlage III bij verordening (EG) nr. 853/2004. Deze regels hebben betrekking op:
• officiële registratie en erkenning van levensmiddelenbedrijven;
• identificatie van levensmiddelen en het plaatsen van gezondheidsmerken, waar dit conform verordening (EG) nr. 854/2004 vereist is;
• voorschriften ten aanzien van voedselketeninformatie, die aan de slachthuisexploitant verstrekt moet worden bij het aanbieden van de slachtdieren;
• specifieke regels ten aanzien van het vervoer, de keuring voor en na het slachten, het uitsnijden en de opslag van het vlees van evenhoevige landbouwhuisdieren, pluimvee, hazen en konijnen, gehouden wild en vrij wild.
Voor zover de voorschriften betrekking hebben op de hierboven genoemde hygiëneregels voor levensmiddelbedrijven wordt tevens uitvoering gegeven aan de specifieke voorschriften van de volgende verordeningen, die de hygiëneverordeningen op onderdelen verder invullen:
• Verordening (EG) nr. 2073/2005 inzake microbiologische criteria, in het bijzonder de hygiene-procesnormen in slachthuis en uitsnijderij8,
• Verordening (EG) nr. 2074/2005 inzake specifieke implementatie voorschriften voor levensmiddelen zoals aanvullende voorschriften inzake voedselketeninformatie, lijsten met erkende bedrijven en het slachtproces9.
• Verordening (EG) nr. 2075/2005 inzake voorschriften voor controle op de parasiet trichinella10.
• In het verlengde hiervan wordt tevens, voor zover nodig, uitvoering gegeven aan verordening (EG) nr. 999/2001 inzake de preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (TSE’s)11. Hierbij gaat het om de verplichte laboratoriumtests voor het vaststellen van TSE’s en aanvullende eisen voor slachthuizen en uitsnijderijen uit bijlage XI bij die verordening.
Ten aanzien van de vleeskeuring raken de hygiëneverordeningen aan de onderwerpen dierenwelzijn, bestrijding van TSE’s, identificatie van dieren en residuen. Voor deze terreinen gelden specifieke Europese regels.
De biologische productiemethode is een systeem van landbouwbeheer en levensmiddelenproductie waarbij natuurlijke landbouwpraktijken worden gecombineerd met doelen als bevordering van biodiversiteit, de instandhouding van natuurlijke hulpbronnen, verbetering van dierenwelzijn en bescherming van het milieu. De regelgeving over de biologische productiemethode is op Europees niveau vastgelegd en is gericht op verzekering van eerlijke concurrentie, een goede werking van de interne markt voor biologische producten en op het behoud van het consumentenvertrouwen. Het Europees wettelijk kader wordt gevormd door verordening (EG) nr. 834/2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten 12, verordening (EG) nr. 889/2008 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten, wat de biologische productie, de etikettering en de controle betreft 13 en verordening (EG) nr. 1235/2008 wat de regeling voor de invoer van biologische producten uit derde landen betreft 14.
Verordening (EG) nr. 834/2007 bevat het algemene kader van de regels over de biologische productiemethode, de bescherming van de interne markt en de consumenten, productiestandaarden en de eisen aan etikettering en controles. De eisen aan productie, etikettering en controles van biologische producten worden uitgewerkt in verordening (EG) nr. 889/2008. De uitwerking van de regels over invoer van biologische producten uit derde landen is geregeld in verordening (EG) nr. 1235/2008.
Uitgangspunt van de biologische landbouw is dat zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van hernieuwbare energiebronnen binnen plaatselijk georganiseerde landbouwsystemen. Het gebruik van niet-hernieuwbare energiebronnen wordt zo laag mogelijk gehouden door afval en bijproducten van plantaardige en dierlijke oorsprong te hergebruiken voor het voeden van de bodem. Er geldt een verbod op het gebruik van genetisch gemodificeerde organismen. Biologische normen en eisen kunnen worden aangepast aan plaatselijke klimatologische of geografische omstandigheden, aan specifieke veehouderijpraktijken of aan het stadium van ontwikkeling. Deze mogelijkheden zijn beperkt tot die gevallen waarin de toepassing van minder strenge voorschriften gerechtvaardigd wordt geacht.
Om ervoor te zorgen dat biologische producten volgens de voorschriften worden geproduceerd, zijn activiteiten van marktdeelnemers in elke fase van de productie, bereiding en verdeling van biologische producten, onderworpen aan een controlesysteem.
Voor de biologische veehouderij gelden hoge dierenwelzijnnormen. Biologische veehouders moeten voorzien in de gedragsbehoeften van de dieren. Dieren moeten zo veel mogelijk toegang hebben tot de open lucht of tot weidegrond. Ook moet de veehouder bij de keuze voor een te houden ras rekening houden met het vermogen van de dieren om zich aan te passen aan de locale omstandigheden. Het veevoeder moet zoveel mogelijk bestaan uit biologische producten die zijn geproduceerd op het bedrijf zelf of op naburige biologische bedrijven. De diergezondheidsvoorschriften zijn gericht op het voorkomen van dierziekten. In dat kader wordt onder meer bijzondere aandacht geschonken aan de huisvesting van de dieren en de bezettingsdichtheid.
Verwerkte biologische producten moeten worden geproduceerd volgens methoden die de biologische kenmerken en de vitale kwaliteiten van het product in stand houden. Verwerkte levensmiddelen mogen alleen als biologisch product worden geëtiketteerd wanneer (nagenoeg) alle ingrediënten van agrarische oorsprong biologisch zijn. Een uitzondering geldt voor verwerkte levensmiddelen die agrarische ingrediënten bevatten die niet op biologische wijze kunnen worden verkregen, zoals producten van de jacht en de visserij. Hiervoor zijn bijzondere etiketteringsvoorschriften vastgesteld, omwille van de consumentenvoorlichting, transparantie in de markt en bevordering van het gebruik van biologische ingrediënten.
Met het oog op de consumentenbescherming en de eerlijke concurrentie is de terminologie waarmee biologische producten worden aangeduid beschermd. Verder is een EU-logo verplicht voor alle voorverpakte biologische producten die in de Unie worden geproduceerd. Ook moet worden vermeld waar het product is geteeld of samengesteld. Daarnaast kan het EU-logo vrijwillig worden gebruikt voor niet-voorverpakte biologische producten die in de Europese Unie zijn geproduceerd en voor biologische producten die uit derde landen zijn ingevoerd. Daarmee wordt de herkenbaarheid van biologische producten voor consumenten vergroot.
In de Europese Unie ingevoerde biologische producten kunnen als biologisch in de handel worden gebracht wanneer zij zijn geproduceerd volgens voorschriften en met toepassing van controleregelingen die in overeenstemming zijn met de Europese regelgeving of daaraan gelijkwaardig zijn. Producten die op grond van een gelijkwaardig systeem worden ingevoerd, moeten vergezeld gaan van een certificaat dat is afgegeven door de bevoegde autoriteit of de erkende controlerende autoriteit of het erkende controleorgaan van het betrokken derde land.
De Europese Commissie houdt een lijst bij van derde landen waarvan is erkend dat hun productienormen en controleregelingen gelijkwaardig zijn aan die van de Europese regelgeving. Voor derde landen die niet voorkomen op deze lijst, stelt de Commissie een lijst van controlerende autoriteiten en controleorganen op die als bevoegd worden erkend voor het uitvoeren van controles en certificeringen in de betrokken derde landen.
Paragraaf 2.2 van hoofdstuk 2 van deze regeling bevat de artikelen over de biologische productiemethode. Met deze artikelen worden de bovengenoemde verordeningen over de biologische productiemethode uitgevoerd. Deze artikelen worden nader toegelicht in de artikelsgewijze toelichting.
De communautaire bescherming van benamingen van landbouwproducten en levensmiddelen tegen misbruik en misleiding is geregeld in de verordeningen (EG) nr. 509/2006 en nr. 510/2006. Verordening (EG) nr. 509/2009 gaat over producten die zich door hun specifieke eigenschappen duidelijk van andere, soortgelijke, producten onderscheiden en verordening (EG) nr. 510/2006 betreft producten waarvoor een verband bestaat tussen de kenmerken van het product en de geografische oorsprong.
Met deze bescherming kunnen producenten waarde toevoegen aan hun producten, de consument wordt tegen misbruik beschermd en de eerlijkheid van handelstransacties kan worden gegarandeerd.
In deze verordeningen zijn de procedures vastgelegd voor de bescherming van deze benamingen. Organisaties van producenten of verwerkers die met hetzelfde landbouwproduct of levensmiddel werken, in de verordeningen ‘groeperingen’ genoemd, kunnen een aanvraag tot registratie van een productdossier indienen. Op een registratieaanvraag zijn de artikelen 7, 8 en 9 van verordening (EG) nr. 509/2006 en de artikelen 5, 6 en 7 van verordening (EG) nr. 510/2006 van toepassing. Deze artikelen beschrijven de procedure die voor een registratieaanvraag gevolgd moet worden.
Registratieaanvragen worden ingediend bij het Hoofdproductschap Akkerbouw en na goedkeuring door de Adviescommissie voor geografische aanduidingen, oorsprongsbenamingen en specificiteitscertificeringen gepubliceerd in het Mededelingen- en Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie.
Belanghebbenden kunnen tegen de aanvraag bezwaar indienen door middel van een gemotiveerde verklaring aan het Hoofdproductschap Akkerbouw. Indien de registratieaanvraag voldoet aan de vereisten van verordening (EG) nr. 509/2006 of verordening (EG) nr. 510/2006 zendt de Minister deze door naar de Europese Commissie. De Europese Commissie neemt binnen twaalf maanden na ontvangst van de registratieaanvraag een besluit. Indien de Europese Commissie goedkeuring verleent aan de registratieaanvraag publiceert zij de voorgenomen registratie in het Publicatieblad van de Europese Unie. Bedenkingen tegen de voorgenomen registratie moeten binnen vier maanden na de datum van de publicatie in het Publicatieblad van de Europese Unie door middel van een gemotiveerde verklaring aan het Hoofdproductschap Akkerbouw worden gericht. De Minister betrekt de verklaring bij de overweging omtrent het indienen van bezwaar tegen de registratie bij de Europese Commissie.
Op verzoeken tot wijziging van een registratie is deze procedure eveneens van toepassing, behalve als het om minimale wijzigingen gaat. Voor een verzoek tot annulering geldt deze toepasselijkheid alleen voor verordening (EG) nr. 510/2006.
Door de lidstaat aangewezen autoriteiten zien toe op de naleving van het productdossier. Het toezicht omvat zowel officiële controles op de naleving van de verplichtingen van de verordeningen als verificatie inzake de inachtneming van het productdossier voordat het product op de markt wordt gebracht.
Hoofdstuk 2, paragraaf 4, bevat regels over handelsnormen voor dierlijke producten die zijn gebaseerd op verordening (EG) nr. 1234/200715 en verordening (EG) nr. 1760/200016. Deze paragraaf bevat regels over rundvlees, eieren en pluimveevlees.
Verordening (EG) 566/2008, in samenhang met verordening (EG) 1234/2007, bevat etiketteringsvoorschriften voor vlees van runderen die niet ouder zijn dan twaalf maanden, het zogenoemde kalfsvlees. Deze voorschriften zijn vastgesteld met het oog op een betere werking van de interne markt. Gebleken was namelijk dat de wijze waarop slachtkalveren worden gehouden en de kenmerken van de dieren op het moment van slachten vaak verschilden per lidstaat, terwijl het vlees binnen de Europese Unie over het algemeen onder één verkoopbenaming wordt afgezet. Het geconstateerde onderscheid tussen de verschillende lidstaten terwijl de verkoopaanduiding niet verschilt, kan de handel verstoren en oneerlijke concurrentie in de hand werken. Bovendien kan een dergelijke situatie verwarrend en misleidend zijn voor de consument. Verordening (EG) 1234/2007 stelt in samenhang met verordening (EG) 566/2007 etiketteringsvoorschriften voor het vlees van jonge runderen vast en een systeem voor de controle op de naleving van die voorschriften. Verordening (EG) 1234/2007 maakt onderscheid tussen twee leeftijdscategorieën voor runderen onder de twaalf maanden, te weten: runderen tot acht maanden en runderen van acht tot twaalf maanden. Ingevolge de verordening wordt vlees van runderen uit de eerste categorie aangeduid als kalfsvlees en vlees van runderen uit de tweede categorie als rosé kalfsvlees. Bij de etikettering van dit vlees schrijft de verordening voor dat zowel de slachtleeftijd als de verkoopbenaming op het etiket moeten worden vermeld. Hierbij biedt de verordening de mogelijkheid voor die schakels in de keten die niet direct aan de eindgebruiker leveren, de aanduiding van de slachtleeftijd weer te geven met een identificatieletter zoals vastgesteld in bijlage XI bis, punt II, van verordening (EG) 1234/2007.
De Europese regels over de kwaliteit van eieren zijn neergelegd in verordening (EG) nr. 589/2008, in samenhang met verordening (EG) nr. 1234/2007. Eieren mogen binnen de Europese Unie slechts verhandeld worden wanneer zij voldoen aan de bepalingen van deze verordeningen. De verordeningen leggen verplichtingen op aan pakstations, producenten en verzamelaars. De verplichtingen voor pakstations hebben met name betrekking op de indeling van eieren in kwaliteits- en gewichtsklassen, de verpakking, de opslag, het vervoer, de presentatie en het merken van eieren. De verplichtingen voor producenten betreffen met name de vermelding van gegevens bij de verzendingen van eieren naar de pakstations. Naast de genoemde verplichtingen bevatten deze verordeningen ook facultatieve bepalingen met betrekking tot pakstations, producenten en verzamelaars, bijvoorbeeld de vermelding van bepaalde gegevens op de eieren. Verder zijn in de verordeningen onder meer voorschriften opgenomen ten aanzien van het verlenen van vergunningen aan pakstations voor het sorteren van eieren en het registreren van pakstations en verzamelaars.
Verordening (EG) nr. 543/2008, in samenhang met verordening (EG) nr. 1234/2007, heeft betrekking op kwaliteitsvoorschriften voor pluimveevlees. Doel van deze verordeningen is de kwaliteit van pluimveevlees te verbeteren en daarmee de afzet. De verordeningen leggen verplichtingen op aan diverse schakels van de keten voor de productie van pluimveevlees, maar bovenal aan de slachterijen. De verplichtingen betreffen de wijze waarop pluimveevlees na het slachten aangeboden mag worden.
De verordeningen bevat uniforme definities voor het pluimvee en de delen van pluimveevlees alsmede een indeling in klassen. Verder worden regels gesteld ten aanzien van de temperatuur, de koeling en de verpakking van het vlees aangevuld met normen over het water- en eiwitgehalte van pluimveevlees. Tot slot bevatten de Europese verordeningen diverse bepalingen omtrent bemonsteringsprocedures en de uniforme toepassing hiervan gedurende het productieproces. Deze bepalingen dienen ervoor om te voorkomen dat de technisch onvermijdbare waterabsorptie tijdens de behandeling van het pluimveevlees wordt overschreden. Doel hiervan is de consument een goed product te bieden en misleiding te voorkomen, zodat deze geen pluimveevlees koopt dat teveel water bevat.
Naast bovengenoemde voorschriften bevat de Europese regelgeving over pluimveevlees facultatieve bepalingen ten aanzien van bijzondere houderijsystemen. Bedrijven waarin pluimvee anders dan op gangbare wijze wordt gehouden kunnen gebruik maken van bepaalde voorgeschreven benamingen en vermeldingen op het etiket van het vlees dat afkomstig is uit zo’n bijzonder houderijsysteem. In de verordeningen worden deze systemen aangeduid als bijzondere houderijsystemen. Het gaat hier om diverse scharrelsystemen en voersystemen. De deelnemende bedrijven moeten dan wel voldoen aan een aantal extra eisen. Zo moeten zij voor de scharrelsystemen een doorlopend register van het aantal dieren per houderijsysteem bijhouden, met vermelding van het aantal verkochte dieren en de naam van de kopers. Voor bedrijven die een bijzonder voersysteem hanteren geldt dat de voedermengsels gecontroleerd moeten worden. Broederijen moeten tot zes maanden na de verzending gegevens bijhouden over de dieren van een als langzaam groeiend erkend ras. Alle participerende bedrijven moeten voorts gecontroleerd worden. Door de voor bijzondere houderijsystemen te gebruiken benamingen en vermeldingen voor te schrijven, wordt de consument beschermd. Voorts wordt door de vereiste boekhouding voor deze houderijsystemen een uniforme uitvoering in de Europese Unie gegarandeerd.
Met deze regeling wordt verordening (EG) nr. 1760/2000 geïmplementeerd voor zover die verordening de facultatieve etikettering van rundvlees betreft. Met deze verordening wordt beoogd om de ten gevolge van de BSE-crisis gedestabiliseerde Europese rundvleesmarkt te herstellen door het vergroten van de transparantie bij de van de productie en het in de handel brengen van deze producten, met name ten aanzien van de traceerbaarheid. Titel II van de verordening betreft de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten. Deel I van die titel gaat over verplichte etikettering voor rundvlees uit de Europese Unie en deel II bevat een facultatieve etiketteringsregeling. De verplichte etiketteringsregeling heeft betrekking op informatie over de oorsprong van het product, met name de plaats waar het dier of de dieren waarvan het rundvlees afkomstig is zijn geboren, gemest en geslacht. Op basis van de facultatieve regeling mag op het etiket aanvullende informatie worden verstrekt.
Artikel 11, tweede streepje, van de verordening, regelt de vrijwillige etikettering van rundvlees. Een handelaar of een organisatie die in het verkooppunt vlees op zodanige wijze wenst te etiketteren dat andere informatie wordt verstrekt dan in het kader van de verplichte etikettering over bepaalde kenmerken of productieomstandigheden van het geëtiketteerde vlees of van het dier waarvan het vlees afkomstig is, dient daarbij de bepalingen van deel II van titel II in acht te nemen. Door deze ruime omschrijving valt ook de detaillist onder de verplichtingen van de verordening.
Onder etikettering wordt ingevolge artikel 12 van de verordening niet alleen het aanbrengen van een etiket verstaan, maar ook de in een verkooppunt aan de consument verstrekte informatie over het vlees, zoals folders. Op deze regel bestaat wel een aantal uitzonderingen. De etiketten die alleen informatie bevatten die gemakkelijk in het verkooppunt kan worden gecontroleerd, zoals de vermelding van het gewicht of de benaming van het stuk vlees, vallen buiten de reikwijdte van de onderhavige verordening. Ook de verplichte vermeldingen uit hoofde van richtlijn 2000/13/EG over de etikettering en presentatie van levensmiddelen en de daarvoor gemaakte reclame17 en de beschermde vermeldingen uit hoofde van verordening (EG) nr. 509/2006 en verordening (EG) nr. 510/2006 vallen buiten de onderhavige verordening.
De handelaar die het rundvlees wil etiketteren in de zin van de verordening, moet daarvoor vooraf goedkeuring vragen. De handelaar dient daartoe ingevolge artikel 16 van de verordening een zogenaamde productspecificatie in te dienen bij de minister. In deze specificatie moet aangegeven worden welke informatie op het etiket wordt vermeld en hoe de controle op de juistheid van deze informatie in de hele keten wordt gewaarborgd en gecontroleerd. De aanvraag kan ook door een vereniging van handelaren, werkzaam in een of verschillende schakels van de rundvleeshandel, worden ingediend. In dat geval moet tevens worden aangegeven op welke wijze tegen een lid van de vereniging dat zich niet aan de goedgekeurde productspecificatie houdt, wordt opgetreden. Op het etiket moet de handelaar in ieder geval een referentienummer vermelden zodat het vlees naar het betreffende dier of de betreffende dieren kan worden getraceerd. Indien de productie of verkoop van het geëtiketteerde rundvlees plaatsvindt in twee of meer lidstaten is de handelaar voorts verplicht zijn naam of logo op het etiket te vermelden.
De regelgeving over volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding is neergelegd in richtlijn nr. 92/52/EEG18 en richtlijn nr. 2006/141/EG19. Richtlijn nr. 92/52/EEG betreft de uitvoer van zuigelingenvoeding naar derde landen en wordt met deze regeling geïmplementeerd. Richtlijn nr. 2006/141/EG is geïmplementeerd in de Warenwetregeling zuigelingenvoeding 2007.
De richtlijnen bevatten samenstellings- en etiketteringseisen voor zuigelingenvoeding. Het doel van deze voorschriften is te garanderen dat volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding voldoet aan de voedingsbehoeften van zuigelingen die in goede gezondheid verkeren. Dat geldt eveneens voor zuigelingenvoeding die bestemd is voor de uitvoer naar derde landen. Daarom breidt richtlijn 92/52/EEG het toepassingsbereik van de Europese voorschriften aan zuigelingenvoeding uit naar volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding bestemd voor derde landen. Artikel 3 van de richtlijn bevat de voorschriften waaraan deze zuigelingenvoeding moet voldoen. Deze voorschriften zijn overgenomen in artikel 2.26 van deze regeling.
Hoofdstuk 2, paragraaf 2.6, van deze regeling bevat aantal nationale kwaliteitsvoorschriften voor Goudse kaas, Edammer kaas en Commissiekaas. Voor de achtergrond van deze regels en de bescherming van deze kaassoorten die in Nederland worden geproduceerd, verwijs ik naar paragraaf 2.2.3 van de nota van toelichting bij het besluit.
Goudse kaas, Edammer kaas en Commissiekaas die in Nederland worden bereid met het doel om deze onder die benaming in de handel te brengen, moeten voldoen aan de voorschriften van de artikelen 2.28, 2.29 respectievelijk 2.30 van deze regeling. Met de artikelen 2.28 en 2.29 wordt een wettelijke status gegeven aan de voorschriften die in de standaarden voor Goudse kaas en Edammer kaas van de Codex Alimentarius zijn opgenomen. Artikel 2.30 bevat nationale regels waaraan in Nederland geproduceerde Commissiekaas of Mimolette moet voldoen. Voor die kaas bestaat geen Codex-standaard. De voorschriften van de artikelen 2.28, 2.29 en 2.30 bevatten geen regels over de korst. Deze kazen mogen dus ook als korstloze variant geproduceerd worden.
Met hoofdstuk 3, paragrafen 1, 2 en 3, van de regeling wordt uitvoering gegeven aan verordening (EG) nr. 1069/2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten 20 en uitvoeringsverordening (EU) nr. 142/201121. De achtergrond van beide verordeningen is in de nota van toelichting bij het besluit beschreven. Ook wordt een deel van verordening (EG) nr. 999/2001 uitgevoerd, namelijk voor zover het gaat om de verwijdering van gespecificeerd risicomateriaal en export van dierlijke eiwitten.
In deze paragraaf wordt de inhoud geschetst van de Europese regelgeving over niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten. Hieronder vallen ingevolge de definities in artikel 1.1 van de wet ook afgeleide producten. Achtereenvolgens komen de indeling van dierlijke bijproducten in categorie 1-, 2- en 3-materiaal, de verplichtingen voor exploitanten en regels over gebruik en verwijdering en handel aan de orde. Daarna worden de regels van de nationale werkgebiedensystematiek toegelicht.
De risico’s voor de volksgezondheid en diergezondheid zijn niet voor alle dierlijke bijproducten gelijk. Dierlijke bijproducten zijn daarom in de artikelen 8, 9 en 10 van verordening (EG) nr. 1069/2009 in categorieën ingedeeld op basis van het risico dat deze bijproducten vormen voor de volks- en diergezondheid. Categorie 1-materiaal is het materiaal met het hoogste risico. In deze categorie vallen onder meer kadavers en delen van dieren die mogelijk met TSE’s zijn besmet. Categorie 3-materiaal is het materiaal met het laagste risico voor volks- en diergezondheid. Hierin vallen bijvoorbeeld karkassen of delen van dieren die voor menselijke consumptie geschikt zijn, maar die om commerciële redenen niet voor menselijke consumptie zijn bestemd. Voorbeelden van producten van categorie 2 zijn mest en producten van dierlijke oorsprong die ongeschikt voor menselijke consumptie zijn verklaard omdat er productvreemde elementen in aanwezig zijn. Daarnaast vallen in deze categorie alle dierlijke bijproducten die niet als categorie 1-materiaal of categorie 3-materiaal zijn aangewezen.
Bedrijven die dierlijke bijproducten verwerken of verwijderen en vervoerders, handelaren en gebruikers van dierlijke bijproducten moeten bij het uitvoeren van die activiteiten handelen overeenkomstig verordening (EG) nr. 1069/2009 en verordening (EU) nr. 142/2011. Op grond van artikel 21 van verordening (EG) nr. 1069/2009 dienen dierlijke bijproducten onverwijld te worden verzameld, geïdentificeerd en vervoerd, onder voorwaarden ter voorkoming van risico’s voor de volksgezondheid en de diergezondheid.
Tijdens het vervoer moeten dierlijke bijproducten en afgeleide producten vergezeld gaan van een handelsdocument of een gezondheidscertificaat. De inhoud van de handelsdocumenten en gezondheidscertificaten is voorgeschreven in bijlage VIII, hoofdstuk III, bij verordening (EU) nr. 142/2011. Van de verzending, het vervoer of de ontvangst van dierlijke bijproducten of afgeleide producten moet ingevolge artikel 22 van verordening (EG) nr. 1069/2009 een administratie worden bijgehouden.
Exploitanten van bedrijven of inrichtingen waar activiteiten met dierlijke producten worden verricht die een aanzienlijk risico voor de volksgezondheid en diergezondheid inhouden, hebben op grond van artikel 24 van verordening (EG) nr. 1069/2009 een erkenning nodig voordat zij die activiteiten kunnen verrichten. Om voor een erkenning in aanmerking te komen, moet de exploitant informatie verstrekken aan de bevoegde autoriteit over de activiteiten en toegepaste productieprocessen en verwerkingsmethoden. In de artikelen 25 en 26 van verordening (EG) nr. 1069/2009 en in verordening (EU) nr. 142/2011 zijn eisen gesteld aan de infrastructuur en hygiëne voor inrichtingen en bedrijven.
Inrichtingen of bedrijven die bepaalde veilige soorten materiaal hanteren of verwerken hoeven niet te worden erkend, maar moeten op grond van artikel 23 van verordening (EG) nr. 1069/2009 bij de bevoegde autoriteit zijn geregistreerd. Het doel van de registratie is controle en tracering van de materiaalstroom. Ook vervoerders en handelaren moeten zich laten registreren. De kennisgevingsplicht ten behoeve van registratie is ingevolge artikel 3.5 van de onderhavige regeling niet van toepassing op exploitanten die jachttrofeeën hanteren of vervaardigen voor niet-commerciële of privédoeleinden of voor onderzoek en diagnose bestemde monsters voor educatieve doeleinden hanteren of verwijderen. Deze bedrijven hoeven dus niet geregistreerd te worden. Artikel 20, vierde lid, van verordening (EU) nr. 142/2011 maakt deze uitzondering mogelijk. De bedrijven moeten uiteraard wel voldoen aan de inhoudelijke voorschriften van de toepasselijke EU-regelgeving.
De voorschriften met betrekking tot verwijdering en gebruik van dierlijke bijproducten zijn afgestemd op de risico’s voor volks- en diergezondheid. De artikelen 10, 11 en 12 van verordening (EG) nr. 1069/2009 bevatten de regels over gebruik en verwijdering van categorie 1-, categorie 2- en categorie 3-materiaal. Categorie 1-materiaal wordt in beginsel verbrand, meeverbrand, als brandstof verstookt of gebruikt voor de vervaardiging van afgeleide producten. Categorie 2-materiaal mag daarnaast ook worden verwerkt tot compost of omgezet in biogas. Alleen voor categorie 3-materiaal is gebruik voor het vervaardigen van diervoeder toegestaan.
Sommige vormen van gebruik of verwijdering van dierlijke bijproducten zijn alleen toegestaan als de bevoegde autoriteit van een lidstaat hiervoor toestemming heeft gegeven. Deze afwijkingsmogelijkheden zijn opgenomen in de artikelen 16 tot en met 19 van verordening (EG) nr. 1069/2009. Toestemming voor een dergelijke afwijking kan individueel via een ontheffing worden verleend. Dat is bijvoorbeeld het geval bij voor het gebruik van dierlijke bijproducten voor onderzoek en diagnose en het vervoederen van categorie 2-materiaal aan dierentuindieren.
Waar generieke toestemming mogelijk is, is in deze regeling een vrijstelling opgenomen. Daarmee worden de administratieve lasten die met een aanvraag voor een ontheffing zijn gemoeid zoveel mogelijk beperkt. De artikelen 3.7 tot en met 3.17 van deze regeling regelen deze vrijstellingen voor vormen van gebruik of verwijdering van dierlijke bijproducten. Dit betreft onder meer het vervoederen van categorie 2- en categorie 3-materiaal aan dierentuindieren en pelsdieren, het gebruik van dierlijke bijproducten en afgeleide producten voor diagnose, onderwijs of onderzoek en het begraven van dode gezelschapsdieren en bijproducten van bijen en bijenteelt. Deze keuzes worden in de artikelsgewijze toelichting verder toegelicht. In de artikelen 11 tot en met 15 van verordening (EU) nr. 142/2011 zijn voorwaarden opgenomen die moeten worden nageleefd als op basis van een vrijstelling of ontheffing dierlijke bijproducten worden gebruikt of verwijderd.
Specifieke voorwaarden gelden voor het in de handel brengen van dierlijke bijproducten en afgeleide producten die bestemd zijn voor diervoeder, van organische meststoffen en bodemverbeteraars en van voeders voor gezelschapsdieren. Deze voorwaarden zijn opgenomen in de artikelen 31, 32 en 35 van verordening (EG) nr. 1069/2009.
Voor de resterende afgeleide producten geldt een cascadesysteem volgens de artikelen 36 tot en met 39 van verordening (EG) nr. 1069/2009. Deze afgeleide producten mogen in de handel worden gebracht als is voldaan aan de voorwaarden van veilige bevoorrading van artikel 37. Biedt veilige bevoorrading onvoldoende waarborgen voor de beheersing van de risico’s voor de volks- en diergezondheid, dan is een veilige behandeling vereist. Artikel 38 voorziet in voorwaarden voor veilige behandeling, waardoor de risico’s voor de volksgezondheid en diergezondheid een aanvaardbaar niveau bereiken. Kan veilige behandeling ook niet voor voldoende waarborgen zorgen, dan mag de exploitant de afgeleide producten ingevolge artikel 39 alleen in de handel brengen als hij verifieert dat sprake is van een veilig eindgebruik van de producten.
Verder bevat verordening (EG) nr. 1069/2009 in de artikelen 41 en 43 voorwaarden voor invoer, doorvoer en uitvoer van dierlijke bijproducten en afgeleide producten. Daarbij is expliciet aansluiting gezocht met de overige wetgeving van de Europese Unie. Zo gelden voor de invoer van cosmetische producten, medische hulpmiddelen en geneesmiddelen waarin dierlijke bijproducten zijn verwerkt de eisen die vastgelegd zijn in de richtlijnen die specifiek dergelijke producten betreffen. Verder vindt invoer, doorvoer en uitvoer van gespecificeerd risicomateriaal plaats overeenkomstig verordening (EG) nr. 999/2001 en worden dierlijke bijproducten en afgeleide producten die zijn gemengd of verontreinigd met gevaarlijke afvalstoffen uitgevoerd overeenkomstig de verordening inzake overbrenging van afvalstoffen22. Voor de uitvoer van categorie 3-materiaal is in artikel 43 van verordening (EG) nr. 1069/2009 artikel 12 van verordening (EG) nr. 178/2002 van overeenkomstige toepassing verklaard. Dat betekent dat voor de uitvoer van categorie 3-materiaal geldt dat, evenals voor levensmiddelen en diervoeders, mag worden afgeweken van de voorwaarden in verordening (EG) nr. 1069/2009 als wordt voldaan aan de voorwaarden die het derde land stelt.
Ter uitvoering van de voorschriften van verordening (EG) nr. 1069/2009 en verordening (EU) nr. 142/2011 bevat paragraaf 3 van hoofdstuk 3 een werkgebiedensystematiek, die dient er waarborging van een verzamelings- en verwijderingssysteem is waarmee kadavers veilig worden verwerkt of verwijderd. Op grond van artikel 3.3, eerste lid, van de wet kan de minister Nederland onderverdelen in werkgebieden. In elk werkgebied wordt door de minister één ondernemer aangewezen die, met uitsluiting van anderen, de verplichting heeft om de in dat gebied aanwezige dierlijke bijproducten op te halen en te verwerken. Houders van dergelijk materiaal zijn verplicht dit materiaal aan te geven bij en af te staan aan de ondernemer die is aangewezen voor het gebied waarin het materiaal zich bevindt.
In hoofdstuk 3, paragraaf 3, van de regeling zijn de verplichtingen voor de ondernemer en voor de houders uitgewerkt. Die paragraaf bevat ook regels over de vergoeding voor het ophalen en verwerken van het materiaal.
De reikwijdte van de werkgebiedensystematiek wordt met deze regeling beperkt. Voor de achtergrond van de wijzigingen in de werkgebiedensystematiek verwijs ik naar de memorie van toelichting bij het voorstel voor een Wet dieren23 en de nota van toelichting bij het besluit. Deze systematiek is niet langer van toepassing op categorie 1- en categorie 2-materiaal, maar geldt ingevolge artikel 3.20 van deze regeling alleen nog voor kadavers.
Artikel 3.20 maakt een uitzondering op de toepasselijkheid van de werkgebiedensystematiek voor kadavers die in overeenstemming met de EU-verordeningen over dierlijke bijproducten op een andere wijze worden verwijderd of gebruikt. Dat geldt bijvoorbeeld voor dode paarden of gezelschapsdieren die in een dierencrematorium worden verbrand en dode gezelschapsdieren die worden begraven. Paarden die niet in een crematorium worden verbrand, vallen dus wel onder de aangifte- en ophaalplicht van hoofdstuk 3, paragraaf 3, van de regeling. In de artikelsgewijze toelichting worden de uitzonderingen verder besproken.
Dode gezelschapsdieren die niet in een crematorium worden verbrand of op een toegestane begraafplaats worden begraven zijn in artikel 3.20 aangewezen als dierlijke bijproducten waarop de werkgebiedensystematiek van toepassing is. Voor deze bijproducten geldt het regime van artikel 3.5 van de wet: over het aangeven, bewaren, ophalen en overdragen aan de ondernemer, bedoeld in artikel 3.21, tweede lid, van deze regeling, moeten bij gemeentelijke verordening regels worden gesteld. De gemeente kan er ook voor kiezen om het ophalen en overdragen te regelen in een overeenkomst met de ondernemer.
Op grond van artikel 3.3 van de wet vindt de aanwijzing van een werkgebied voor een ondernemer bij ministeriële regeling plaats. Artikel 3.21 voorziet in één werkgebied, dat heel Nederland omvat. Rendac Son B.V. is aangewezen als de ondernemer die de kadavers in Nederland ophaalt, verwerkt en verwijderd. Voorheen werd deze aanwijzing bij besluit van de minister geregeld.
De artikelen 3.22 tot en met 3.25 van de regeling bevatten regels over het aangeven, ophalen, bewaren en aanbieden van aangewezen dierlijke bijproducten en de tarieven die daarvoor gelden. Deze voorschriften gelden vanaf de inwerkingtreding van deze regeling alleen voor de aangewezen kadavers.
De houder van aangewezen dierlijke bijproducten moet aangifte doen van het ontstaan daarvan. Op de ondernemer rust de verplichting om deze dierlijke bijproducten op te halen. Dat is geregeld in artikel 3.22. Voor de verplichtingen in de werkgebieden kan onderscheid worden gemaakt tussen aanbieders waarvoor de ophaaldag afhankelijk is van het ontstaan van dierlijke bijproducten en aanbieders die met de ondernemer een vaste ophaaldag hebben afgesproken. Hoofdregel is dat die aangifte uiterlijk moet worden gedaan op de eerste werkdag na de dag waarop die bijproducten zijn ontstaan. De ondernemer moet deze dan uiterlijk ophalen op de werkdag die volgt op de dag van aangifte. De ondernemer en de aanbieder van dierlijke bijproducten kunnen ook een vaste ophaaldag afspreken. De bijproducten moeten dan uiterlijk op de laatste werkdag voor die ophaaldag worden aangegeven.
Voorheen was het mogelijk om kadavers met een gewicht tot 25 kilo minimaal één keer in de twee weken op een vaste dag te laten ophalen en kadavers van pluimvee minimaal eens per vier weken op een vaste dag. Rendac Son B.V. heeft samen met de varkenssector een systeem ontwikkeld waarbij ook vleesvarkens die zwaarder zijn dan 25 kg onder gekoelde condities door de aanbieder kunnen worden bewaard. Het systeem bestaat uit een koelkelder waarin een tweetal containers staan opgeslagen en die met de hijsinstallatie op het transportmiddel van Rendac Son B.V. kunnen worden geleegd. Met artikel 3.22 wordt de opslag van varkens zwaarder dan 25 kg met behulp van dit systeem mogelijk gemaakt door het maximale gewicht waarbij een vaste ophaaldag geldt voor varkens te verhogen naar 200 kg.
Het bewaren van aangewezen dierlijke bijproducten tot ze worden opgehaald dient plaats te vinden volgens de voorschriften van artikel 3.23. Deze voorschriften gelden vanaf het moment dat de bijproducten zijn ontstaan tot het moment dat ze worden opgehaald. De bijproducten moeten worden afgeschermd van anderen dan de houder van die bijproducten en de ondernemer. Verder moet worden gezorgd dat dieren er niet bij kunnen. De bijproducten moeten van elkaar gescheiden worden gehouden en van ander materiaal te onderscheiden zijn, omdat de ondernemer materiaal van categorie 1 en 2 apart van elkaar moet kunnen laden. Voor dierlijke bijproducten met een vaste ophaaldag gelden de aanvullende bewaarvoorschriften van artikel 3.24. Ze moeten in vaten worden aangeboden die passen in de vrachtwagens waarmee ze worden opgehaald. Op de vaten moet worden aangegeven of deze categorie 1- of categorie 2-materiaal bevatten. De omgevingstemperatuur van kadavers van landbouwhuisdieren met een gewicht van 25 kilo en varkens tot 150 kilo, die minimaal eens per twee weken worden opgehaald, mag niet boven de 10 °C uitkomen. Kadavers van pluimvee, die ten minste eens per vier weken worden opgehaald, moeten worden bewaard bij een omgevingstemperatuur van ten hoogste 5 °C.
Dierlijke bijproducten moeten op de dag dat ze worden opgehaald worden aangeboden op een plaats die vanaf een wagenlengte van de verharde openbare weg binnen het bereik ligt van de laadkraan van het voertuig waarmee ze worden opgehaald. De houder en de ondernemer kunnen ook afspreken dat de dierlijke bijproducten op een andere plaats worden aangeboden. Bij geschillen over de plaats van aanbieding wordt deze plaats door de minister vastgesteld. Deze regels zijn opgenomen in artikel 3.25.
De Regeling dierlijke bijproducten 2011 bevatte met artikel 3.6 een regeling voor de overgang van eigendom van aangeboden dierlijke bijproducten: de overdracht van die producten aan de ondernemer geschiedde door overlading van dat materiaal in het daarvoor bestemde vervoermiddel. Deze regeling bevat geen bepaling met die strekking, aangezien eigendomsoverdracht reeds geregeld is in Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. Het is niet nodig of wenselijk om een regeling met gelijke strekking in deze regeling op te nemen.
Met hoofdstuk 3, paragraaf 4, van deze regeling wordt uitvoering gegeven aan verordening (EG) nr. 1523/2007 houdende een verbod op het in de handel brengen, de invoer naar en de uitvoer uit de Gemeenschap van katten- en hondenbont en van producten die dergelijk bont bevatten24. Artikel 3 van deze verordening bevat een verbod op het op de markt brengen en op het binnen en buiten de Europese gemeenschap brengen van honden- en kattenbont en van producten die dergelijk bont bevatten. De verordening ziet niet op invoer waaraan elk handelskarakter vreemd is, dat wil zeggen invoer met een incidenteel karakter en betreffende goederen die uitsluitend bestemd zijn voor persoonlijk gebruik.
In paragraaf 3 van de nota van toelichting bij het Besluit dierlijke producten is reeds ingegaan op de handhavingsaspecten van de regels over dierlijke producten. Voor algemene noties over deze aspecten verwijs ik derhalve naar die paragraaf.
Het toezicht op de naleving en de keuringen ten aanzien van de kwaliteit van dierlijke producten vinden onder meer plaats door controleurs van de Stichting Skal en de Stichting COKZ. In artikel 2.10 van het besluit is geregeld dat de onderwerpen waarvoor deze stichtingen bevoegd zijn bij ministeriële regeling zijn aangewezen. Dat gebeurt met artikel 2.11 van deze regeling. Stichting COKZ is bevoegd ten aanzien van de bescherming van kwaliteitsaanduidingen van landbouwproducten en levensmiddelen van dierlijke oorsprong, de handelsnormen voor eieren en vlees van pluimvee, zuigelingenvoeding bestemd voor derde landen en nationale kwaliteitsvoorschriften voor kaas. De bevoegdheid van de Stichting Skal strekt zich uit over de regels ten aanzien van de biologische productiemethode, voor zover die regels betrekking hebben op dierlijke producten. De bevoegdheid van beide stichtingen ten aanzien van het plantaardige deel van de regels over de kwaliteit van levensmiddelen blijft gebaseerd op de regels die zijn gesteld krachtens de Landbouwkwaliteitswet.
Vermindering van regeldruk is een van de doelstellingen van het regeerakkoord25. Terugdringing van het aantal regelingen is ook een van de ambities van de Wet dieren. In deze regeling worden de Regeling vleeskeuring, de Landbouwkwaliteitsregeling 2007, de Landbouwkwaliteitsregeling kaas 2006, de Regeling dierlijke bijproducten 2011 en de Regeling strafbaarstelling overtreding bepalingen verordening (EG) 1523/2007 samengevoegd. Daarmee wordt bijgedragen aan een transparanter stelsel voor de regels over dierlijke producten.
Met deze regeling worden drie belangrijke wijzigingen doorgevoerd in de regels over dierlijke bijproducten: beperking van de werkgebiedensystematiek, uitbreiding van het aantal vrijstellingen en aanpassing van de koelvoorschriften voor categorie 3-materiaal. Hierdoor dalen de administratieve lasten structureel met € 8.800 per jaar. Daarnaast ontstaat eenmalig een administratieve last van minder dan € 1.000. De nalevingskosten zullen afnemen met € 260.000. De wijziging van deze regeling heeft effect voor bedrijven. De toezichtlasten blijven ongewijzigd.
Beperking van de werkgebiedensystematiek
De beperking van de werkgebiedensystematiek tot kadavers leidt niet tot een wijziging van de regeldruk. Met de wijziging wordt marktwerking bij de destructie van dierlijke bijproducten geïntroduceerd. De inhoud van deze wijziging is nader beschreven in de memorie van toelichting bij het voorstel voor een Wet dieren en de nota van toelichting bij het Besluit dierlijke producten. Wanneer bedrijven materiaal afzetten naar het buitenland, worden de administratieve lasten voor deze bedrijven iets hoger. Hiervoor moet namelijk toestemming worden aangevraagd bij de NVWA en melding in het Europese traces-systeem worden gedaan. Dit is bestaande regelgeving en geldt daarom niet als regeldrukeffect van deze wijziging.
Uitbreiding van het aantal vrijstellingen
In deze regeling wordt een aantal vrijstellingen geregeld die voorheen per individueel geval moesten worden aangevraagd. Wel is in een aantal gevallen een eenmalige melding verplicht.
De toevoeging van artikel 3.11 betreft een versoepeling van de regelgeving: bedrijven hoeven geen pasteurisatietoestel aan te schaffen als ze bepaalde dierlijke bijproducten vergisten. Er bestaat geen overzicht van het aantal bedrijven dat over een dergelijk toestel beschikt. De gemiddelde kosten van een pasteurisatietoestel bedragen € 25.000,-. Bij Stel dat de afschrijvingstermijn van een pasteurisatietoestel tien jaar bedraagt, en dat honderd bedrijven geen pasteurisatietoestel meer nodig hebben, dan is bedraagt de structurele afname van de nalevingskosten € 250.000. Dit bedrag is exclusief de kosten voor het in bedrijf hebben van het toestel.
Artikel 3.12 inzake de grondstoffen in biogas- en composteerinstallaties brengt geen effecten op de regeldruk met zich, want het betreft een verheldering van bestaande regelgeving. Ook artikel 3.13 heeft geen gevolgen voor de regeldruk. In verordening (EG) nr. 1069/2009 is de tekst over het gebruik van recipiënten verduidelijkt. In Nederland werd dat reeds toegestaan. Artikel 3.13 voorziet nu in een vrijstelling hiervoor. Voor artikel 3.14 geldt eveneens dat sprake is van verheldering van bestaande regelgeving en heeft dus evenmin gevolgen voor de regeldruk.
Artikel 3.15 betreft het gebruik van huiden voor de productie van gelatine voor diervoeders, organische meststoffen of bodemverbeteraars. Met dit artikel wordt een nieuwe toepassingsmogelijkheid toegevoegd. Naar schatting kunnen ongeveer 20 bedrijven van deze mogelijkheid gebruik maken. Hiervoor is wel een eenmalige melding bij de NVWA verplicht. Daarnaast moeten bedrijven een retributie € 250 voldoen. De (eenmalige) administratieve lasten die met deze melding samenhangen bedragen € 370 (20*30 minuten*€ 37 p/u). Daar tegenover staat dat het vragen van een ontheffing per partij niet meer nodig is. Hiervoor is in de nulmeting uit 2011 geen bedrag opgenomen. Ook zijn geen gegevens beschikbaar over het aantal ontheffingen dat jaarlijks wordt verleend. Uitgaande van 20 minuten tijdbesteding per aanvraag, tegen een standaard uurtarief van € 38 en een geschat aantal van jaarlijks 400 ontheffingen (gemiddeld 20 per bedrijf), bedraagt de afname van de administratieve lasten structureel circa € 5.000.
Artikel 3.16 regelt een vrijstelling voor het vervoer van niet-gedroogde onbehandelde veren en dons van een slachthuis naar een verwerkingsbedrijf. Van deze mogelijkheid kunnen ongeveer dertig bedrijven gebruik maken. Hierbij zal een retributie moeten worden voldaan, die in vergelijking met soortgelijke gevallen ongeveer € 250 zal bedragen. De (eenmalige) administratieve lasten die met deze melding samenhangen bedragen € 555 (30*30 minuten*€ 37 p/u). Ook hier staat tegenover dat het niet langer nodig is om per partij een ontheffing te vragen. Net als bij artikel 3.15 is hiervoor in de nulmeting uit 2011 geen bedrag opgenomen en is het aantal ontheffingen dat jaarlijks wordt verleend niet bekend. Uitgaande van 20 minuten tijdbesteding per aanvraag, tegen een standaard uurtarief van € 38 en een geschat aantal van jaarlijks 300 ontheffingen (gemiddeld 10 per bedrijf), bedraagt de afname van de administratieve lasten structureel circa € 3.800.
Artikel 3.18 breidt de keuzemogelijkheid voor de exploitant uit ten aanzien van het gebruik van mengstoffen voor organische meststoffen en bodemverbeteraars. Dit heeft geen effecten voor de regeldruk. Naar verwachting kunnen ongeveer vijf bedrijven van de keuzemogelijkheid gebruik maken.
Aanpassen van koelvoorschriften voor categorie 3-materiaal
De koelvoorschriften voor categorie 3-materiaal zijn in lijn gebracht met de eisen in verordening (EG) nr. 1069/2009, welke minder streng zijn dan de oude nationale eisen. Materialen die niet gebruikt worden voor diervoederdoeleinden hoeven niet meer gekoeld te worden. Het is niet in te schatten om hoeveel materiaal dit gaat en hoe dit over bedrijven van verschillende grootte is verdeeld. De afname van de nalevingskosten als gevolg van het vervallen van de noodzaak koelruimte beschikbaar te hebben, is dan ook niet te becijferen. Als honderd bedrijven een jaarlijkse afschrijving van € 100 bespaard blijft, bedraagt de reductie van de nalevingskosten € 10.000.
Voor de overige in deze regeling opgenomen onderwerpen is de regelgeving niet ingrijpend gewijzigd ten opzichte van de regelgeving over dierlijke producten die eerder onder de Gwwd, de Landbouwkwaliteitswet en de Landbouwwet bestond. Voor de onderwerpen administratieve lasten en nalevingskosten leiden de wijzigingen niet tot veranderingen ten opzichte van de voorheen geldende regelgeving.
In de nota van toelichting bij het besluit is ingegaan op de vraag welke onderdelen aan de bestaande regelgeving op grond van bovengenoemde wetten nationale elementen zijn toegevoegd bovenop de Europese regelgeving, de zogenaamde nationale koppen. Nut en noodzaak van de nationale koppen op de regels over dierlijke producten zijn in dat kader (her)overwogen. In de meeste gevallen is daaruit geconcludeerd dat de nationale koppen geen extra regeldruk veroorzaken, maar juist meer mogelijkheden voor bedrijven bieden ten opzichte van de Europese regels. Die nationale koppen worden daarom in stand gelaten. Een weging van minder belastende alternatieven is in deze regeling niet meer aan de orde, omdat in de nota van toelichting bij het besluit al is ingegaan op de nationale koppen en de vraag of deze kunnen vervallen. Voor een overzicht van de nationale koppen en de reden om ze in stand te laten, verwijs ik naar § 4.3 van de nota van toelichting bij het besluit.
Daarnaast wordt, zoals hierboven al is beschreven, met deze regeling een tweetal veranderingen aangebracht. Met de uitbreiding van het aantal vrijstellingen wordt ten behoeve van het bedrijfsleven gebruik gemaakt van de mogelijkheden die de Europese regelgeving biedt. Tevens wordt met het schrappen van de nationale koelvoorschriften voor categorie 3-materiaal teruggekeerd naar de Europese minimumvereisten.
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2013, met uitzondering van de regels over de biologische productiemethode. De reden daarvan is dat er een wijziging nodig is van artikel 10.2, tweede lid, van de wet, om in de bevoegdheid van de Stichting Skal te voorzien ten aanzien van de regels over biologische diervoeders. Tot die wetswijziging gereed is, blijven de regels over de biologische productie van dierlijke producten geregeld op grond van de Landbouwkwaliteitswet. Daarmee wordt dubbele strafbaarstelling van deze regels voorkomen.
Een wet of een algemene maatregel van bestuur treedt volgens de aanwijzingen voor de regelgeving in werking met ingang van 1 januari of 1 juli. De termijn tussen de publicatiedatum van een wet, algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling en het tijdstip van inwerkingtreding is minimaal twee maanden.
In de toelichting bij het besluit houdende de vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van een aantal artikelen van de Wet dieren, van het Besluit diergeneesmiddelen, het Besluit diervoeders 2012, het Besluit dierlijke producten en het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren, alsmede tot het doen vervallen van enkele bepalingen uit de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren is uiteengezet dat aanleiding is gevonden om de wet en de vier bovengenoemde algemene maatregelen van bestuur met ingang van 1 januari 2013 in werking te doen stellen. Uitvoering van de wet en genoemde besluiten is zonder de bijbehorende ministeriële regelingen is niet denkbaar. Dit betekent dat ook de vier ministeriële regelingen die op die besluiten zijn gebaseerd, waaronder deze Regeling dierlijke producten, met ingang van die datum in werking zullen treden.
Artikel 2.2 regelt het toepassingsbereik van hoofdstuk 2, paragraaf 1, over de keuring van vlees. Voorschriften uit de hygiëneverordeningen over vleeskeuring worden geïmplementeerd op basis van de Wet dieren; aan voorschriften over bereiding en verhandeling van producten als gehakt vlees, separatorvlees, vleesbereidingen en vleesproducten wordt via de Warenwet uitvoering gegeven. Het bereik van deze paragraaf is daarom beperkt tot exploitanten van levensmiddelenbedrijven als bedoeld in sectie I tot en met IV van bijlage III bij verordening (EG) nr. 853/2004. Dit betreft voorschriften met betrekking tot vlees van als landbouwhuisdier gehouden hoefdieren, vlees van pluimvee en lagomorfen (konijnen, hazen en eetbare knaagdieren), vlees van gekweekt wild en vlees van vrij wild.
Uit artikel 1.2 van deze regeling volgt de bevoegdheid van de minister om de besluiten te nemen waartoe de EU-verordeningen de officiële dierenarts opdraagt. In aanvulling daarop regelt artikel 2.3, eerste lid, van dit besluit voor welke taken dierenartsen die zijn verbonden aan de NVWA bevoegd zijn. Dat betreft aan de officiële dierenarts opgedragen taken die niet bestaan uit het nemen van besluiten. Het tweede lid regelt dat aanvragen tot verlening van erkenningen worden ingediend bij de NVWA. Deze aanvragen kunnen elektronisch worden ingediend.
Artikel 6.2, eerste lid, van de wet bevat een verbod op het handelen in strijd met aangewezen voorschriften van EU-verordeningen die binnen het bereik van de wet vallen. Voor de EU-verordeningen over vleeskeuring26 vindt die aanwijzing plaats in het eerste lid van artikel 2.4. Overtreding van deze bepalingen is op grond van de Wet op de economische delicten als strafbaar feit aangemerkt.
De EU-verordeningen over vleeskeuring bieden de mogelijkheid voor lidstaten om toestemmingen te verlenen. Deze toestemmingen kunnen generiek als vrijstelling in de regelgeving worden opgenomen of individueel als ontheffing worden verleend. Het tweede lid regelt een uitzondering op de verbodsbepalingen ingeval een bepaalde handeling of toestand is toegestaan en is voldaan aan daarbij gestelde voorwaarden. Dit kan zowel een vrijstelling in hoofdstuk 2, paragraaf 1, als een ontheffing betreffen.
Met artikel 2.5 wordt voorzien in een aanvullende verbodsbepaling. Dit artikel verbiedt een gezondheidsmerk aan te brengen op vlees van dieren waarbij een noodslachting is uitgevoerd, tenzij is voldaan aan de bijbehorende voorwaarden. Op grond van deze bepaling kan worden opgetreden tegen exploitanten die een dergelijk gezondheidsmerk ten onrechte hanteren. De voorwaarden houden in dat het merk niet verward kan worden met het gezondheidsmerk dat is aangebracht overeenkomstig verordening (EG) nr. 854/2004 of het identificatiemerk, bedoeld in bijlage II, sectie I, van verordening (EG) nr. 853/2004. Verder mag het vlees alleen op de markt worden gebracht in de lidstaat waar de slacht plaatsvindt.
De EU-verordeningen over de keuring van vlees bieden lidstaten op een aantal onderdelen de keuze om een handeling of toestand toe te staan. Met artikel 2.6 wordt een drietal vrijstellingen geregeld. Onderdeel a staat toe dat ruggenmerg van schapen en geiten wordt verwijderd in daarvoor erkende uitsnijderijen. Dit is mogelijk op grond van bijlage V, onderdeel 4.3, aanhef en onder a, van verordening (EG) nr. 999/2001. Onderdeel b van artikel 2.6 maakt het mogelijk om kopvlees van runderen te verzamelen onder de voorwaarden van bijlage V, onderdeel 9, van verordening (EG) nr. 999/2001. Met onderdeel c wordt een voorziening getroffen voor bijstand bij officiële controles. Met toepassing van artikel 5, zesde lid, onderdeel a, van verordening (EG) nr. 854/2004 mag personeel van een slachthuis de officiële dierenarts daarbij bijstaan.
Ter ondersteuning van de doelstellingen van de hygiëneverordeningen kan de levensmiddelenbranche nationale gidsen voor goede praktijken opstellen en verspreiden. Dit is geregeld in artikel 8 van verordening (EG) nr. 852/2004. Het opstellen van deze gidsen dient in overleg met vertegenwoordigers van belanghebbende partijen te gebeuren, bijvoorbeeld door een voorstel voor te leggen aan het Regulier Overleg Warenwet.
De minister kan ingevolge artikel 8.44 van de wet nationale gidsen voor goede praktijken beoordelen. Artikel 2.7 regelt dat een verzoek tot beoordeling wordt ingediend bij de NVWA. De beoordeling vindt plaats aan de hand van de voorwaarden van artikel 8, derde lid, van de verordening. Die voorwaarden zijn het al genoemde vereiste van overleg met belanghebbenden, de toepasselijke richtlijnen voor de praktijk van de Codex Alimentarius en, indien van toepassing, de aanbevelingen voor gidsen voor goede hygiënische praktijken in deel B van bijlage I van de verordening. Als niet langer aan deze voorwaarden wordt voldaan, dan zal de beoordeling worden ingetrokken. Artikel 4.4 van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren biedt daarvoor de grondslag.
Voor het vervoeren van vlees dat bij het verlaten van het slachthuis nog niet volledig is gekoeld kan de NVWA, gelet op bijlage 3, sectie I, hoofdstuk VII, van verordening (EG) nr. 853/2004, als voorwaarde stellen dat gebruik wordt gemaakt van een door de Dienst Wegverkeer voor dergelijk vervoer goedgekeurd vervoermiddel. Artikel 4b, tweede lid, onderdeel a, van de Wegenverkeerswet 1994, vereist hiervoor een wettelijke grondslag. Artikel 2.8 van deze regeling bevat die grondslag.
Een exploitant kan om heroverweging van een keuringsbeslissing van de officiële dierenarts over vlees van een als landbouwhuisdier gehouden hoefdier vragen wanneer deze het daarmee oneens is. Dat regelt artikel 2.5 van het besluit. Artikel 2.9 van de onderhavige regeling bevat nadere regels ter uitwerking van die mogelijkheid. Het eerste lid regelt de bevoegdheid van de minister om te beslissen op een aanvraag tot herkeuring. Het tweede lid betreft de indiening van een aanvraag: dit dient bij de NVWA te gebeuren, uiterlijk om 12 uur op de dag na de keuring, tenzij op de keuring een zondag of één of meer erkende feestdagen volgen. In dat geval vindt de aanvraag uiterlijk 12 uur na afloop van die zon- of feestdag(en) plaats. Voor organen geldt een afwijkende regeling. Herkeuring daarvan moet onmiddellijk na de keuringsbeslissing worden aangevraagd.
Op grond van het derde lid vindt de herkeuring plaats door een andere officiële dierenarts dan de dierenarts die de oorspronkelijke keuring heeft gedaan. De regeling vleeskeuring bevatte twee bepalingen over retributies bij de herkeuring: herkeuring wordt pas uitgevoerd nadat de verschuldigde retributies zijn voldaan en de retributies worden gerestitueerd wanneer het vlees bij de herkeuring wel geschikt wordt bevonden voor menselijke consumptie. Deze bepalingen zijn ook opgenomen in de Regeling retributies veterinaire en hygiënische aangelegenheden I. Aangezien dubbele regeling niet nodig is en vanwege de verbondenheid met de tarieven is ervoor gekozen om deze bepalingen niet langer op te nemen in deze regeling, maar in de retributieregeling.
Het toezicht op de naleving van de regels over de biologische productiemethode wordt uitgeoefend door de Stichting Skal. Deze stichting is in artikel 2.12 van deze regeling aangewezen als controlerende autoriteit als bedoeld in artikel 27, vierde lid, onderdeel a, van verordening (EG) nr. 834/2007. Aan de inrichting van het toezicht op de naleving van de regels over de kwaliteit van levensmiddelen van dierlijke oorsprong is reeds aandacht besteed in paragraaf 2.2.1 van de nota van toelichting bij het besluit.
Producten mogen slechts worden aangeduid als biologische producten indien ze in alle stadia van de productie, bereiding en distributie zijn behandeld volgens de voorschriften uit verordening (EG) nr. 834/2007 en de daarop gebaseerde uitvoeringsverordeningen (EG) nr. 889/2008 en nr. 1235/2008. Artikel 2.13 voorziet in een verbodsbepaling met die strekking. Dat verbod is ook van toepassing bij overtreding van de voorschriften van hoofdstuk 2, paragraaf 2.2, die gelden ter uitvoering van die EU-verordeningen.
Ondernemers die producten als biologische producten of omschakelingsproducten op de markt willen brengen, moeten de bevoegde autoriteit daarvan in kennis stellen en moeten zich onderwerpen aan het controlesysteem van verordening (EG) nr. 834/2007. Artikel 28, derde lid, van verordening (EG) nr. 834/2007 regelt dat de lidstaten voor de kennisgeving een autoriteit of orgaan aanwijzen of erkennen. Die taak is in artikel 2.14, eerste lid, aan de Stichting Skal toebedeeld.
Op de verplichte deelname aan het controlesysteem mogen lidstaten uitzonderingen maken. Artikel 28, tweede lid, van de verordening maakt dit mogelijk voor marktdeelnemers die biologische producten of omschakelingsproducten direct aan de eindconsument of eindgebruiker verkopen. Van deze mogelijkheid wordt met het tweede lid van artikel 2.14 gebruik gemaakt. Daarbij geldt overeenkomstig de verordening wel de voorwaarde dat de marktdeelnemers de producten niet produceren, bereiden of opslaan op een plaats die geen verband houdt met het verkooppunt. Ook mogen ze dergelijke activiteiten niet aan een derde partij uitbesteden.
Artikel 2.15 regelt waar aanvragen voor vergunningen en ontheffingen moeten worden ingediend. Het eerste lid gaat over vergunningverlening voor het gebruik van niet-biologische voedselingrediënten van agrarische oorsprong op grond van artikel 29 van verordening (EG) nr. 889/2008. De bevoegdheid voor lidstaten om hiervoor een vergunning te verlenen volgt rechtstreeks uit de verordening. In artikel 2.15, eerste lid, van deze regeling wordt aanvullend geregeld dat een aanvraag hiervoor bij de minister moet worden ingediend.
Het tweede lid betreft de invoer van producten van gegarandeerde gelijkwaardigheid, die als biologisch in de handel mogen worden gebracht, uit derde landen die niet zijn opgenomen op de lijst van erkende derde landen. Artikel 19 van verordening (EG) nr. 1235/2008 voorziet erin dat lidstaten importeurs toestemming kunnen geven om deze producten in de handel te brengen. Ook deze bevoegdheid vloeit dus uit de verordening voort. In artikel 2.15, tweede lid, van deze regeling is vastgelegd dat de ontheffing bij de minister moet worden aangevraagd. Dit wordt geregeld naast artikel 10.1 van de wet, omdat voor dit onderwerp op grond van artikel 2.12 van deze regeling in beginsel de Stichting Skal bevoegd is. Met artikel 2.15, lid 2, wordt daar een uitzondering op gemaakt.
De regels over de biologische productiemethode bieden lidstaten de mogelijkheid om op een aantal onderdelen afwijkende voorschriften vast te stellen. Daar wordt met deze regeling op twee onderdelen gebruik van gemaakt.
Op kleine bedrijven mag onder voorwaarden worden toegestaan dat runderen die niet in groepen kunnen worden gehouden die aan hun gedrag zijn aangepast worden aangebonden. Deze voorwaarden staan in artikel 39 van verordening (EG) nr. 889/2008. Van deze mogelijkheid is gebruik gemaakt om ervoor te zorgen dat de biologische productie kan worden gestart op bedrijven waar de kosten van aanpassing van de stallen niet in verhouding staan tot de omzet van die bedrijven. Daarom mogen runderen die niet in groepen kunnen worden gehouden die aan hun gedrag zijn aangepast op grond van artikel 2.16, eerste lid, van deze regeling worden aangebonden. Voorwaarde is wel dat op het bedrijf niet meer dan tien runderen worden gehouden. Daarnaast moeten de dieren tijdens de graasperiode toegang hebben tot weidegronden overeenkomstig artikel 14, lid 2, van verordening (EG) nr. 889/2008 en ten minste tweemaal per week toegang krijgen tot openluchtruimten wanneer begrazing niet mogelijk is.
Met artikel 2.16, tweede lid, wordt het toegestaan om in de drie maanden voor Pasen van gekleurde eieren een biologische variant aan te bieden. Deze eieren mogen worden gekleurd met gebruik van natuurlijke kleurstoffen en lakmiddelen. Artikel 27, vierde lid, van verordening 889/2008 maakt deze vrijstelling mogelijk.
Artikel 15 van verordening (EG) nr. 889/2008 gaat over de hoeveelheid stikstof die de veebezetting van een hectare landbouwgrond mag opleveren. Die hoeveelheid mag niet groter zijn dan 170 kg per jaar. Het is aan de lidstaten om het aantal vee-eenheden vast te stellen dat met dat maximum overeenkomt. Dat gebeurt met artikel 2.17 en de bijlage bij deze regeling. De bijlage bevat de omvang van de mestproductie van de onderscheiden diercategorieën per jaar, uitgedrukt in kilogrammen stikstof. Die mestproductie is berekend door 170 kg stikstof per jaar per hectare te delen door de omvang van de mestproductie per dier van de betreffende diercategorie per jaar, uitgedrukt in kilogrammen stikstof.
De productiewaarden die in de bijlage bij deze regeling zijn opgenomen zijn gebaseerd op het verwachte gemiddelde rantsoen van de dieren en de verwachte gasvormige stikstofverliezen uit stal en opslag. Vernieuwde inzichten kunnen ertoe leiden dat voor de jaren daarna de forfaits voor de biologische sector anders zullen worden vastgesteld.
Voor diercategorieën die ontbreken in de bijlage is tabel D van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet van toepassing.
Om de vegetatie na het houden van een koppel pluimvee te laten aangroeien, moeten de uitlopen van de pluimveestallen op grond van artikel 23, vijfde lid, van verordening (EG) nr. 889/2008 gedurende een door de lidstaten vast te stellen periode worden vrijgehouden. Daarbij in artikel 2.18 onderscheid gemaakt tussen vleeskuikens en leghennen, omdat de belasting van de uitloop bij biologisch gehouden vleeskuikens aanzienlijk lager is dan bij biologisch gehouden leghennen. De leghennen maken tot een leeftijd van 65-70 weken gebruik van de uitlopen, terwijl de vleeskuikens alleen de laatste 5 weken van de 10 weken durende mestperiode beschikking hebben over een uitloop. Door de lagere belasting van de uitlopen bij het houden van vleeskuikens is de vegetatie al na 30 dagen hersteld en geschikt voor een volgend koppel. Voor leghennen duurt het herstel 60 dagen.
De definities van vleeskuiken en legkip in artikel 2.10 van de regeling zijn overeenkomstig de definities die voor leghennen en vleeskuikens gelden in de welzijnsregels.
Artikel 2.19 bevat de basis voor de uitvoering van verordening (EG) 509/2006 inzake de bescherming van traditionele specialiteiten en verordening (EG) 510/2006 inzake de bescherming van oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen. De Stichting COKZ voert het toezicht op de naleving van deze verordeningen uit, voor zover het zuivelproducten, eieren en pluimveevlees betreft. De Stichting COKZ keurt deze producten en stelt vast of ze aan de eisen voldoen die in de desbetreffende productdossiers zijn vastgelegd.
Ten aanzien van producten die buiten de bevoegdheid van Stichting COKZ vallen, is de minister bevoegd, op grond van artikel 1.2 van deze regeling. De verificatie van productdossiers zal namens de minister in mandaat worden uitgevoerd door de NVWA.
Artikel 6.2, eerste lid, van de wet bevat een verbod op het handelen in strijd met aangewezen voorschriften van EU-verordeningen die binnen het bereik van de wet vallen. In artikel 2.20, eerste lid, worden de voorschriften van verordening (EG) 509/2006 en verordening (EG) 510/2006 aangewezen die betrekking hebben op de bescherming van kwaliteitsaanduidingen van landbouwproducten en levensmiddelen van dierlijke oorsprong. Overtreding van deze bepalingen is ingevolge artikel 10.2, tweede lid, van de wet, in samenhang met artikel 2.9 van het besluit en artikel 13 van de Landbouwkwaliteitswet tuchtrechtelijk handhaafbaar.
Met de verbodsbepaling van het tweede lid van artikel 2.20 wordt voldaan aan de verplichting van artikel 17 van verordening (EG) nr. 509/2006 om rechtsbescherming te bieden tegen misbruik of misleidend gebruik van het begrip ‘gegarandeerde traditionele specialiteit’, de afkorting ‘GTS’ en het bijbehorende communautaire symbool en tegen nabootsing van geregistreerde en gereserveerde benamingen.
Artikel 2.21 gaat over registratieaanvragen en verzoeken tot wijziging of annulering van een aanvraag die in Nederland worden ingediend. Als een dergelijke aanvraag of verzoek betrekking heeft op (een deel van) Nederland, moet deze worden ingediend bij het Hoofdproductschap Akkerbouw. Dat regelt het eerste lid van artikel 2.21. In het tweede lid is opgenomen dat het Hoofdproductschap Akkerbouw de aanvraag of het verzoek publiceert in het Mededelingen- en Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie. Zo kunnen natuurlijke of rechtspersonen met een rechtmatig belang die op het grondgebied van Nederland wonen of gevestigd zijn hiervan kennisnemen. Zij kunnen op grond van artikel 2.21, derde lid, van deze regeling binnen vier weken na de bekendmaking bezwaar maken tegen de registratieaanvraag of het verzoek tot wijziging of annulering van een registratie. Het vierde lid regelt dat de minister de aanvraag of het verzoek doorzendt aan de Europese Commissie als aan de voorschriften van de toepasselijke verordening is voldaan.
Artikel 2.22 betreft de fase nadat een lidstaat een registratieaanvraag of wijzigings- of annuleringsverzoek heeft doorgezonden aan de Europese Commissie. De verordeningen schrijven voor dat de Europese Commissie voorgenomen en ingeschreven registraties, wijzigingen of annuleringen publiceert in het Publicatieblad van de Europese Unie. Artikel 2.22, eerste lid, regelt dat het Hoofdproductschap Akkerbouw deze voorgenomen en ingeschreven registraties, wijzigingen of annuleringen onmiddellijk daarna in het Mededelingen- en Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie publiceert.
Tegen door de Europese Commissie gepubliceerde voorgenomen registraties, wijzigingen of annuleringen kan op grond van de verordeningen bezwaar worden gemaakt door andere lidstaten of derde landen. Ook natuurlijke of rechtspersonen met een rechtmatig belang die gevestigd of woonachtig zijn in een andere lidstaat dan de lidstaat die de registratieaanvraag heeft ingediend of in een derde land, kunnen van zich laten horen door een met redenen omklede verklaring in te dienen bij hun lidstaat. Artikel 2.22, tweede lid, regelt daartoe dat deze belanghebbenden binnen vier maanden na de datum van publicatie in het Publicatieblad van de Europese Unie een met redenen omklede verklaring in kunnen dienen bij het Hoofdproductschap Akkerbouw. Deze verklaringen betrekt de Minister ingevolge het derde lid bij de overweging om al dan niet bezwaar aan te tekenen bij de Europese Commissie tegen de voorgenomen registratie, wijziging of annulering.
Met de tekst van beide artikelen is meer dan in de voorheen geldende artikelen 17 tot en met 20 van de Landbouwkwaliteitsregeling 2007 aangesloten bij de tekst van verordening (EG) nr. 509/2006 en verordening nr. 510/2006. Verder is op drie plaatsen het woord ‘bekendmaking’ vervangen door ‘kennisgeving’. Die term is passender voor handelingen die de basis biedeen voor een reactiemogelijkheid op een voorgenomen registratie, wijziging of annulering. Om onduidelijkheden te voorkomen, wordt met artikel 4.3, vierde lid, van deze regeling voorzien in een wijziging van de Landbouwkwaliteitsregeling 2007 waarmee de artikelen van beide regelingen hetzelfde komen te luiden.
Artikel 2.23 regelt dat besluiten die een bevoegde autoriteit voor de Europese kwaliteitsvoorschriften over pluimveevlees en eieren van verordening (EG) nr. 543/2008 en verordening (EG) nr. 589/2008 moet of kan nemen, worden genomen door de Stichting COKZ.
De bevoegdheid tot het nemen van besluiten die de EU-verordeningen over kalfsvlees en vrijwillige rundvleesetikettering bevatten berust op grond van artikel 1.2 van deze regeling bij de minister.
Artikel 6.2, eerste lid, van de wet bevat een verbod op het handelen in strijd met aangewezen voorschriften van EU-verordeningen die binnen het bereik van de wet vallen. Deze aanwijzing vindt voor de handelsnormen voor dierlijke producten plaats in artikel 2.24, eerste lid.
Onderdeel a gaat over de voorschriften over kalfsvlees. Onderdeel b, subonderdeel 1 gaat over de kwaliteitsvoorschriften voor eieren en subonderdeel 2 over pluimveevlees. Subonderdeel 3 betreft de voorschriften over facultatieve rundvleesetikettering.
Het tweed lid van artikel 3.3 bevat een aanvullende verbodsbepaling. Verordening (EG) nr. 1237/2007 draagt in bijlage XV bis, punt IV, tweede lid, de lidstaten op zelf voorschriften te stellen over de wijze waarop vlees van runderen die niet ouder zijn dan twaalf maanden en dat niet in voorverpakte vorm in de detailhandel wordt aangeboden aan de eindgebruiker wordt geëtiketteerd. Hierin wordt voorzien met het tweede lid van artikel 2.24, dat een verbod bevat om vlees van runderen die niet ouder zijn dan twaalf maanden in niet-voorverpakte vorm in de detailhandel aan te bieden aan de eindverbruiker, tenzij is voldaan aan bijlage IX bis, punt IV, eerste lid, onderdelen a en b, van verordening (EG) nr. 1234/2007.
Deze bepaling voorziet in een verplichting voor deze marktdeelnemers om in de aanduiding van vlees van runderen onder de twaalf maanden te verwijzen naar de slachtleeftijd onderscheiden naar de in de verordening aangegeven categorieën en de benaming zoals de verordening voorschrijft voor de desbetreffende categorieën. Bij deze aanduiding zullen de identificatieletters zoals opgenomen in bijlage XI bis, punt II, van verordening (EG) 1234/2007 niet worden gebezigd aangezien deze voor consumenten minder inzichtelijk zijn.
Bijlage XIV, deel B, deel II, punt 2, van verordening (EG) nr. 1234/2007 geeft een definitie voor vers vlees van pluimvee, waarin temperatuurvoorschriften zijn opgenomen. Dat onderdeel biedt voor lidstaten de mogelijkheid om enigszins afwijkende temperatuurvoorschriften vaststellen voor het snijden en behandelen van vers vlees van pluimvee in detailhandelszaken of in aan verkooppunten grenzende lokalen, en in de fabriek tijdens de productie van bereidingen op basis van vers vlees van pluimvee. In het productieproces is het nodig om vers vlees van pluimvee licht aan te vriezen om het goed te kunnen snijden. Daarom worden voor zowel detailhandelszaken en aan verkooppunten grenzende lokalen, als voor fabrieken die bereidingen op basis van vers pluimvee produceren in artikel 2.25 van de onderhavige regeling afwijkende temperatuurvoorschriften vastgesteld. Deze voorschriften houden in dat de temperatuur van het vlees, voor zover nodig, mag worden teruggebracht tot -8°C, gedurende een periode van maximaal 24 uur voor het snijden en behandelen van vers vlees van pluimvee. Voor fabrieken geldt deze afwijkingsmogelijkheid alleen tijdens de productie van bereidingen.
Artikel 3.2 betreft de aanvragen en meldingen die bij de NVWA moeten worden gedaan. Op grond van artikel 1.2 van deze regeling is de minister bevoegd om de besluiten te nemen waartoe de EU-verordeningen de bevoegde autoriteit opdragen of de keuze laten. Deze taken worden in mandaat uitgevoerd door de inspecteur-generaal en de plaatsvervangend inspecteur-generaal van de NVWA. In artikel 3.2, eerste en tweede lid, van deze regeling is geregeld dat in verband daarmee ook aanvragen en informatie die aan de bevoegde autoriteit moet worden aangeleverd en de kennisgeving en informatieverstrekking in verband met registraties op basis van verordening (EG) nr. 1069/2009 rechtstreeks aan de NVWA wordt verzonden. Waar mogelijk zal de NVWA een mogelijkheid bieden om de aanvragen en informatie elektronisch te versturen.
Het derde en vierde lid voorzien in een rol van de NVWA bij verzending van dierlijke bijproducten tussen lidstaten. Op grond van artikel 48, eerste lid, van verordening (EG) nr. 1069/2009 mogen categorie 1- en categorie 2-materiaal en vleesbeendermeel en van categorie 1- en categorie 2-materiaal afgeleide dierlijke vetten pas worden verzonden als de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst heeft aangegeven de zending te aanvaarden. Aan de aanvaarding kunnen ingevolge het tweede lid van dat artikel voorwaarden worden verbonden. Een aanvraag tot verzending van dit materiaal naar Nederland moet op grond van artikel 3.2, derde lid, van deze regeling bij de NVWA worden ingediend.
Een voornemen van verzending van deze producten vanuit Nederland naar een andere lidstaat moet worden gemeld bij de NVWA. Dat is geregeld in het vierde lid, onderdeel a. Met onderdeel b wordt erin voorzien dat de daadwerkelijke verzending van bovengenoemde dierlijke bijproducten en verwerkte dierlijke eiwitten die zijn afgeleid van categorie 3-materiaal vanuit Nederland naar een andere lidstaat aan de NVWA wordt gemeld. Voor verzending van verwerkte dierlijke eiwitten die van categorie 3-materiaal zijn afgeleid is dus alleen een melding vereist, en geen toestemming voor verzending.
Onderdeel c van het vierde lid betreft de ontvangst. Lidstaten kunnen op grond van artikel 17, eerste lid, onderdeel b, van verordening (EU) nr. 142/2011 in samenhang met bijlage VIII, hoofdstuk III bewijs vragen dat zendingen zijn aangekomen. Dit kan elektronisch of digitaal. In onderdeel c is voor het bovengenoemde materiaal geregeld dat de ontvangst elektronisch bij de NVWA moet worden gemeld. Dit laat onverlet dat andere lidstaten ervoor kunnen kiezen om te werken met een extra kopie van een handelsdocument, die in de administratie van de verzender moet worden opgenomen. De Nederlandse ontvanger zal een dergelijke kopie van het handelsdocument ook terug moeten sturen naar de verzender van het materiaal.
Als het bovengenoemde materiaal naar een andere lidstaat wordt gezonden of vanuit een andere lidstaat wordt ontvangen, moet de NVWA op grond van artikel 48, derde lid, van verordening (EG) nr. 1069/2009 de verzending of ontvangst melden in het Europese Traces-systeem.
Op grond van bijlage XI, punt 1, onderdeel b, onder ii, bij verordening (EU) nr. 142/2011 moet de bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong instemmen met de verplaatsing van mest die bestemd is om op een agrarisch bedrijf te worden uitgereden naar het grondgebied van een andere lidstaat. Het zesde lid van artikel 3.2 voorziet erin dat de afgifte van een gezondheidsverklaring als bedoeld in punt 2, onderdeel c, en punt 3 van bovengenoemde bijlage, die ook moet worden aangevraagd, als instemming geldt. Daarnaast wordt de instemming ook in het Europese Traces-systeem gemeld.
Artikel 6.2, eerste lid, van de wet bevat een verbod op het handelen in strijd met aangewezen voorschriften van EU-verordeningen die binnen het bereik van de wet vallen. In het eerste lid van artikel 3.3 worden de voorschriften aangewezen van verordening (EG) nr. 1069/2009, verordening (EU) nr. 142/2011 en verordening (EG) nr. 999/2001 die betrekking hebben op dierlijke bijproducten. Overtreding van deze bepalingen is op grond van de Wet op de economische delicten als strafbaar feit aangemerkt. Daarnaast kunnen deze voorschriften met een bestuurlijke boete worden gehandhaafd. Daartoe zijn ze opgenomen in de bijlage bij de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren.
Het tweede lid regelt een uitzondering op de verbodsbepalingen ingeval de minister een bepaalde handeling of toestand heeft toegestaan en is voldaan aan daarbij gestelde voorwaarden. Een dergelijke toestemming kan generiek als vrijstelling in deze regeling of individueel zijn verleend. Op deze vrijstellingen is in paragraaf 2.7.4 van deze toelichting ingegaan.
Artikel 3.4 bevat twee aanvullende verbodsbepalingen om te kunnen handhaven dat keukenafval en etensresten niet mogen worden vervoederd aan andere landbouwhuisdieren dan pelsdieren. Dat verbod volgt uit de artikelen 13 en 14 van verordening (EG) nr. 1069/2009 en de artikelen artikel 3.3, eerste lid, en artikel 3.9, tweede lid, van de onderhavige regeling. Daartoe is in het eerste lid van artikel 3.4 geregeld dat het houders van andere landbouwhuisdieren dan pelsdieren verboden is om keukenafval, etensresten of voerdermiddelen die keukenafval bevatten voorhanden te hebben. Een uitzondering is gemaakt voor keukenafval of etensresten die zijn ontstaan in de huishouding van de houder en die in afwachting van vervoer buiten het bereik van de dieren en uitsluitend verpakt voorhanden worden gehouden. Het tweede lid regelt een verbod om keukenafval, etensresten of voedermiddelen die keukenafval bevatten te vervoeren naar of af te leveren op plaatsen waar andere landbouwhuisdieren dan pelsdieren worden gehouden of bij houders van dergelijke landbouwhuisdieren.
Het eerste lid van artikel 3.6 regelt dat voor het vervoer van dierlijke bijproducten, waaronder ook afgeleide producten, binnen Nederland een ander document mag worden gebruikt dan het modeldocument, bedoeld in artikel 17 en bijlage VIII, hoofdstuk III van verordening (EG) nr. 142/2011. Deze afwijking is mogelijk op grond van artikel 21, derde lid, van verordening (EG) nr. 1069/2009. Dat andere handelsdocument moet voldoen aan de voorwaarden van punt 6, onderdeel f, van dat hoofdstuk.
Artikel 21, tweede lid van verordening (EG) nr. 1069/2009 maakt het mogelijk om het vervoer van mest tussen twee locaties op hetzelfde agrarische bedrijf en tussen agrarische bedrijven en gebruikers van mest in Nederland toe te staan zonder handelsdocument of gezondheidscertificaat. Een agrarisch bedrijf is een bedrijf waar vee wordt gehouden en waar akkerbouw of tuinbouw plaatsvindt. Voorwaarde bij het vervoer van mest tussen agrarische bedrijven en gebruikers van mest in Nederland is dat het vervoer plaatsvindt overeenkomstig het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet. De gebruikers zijn hierbij degenen die mest zonder verwerking op het land uitrijden. Van deze mogelijkheid is met artikel 3.6, tweede lid, van de onderhavige regeling gebruik gemaakt.
In artikel 3.7 is gebruik gemaakt van de mogelijkheid die artikel 16, onderdeel f, van verordening (EG) nr. 1069/2009 biedt om toe te staan dat categorie 2- en 3-materiaal wordt gebruikt voor het maken en uitrijden van biodynamische preparaten. Planten of mest worden daarvoor enige tijd ingegraven met dierlijke organen of delen daarvan. Dat artikel bevat een opsomming van de materialen die hiervoor mogen worden gebruikt. Dat betreft onder meer schedel en darmen. Schedels van runderen, schapen en geiten ouder dan 12 maanden en een deel van de darmen van deze dieren betreffen gespecificeerd risicomateriaal. Dit materiaal valt in categorie 1, dat in verband met de risico’s van spongiforme encefalopathieën niet mag worden gebruikt voor het maken van biodynamische preparaten.
Artikel 3.8 gaat over het gebruik van dierlijke bijproducten en afgeleide producten voor diagnose, onderzoek en onderwijs, dat op grond van artikel 17 van verordening (EG) nr. 1069/2009 onder voorwaarden kan worden toegestaan. In het eerste lid, onderdeel a, is het toegestaan om categorie 3-materiaal, bijvoorbeeld delen van geslachte dieren, in het onderwijs te gebruiken. Onderdeel b bepaalt dat dierenartsen sectie kunnen verrichten op de dierlijke bijproducten in hun praktijkruimte. Verder mogen veterinaire laboratoria die zijn erkend op grond van de Regeling erkenning en aanwijzing veterinaire laboratoria op grond van onderdeel c dierlijke bijproducten en afgeleide producten gebruiken voor diagnose en onderzoek.
Op het gebruik van dierlijke bijproducten als bedoeld in het eerste lid zijn de voorschriften van bijlage VI, hoofdstuk I, van verordening (EU) nr. 142/2011 van toepassing. Dat betekent bijvoorbeeld dat de bijproducten moeten worden verwijderd als afval door verbranding of meeverbranding, door een methode die ten minste gelijkwaardig is aan de gevalideerde methode voor stoomautoclaven of door sterilisatie onder druk. Hoofdstuk I, punt 6, van genoemde bijlage biedt lidstaten een afwijkingsmogelijkheid. Daarvan is gebruik gemaakt in artikel 3.8, tweede lid, van de onderhavige regeling. Op grond daarvan zijn de punten 1, 4 en 5 van hoofdstuk I, afdeling 1, niet van toepassing op het gebruik van categorie 3-materiaal voor onderzoek en onderwijs in het voortgezet onderwijs. Dat betekent dat er geen handelsdocument bij de materialen nodig is en er geen register van ontvangen zendingen hoeft te worden bijgehouden. Verder mag verwijdering plaatsvinden overeenkomstig artikel 14, onderdelen a, b en f, van verordening (EG) nr. 1069/2009, waardoor het materiaal met het normale afval van de school kan worden verwijderd.
Met artikel 3.9 wordt uitvoering gegeven aan de mogelijkheid van artikel 18 van verordening (EG) nr. 1069/2009 om in bepaalde gevallen categorie 2-materiaal dat afkomstig is van dieren die niet zijn gedood of gestorven als gevolg van de (vermoede) aanwezigheid van een op mens of dier overdraagbare ziekte en categorie 3-materiaal te vervoederen aan dieren. Op grond van het eerste lid van artikel 3.9 kunnen exploitanten van dierentuinen genoemd materiaal dat afkomstig is van de dieren die in hun dierentuin zijn gestorven als voeder gebruiken voor de andere dieren in die dierentuin. Het tweede lid regelt dat keukenafval en etensresten mogen worden vervoederd aan pelsdieren. Beide mogelijkheden gelden onder de voorwaarde dat de risico’s voor de volksgezondheid en diergezondheid worden beheerst.
Artikel 3.10, onderdeel a, regelt dat dode gezelschapsdieren kunnen worden begraven. Artikel 19 van verordening (EG) nr. 1069/2009 maakt deze toestemming mogelijk. Aan het begraven van gezelschapsdieren is een aantal voorwaarden verbonden. Het dode gezelschapsdier moet worden begraven op het terrein van de houder of op een plaats waar burgemeester en wethouders het begraven van gezelschapsdieren hebben toegestaan (veelal dierenbegraafplaatsen). Onderdeel b betreft een toestemming voor het verbranden of begraven ter plaatse van bijproducten van bijen en bijenteelt. In beide gevallen gelden de voorwaarden die zijn opgenomen in artikel 15, onderdeel a, en bijlage VI, hoofdstuk III, van verordening (EG) nr. 142/2011 omtrent begraving, zodat de gezondheid van mens, dier en milieu niet in gevaar wordt gebracht en dat andere dieren er niet bij kunnen.
Op grond van artikel 3.11 is het niet verplicht om bij biogasinstallaties die alleen worden gebruikt voor de omzetting van dierlijke bijproducten een pasteurisatie- of ontsmettingstoestel te gebruiken. De risico’s van niet-pasteuriseren zijn hierbij afgedekt. Bijlage V, hoofdstuk I, afdeling 1, punt 2, onderdeel f, van verordening EU) nr. 142/2011 maakt het mogelijk om deze toestemming te verlenen.
In artikel 3.12 wordt geregeld dat voor biogas- en composteerinstallaties lichtere erkenningseisen gelden indien mest, de inhoud van het maagdarmkanaal gescheiden van het maagdarmkanaal, melk en biest de enige grondstoffen van dierlijke oorsprong zijn die in deze installaties gebruikt worden. Bijlage V, hoofdstuk III, afdeling 2, punt 3, van verordening (EU) nr. 142/2011 maakt deze toestemming mogelijk.
De residuen of de compost van deze installaties worden beschouwd als niet-verwerkt materiaal en moeten aan de eisen van onbehandeld materiaal voldoen.. De NVWA heeft de verschillende erkenningseisen vastgelegd in stroomschema’s, die beschikbaar zijn op de website van de NVWA (www.nvwa.nl). Deze schema’s zijn bedoeld om de regelgeving voor de gebruiker inzichtelijk te maken.
In dit artikel wordt uitvoering gegeven aan de mogelijkheid die verordening 142/2009 biedt om recipiënten te hergebruiken na reiniging en ontsmetting. In de praktijk gebeurt dit al veelvuldig. De geringe risico’s maken het mogelijk om dit hergebruik toe te staan middels een vrijstelling.
Het komt regelmatig voor dat een veehouder biest levert aan een andere veehouder. Daarbij gaat het meestal om kleine hoeveelheden. Gelet op de risico’s is het niet nodig om daar individuele toestemmingen voor af te geven. Daarom voorziet artikel 3.14 in een vrijstelling.
Het gebruik van afgesneden en gesplitste stukken van huiden voor de productie van gelatine voor diervoeders, organische meststoffen of bodemverbeteraars brengt weinig risico's met zich, dus een individuele toestemming is niet noodzakelijk. Ook hiervoor wordt een vrijstelling verleend.
Bijlage VIII bij verordening (EG) nr. 142/2011 voorziet in voorschriften voor het vervoer van dierlijke bijproducten ter voorkoming van lekken en contaminatie. In de praktijk worden deze materialen rechtstreeks naar een ververkingsbedrijf gestuurd, omdat tussentijdse opslag onder meer stank en problemen met afvalwater kan veroorzaken. Het vervoer van niet-droge onbehandelde veren en dons wordt daarom middels een vrijstelling worden toegestaan.
Het eerste lid van artikel 3.18 regelt welke kleurstoffen mogen worden gebruikt om gespecificeerd risicomateriaal als bedoeld in bijlage V bij verordening (EG) nr. 999/2001 bij verwijdering zichtbaar te maken. Dat zijn methyleen blauw, patentblauw E131 of briljantblauw E133.
Het tweede lid gaat over het gebruik van mengstoffen voor organische meststoffen en bodemverbeteraars die vleesbeendermeel van categorie 2-materiaal of verwerkte dierlijke eiwitten bevatten. Om ervoor te zorgen dat dit materiaal niet wordt opgegeten door landbouwhuisdieren, moeten lidstaten op grond van bijlage XI, hoofdstuk II, afdeling 1, punt 2, bij verordening (EU) nr. 142/2011 een stof aanwijzen waarmee het materiaal vermengd wordt. Artikel 3.18, tweede lid, regelt dat deze organische meststoffen en bodemverbeteraars gemengd moeten worden met een hoeveelheid vaste of droge mest, kalk, houtsnippers of anorganische meststoffen die voldoende is om het mengsel uit te sluiten voor vervoederingsdoeleinden.
Voor vaste of droge mest is uit onderzoek van de WUR27 gebleken dat dit doel wordt bereikt door vermenging met ten minste 60% van die stof. Organische meststoffen en bodemverbeteraars zullen dus met ten minste 60% voor vaste of droge mest moeten worden gemengd om aan de eis te voldoen dat het mengsel wordt uitgesloten voor vervoederingsdoeleinden. Voor de overige stoffen zal de gebruiker moeten aantonen dat de gebruikte hoeveelheid voldoende is om het mengsel uit te sluiten voor vervoederingsdoeleinden.
Artikel 30 van verordening (EG) nr. 1069/2009 gaat over nationale gidsen voor goede praktijken. De minister kan deze gidsen beoordelen op grond van artikel 8.44 van de wet. In artikel 3.19 is aanvullend geregeld dat een verzoek tot beoordeling van een gids voor goede praktijken wordt ingediend bij de NVWA. De minister beoordeelt een gids voor goede praktijken op basis van de voorwaarden die in artikel 30 van de verordening staan vermeld: de inhoud van de gids moet bruikbaar zijn voor de sectoren waarop deze betrekking heeft, bij de ontwikkeling van de gids moet overleg hebben plaatsgevonden met vertegenwoordigers van belanghebbenden en de gids moet worden verspreid door de sectoren van de exploitanten. In de praktijk zal deze beoordeling in mandaat door de NVWA worden uitgevoerd.
Indien niet langer aan deze voorwaarden wordt voldaan, dan zal de beoordeling worden ingetrokken. Artikel 4.4 van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren biedt daarvoor de grondslag.
In artikel 3.20 worden de dierlijke bijproducten aangewezen waarop de werkgebiedensystematiek van de artikelen 3.3 tot en met 3.6 van de wet van toepassing is. Deze is van toepassing op (delen van) kadavers die categorie 1- of 2-materiaal betreffen als bedoeld in de artikelen 8 en 9 van verordening (EG) nr. 1069/2009. Deze aangewezen producten moeten worden verwerkt en verwijderd door de ondernemer die is aangewezen in artikel 3.21 van deze regeling. Op deze hoofdregel geldt een aantal uitzondering. Voor deze producten geldt dat zij op een andere manier mogen worden verwerkt en verwijderd.
Dat geldt in de eerste plaats voor pluimvee dat gestorven is op een broederij. Dit kan zowel in de schaal gestorven pluimvee betreffen als pluimvee dat na de geboorte is overleden, alsmede pluimveeouderdieren. Dit materiaal ontstaat in grote hoeveelheden op een beperkt aantal bedrijven, waardoor het mogelijk wordt dat bedrijven zonder al te grote investeringen in de logistiek toetreden op dit deel van de destructiemarkt. Verder mogen dode gezelschapsdieren worden begraven of gecremeerd in een dierencrematorium. Crematie in een dierencrematorium is ook toegestaan voor dode paarden. Daarnaast vallen dode pelsdieren pas onder de werkgebiedensystematiek vanaf het moment dat ze zijn onthuid in een daarvoor erkende inrichting of erkend bedrijf. Ook dode dieren die worden gebruikt voor onderzoek en bijzondere vervoederingsdoeleinden en welke activiteiten zijn toegestaan in deze regeling of middels een ontheffing hoeven niet door de ondernemer te worden verwerkt of verwijderd, net als producten van bijen en bijenteelt die ter plaatse mogen worden verbrand of begraven.
In artikel 3.22 is geregeld dat de ondernemer kadavers van runderen afmeldt in het identificatie- en registratieregister. Op grond van artikel 19 van de Regeling identificatie en registratie van dieren is ook de veehouder verplicht deze dieren af te melden. Deze dubbele controle is noodzakelijk vanwege het BSE-risico.
Ingevolge artikel 95 van verordening (EG) nr. 889/2008 mochten tot eind 2010 runderen aangebonden worden gehouden en was het toegestaan af te wijken van de voorschriften waarin de bezettingsdichtheid van de buitenruimte voor vleeskuikens werd geregeld. Deze derogaties mogen de lidstaten tot 31 december 2013 op verzoek van individuele marktdeelnemers blijven toestaan, indien aan een aantal voorwaarden is voldaan.
Artikel 4.2, onderdeel a, betreft het aanbinden van runderen. De Stichting Skal kan hiervoor toestemming verlenen voor bedrijven waar runderen worden gehouden in gebouwen die reeds bestonden voor 24 augustus 2000. Het betreffende bedrijf moet voldoen aan artikel 95, eerste lid, van verordening (EG) nr. 889/2008. Dat betekent dat voor regelmatige lichaamsbeweging moet worden gezorgd en de houderij in overeenstemming met de eisen inzake het welzijn van dieren plaatsvindt in ruimten die van voldoende strooisel zijn voorzien. Verder moet sprake zijn van individueel beheer (administratie per koe) en moet het bedrijf ten minste tweemaal per jaar fysiek worden gecontroleerd, in plaats van minimaal eenmaal per jaar.
Onderdeel b van artikel 4.2 betreft de bezettingsdichtheid van de buitenruimte voor vleeskuikens. De grondslag voor deze bepaling is artikel 95, tweede lid, van verordening (EG) nr. 889/2008. Op grond daarvan mogen lidstaten toestaan dat vleeskuikenhouders afwijken van de voorschriften over de bezettingsdichtheid van de buitenruimte. Die afwijking was onder voorwaarden toegestaan op grond van bijlage I, onderdeel B, punt 8.5.1, in samenhang met bijlage VIII van verordening (EEG) nr. 2902/9128. Die voorwaarden houden in dat het moet gaan om bedrijven met bestaande gebouwen die voor 24 augustus 1999 zijn gebouwd en die voldoen aan de nationale voorschriften inzake de biologische productie van dieren die voor die datum van kracht waren, of, bij afwezigheid daarvan, aan door de lidstaten aanvaarde of erkende private normen. Vleeskuikenhouders die van deze mogelijkheid gebruik willen maken, moeten daarvoor een aanvraag indienen bij Stichting Skal. Daarbij moeten ze een plan indienen met de beschrijving van de manier waarop gewaarborgd wordt dat de voorschriften voor de biologische productie tegen het einde van de overgangsperiode in acht worden genomen. Verder geldt ook hier dat tenminste tweemaal per jaar een fysieke controle zal worden uitgevoerd.
Beide onderdelen betreffen kleine ondernemers met oude stallen, waarbij het om bedrijfseconomische redenen niet haalbaar is om nieuwe stallen te bouwen. Daarom wordt met artikel 4.2 gebruik gemaakt van de mogelijkheid om hiervoor in een uitzondering te voorzien.
‘Oude’ regelgeving |
‘Nieuwe’ regelgeving |
||
---|---|---|---|
Regeling vleeskeuring |
Regeling dierlijke producten |
Besluit dierlijke producten/ Wet dieren |
Vervallen/anders |
Artikel 1 |
Artikel 2.1 |
||
Artikel 2 |
Artikel 2.2 |
||
Artikel 3, lid 1 tot en met 3, 5 en 6 |
Artikel 2.4 |
||
Artikel 3, lid 4 |
Wordt reeds in voorzien door de regels over dierlijke bijproducten |
||
Artikel 4, lid 1 |
Artikel 1.2 |
||
Artikel 4, lid 1, e en lid 5 |
Artikel 2.6 |
||
Artikel 4, lid 2 |
Artikel 2.3 |
||
Artikel 4, lid 3 |
Artikel 2.3, lid 1, b |
||
Artikel 4, lid 4 |
Artikel 2.1 |
||
Artikel 5 |
Artikel 6.5 Wet dieren |
||
Artikel 6 |
Artikel 2.3, lid 3 |
||
Artikel 7, lid 1 |
Artikel 1.2 |
||
Artikel 7, lid 2 |
Artikel 2.3, lid 3 |
||
Artikel 8 |
Artikel 2.7 |
||
Artikel 8a |
Artikel 2.8 |
||
Artikel 9 t/m 9b |
Artikelen 2.2, 2.3 en 2.4 Besluit dierlijke producten |
||
Artikel 10, lid 1 en 2 |
Artikel 2.5 Besluit dierlijke producten |
||
Artikel 10, lid 3 en 4 |
Artikel 2.9 |
||
Artikel 11 |
Artikel 2.9 |
||
Artikel 12 |
De bijlage waar dit artikel naar verwijst, bestaat niet meer |
||
Artikelen 13 t/m 17 |
Betreft de slotbepalingen |
||
Landbouw-kwaliteitsregeling 2007 |
|||
Artikel 1 |
Artikel 2.10 |
||
Artikel 2 |
Artikel 2.14 |
Lid 2: ‘of importeren uit een derde land’. Staat niet langer in art. 28, tweede lid, van verordening (EG) nr. 834/2007 en mag dus niet als eis gelden. |
|
Artikel 3 |
Bevoegdheid volgt al uit artikel 30, eerste lid, van verordening (EG) nr. 834/2007 |
||
Artikel 4 |
Artikel 2.17 |
||
Artikel 5 |
Artikel 2.18 |
||
Artikel 6, lid 1 |
Artikel 2.15, lid 1 |
||
Artikel 6, lid 2 |
Artikel 2.15, lid 2 |
||
Artikel 6, lid 3 |
Blijft in stand onder Landbouwkwaliteitswet |
||
Artikel 6, lid 4 en 5 |
Artikel 4.2 |
||
Artikel 7 |
Wordt geregeld in EU-verordening |
||
Artikel 7a |
Artikel 2.4 Besluit diervoeders en Regeling diervoeders |
||
Artikel 7b |
Artikel 2.16, lid 1 |
||
Artikel 8 |
Artikel 2.16, lid 2 |
||
Artikel 8a |
Blijft in stand onder Landbouwkwaliteitswet |
||
Artikel 15 |
De registratieplicht die in dit artikel was opgenomen volgt al rechtstreeks uit verordening (EG) nr. 543/2008. |
||
Artikel 16 |
Deze bepaling geldt rechtstreeks op grond van artikel 12, eerste lid, van verordening (EG) nr. 543/2008. |
||
Artikel 16a |
Artikel 2.25 |
||
Artikel 17 |
Artikel 2.21, lid 1 |
||
Artikel 18 |
Artikel 2.21, lid 2, 3 en 4 |
||
Artikel 19 |
Artikel 2.22, lid 1 |
||
Artikel 20 |
Artikel 2.22, lid 2 en 3 |
||
Artikel 21 |
Aanwijzing van producten waar Stichting COKZ op toeziet is niet meer nodig door formulering artikel 2.8 van het Besluit dierlijke producten |
||
Artikel 22 |
Artikel 2.26 |
||
Landbouw-kwaliteitsbesluit 2007 |
|||
Artikel 2 |
Artikel 2.13 |
||
Artikel 3 |
Artikel 2.24, lid 1, onder b, 1° |
||
Artikel 5 |
Artikel 2.24, lid 1, onder b, 2° |
||
Artikel 6 |
Artikel 2.20 |
||
Artikel 7 |
Artikel 2.24, lid 1, onder b, 3° |
||
Artikel 7a, lid 1 |
Artikel 2.24, lid 1, onder a |
||
Artikel 7a, lid 2 |
Artikel 2.24, lid 2 |
||
Artikel 13 |
Artikel 2.23 |
||
Artikel 15 |
Artikel 2.12 |
||
Artikel 16, lid 1, onder a |
Artikel 2.19 |
||
Artikel 16, lid 1, onder c |
Artikel 1.2 |
||
Artikel 17 |
Artikel 1.2 |
||
Landbouwkwali-teitsregeling kaas 2006 |
|||
Artikel 1 |
Artikelen 2.10 en 2.27 |
||
Artikel 2, onder a |
Artikelen 2.28, 2.29 en 2.30 |
||
Artikel 2, onder b |
De toepasselijkheid van andere wet- en regelgeving volgt al uit die betreffende wet- en regelgeving |
||
Artikel 3, eerste lid |
Artikel 2.28 |
||
Artikel 3, tweede lid |
Artikel 2.29 |
||
Artikel 3, derde lid |
Artikel 2.30 |
||
Artikel 4 |
Artikelen 2.28, 2.29 en 2.30 |
||
Artikel 5 |
Aansluitplicht bestaat niet meer; de verplichting voor Stichting COKZ om een reglement vast te stellen is al geregeld in artikel 10, tweede lid, van de Landbouwkwa-liteitswet |
||
Artikelen 6 tot en met 8 |
Betreft de slotbepalingen |
||
Regeling dierlijke bijproducten 2011 |
|||
Artikel 1.1 |
Artikel 3.1 |
||
Artikel 2.1 |
Artikel 1.2 |
||
Artikel 2.2 |
Artikel 3.2, lid 1, 2 en 3 |
||
Artikel 2.3 |
Artikel 3.3, lid 1 |
||
Artikel 2.4, lid 1 en 2 |
Artikel 3.3, lid 1 |
||
Artikel 2.4, lid 3 |
Deze bepaling zag op het gebruik van alternatieve testen voor gespecificeerd risicomateriaal bij weefsels van dieren. Omdat er geen alternatieve testen beschikbaar zijn, vervalt deze bepaling. |
||
Artikel 2.5 |
Artikel 3.18 |
||
Artikel 2.6 |
Artikel 3.3, lid 1 |
||
Artikel 2.7 |
Artikel 3.7 |
||
Artikel 2.8 |
Artikel 3.8 |
||
Artikel 2.9, lid 1 en 2 |
Artikel 3.9 |
||
Artikel 2.9, lid 3, 4 en 5 |
Artikel 3.4 |
||
Artikel 2.10 |
Artikel 3.3, lid 1 |
||
Artikel 2.11, lid 1 en 2 |
Artikel 3.10 |
||
Artikel 2.11, lid 3 |
Toestemming is verlopen |
||
Artikel 2.12 |
Artikel 3.6 |
||
Artikel 2.13 |
Artikel 3.5 |
||
Artikel 2.14 |
Artikel 3.19 |
||
Artikel 2.15, lid 1 |
Artikel 3.3, lid 1 |
||
Artikel 2.15, lid 2 |
Is al toegestaan in bijlage X, hoofdstuk II, afdeling 4, deel II, bij verordening (EU) nr. 142/2011; hoeft dus geen aparte toestemming voor te worden geregeld |
||
Artikel 2.16, lid 1 en 2 |
Artikel 3.3, lid 1 |
||
Artikel 2.16, lid 3 |
Artikel 3.17 |
||
Artikel 2.16, lid 4 |
Artikel 3.3, lid 2 |
||
Artikel 2.17, lid 1 |
Artikel 3.3, lid 1 |
||
Artikel 2.17, lid 2, 3 en 4 |
Artikel 3.2, lid 4 en 5 |
||
Artikel 2.18 |
Artikel 3.3, lid 2 |
||
Artikel 3.1 |
Artikel 3.20 |
De onderdelen die niet van toepassing zijn op kadavers, zijn vervallen nu de werkgebieden-systematiek vanaf de inwerkingtreding van deze regeling alleen nog voor (delen van) kadavers geldt. Ook onderdeel g van het oude artikel 3.1 is vervallen, omdat het in de praktijk niet meer gebeurt dat dierlijke bijproducten bij een uitbraak van een meldingsplichtige ziekte ter plaatse worden verbrand of begraven. |
|
Artikel 3.2 |
Artikel 3.22, lid 1, 4 en 5 |
||
Artikel 3.3 |
Artikel 3.22, lid 2 en 3 |
||
Artikel 3.4, lid 1 |
Artikel 3.23, lid 1, a, b en c |
||
Artikel 3.4, lid 2 |
Artikel 3.23, lid 2, b |
||
Artikel 3.4, lid 3, 4 en 5 |
Artikel 3.24 |
||
Artikel 3.5, lid 1, 2 en 3 |
Artikel 3.25 |
||
Artikel 3.5, lid 4 |
Artikel 3.23, lid 1, d, en lid 2 |
||
Artikel 3.5, lid 5 |
Artikel 3.24, lid 1 |
||
Artikel 3.6 |
Eigendomsoverdracht is al geregeld in Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek |
||
Artikel 3.7 |
Deze producten zijn niet langer aangewezen |
||
Artikel 3.8 |
Artikel 3.26 |
||
Artikel 3.9 |
Geen basis meer in Wet dieren |
||
Artikel 3.10 |
Geen basis meer in Wet dieren |
||
Artikel 3.11 |
Artikel 3.3, lid 2, van het besluit |
||
Artikel 3.12 |
Goedkeuring tarieven gebeurt niet meer bij regeling, maar bij besluit van de minister |
||
Artikel 3.13 |
Artikel 3.3, lid 2, van het besluit |
||
Artikel 3.14 |
Artikel 3.5 van het besluit |
||
Regeling strafbaar-stelling van over-treding bepalingen verordening (EG) 1523/2007 |
|||
Artikel 1 |
Artikel 3.28 |
||
Artikel 2 |
Betreft slotbepaling |
||
Nieuw |
Artikel 2.5, lid 2 |
||
Artikel 3.11 |
|||
Artikel 3.12 |
|||
Artikel 3.13 |
|||
Artikel 3.14 |
|||
Artikel 3.15 |
|||
Artikel 3.16 |
|||
Artikel 3.21 |
Verordening (EG) nr. 142/2011 |
|
---|---|
Artikelen 1 t/m 4 |
– |
Artikelen 5 en 6 |
Artikel 3.3 |
Artikel 7 |
– |
Artikelen 8 t/m 13 |
Artikel 3.3 |
Artikel 14 |
– |
Artikel 15 |
Artikel 3.3 |
Artikel 16 |
– |
Artikel 17 |
Artikel 3.3 |
Artikelen 19 t/m 25 |
Artikel 3.3 |
Artikel 26 |
– |
Artikelen 27 en 28 |
Artikel 3.3 |
Artikelen 29 en 30 |
Artikel 3.3 |
Artikel 31 |
Artikel 3.3 |
Artikelen 32 t/m 37 |
– |
Bijlage V, hoofdstuk I, afdeling 1, punt 2, onderdeel f |
Artikel 3.11 |
Bijlage V, hoofdstuk III, afdeling 2, punt 3 |
Artikel 3.12 |
Bijlage VIII, hoofdstuk I, afdeling 1, punt 3 |
Artikel 3.13 |
Bijlage X, hoofdstuk II, afdeling 4, deel II, punt 4 |
Artikel 3.14 |
Bijlage XI, hoofdstuk II, afdeling 1, punt 2 |
Artikel 3.18, lid 2 |
Bijlage XIII, hoofdstuk V, onderdeel A |
Artikel 3.15 |
Bijlage XIII, hoofdstuk VII, onderdeel A, punt 1 |
Artikel 3.16 |
Verordening (EG) nr. 1069/2009 |
Regeling dierlijke producten |
Artikelen 1 t/m 3 |
– |
Artikel 4 |
Artikel 3.3 |
Artikel 5 |
– |
Artikel 6 |
Artikel 3.3 |
Artikel 7 t/m 10 |
– |
Artikel 11, lid 1 |
Artikel 3.3 |
Artikel 11, lid 2 |
– |
Artikelen 12 t/m 14 |
Artikel 3.3 |
Artikel 15 |
– |
Artikel 16 |
Artikel 3.7 |
Artikel 17 |
Artikel 3.8 |
Artikel 18 |
Artikel 3.9 |
Artikel 19 |
Artikel 3.10 |
Artikelen 20 |
– |
Artikelen 21 t/m 26 |
Artikel 3.3 |
Artikel 27 |
– |
Artikelen 28 en 29 |
Artikel 3.3 |
Artikel 30 |
Artikel 3.19 |
Artikelen 31 en 32 |
Artikel 3.3 |
Artikel 33 |
– |
Artikelen 34 t/m 36 |
Artikel 3.3 |
Artikelen 37 t/m 40 |
– |
Artikel 41 |
Artikel 3.3 |
Artikel 42 |
– |
Artikel 43 |
Artikel 3.3 |
Artikel 44 |
Artikel 3.3 |
Artikel 45 t/m 47 |
– |
Artikel 48 |
Artikelen 3.2 en 3.3 |
Artikel 49 t/m 55 |
|
Verordening (EG) nr. 1235/2008 |
Voor zover deze verordening (ook) over plantaardige producten gaat, wordt hieraan uitvoering gegeven op grond van de Landbouwkwaliteitswet |
Artikelen 1 t/m 12 |
– |
Artikel 13 |
Artikel 2.13 |
Artikel 14 |
– |
Artikel 15 |
Artikel 2.13 |
Artikel 16 t/m 18 |
– |
Artikel 19, lid 1 |
Artikel 2.15 |
Artikelen 19, lid 2 t/m 6, 20 en 21 |
– |
Verordening (EG) nr. 889/2008 |
Voor zover deze verordening (ook) over plantaardige producten gaat, wordt hieraan uitvoering gegeven op grond van de Landbouwkwaliteitswet |
Artikelen 1 en 2 |
– |
Artikelen 3 t/m 6 sexies |
– |
Artikelen 7 t/m 14 |
Artikel 2.13 |
Artikel 15 |
Artikelen 2.13 en 2.17 |
Artikelen 16 t/m 22 |
Artikel 2.13 |
Artikel 23 |
Artikelen 2.13 en 2.18 |
Artikelen 24 t/m 25 unvicies |
Artikel 2.13 |
Artikel 26 |
Artikel 2.13 en Regeling diervoeders 2012 |
Artikelen 27 |
Artikelen 2.13 en 2.16 |
Artikel 28 |
Artikel 2.13 |
Artikel 29 |
Artikelen 2.13 en 2.16 |
Artikel 29 bis |
– |
Artikelen 30 t/m 35 |
Artikel 2.13 |
Artikelen 36 en 36 bis |
– |
Artikelen 37 t/m 42 |
Artikel 2.13 |
Artikel 43 |
Regeling diervoeders 2012 |
Artikel 44 |
Artikel 2.13 |
Artikel 45 en 46 |
Artikel 2.13 |
Artikel 46 bis |
– |
Artikel 47 |
Artikel 2.13 |
Artikelen 48 t/m 56 |
– |
Artikelen 57 en 58 |
Artikel 2.13 |
Artikelen 59 t/m 62 |
Regeling diervoeders 2012 |
Artikelen 63 en 64 |
Artikel 2.13 |
Artikel 65 |
– |
Artikelen 66 en 67 |
Artikel 2.13 |
Artikelen 68 t/m 73 ter |
– |
Artikelen 74 t/m 80 |
Artikel 2.13 |
Artikel 81 |
– |
Artikel 82 t/m 84 |
Artikel 2.13 |
Artikel 85 |
– |
Artikel 86 |
Artikel 2.13 |
Artikel 87 |
– |
Artikelen 88 en 89 |
Artikel 2.13 |
Artikel 90 |
– |
Artikelen 91 en 92 |
Artikel 2.13 |
Artikelen 93 en 94 |
|
Artikel 95, lid 1 en 2 |
Artikel 4.2 |
Artikelen 95, lid 3 t/m 11, en 96 en 97 |
– |
Verordening (EG) nr. 589/2008 |
|
Artikel 1 |
– |
Artikel 2 |
Artikel 2.24, lid 1, onder b, subonderdeel 1 |
Artikel 3 |
– |
Artikelen 4 t/m 23 |
Artikel 2.24, lid 1, onder b, subonderdeel 1 |
Artikelen 24 t/m 28 |
– |
Artikel 29 |
Artikel 2.24, lid 1, onder b, subonderdeel 1 |
Artikelen 30 t/m 39 |
– |
Verordening (EG) nr. 566/2008 |
|
Artikelen 1 en 2 |
– |
Artikelen 3, 4 en 5 |
Artikel 2.24, lid 1, onder a |
Artikelen 6 t/m 10 |
– |
Verordening (EG) nr. 543/2008 |
|
Artikelen 1 en 2 |
– |
Artikelen 3 t/m 20 |
Artikel 2.24, lid 1, onder b, subonderdeel 2 |
Artikelen 20 bis t/m 22 |
– |
Verordening (EG) nr. 834/2007 |
Voor zover deze verordening (ook) over plantaardige producten gaat, wordt hieraan uitvoering gegeven op grond van de Landbouwkwaliteitswet |
Artikelen 1 t/m 7 |
– |
Artikel 8 |
Artikel 2.13 |
Artikelen 9 t/m 26 |
Artikel 2.13 |
Artikel 27 |
Artikel 2.12 |
Artikel 28 |
Artikel 2.14 |
Artikelen 29 t/m 42 |
– |
Verordening (EG) nr. 1523/2007 |
|
Artikelen 1 en 2 |
– |
Artikel 3 |
Artikel 3.28 |
Artikelen 4 t/m 9 |
– |
Verordening (EG) nr. 1234/2007 |
|
Artikel 113 ter |
Artikel 2.24, lid 1, onder a |
Artikel 116 |
Artikel 2.24, lid 1, onder b, subonderdeel 1 |
Bijlage XI bis, punten II, III, IV, VI en VIII |
Artikel 2.24, lid 1, onder a, en lid 2 |
Bijlage XIV, onderdeel A, punten II, III en IV |
Artikel 2.24, lid 1, onder b, subonderdeel 1 |
Bijlage XIV, onderdeel B, punt II, onder 2 |
Artikel 2.25 |
Bijlage XIV, onderdeel B, punt II |
Artikel 2.24, lid 1, onder b, subonderdeel 2 |
Verordening (EG) nr. 510/2006 |
Voor zover deze verordening (ook) over plantaardige producten gaat, wordt hieraan uitvoering gegeven op grond van de Landbouwkwaliteitswet |
Artikelen 1 t/m 4 |
– |
Artikel 5 |
Artikel 2.21 |
Artikel 6 |
– |
Artikel 7 |
Artikel 2.22 |
Artikel 8 |
Artikel 2.20 |
Artikel 9 |
Artikel 2.21 |
Artikel 10 |
Artikelen 1.2 en 2.19 |
Artikel 11 |
– |
Artikel 12 |
Artikel 2.20 |
Artikelen 13 en 14 |
Artikel 2.20 |
Artikelen 15 t/m 20 |
– |
Verordening (EG) nr. 509/2006 |
Voor zover deze verordening (ook) over plantaardige producten gaat, wordt hieraan uitvoering gegeven op grond van de Landbouwkwaliteitswet |
Artikelen 1 t/m 6 |
– |
Artikel 7 |
Artikel 2.21 |
Artikel 8 |
– |
Artikel 9 |
Artikel 2.22 |
Artikel 10 |
– |
Artikel 11 |
Artikel 2.21 |
Artikel 12 en 13 |
Artikel 2.20 |
Artikel 14 |
Artikelen 1.2 en 2.19 |
Artikelen 15 t/m 22 |
– |
Verordening (EG) nr. 2075/2005 |
|
Artikelen 1, 3, 5 t/m 8 en 10 t/m 16 |
– |
Artikel 2 |
Artikel 2.4 van de Regeling dierlijke producten en artikel 2.4 van het Besluit dierlijke producten |
Artikelen 4 en 9 |
Artikel 2.4 |
Verordening (EG) nr. 2074/2005 |
|
Artikelen 1 t/m 6bis en 7 t/m 10 |
– |
Artikel 6ter |
Artikel 2.4 |
Verordening (EG) nr. 2073/2005 |
|
Artikelen 1, 2, 6, 9 t/m 12 |
– |
Artikelen 3 t/m 5, 7 en 8 |
Artikel 2.4 |
Verordening (EG) nr. 854/2004 (Verordening richt zich tot de lidstaten en behoeft weinig uitvoering, met uitzondering van de onderstaande onderdelen) |
|
Artikel 5, lid 3, onder e |
Artikel 2.5 |
Artikel 5, lid 6, onder a |
Artikel 2.6 |
Verordening (EG) nr. 853/2004 |
|
Artikel 1, lid 1, 2, 3, 5 en 6 |
|
Artikel 1, lid 4 |
Artikelen 2.2 en 2.3 van het Besluit dierlijke producten |
Artikel 2 |
– |
Artikelen 3 t/m 5 |
Artikel 2.4 |
Artikel 6 |
– |
Artikel 7 |
Artikel 2.4 |
Artikelen 8 t/m 15 |
– |
Bijlage III, sectie I, hoofdstuk VI, onderdeel 9 |
Artikel 2.5 |
Verordening (EG) nr. 852/2004 |
|
Artikelen 1 en 2 |
– |
Artikelen 3 t/m 6 |
Artikel 2.4 |
Artikelen 7 en 8 |
Artikel 2.7 |
Artikelen 9 t/m 18 |
– |
Verordening (EG) nr. 178/2002 |
|
Artikelen 1 t/m 13, 15, 16 en 20 t/m 65 |
– |
Artikelen 14 en 17 t/m 19 |
Artikel 2.4 |
Verordening (EG) nr. 999/2001 |
|
Artikel 8, lid 1 |
Artikel 3.3 |
Artikel 8, lid 3 |
Artikel 2.4 |
Bijlage IV, onderdeel III, subonderdeel E |
Artikel 3.3 en artikel 3.17 |
Bijlage V, punt 3 |
Artikel 3.18, lid 1 |
Bijlage V, punt 4.1 |
Artikel 3.3 |
Bijlage V, punt 7, 8.1 en 11.3 |
Artikel 2.4 |
Bijlage V, punten 4.3, aanhef en onder a, en 9 |
Artikel 2.6 |
Bijlage IX, hoofdstuk D, afdeling A en B |
Artikel 3.3 |
Verordening (EG) nr. 1760/2000 |
|
Artikelen 1 t/m 11, eerste gedachtestreepje |
– |
Artikel 11, tweede gedachtestreepje |
Artikel 2.24, lid 1, onder c |
Artikelen 12 t/m 15 |
– |
Artikelen 16 en 17 |
Artikel 2.24, lid 1, onder c |
Artikelen 18 en 19 |
– |
Artikel 20 |
Artikel 1.2 |
Artikelen 21 t/m 25 |
– |
Richtlijn 92/52/EEG |
|
Artikelen 1 en 2 |
– |
Artikel 3 |
Artikel 2.26 |
Artikelen 4 en 5 |
– |
De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp.
Richtlijn nr. 1992/52/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 18 juni 1992 inzake volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding die voor de uitvoer naar derde landen is bestemd (PbEG 1992 L 179).
Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (PbEU 2004 L 139).
Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PbEU 2004 L 139).
Verordening (EG) nr. 854/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke voorschriften voor de organisatie van de officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (PbEU 2004 L 139).
Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsvoorschriften (PbEG 2002 L 31).
Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (PbEU 2004, L 165).
Verordening (EG) nr. 1162/2009 van de Commissie van 30 november 2009 tot vaststelling van overgangsmaatregelen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 853/2004, (EG) nr. 854/2004 en (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2009 L 314).
Verordening (EG) nr. 2073/2005 van de Commissie van 15 november 2005 inzake microbiologische criteria voor levensmiddelen (PbEU 2005 L 338).
Verordening (EG) nr. 2074/2005 van de Commissie van 5 december 2005 tot vaststelling van uitvoeringsmaatregelen voor bepaalde producten die onder Verordening (EG) nr. 853/2004 vallen en voor de organisatie van officiële controles overeenkomstig de Verordeningen (EG) nr. 854/2004 en (EG) nr. 882/2004, tot afwijking van Verordening (EG) nr. 852/2004 en tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 853/2004 en (EG) nr. 854/2004 (PbEG 2005 L 338).
Verordening (EG) nr. 2075/2005 van de Commissie van 5 december 2005 tot vaststelling van specifieke voorschriften voor de officiële controles op Trichinella in vlees (PbEU 2005 L 338).
Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (PbEG 2001 L 147).
Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91 (PbEU 2007 L 189).
Verordening (EG) nr. 889/2008 van de Commissie van 5 september 2008 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 843/2007 van de Raad inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten, wat de biologische productie, de etikettering en de controle betreft (PbEU 2008 L 250).
Verordening (EG) nr. 1235/2008 van de Commissie van 8 december 2008 houdende bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad wat de regeling voor de invoer van biologische producten uit derde landen betreft (PbEU 2008 L 334).
Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (PbEU 2007 L 299).
Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad (PbEU 2000 L 204).
Richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgeving der lidstaten inzake de etikettering en presentatie van levensmiddelen alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame (PbEU 2000 L 109).
Richtlijn nr. 92/52/EEG inzake volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding die voor de uitvoer naar derde landen is bestemd (PbEG 1992 L 179.
Richtlijn 2006/141/EG van de Commissie van 22 december 2006 inzake volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding en tot wijziging van Richtlijn 1999/21/EG (PbEU 2006 L 401).
Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (PbEU 2009 L 300).
Verordening (EU) nr. 142/2011 van de Commissie van 25 februari 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot uitvoering van Richtlijn 97/78/EG van de Raad wat betreft bepaalde monsters en producten die vrijgesteld zijn van veterinaire controles aan de grens krachtens die richtlijn (PbEU 2011 L 54).
Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (PbEU 2006 L 190).
Verordening (EG) nr. 1523/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2007 houdende een verbod op het in de handel brengen, de invoer naar en de uitvoer uit de Gemeenschap van katten- en hondenbont en van producten die dergelijk bont bevatten (PbEG 2007 L 343).
Verordening (EG) nr. 999/2001, verordening (EG) nr. 178/2002, verordening (EG) nr. 852/2004, verordening (EG) nr. 853/2004, verordening (EG) nr. 2073/2005, verordening (EG) nr. 2074/2005 en verordening (EG) nr. 2075/2005.
A.M. van Vuuren, J.C. Curth-van Middelkoop en D.A.J. Starmans, Notitie over geschikte componenten voor organische meststoffen met categorie 2-materiaal, Wageningen UR Livestock Research 2011.
Verordening (EEG) nr. 2902/91 van de Raad van 24 juni 1991 inzake de biologische produktiemethode en aanduidingen dienaangaande op landbouwprodukten en levensmiddelen (PbEEG 1991 L 198).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2012-25949.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.