Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatscourant 2012, 25922 | Interne regelingen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatscourant 2012, 25922 | Interne regelingen |
De Minister van Economische Zaken,
Gelet op afdeling 10.1.1 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 3, tweede lid, van het Coördinatiebesluit organisatie en bedrijfsvoering rijksdienst 2011;
Besluit:
In dit besluit wordt verstaan onder:
de Minister van Economische Zaken;
de secretaris-generaal van het Ministerie van Economische Zaken;
1°. de directeur-generaal van Agro;
2°. de directeur-generaal van Bedrijfsleven en Innovatie;
3°. de directeur-generaal van Energie, Telecom en Mededinging;
4°. de directeur-generaal van Natuur en Regio;
5°. de loco secretaris-generaal;
6°. de directeur Bedrijfsvoering;
7°. de directeur Bureau Bestuursraad;
8°. de directeur Communicatie;
9°. de directeur Financieel-Economische Zaken;
10°. de directeur Wetgeving en Juridische Zaken;
11°. de Consumentenautoriteit;
12°. de directeur van PIANOo;
13°. de directeur van het Centraal Planbureau;
14°. de directeur van de Dienst ICT Uitvoering;
15°. de directeur van de Dienst Landelijk Gebied;
16°. de inspecteur-generaal der mijnen;
17°. de inspecteur-generaal van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit;
18°. de directeur-generaal Uitvoering;
19°. de directeur-hoofdinspecteur van het Agentschap Telecom;
de aangelegenheden op het gebied van personeel, organisatie en formatie en het daarmee samenhangende budget;
Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984;
het Algemeen Rijksambtenarenreglement.
De organisatie van het Ministerie van Economische Zaken wordt vastgesteld overeenkomstig de bij dit besluit behorende bijlage.
Het in dit besluit ten aanzien van de minister bepaalde is van overeenkomstige toepassing voor de Staatssecretaris van Economische Zaken.
1. Mandaat, volmacht en machtiging in de zin van dit besluit heeft geen betrekking op:
a. bevoegdheden, privaatrechtelijke rechtshandelingen en andere handelingen dan een besluit of een privaatrechtelijke rechtshandeling met betrekking waartoe een wettelijk voorschrift zich tegen verlening van mandaat, volmacht of machtiging verzet;
b. bevoegdheden, privaatrechtelijke rechtshandelingen en andere handelingen dan een besluit of een privaatrechtelijke rechtshandeling waarvan de aard zich tegen verlening van mandaat, volmacht of machtiging verzet.
2. Aangelegenheden waarvan de aard zich tegen verlening van mandaat, volmacht of machtiging verzet zijn in ieder geval:
a. beslissingen die belangrijke politieke, bestuurlijke of maatschappelijke gevolgen kunnen hebben;
b. beslissingen omtrent politieke beleidswijzigingen en omtrent de uitbreiding of beperking van de bemoeienissen van de minister;
c. beslissingen waaruit belangrijke financiële consequenties voor het rijk voortvloeien, behoudens voor zover een beslissing een rechtstreeks gevolg is van de bestaande aard en omvang van de regeringsbemoeienis op economisch gebied;
d. het vaststellen van ministeriële regelingen en beleidsregels, met uitzondering van ministeriële regelingen, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel b, en artikel 7, derde lid;
e. delegatie van bevoegdheden;
f. het beslissen op een bezwaarschrift tegen een besluit dat door de minister of namens de minister door de secretaris-generaal is genomen;
g. aangelegenheden met betrekking tot de secretaris-generaal.
3. Voorts heeft mandaat, volmacht en machtiging in de zin van dit besluit geen betrekking op het afdoen van stukken bestemd voor:
a. de Koningin en het Kabinet der Koningin;
b. de raad van ministers of de daaruit gevormde vaste colleges;
c. een minister of een staatssecretaris;
d. de voorzitter van de Eerste of de Tweede Kamer der Staten-Generaal of de voorzitter van een uit een van die kamers gevormde commissie;
e. de Raad van State, behoudens voor zover het betreft bestuursrechtelijke procedures of het aanbieden van documenten van louter informatieve aard;
f. de Algemene Rekenkamer behoudens voor zover het betreft gevraagde inlichtingen of gedane verzoeken of het aanbieden van documenten van louter informatieve aard;
g. een adviescollege in de zin van de Kaderwet adviescolleges, met uitzondering van Actal;
h. autoriteiten in binnen- of buitenland, in rang gelijk aan of hoger dan een minister of staatssecretaris.
Bij of krachtens dit besluit verleend mandaat, volmacht en machtiging heeft geen betrekking op:
a. het beslissen op een bezwaarschrift door degene die het besluit waartegen het bezwaar zich richt, krachtens mandaat heeft genomen en
b. aangelegenheden waarbij de gemandateerde belanghebbende is.
1. Aan de secretaris-generaal wordt mandaat, volmacht en machtiging verleend voor:
a. aangelegenheden op het gebied van de ambtelijke leiding van al hetgeen het ministerie betreft, zoals nader omschreven in de toelichting bij het koninklijk besluit van 18 oktober 1988, houdende regeling van de functie en verantwoordelijkheid van de secretaris-generaal (Stb. 1988, 499);
b. het vaststellen van ministeriële regelingen als bedoeld in artikel 31a van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en het nemen van besluiten die noodzakelijk zijn ter uitvoering van Europese verordeningen op het gebied van het Europese Visserijbeleid;
c. het vaststellen van circulaires, met uitzondering van circulaires die naar het oordeel van de secretaris-generaal door de minister of een hoofd van dienst moeten worden vastgesteld;
d. het vaststellen van de werkterreinen van de hoofden van dienst;
e. aangelegenheden op het werkterrein van de hoofden van dienst:
1°. ten aanzien waarvan de secretaris-generaal in een incidenteel geval aan een hoofd van dienst mededeling heeft gedaan dat zij door hem zullen worden behandeld of
2°. die door een hoofd van dienst aan de secretaris-generaal ter afhandeling worden voorgelegd, tenzij zij naar het oordeel van de secretaris-generaal door een ander hoofd van dienst moeten worden behandeld;
f. aangelegenheden op het gebied van de Wet openbaarheid van bestuur, voor zover niet vallend onder artikel 4, tweede lid, onderdeel a, of behorend tot het werkterrein van een hoofd van dienst;
g. het uitoefenen van de bevoegdheden van de minister inzake benoeming, schorsing, ontslag en vergoeding van ambtenaren en andere personen in organen van rechtspersonen en colleges, voor zover daarvoor geen mandaat, volmacht en machtiging is verleend aan een hoofd van dienst;
h. aangelegenheden op het gebied van personeel, financiën, organisatie en bedrijfsvoering, voor zover niet vallend onder het werkterrein van een hoofd van dienst.
2. Tot de aangelegenheden, bedoeld in het eerste lid, onderdeel h, behoren in ieder geval:
a. het vaststellen van de organisatie en formatie van de diensten bedoeld in artikel 1, onderdeel c, onder 1° tot en met 12°;
b. het vaststellen van de apparaatskosten van de diensten;
c. het vaststellen van interne circulaires;
d. beslissingen op bezwaarschriften inzake personeelsaangelegenheden voor zover daarvoor geen mandaat, volmacht en machtiging is verleend aan de directeur Bedrijfsvoering;
e. personeelsaangelegenheden met betrekking tot de hoofden van dienst;
f. besluiten ten aanzien van medewerkers voor wie salarisschaal 15 of hoger van bijlage B van het BBRA geldt, respectievelijk kandidaten voor functies waarvoor die salarisschalen gelden, inhoudende:
1°. het aanstellen in vaste of tijdelijke dienst en het beëindigen van vaste of tijdelijke aanstellingen;
2°. het opdragen van een andere functie op basis van artikel 57 van het ARAR;
3°. het opdragen van tijdelijke andere werkzaamheden op basis van artikel 58 van het ARAR;
4°. het verlenen van buitengewoon verlof van lange duur ten behoeve van het vervullen van een functie bij een internationale volkenrechtelijke organisatie op grond van artikel 34 van het ARAR;
5°. het opleggen van disciplinaire straffen op grond van artikel 81 van het ARAR;
6°. het schorsen van een ambtenaar op basis van artikel 91 van het ARAR;
7°. het verminderen van de bezoldiging tijdens schorsing op basis van artikel 92 van het ARAR;
8°. het bevorderen naar een hogere salarisschaal;
9°. het beslissen omtrent toekennen van een terugkeergarantie;
10°. het nemen van besluiten omtrent schadeloosstellingen boven een bedrag van € 10.000 op grond van artikel 69 van het ARAR;
11°. het toekennen van financiële tegemoetkomingen op grond van sociaal flankerend beleid.
1. Aan de hoofden van dienst wordt, ieder voor zich, mandaat, volmacht en machtiging verleend voor aangelegenheden op zijn werkterrein, als bedoeld in de bijlage van dit besluit, waaronder begrepen de P&O-aangelegenheden van zijn dienst, met uitzondering van aangelegenheden waarvoor mandaat, volmacht en machtiging is verleend aan de secretaris-generaal of aan een ander hoofd van dienst.
2. Aan de hoofden van dienst wordt voorts, ieder voor zijn werkterrein, mandaat en machtiging verleend voor aangelegenheden inzake de benoeming, ontslag en vergoeding van leden van adviescommissies ter zake van subsidieverlening.
3. Aan de directeuren-generaal wordt tevens, ieder voor zich, mandaat en machtiging verleend voor het vaststellen van ministeriële regelingen als bedoeld in artikel 31a van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en het nemen van besluiten die noodzakelijk zijn ter uitvoering van Europese verordeningen op het gebied van het Europese Visserijbeleid.
Aan de directeur-generaal van Bedrijfsleven en Innovatie wordt mandaat en machtiging verleend inzake:
a. benoeming, ontslag en vergoeding van de leden van de Gemeenschappelijke Raadgevende Commissie;
b. benoeming, ontslag en vergoeding van de leden van de Adviesraad programmaonderzoek MKB en ondernemerschap;
c. benoeming, ontslag en vergoeding van de leden van topteams als genoemd in het Instellingsbesluit topteams in de implementatiefase topsectorenbeleid.
1. Aan de directeur-generaal van Energie, Telecom en Mededinging wordt mandaat, volmacht en machtiging verleend voor het nemen van besluiten en verrichten van overige handelingen die verband houden met:
a. de Mijnbouwwet, het Mijnbouwbesluit en de Mijnbouwregeling, met uitzondering van het nemen van besluiten en het verrichten van overige handelingen waarvoor in artikel 14, onderdelen a tot en met c, mandaat, volmacht en machtiging wordt verleend aan de inspecteur-generaal der mijnen;
b. benoeming, schorsing, ontslag en vergoeding van de leden van de Mijnraad;
c. benoeming, schorsing, ontslag en vergoeding van de leden van de Technische commissie bodembeweging;
d. benoeming en ontslag van de leden van de Raad van Toezicht van de Stichting Energieonderzoek Centrum Nederland;
e. benoeming en ontslag van de bestuursleden van de stichting Centraal Orgaan Voorraadvorming Aardolieprodukten.
Aan de directeur Bedrijfsvoering wordt mandaat, volmacht en machtiging verleend voor het nemen van besluiten en verrichten van overige handelingen ten aanzien van medewerkers voor wie salarisschaal 1 tot en met 14 van bijlage B van het BBRA geldt, inhoudende:
a. beslissingen op bezwaarschriften inzake personeelsaangelegenheden met uitzondering van de beslissingen op bezwaarschriften tegen besluiten die in mandaat zijn genomen door hem of door hem aangewezen ambtenaren;
b. het verlenen van ontslag op grond van artikel 99 van het ARAR en het verlenen van ontslag in combinatie met een financiële regeling;
c. het verlenen van buitengewoon verlof van lange duur ten behoeve van het vervullen van een functie bij een internationale volkenrechtelijke organisatie op grond van artikel 34 van het ARAR;
d. het beslissen omtrent het toekennen van een terugkeergarantie op grond van sociaal flankerend beleid;
e. het toekennen van financiële tegemoetkomingen op grond van sociaal flankerend beleid.
1. Aan de directeur Wetgeving en Juridische Zaken wordt mandaat, volmacht en machtiging verleend voor het behandelen van verzoeken van de Nationale ombudsman en bezwaar- en beroepschriften, waaronder begrepen het nemen van beslissingen op bezwaarschriften en het instellen van (hoger) beroep, met uitzondering van:
a. bezwaar- en beroepschriften inzake personeelsaangelegenheden;
b. bezwaar- en beroepschriften tegen besluiten die in mandaat zijn genomen of behandeld door een functionaris of door die functionaris aangewezen medewerkers die mandaat, volmacht en machtiging heeft verkregen voor het behandelen van bezwaar- en beroepschriften tegen die besluiten.
2. Aan de directeur Wetgeving en Juridische Zaken wordt voorts volmacht en machtiging verleend voor het aangaan van verplichtingen inzake het verlenen van opdrachten aan externe juridische dienstverleners, met uitzondering van verplichtingen op het werkterrein van de hoofden van dienst, genoemd in artikel 1, onderdeel c, onder 11°, 15°, 17°, 18°, en 19°, en het werkterrein van het hoofd van dienst, genoemd in artikel 1, onderdeel c, onder 4°, voor zover het betreft het Programma Juridisch instrumentarium Natuur en Gebiedsinrichting.
1. Aan de directeur-generaal Uitvoering en aan de directeur-hoofdinspecteur van het Agentschap Telecom wordt, ieder voor zich, mandaat, volmacht en machtiging verleend voor het behandelen van niet op personeelsaangelegenheden betrekking hebbende bezwaar- en beroepschriften, waaronder begrepen het nemen van beslissingen op bezwaarschriften en het instellen van (hoger) beroep, tegen besluiten die in mandaat zijn genomen of behandeld door hem of door onder hem ressorterende medewerkers.
2. Aan de directeur-generaal Uitvoering wordt tevens mandaat, volmacht en machtiging verleend voor het behandelen van bezwaar- en beroepschriften, waaronder begrepen het nemen van beslissingen op bezwaarschriften en het instellen van (hoger) beroep tegen besluiten op het terrein van landbouw, natuur en voedselkwaliteit. Dit mandaat, volmacht en machtiging voor het behandelen van bezwaar- en beroepszaken tegen besluiten op Wob-verzoeken is beperkt tot besluiten die zijn genomen of behandeld door een hoofd van dienst of door hem aangewezen medewerkers als genoemd in artikel 1, onderdeel c, 14°, 15°, 17° en 18°.
Aan de inspecteur-generaal der mijnen wordt mandaat, volmacht en machtiging verleend voor het nemen van besluiten en het verrichten van overige handelingen die verband houden met:
a. de artikelen 50, 51, derde lid, 52, derde lid, en 132 van de Mijnbouwwet;
b. de artikelen 22, 30, 35, derde lid, 51, vijfde lid, 85, 88, tweede lid, 90, 91, 97, 99, derde en vierde lid, 101, 111, 112 en 113 van het Mijnbouwbesluit;
c. de Mijnbouwregeling, met uitzondering van artikel 1.2.1 en paragraaf 1.4 en artikel 12.1, tweede lid;
d. artikel 18.2 van de Wet Milieubeheer en artikelen 5.2, 5.14, 5.15, 5.16, 5.17, 5.18, 5.20, derde lid, 5.21, 5.22 en 5.23 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
e. artikel 119 van het Besluit Stralingsbescherming.
Mandaat en volmacht worden uitgeoefend met inachtneming van:
a. ter zake geldende algemeen verbindende voorschriften, beleidsregels, de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, Aanwijzingen voor de rijksdienst en andere van toepassing zijnde regelingen, circulaires en instructies;
b. de in de beschrijving van de administratieve organisatie voorgeschreven medeparaafprocedures alsmede andere afspraken omtrent afstemming en coördinatie;
c. artikel 2, tweede lid, van het Besluit Taak FEZ.
1. De secretaris-generaal kan aan een hoofd van dienst binnen diens werkterrein ondermandaat en machtiging verlenen voor benoeming en ontslag van ambtenaren en andere personen in organen van rechtspersonen en colleges.
2. De secretaris-generaal kan aan een hoofd van dienst mandaat, volmacht en machtiging verlenen voor P&O-aangelegenheden van zijn dienst, waarvoor de secretaris-generaal of de directeur Bedrijfsvoering krachtens dit besluit mandaat, volmacht en machtiging heeft verkregen.
1. De hoofden van dienst kunnen, ieder voor zijn werkterrein, voor aangelegenheden als bedoeld in artikel 7, eerste lid, en voor zover van toepassing voor aangelegenheden als bedoeld in de artikelen 8 tot en met 13, ondermandaat, volmacht en machtiging verlenen aan hun plaatsvervangers, en wat het werkterrein van ondergeschikte organisatie-onderdelen of functionarissen betreft, aan de hoofden van die onderdelen of aan die functionarissen en aan hun plaatsvervangers.
2. Voor P&O-aangelegenheden geldt, in afwijking van het eerste lid, dat geen ondermandaat, volmacht en machtiging mag worden verleend voor de volgende aangelegenheden:
a. het aanstellen in vaste of tijdelijke dienst en het beëindigen van vaste of tijdelijke aanstellingen;
b. het opdragen van een andere functie op basis van artikel 57 van het ARAR;
c. het opdragen van tijdelijke andere werkzaamheden op basis van artikel 58 van het ARAR;
d. het opleggen van disciplinaire straffen op grond van artikel 81 van het ARAR;
e. het verlenen van buitengewoon verlof op grond van artikel 34 van het ARAR;
f. het bevorderen naar een hogere salarisschaal;
g. het toekennen van beloningen;
h. het nemen van besluiten omtrent schadeloosstellingen op grond van artikel 69 van het ARAR;
i. het verlenen van ontslag op grond van de artikelen 49l en 96 van het ARAR;
j. het schorsen op grond van artikel 91 van het ARAR;
k. het verminderen van bezoldiging tijdens schorsing;
l. het beslissen over een terugkeergarantie.
3. De secretaris-generaal kan aan hoofden van dienst schriftelijk toestemming geven voor het, in afwijking van het tweede lid, verlenen van ondermandaat, volmacht en machtiging.
1. Het verlenen van ondermandaat en volmacht alsmede wijziging daarvan, geschiedt schriftelijk en wat de formulering betreft in overeenstemming met de directeur Wetgeving en Juridische Zaken.
2. Een afschrift van besluiten inzake ondermandaat, volmacht en machtiging als bedoeld in de artikelen 16 en 17 wordt gezonden aan de secretaris-generaal, de directeur Wetgeving en Juridische Zaken, de directeur Financieel-Economische Zaken, de directeur Bedrijfsvoering, de Auditdienst Rijk en de Algemene Rekenkamer.
1. De uit dit besluit voor de secretaris-generaal voortvloeiende bevoegdheden gaan in geval van afwezigheid over op een door de secretaris-generaal aangewezen directeur-generaal.
2. De uit dit besluit voor de hoofden van dienst voortvloeiende bevoegdheden gaan in geval van afwezigheid over op hun plaatsvervanger, met uitzondering van de bevoegdheid tot het verlenen van ondermandaat, volmacht en machtiging.
1. Indien afwezigheid of ontstentenis van de minister eraan in de weg staat dat een door de minister genomen besluit door hem wordt ondertekend, kan, tenzij een wettelijk voorschrift of de aard van de bevoegdheid zich ertegen verzet, een besluit namens de minister worden ondertekend door de secretaris-generaal.
2. In het geval bedoeld in het eerste lid geschiedt het ondertekenen als volgt:
De Minister van Economische Zaken,
namens deze,
overeenkomstig het door de minister genomen besluit:
(handtekening)
(naam)
secretaris-generaal
1. Het Besluit mandaat, volmacht en machtiging EL&I 2012 wordt ingetrokken.
2. Na de inwerkingtreding van dit besluit berusten de op het Besluit mandaat, volmacht en machtiging EL&I 2012 gebaseerde besluiten op dit besluit.
Een afschrift van dit besluit wordt gezonden aan de secretaris-generaal, de hoofden van dienst en de Algemene Rekenkamer.
Dit besluit zal met de toelichting en de bijlage in de Staatscourant worden geplaatst.
‘s-Gravenhage, 7 december 2012
De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp.
Tegen dit besluit kan degene wiens belang rechtstreeks bij dit besluit is betrokken binnen 6 weken na de dag van dagtekening van deze Staatscourant een gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij de Minister van Economische Zaken, directie Wetgeving en Juridische Zaken, Postbus 20401, 2500 EK ’s-Gravenhage.
1. Het Ministerie van Economische Zaken bestaat uit het kernministerie en de buitendiensten.
2. Het kernministerie bestaat uit:
a. de algemene leiding;
b. de beleidsonderdelen:
1°. het directoraat-generaal voor Agro;
2°. het directoraat-generaal voor Bedrijfsleven en Innovatie;
3°. het directoraat-generaal voor Energie, Telecom en Mededinging;
4°. het directoraat-generaal voor Natuur en Regio.
c. de stafdirecties:
1°. de directie Algemene Economische Politiek;
2°. de directie Bedrijfsvoering;
3°. de directie Bureau Bestuursraad;
4°. de directie Communicatie;
5°. de directie Europa;
6°. de directie Financieel-Economische Zaken;
7°. de directie Wetgeving en Juridische Zaken.
d. de overige onderdelen:
1°. de dienst Consumentenautoriteit;
2°. PIANOo.
3. Onder het Ministerie van Economische Zaken ressorteren de volgende buitendiensten:
a. het Centraal Planbureau (CPB);
b. de Dienst ICT Uitvoering (DICTU);
c. de Dienst Landelijk Gebied;
d. het Staatstoezicht op de Mijnen;
e. de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit;
f. het directoraat-generaal Uitvoering;
g. Agentschap Telecom.
1. De algemene leiding staat onder leiding van de secretaris-generaal.
2. De secretaris-generaal heeft tot taak de aangelegenheden, genoemd in artikel 6 van het Besluit mandaat, volmacht en machtiging EZ 2012.
1. Het directoraat-generaal voor Agro staat onder leiding van een directeur-generaal.
2. Het directoraat-generaal heeft tot taak:
a. het versterken van de positie van de Nederlandse agrarische en visserijketen;
b. het zorg dragen voor hoogwaardig groen onderwijs en onderzoek;
c. het voeren van adequaat fytosanitair beleid en het zeker stellen van goede gewasbescherming;
d. het stimuleren van een duurzame veehouderij en visserij;
e. het borgen van diergezondheid en dierenwelzijn;
f. het zeker stellen van een adequate en duurzame voedselvoorziening en voedselzekerheid op nationaal, Europees en mondiaal niveau;
g. het vormgeven en bewaken van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en gemeenschappelijk visserijbeleid;
h. het bewaken en coördineren van een eenduidige en EU-conforme uitvoering van het gemeenschappelijk landbouw- en visserijbeleid;
i. het stimuleren van de economische topsectoren Agro-Food, Tuinbouw en Uitgangsmaterialen.
3. Het directoraat-generaal bestaat uit:
a. de directie Agrokennis;
b. de directie Dierlijke Agroketens en Dierenwelzijn;
c. de directie Europees Landbouwbeleid en Voedselzekerheid;
d. de directie Plantaardige Agroketens en Voedselkwaliteit.
1. De directie Agrokennis staat onder leiding van een directeur.
2. De directie heeft tot taak:
a. het zorg dragen voor kennismanagement binnen de groene kennis- en onderzoeksketen;
b. het zorg dragen voor de programmering van kennismiddelen en borgen kennisinstrumentarium;
c. het bevorderen van kennisverspreiding en kennisbenutting bij de relevante kennisvragers;
d. het bevorderen van de werking van het groen kennisstelsel op grond van stelselverantwoordelijkheid van de minister waaronder de vakdepartementale ontwikkeling van het groen onderwijs binnen de context van het algemeen onderwijsbeleid en de institutionele aansturing en toezicht op onder andere de Wageningen Universiteit,het Hogere Agrarisch Onderwijs, de Agrarisch Onderwijs Centra, de Groene Kenniscorporatie, het Innovatienetwerk en de Dienst Landbouwkundig Onderzoek.
1. De directie Dierlijke Agroketens en Dierenwelzijn staat onder leiding van een directeur.
2. De directie heeft tot taak:
a. het zorg dragen voor de bewaking en verbetering van het welzijn van productie- en gezelschapsdieren;
b. het zorg dragen voor preventie en bestrijding van (bestrijdingsplichtige) dierziekten;
c. de bewaking, monitoring en early warning van veterinaire veiligheid;
d. het zorg dragen voor een goede crisisweerbaarheid van het directoraat-generaal voor Agro;
e. de coördinatie van het opdrachtgeverschap voor het Ministerie van Economische Zaken van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit;
f. het zorg dragen voor implementatie van de agenda van de topsector Agro-Food;
g. het zorg dragen voor en bevorderen van een gelijk speelveld op het gebied van handelsafspraken met betrekking tot veterinaire producten;
h. het bevorderen van een gunstige Nederlandse handelspositie;
i. de regulering van de beroepen in de diergezondheidszorg, waaronder de dierenarts;
j. het bevorderen van een duurzame ontwikkeling van de veehouderijketen;
k. het zorg dragen voor de vormgeving van een duurzame visserij op de zee, kust- en binnenwateren, waarbij inbegrepen een duurzame aquacultuur;
l. het zorg dragen voor de implementatie en uitvoering van Europese verordeningen voor het visserijbeleid;
m. het uitvoeren van de nationale en internationale visserij wet- en regelgeving.
1. De directie Europees Landbouwbeleid en Voedselzekerheid staat onder leiding van een directeur.
2. De directie heeft tot taak:
a. de nationale, Europese en mondiale beleidsvorming rondom voedselzekerheid en agrogrondstoffen;
b. analyse en beleidsvorming rondom agro-economie, agroketens en de (inter)nationale agribusiness;
c. de beleidsvorming rondom het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB), inclusief de onderhandelingen rondom het vernieuwde GLB 2014-2020 en de bijbehorende implementatiekeuzes in Nederland;
d. de inhoudelijke voorbereiding van de Landbouwraad, het Speciale Landbouwcomité en bijbehorende parlementaire verantwoording;
e. het borgen van een EU-conforme uitvoering van het Gemeenschappelijk Landbouw- en Visserijbeleid met het oog op het voorkomen dan wel het beperken van door de Europese Commissie opgelegde financiële correcties;
f. het invulling geven aan een coördinerend opdrachtgeverschap van de Dienst Regelingen en het regiebureau Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP);
g. het onderhouden van een adequaat nationaal, Europees en mondiaal netwerk om bovengenoemde taken uit te kunnen oefenen.
1. De directie Plantaardige Agroketens en Voedselkwaliteit staat onder leiding van een directeur.
2. De directie heeft tot taak:
a. het mede vormgeven aan, implementeren en handhaven van Europese regelgeving voor de veiligheid van diervoeders en voedingsmiddelen van plantaardige en dierlijke oorsprong, diergeneesmiddelen en dierlijke bijproducten;
b. het bevorderen van transparantie en informatievoorziening over diverse kwaliteitsaspecten van voedsel, zoals duurzaamheid.
c. het bevorderen van inzicht in en het voorkomen van voedselverspilling en het benutten van reststromen, stimuleren van duurzame keteninnovaties;
d. het bevorderen van ethiek als integraal onderdeel van het beleidsproces van dierlijke en plantaardige ketens en het dier- en voedselbeleid;
e. het zorg dragen voor beleid voor plantaardig (uitgangs)-materiaal van hoogwaardige kwaliteit en een hoog plantgezondheidsniveau ter bevordering van de Nederlandse concurrentiekracht;
f. het zorg dragen voor een duurzame gewasbescherming van de plantaardige productie en afzet;
g. het aansturen van het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb);
h. het zorg dragen voor integratie van de thema’s rondom de plantaardige productieketen om te komen tot concurrerende en duurzaam opererende sectoren die samenwerken in de keten;
i. het zorg dragen voor en bevorderen van een gelijk speelveld op het gebied van handelsafspraken met betrekking tot plantaardige producten en het bevorderen van een gunstige Nederlandse handelspositie;
j. het zorg dragen voor implementatie van de agenda van de topsector tuinbouw en uitgangsmateriaal;
k. het zorg dragen voor totstandkoming en realisatie van Europees en nationaal beleid met betrekking tot de productie, transport, opslag en gebruik van meststoffen;
l. het zorg dragen voor en bevorderen van de concurrentiepositie door verduurzaming van de productieketen en het aanpassen aan klimaatverandering in de agrosectoren;
m. het bewaken van broeikasemissie afspraken agrosectoren met het Ministerie van Infrastructuur en Milieu;
n. het zorg dragen voor de beleidsontwikkeling op het gebied van nieuwe technologieën ten behoeve van veilig en goed voedsel en het inzicht verkrijgen in mogelijke consequenties voor ons leefsysteem in samenhang met maatschappelijke acceptatie.
1. Het directoraat-generaal voor Bedrijfsleven en Innovatie staat onder leiding van een directeur-generaal.
2. Het directoraat-generaal heeft tot taak:
a. het stimuleren van de topsectoren;
b. het optreden als accountmanager van bedrijfssectoren en belangrijke bedrijvendossiers;
c. het inhoud en richting geven aan beleid voor de ‘biobased economy’ en het stimuleren van duurzaam ondernemen in de volle breedte;
d. het versterken van het innovatievermogen en de kennisbasis van de Nederlandse economie onder meer door de regie en coördinatie van het innovatiebeleid en door het vormgeven van de beleidsagenda voor de kennisinfrastructuur;
e. het realiseren van een uitmuntend ondernemingsklimaat en het stimuleren van (innovatief) ondernemerschap;
f. het verlichten van regeldruk voor bedrijven en het verbeteren van de (digitale) dienstverlening van de overheid;
g. het zorg dragen voor de Digitale Agenda.nl;
h. het ondersteunen van het externe en onafhankelijke Adviescollege toetsing regeldruk (Actal) bij het uitvoeren van zijn taken.
3. Het directoraat-generaal bestaat uit:
a. de directie Innovatie & Kennis;
b. de directie Ondernemerschap;
c. de directie Regeldruk & ICT beleid;
d. de directie Topsectoren & Industriebeleid;
e. de programmadirectie Biobased Economy;
f. het secretariaat Actal.
1. De directie Innovatie en Kennis staat onder leiding van een directeur.
2. De directie heeft tot taak:
a. het ontwikkelen van algemene kaders van het kennis- en innovatiebeleid;
b. het borgen en richting geven aan de (programmering van de) kennisinfrastructuur en de contacten met de betrokken instellingen waarvoor de minister (mede) verantwoordelijkheid draagt, namelijk de procesregie over de aansturing van TNO en de Grote Technische Instituten (GTI’s), de aansturing van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) en de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW), in afstemming met het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;
c. het nader uitwerken en uitvoeren van algemene kaders van het kennis- en innovatiebeleid voor alle topsectoren en in het bijzonder de topsectoren die zijn belegd bij het directoraat-generaal voor Bedrijfsleven en Innovatie, zoals high tech systemen & materialen en chemie;
d. het optreden als accountmanager voor de kennisinfrastructuur behorend bij de topsectoren binnen het domein van het directoraat-generaal voor Bedrijfsleven en Innovatie en tevens het stimuleren van vraagsturing in de programmering en privaat -publieke samenwerking hierbij;
e. het optreden als medepenvoerder van het kennis- en innovatiegedeelte van de topagenda’s;
f. het ontwikkelen van generieke innovatiebeleid en het bijbehorende instrumentarium;
g. het ontwikkelen en beheren van het financiële instrumentarium;
h. het zorg dragen voor betrokkenheid bij de inzet van programmamiddelen van andere departementen;
i. het zorg dragen voor de Nederlandse inbreng bij de ontwikkeling en uitvoering van het Europese kennis- en innovatiebeleid;
j. het ontwikkelen van het beleid omtrent intellectuele eigendom;
k. het ontwikkelen van het Nederlandse ruimtevaartbeleid en het deelnemen in de intergouvernementele organisatie European Space Agency.
1. De directie Ondernemerschap staat onder leiding van een directeur.
2. De directie heeft tot taak:
a. het coördineren van het MKB- en ondernemerschapsbeleid in den brede, zowel nationaal als Europees;
b. het zorg dragen voor afdoende bedrijfsfinanciering;
c. het dragen van verantwoordelijkheid voor de Kamers van Koophandel, inclusief de vorming van ondernemerspleinen;
d. het stimuleren van succesvol ondernemerschap, inclusief kennisvalorisatie;
e. het stimuleren van ondernemerschap in specifieke doelgroepen, zoals ZZP-ers, vrouwelijke ondernemers en studentstarters;
f. het zorg dragen voor adequate juridische structuren, corporate governance en ondernemingsrecht;
g. het stimuleren van menselijk kapitaal door onder meer het bevorderen van een goede aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt en het gericht inzetten op kennismigratie;
h. het aanpakken van administratieve lasten/regeldruk op het domein van het Ministerie van Economische Zaken.
1. De directie Regeldruk & ICT beleid staat onder leiding van een directeur.
2. De directie heeft tot taak:
a. het signaleren en zowel interdepartementaal als Europees agenderen van regeldruk verminderende maatregelen;
b. het beheersen van regeldruk door monitoring van de verschillende regeldrukkosten per departement en de voortgang van specifieke projecten op het gebied van regeldruk;
c. het beheersen van regeldruk door verbetering van dienstverlening voor bedrijven en door vroegtijdige identificatie en maximale beperking van substantiële onnodige regeldruk;
d. het ontwikkelen van een strategie omtrent toekomst aanpak regeldruk;
e. het ontwikkelen en laten uitvoeren van beleidsprogramma’s om ondernemers meer ruimte te geven slim te werken met ICT met specifieke aandacht voor MKB en topsectoren;
f. het ontwikkelen en laten uitvoeren van beleidsprogramma’s op het gebied van ICT-kennis ten bate van economische groei, met name gericht op MKB en topsectoren;
g. het beheren van Digitale Agenda.nl met oog voor verbintenis met Digital Agenda.eu en Digitale Stedelijke Agenda’s.
1. De directie Topsectoren en Industriebeleid staat onder leiding van een directeur.
2. De directie heeft tot taak:
a. het verder uitrollen en implementeren van het bedrijfslevenbeleid in den brede en specifiek van de sectorale topagenda’s;
b. het vormen van visie en het adviseren van de ambtelijke en de politieke top met betrekking tot de aanpak rondom topsectoren- en industriebeleid en de totstandkoming en implementatie van het beleid omtrent de sectorale topagenda’s;
c. het zorg dragen voor opname van horizontale thema’s in de beleidsagenda;
d. het ontwikkelen van een overlegstructuur waarbinnen afstemming met stakeholders kan plaatsvinden;
e. het onderhouden van extern en intern netwerk in en rondom topsectoren en andere sectoren van belang voor de Nederlandse economie, inclusief het opbouwen van relevante kennis over bedrijven en sectoren;
f. het signaleren van knelpunten en kansen en het optreden als accountmanager van sectoren en belangrijke bedrijvendossiers;
g. het dragen van verantwoordelijkheid voor tariefschorsingen en aantal specifieke dossiers met de daarbij behorende instrumenten waaronder compensatiebeleid;
h. het zorg dragen voor de Nederlandse inbreng bij de ontwikkeling en uitvoering van het Europese industriebeleid;
i. het afsluiten van compensatieovereenkomsten en het afhandelen van compensatieclaims in het kader van militaire productie.
1. De programmadirectie Biobased Economy staat onder leiding van een programmadirecteur.
2. De programmadirectie heeft tot taak:
a. het inhoud en richting geven aan het beleid voor de ‘biobased economy’ als dwarsdoorsnijdend beleidsthema binnen het departement, waaronder de topsectorenaanpak;
b. het inhoud, vorm en richting geven aan het Interdepartementale Programma Bio-Based Economy;
c. het fungeren als koploper voor biobased economy en duurzaam ondernemen en duurzaamheid als kans.
1. Het secretariaat Actal staat onder leiding van een secretaris.
2. Het secretariaat Actal heeft tot taak het ondersteunen van het onafhankelijke adviescollege toetsing regeldruk bij de uitoefening van zijn taken.
1. Het directoraat-generaal voor Energie, Telecom en Mededinging staat onder leiding van een directeur-generaal.
2. Het directoraat-generaal heeft tot taak:
a. de optimale ordening en werking van de markten van energie, telecom en post;
b. de handhaving van het niveau van voorzieningszekerheid op korte en lange termijn en het bevorderen van de internationale voorzieningszekerheid;
c. het zorg dragen voor nucleaire veiligheid en stralingsbescherming;
d. het bevorderen van duurzaamheid en vernieuwingen in energiehuishouding;
e. het bevorderen van een hoogwaardige, veilige en betrouwbare (mobiele) communicatie-infrastructuur tegen betaalbare prijzen;
f. het zorg dragen voor een adequate omroepdistributie en veiling van schaars frequentiespectrum;
g. het bijdragen aan optimale ordening van markten en het bevorderen van mededinging in algemene zin;
h. het ontwikkelen van consumentenbeleid en het toezicht daarop;
i. het zorg dragen dat de Nederlandse bodemschatten optimaal worden benut;
j. het bijdragen aan het internationale oliecrisisbeleid.
3. Het directoraat-generaal bestaat uit:
a. de directie Energie en Duurzaamheid;
b. de directie Energiemarkt;
c. de directie Mededinging en Consumenten;
d. de directie Telecommarkt;
e. de programmadirectie Nucleaire Installaties en Veiligheid.
1. De directie Energie en Duurzaamheid staat onder leiding van een directeur.
2. De directie heeft tot taak:
a. het stimuleren van duurzame energie;
b. het zorg dragen voor energiebesparing, met name in de industrie;
c. het zorg dragen voor emissiehandel en CCS;
d. het zorg dragen voor energie-innovatie;
e. het zorg dragen voor kernenergiebeleid exclusief nucleaire veiligheid.
1. De directie Energiemarkt staat onder leiding van een directeur.
2. De directie heeft tot taak:
a. het monitoren en toezicht houden op de energiemarkt;
b. het zorg dragen voor een adequate marktordening;
c. het bevorderen van een internationaal level playing field;
d. het bevorderen van de leverings- en voorzieningszekerheid;
e. het zorg dragen voor het gasgebouw;
f. het zorg dragen voor het mijnbouwklimaat;
g. het uitvoeren van de mijnbouwwetgeving.
1. De directie Mededinging en Consumenten staat onder leiding van een directeur.
2. De directie heeft tot taak:
a. het zorg dragen voor het mededingingsbeleid en het toezicht daarop;
b. het zorg dragen voor het aanbestedingsbeleid en de relatie met PIANOo;
c. het zorg dragen voor het consumentenbeleid en het toezicht daarop;
d. het zorg dragen voor het metrologiebeleid, accreditatie, normalisatie en de relatie met de daarop opererende instituten;
e. het zorg dragen voor een optimale marktordening door onder meer de Winkeltijdenwet, de Dienstenwet en de Postwet 2009.
1. De directie Telecommarkt staat onder leiding van een directeur.
2. De directie heeft tot taak:
a. het zorg dragen voor marktwerkingsbeleid voor de telecommunicatiesector en strategievorming;
b. het zorg dragen voor elektronische communicatieregelgeving (inclusief nummers, toezicht en uitvoering;
c. het zorg dragen voor frequentie- en antennebeleid;
d. het zorg dragen voor internetdomeinnamenbeleid;
e. het zorg dragen voor omroepdistributiebeleid en mobiele toepassingen;
f. het zorg dragen voor beleid voor veiligheid en continuïteit;
g. het zorg dragen voor beleid voor het borgen van elektronische privacy en veilig elektronisch zakendoen.
1. De programmadirectie Nucleaire Installaties en Veiligheid staat onder leiding van een programmadirecteur.
2. De programmadirectie heeft tot taak:
a. het zorg dragen voor het aansluiten bij internationale ontwikkelingen waaronder de inzichten van EU en IAEA;
b. het zorg dragen voor internationaal afgestemd beleid voor voorzorg en nazorg bij nucleaire rampen;
c. het zorg dragen voor een robuust beleidskader voor nieuwe nucleaire installaties;
d. het zorg dragen voor actuele en toegesneden kernenergie- en stralingsbeschermingsregelgeving;
e. het zorg dragen voor nucleaire veiligheid in het bijzonder na de lessen van Fukushima;
f. het zorg dragen voor adequate en proportionele beveiliging van nucleaire installaties, transport en radiologische bronnen;
g. het zorg dragen voor het verlenen van vergunningen op grond van de Kernenergiewet;
h. het zorg dragen voor het radioactief afval, ontmanteling van installaties en het beleid om te komen tot een eindberging;
i. het zorg dragen voor bescherming van mens en milieu tegen ioniserende straling.
1. Het directoraat-generaal voor Natuur en Regio staat onder leiding van een directeur-generaal.
2. Het directoraat-generaal heeft tot taak:
a. het zorg dragen dat Nederland aan haar internationale verplichtingen op het gebied van behoud en duurzaam gebruik van biodiversiteit voldoet en soorten en habitats beschermt;
b. het stimuleren dat natuur in de kern van de economie en in het hart van mensen komt en daarmee automatisch een rol speelt bij afwegingen die in het economisch en maatschappelijk proces worden gemaakt;
c. het zorgen voor een doelmatige decentralisatie van natuur- en plattelandsbeleid, onder meer op basis van een herijkte Ecologische Hoofdstructuur;
d. het zorgen dat er in Nederland goede fysiek-ruimtelijke voorwaarden zijn voor een krachtige economie en een vitale natuur zodat Nederland een interessante vestigingsplaats is voor bedrijven en kenniswerkers;
e. het versterken en faciliteren van gebiedsgerichte clusters van bedrijvigheid binnen de aanpak voor topsectoren;
f. de verantwoordelijkheid dragen voor de EFRO-Structuurfondsen;
g. het zorg dragen dat rijksbelangen tijdig in regionale netwerken en gebiedsgerichte agenda’s, projecten of programma’s op het gebied van natuur en economie worden ingebracht;
h. het zorgen voor het bestuurlijke coördinatiepunt van het Ministerie van Economische Zaken in de regio tijdens een crisis;
i. de coördinatie van aangelegenheden rond Caribisch Nederland.
3. Het directoraat-generaal bestaat uit:
a. de directie Natuur en Biodiversiteit;
b. de directie Regio en Ruimtelijke Economie;
c. de programmadirectie Juridisch instrumentarium Natuur en Gebiedsinrichting;
d. de programmadirectie Natura 2000.
1. De directie Natuur en Biodiversiteit staat onder leiding van een directeur.
2. De directie heeft tot taak:
a. de systeemverantwoordelijkheid van en het vormgeven aan internationale biodiversiteitsdoelen;
b. het borgen van Nederlandse internationale verantwoordelijkheden op het terrein van biodiversiteit, het behoud van natuurlijke hulpbronnen en Natura 2000;
c. het doorcentraliseren en herijken van het natuurbeleid;
d. het zorg dragen voor natuurwet- en regelgeving en handhaving;
e. het stimuleren dat de natuur een rol speelt bij afwegingen in het economisch en maatschappelijk proces (verbinden groen en groei);
f. het ondersteunen van initiatieven op duurzame verbinding ecologie en economie.
1. De directie Regio en Ruimtelijke Economie staat onder leiding van een directeur.
2. De directie heeft tot taak:
a. het zorgen voor goede fysiek-ruimtelijke voorwaarden voor een krachtige economie en een vitale natuur;
b. het fungeren als bestuurlijke schakel tussen de bewindslieden/ambteliijke top en de regionale en lokale bestuurders, bedrijfsleven en maatschappelijke actoren;
c. het zorg dragen voor de ruimelijke taken in het kader van het Nationaal Deltaprogramma, greenports, mainports, valley’s, structuurfondsen, relatie topsectoren en regio en Rijkstaken in grote wateren;
d. het zorgen voor de regionale crisisfunctie;
e. het zorg dragen voor vergunningverlening op grond van de Natuurbeschermingswet 1998;
f. de coördinatie van aangelegenheden rond Caribisch Nederland, inclusief algemeen-bestuurlijke zaken.
1. De programmadirectie Natura 2000 staat onder leiding van een programmadirecteur.
2. De programmadirectie heeft tot taak:
a. het zorg dragen voor het haalbaar, betaalbaar en maatschappelijk gedragen implementeren van Europese verplichtingen rond Natura 2000;
b. het zorg dragen voor aanwijzingsbesluiten voor 166 gebieden;
c. het ontwikkelen van kennis van het Natura 2000-systeem;
d. het opstellen en overdragen van beheerplannen naar de provincies;
e. het zorgen voor een programmatische aanpak van stikstof (PAS).
1. De programmadirectie Juridisch instrumentarium Natuur en Gebiedsinrichting staat onder leiding van een programmadirecteur.
2. De programmadirectie heeft tot taak het verzorgen van juridische infrastructuur voor de realisatie van de beleidsopgaven uit het regeerakkoord op het vlak van het natuurbeleid en het gebiedsgerichte beleid.
1. De directie Algemene Economische Politiek staat onder leiding van de loco secretaris-generaal.
2. De directie heeft tot taak het versterken van het duurzaam economisch groei vermogen van Nederland en het scheppen van voorwaarden voor een goed functioneren economie en markten door middel van:
a. het analyseren van, adviseren over en waar nodig interveniëren op het gebied van macro-economische ontwikkelingen, arbeidsmarkt en sociale zekerheid, collectieve sector, overheids-financiën en ordening voor zover de algemeen-economische of budgettaire aspecten leidend zijn;
b. het analyseren van en adviseren over algemeen-economische aspecten van EU-beleid, waaronder macro-economische beleidscoördinatie in EU-verband, EU 2020 en Ecofin, inclusief deelname aan het directeurenoverleg Ecofin;
c. het begeleiden en waar nodig initiëren van activiteiten in het kader van het beleid gericht op structurele hervorming van de Nederlandse economie;
d. het verkennen, het agenderen, het aanjagen en het adviseren van ontwikkelingen en vraagstukken in de breedte van het beleidsterrein van het Ministerie van Economische Zaken;
e. het versterken van het strategisch vermogen van het Ministerie van Economische Zaken;
f. het coördineren van het fiscale beleid binnen het Ministerie van Economische Zaken.
1. De directie Bedrijfsvoering staat onder leiding van een directeur.
2. De directie heeft tot taak:
a. het ontwikkelen van beleid en adviseren van de departementsleiding en het management en het leveren van een bijdrage aan interdepartementale beleidsontwikkeling, op het gebied van de facilitaire diensten, personeel en organisatie, inkoop, ICT-toepassingen, informatievoorziening, huisvesting en ondersteuning van het management bij directoraten-generaal en stafdirecties;
b. het adviseren van de departementsleiding en het management over en het implementeren van beleid op het gebied van management development, mobiliteit (Transforce), werving, opleiding en de personeelscyclus;
c. het ondersteunen en adviseren van de departementsleiding en het management inzake medezeggenschap, P-advies en sociaal-juridische zaken;
d. het uitvoeren van taken rond personeels- en salarisadministratie voor zover die niet bij P-Direkt zijn ondergebracht en met betrekking tot de personeelsstichting;
e. het fungeren als Chief Information Officer binnen het Ministerie van Economische Zaken zoals bepaald door het directoraat-generaal Organisatie en Bedrijfsvoering Rijk van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
f. het beschikbaar stellen en houden van ICT-toepassingen, ondersteuning bij het gebruik van toepassingen en het functioneel beheer van concernapplicaties en gegevensbeheer voor Identity Management;
g. het geven van sturing aan de DICTU;
h. het uitvoeren van de post- en archieffunctie van het kerndepartement;
i. het voorzien in informatiecentra, interne nieuwsvoorziening en intranet;
j. het adviseren over en het ontwikkelen van nieuwe informatieproducten, informatiekanalen, toepassingen en functionaliteiten;
k. het coördineren van de inkoop van het ministerie, alsmede het ondertekenen van contracten en raamovereenkomsten in opdracht van een hoofd van dienst;
l. het aangaan van overeenkomsten op het terrein van roerende goederen en dienstverlening, alsmede het materiële beheer van roerende goederen;
m. het voeren van regie en het zorg dragen van uitvoering op het gebied van huisvesting, waaronder begrepen huur, koop en beheer van vastgoed, werkplekinrichting, technisch onderhoud, ruimtebeheer en verhuizingen;
n. het voorzien in overige facilitaire zaken, waaronder begrepen personenvervoer, vertaaldiensten, telefooncentrale en uitvoering van evenementen;
o. het voorzien in de secretariële ondersteuning bij directoraten-generaal en stafdirecties en het standaardiseren van bijbehorende werkprocessen;
p. het adviseren van het management bij directoraten-generaal en stafdirecties op bedrijfsvoeringsterreinen en het doorgeleiden van wensen naar het juiste onderdeel binnen de directie Bedrijfsvoering;
q. het ondersteunen van concern en bestuur bij organisatieontwikkeling en verandertrajecten door middel van advisering, teamcoaching en procesbegeleiding;
r. voorbereiden van (inter)departementaal overleg op het terrein van organisatie en bedrijfsvoering en het zorg dragen voor een integrale afweging;
s. het voortouw nemen op bedrijfsvoeringsbrede thema’s zoals het nieuwe werken, (informatie)beveiliging, integriteit en programmatisch werken;
t. het voorzien in expertise en capaciteit op het terrein van beleid (projectenpool), bedrijfsvoering en interimmanagement;
u. het leveren van diensten en voorzieningen voor een vlot verloop van het dagelijkse werk voor de individuele medewerker van het kerndepartement, waaronder begrepen het reserveren van vergaderzalen met catering, het voorzien in toegangspassen en het afhandelen van vragen en storingsmeldingen;
v. het behandelen van verzoeken tot het organiseren van evenementen en verzoeken tot interne verhuizingen;
w. het verzorgen van de communicatie binnen het kerndepartement inzake bedrijfsvoeringsonderwerpen en het beheer van de huisstijl;
x. het leveren van managementinformatie ten behoeve van de departementsleiding en dienstonderdelen op het gebied van bedrijfsvoering;
y. de controle op de personele budgetten, processen en formatie van het kerndepartement;
z. de financiële controle op materiële budgetten en het bewaken van de kwaliteit van werkprocessen van de directie.
1. De directie Bureau Bestuursraad staat onder leiding van een directeur.
2. De directie heeft tot taak:
a. het bedienen van bewindslieden en ambtelijke top opdat zij hun politieke, inhoudelijke en bedrijfsmatige eindverantwoordelijkheid voor het functioneren van het Ministerie van Economische Zaken ten volle waar kunnen maken;
b. het coördineren van contacten met het parlement en de voorbereiding voor de ministerraad;
c. het stimuleren en het coördineren van samenwerking tussen de dienstonderdelen waaronder de samenwerking tussen beleid en uitvoering;
d. het ondersteunen van de secretaris-generaal bij zowel intern als extern optreden;
e. het coördineren van interdepartementaal overleg;
f. het behandelen van de aangelegenheden op het gebied van Kabinet & Protocol;
g. de coördinatie van de departementale crisisbeheersing;
h. het bieden van ondersteuning aan de leden van de Bestuursraad voor hun portefeuilletaken en aangelegenheden die het gehele Ministerie van Economische Zaken betreffen;
i. de coördinatie van burgerbrieven.
1. De directie Communicatie staat onder leiding van een directeur.
2. De directie heeft tot taak:
a. het dagelijks anticiperen en reageren op de actualiteit door middel van woordvoering, het schrijven van persberichten en het organiseren van persbijeenkomsten;
b. het ontwikkelen, vormgeven en uitvoeren van strategisch communicatieadvies rond de communicatieprioriteiten;
c. het schrijven van speeches voor de bewindslieden;
d. het verzamelen, initiëren en coördineren van communicatieonderzoek;
e. het volgen, strategisch inzetten en innoveren van online media in de externe en interne communicatie;
f. het strategisch inzetten van externe optredens, zowel reactief als proactief;
g. het ontwikkelen, implementeren en uitvoeren van het (corporate) communicatiebeleid;
h. het realiseren van samenhang in en het bevorderen van kwaliteit van de in- en externe communicatie, zowel in woord als in beeld (beeldregie);
i. het bijdragen aan de interdepartementale beleidsvorming en samenwerking op communicatiegebied, onder andere met betrekking tot de kabinetsbrede communicatie.
1. De directie Europa staat onder leiding van de loco secretaris-generaal.
2. De directie heeft tot taak:
a. het bevorderen van het functioneren van de Europese interne markt en het toezicht daarop en het verzorgen van de interdepartementale coördinatie (inclusief de rapportageverplichtingen) van staatssteun voor de lidstaat Nederland, de coördinatie van de onderhandelingen betreffende staatssteunkaders en het coördineren van Nederlandse standpunten daarover;
b. het zorg dragen voor coherente EU beleidskaders voor (nationaal) economisch beleid, dat bestaat uit onderdelen als de Europa 2020 strategie voor groei en banen, het uitbreidingsdossier, de versterking van het Europese concurrentievermogen, klimaat, schaarste van grondstoffen en institutionele EU-ontwikkelingen;
c. het ontwikkelen van coherent en voor Nederland optimaal beleid in de Raad voor Concurrentie-vermogen;
d. het coördineren van en het zorg dragen voor een coherente en daadkrachtige inbreng op Europese dossiers in nationaal en EU-kader waaronder in de Coördinatie Commissie, de Ministeriële Commissie, de Energie Raad, de Telecom Raad, de Landbouw- en Visserijraad en de Milieuraad;
e. het onderhouden van contacten met relevante (kabinetten van) EU-Commissarissen, het EU-voorzitterschap en collega-bewindspersonen uit de Lid-Staten van de EU en andere relevante belanghebbenden, waaronder het bedrijfsleven;
f. het coördineren zowel qua inhoud als proces van de EU begroting en de Financiële Perspectie-ven EU;
g. het doorvertalen van de kerntaken van de directie en de relevante EU-thema’s naar mondiale overlegstructuren.
1. De directie Financieel-Economische Zaken staat onder leiding van een directeur.
2. De directie heeft tot taak:
a. het samenstellen van de jaarlijkse begrotingen en de daarmee samenhangende suppletoire begrotingen van het Ministerie van Economische Zaken;
b. het opstellen van het jaarverslag van het Ministerie van Economische Zaken en van het Dier Gezondheids Fonds;
c. het uitbrengen van adviezen over begrotingsvraagstukken en financieel-economische beleidsadviezen;
d. het beoordelen van financieel-economische en budgettaire gevolgen van het beleid;
e. het uitoefenen van toezicht op de uitvoering van de begroting;
f. het coördineren van de evaluatiecyclus van het Ministerie van Economische Zaken;
g. het opstellen van adviezen in het kader van de managementcyclus en het ontwikkelen van de EZ sturingsmethodiek;
h. het inrichten van en toezicht houden op de totale administratie van het Ministerie van Economische Zaken;
i. het geven van nadere voorschriften voor het inrichten en bijhouden van de administratie van het Ministerie van Economische Zaken en van de daaronder ressorterende buitendiensten;
j. het coördineren van de departementale administratieve organisatie;
k. het optreden als bevoegde autoriteit voor het Europees Landbouwgarantiefonds en het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling.
1. De directie Wetgeving en Juridische Zaken staat onder leiding van een directeur.
2. De directie heeft tot taak:
a. het vervaardigen van wetten, algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen;
b. het verstrekken van juridische adviezen (inclusief zorg voor registratie van verzoeken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur, de departementale staatssteuncoördinatie binnen het Ministerie van Economische Zaken, de inhoudelijke toetsing van steunmaatregelen aan de staatssteunkaders en het afwikkelen van steundossiers zoals het opstellen en verzenden van meldingen of andere mededelingen aan de Europese Commissie);
c. het behandelen van bezwaar- en beroepszaken.
1. De dienst Consumentenautoriteit staat onder leiding van de Consumentenautoriteit.
2. De dienst Consumentenautoriteit heeft tot taak:
a. de handhaving van consumentenregelgeving;
b. de Europese coördinatie van grensoverschrijdende verzoeken om wederzijdse bijstand genoemd in Europese consumentenregelgeving;
c. het vergroten van kennis van consumenten en aanbieders over consumentenrechten en consumentenplichten en mogelijkheden om recht te halen.
1. PIANOo staat onder leiding van een directeur.
2. PIANOo heeft tot taak de professionaliteit van het aanbesteden en de naleving van de aanbestedingsregels in Nederland te verbeteren.
1. Het Centraal Planbureau (CPB) staat onder leiding van een directeur.
2. Het Centraal Planbureau (CPB) is een onderzoeksinstituut dat economische beleidsanalyses maakt op eigen initiatief, of op verzoek van de regering, het parlement, de kamerleden, de vakbonden en de werkgeversorganisaties.
3. Het Centraal Planbureau (CPB) bestaat uit:
a. sector 1: Publieke Financiën;
b. sector 2: Macro-economische analyse;
c. sector 3: Arbeid en Onderwijs;
d. sector 4: Marktordening;
e. sector 5: Fysieke Omgeving;
f. afdeling Informatietechnologie en Onderzoeksondersteuning;
g. afdeling Interne Zaken en Beheer.
1. De Dienst ICT Uitvoering staat onder leiding van een directeur.
2. De Dienst ICT Uitvoering heeft tot taak het zorg dragen voor betrouwbare, gestandaardiseerde en kostenefficiënte ICT-services die de bedrijfsprocessen van het Ministerie van Economische Zaken ondersteunen.
3. De Dienst ICT Uitvoering bestaat uit teams binnen de domeinen:
a. Bedrijfsvoering;
b. Sturing;
c. Uitvoering.
1. De Dienst Landelijk Gebied staat onder leiding van een directeur.
2. De Dienst Landelijk Gebied heeft tot taak:
a. het uitvoeren van gebiedsgericht beleid waaronder begrepen de inrichting van het landelijk gebied voor opdrachtgevers in het publieke domein. Hieronder wordt in ieder geval verstaan:
1°. werkzaamheden op het gebied van ruimtelijk ontwerp, planvorming en planuitvoering, het optreden als procesmanager en gebiedsmakelaar, het uitvoeren en begeleiden van wettelijke herverkavelingen en werkzaamheden die daarmee samenhangen;
2°. het nemen van subsidiebesluiten, het uitkeren van subsidies en het adviseren over subsidies;
3°. het zo nodig voeren van administratieve procedures inzake onteigening in het belang van landinrichting als bedoeld in titel VII van de onteigeningswet;
4°. het vertegenwoordigen van de Staat der Nederlanden bij het verwerven bij minnelijke overeenkomst van hetgeen onteigend moet worden overeenkomstig de onteigeningswet;
5°. het vertegenwoordigen van de Staat der Nederlanden bij de levering van onroerende zaken en rechten die zijn verkregen door minnelijke verwerving ter voorkoming van onteigening en bij de levering van onroerende zaken en rechten die zijn onteigend, aan het bureau beheer landbouwgronden of aan Staatsbosbeheer;
6°. het uitvoeren van het gestelde bij of krachtens de Wet inrichting landelijk gebied, de Landinrichtingswet voor zover nog van toepassing, de Reconstructiewet Midden-Delfland voor zover nog van toepassing, de Herinrichtingswet Oost-Groningen en Gronings-Drentse Veenkoloniën voor zover nog van toepassing, de Stimuleringsregeling inrichting duurzame glastuinbouwgebieden voor zover nog van toepassing en de Regeling subsidies particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties;
b. het functioneren als erkend betaalorgaan voor de tweede pijler van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid;
c. het verwerven, beheren en vervreemden van onroerende zaken en daarmee verwante werkzaamheden ten behoeve van het bureau beheer landbouwgronden als bedoeld in de Wet agrarisch grondverkeer;
d. het uitvoeren van werkzaamheden op het gebied van Geografische Informatiesystemen (GIS Competence Center);
e. het op verzoek geven van algemene en beleidsadviezen en verstrekken van informatie over beleid, voortgang en andere zaken met betrekking tot de onder a tot en met d genoemde taken.
1. Het Staatstoezicht op de mijnen staat onder leiding van de inspecteur-generaal der mijnen.
2. Het Staatstoezicht op de mijnen heeft tot taak:
a. het toezien op de naleving van het bij het krachtens de Mijnbouwwet bepaalde ten aanzien van de veiligheid, de gezondheid, het milieu, de bodembewegingen, de doelmatige winning van delfstoffen bij verkenningsonderzoeken in het kader van een planmatig beheer, het opsporen en winnen van delfstoffen en aardwarmte en het opslaan van stoffen;
b. het toezien op de naleving van het bij het krachtens de Gaswet bepaalde ten aanzien van de veiligheid van gastransportnetten;
c. het doen van aanbevelingen aan de minister die de inspecteur-generaal wenselijk acht met het oog op een doelmatige en voortdurende uitvoering in de toekomst van de in onderdelen a en b genoemde activiteiten;
d. het geven van onafhankelijk advies over voorgenomen beleid ten aanzien van de handhaafbaarheid, de uitvoerbaarheid en de fraudegevoeligheid;
e. het informeren van de bewindspersonen en van het bij de mijnbouw- en gasregelgeving betrokken beleidsonderdeel over de waargenomen effecten van bestaand beleid en over relevante ontwikkelingen in het buitenland, waaronder de Europese Unie, die invloed kunnen hebben op dit beleid;
f. het bijdragen aan beleidsevaluaties op basis van bevindingen opgedaan bij het toezicht.
3. Het Staatstoezicht op de mijnen bestaat uit:
a. de afdeling Engineering;
b. de afdeling Geo-engineering;
c. de afdeling Operaties;
d. het Bedrijfsbureau.
1. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit staat onder leiding van een inspecteur-generaal.
2. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit heeft tot taak:
a. het werken aan de veiligheid van voedsel- en niet-voedsel producten om de gezondheid van mens en dier te beschermen;
b. het zorg dragen voor handhaving van wet- en regelgeving waarvoor de minister (mede) verantwoordelijkheid draagt op het terrein van land- en tuinbouw, natuur, visserij, diergezondheid en welzijn, milieu, voedselveiligheid en consumentenproducten;
c. het verzamelen en verdelen van inlichtingen en het uitvoeren van analyses ter vergroting van inzicht, aard en omvang van (niet-)naleving;
d. het informeren van de buitenwereld over risico’s en risicoreductie;
e. het fungeren als centraal meldpunt voor consumenten, bedrijven, laboratoria, de Europese Commissie en andere landen op het gebied van voedselveiligheid;
f. het samenwerken met de Europese Voedsel Veiligheidsautoriteit;
g. het bewaken en bevorderen van de gezondheid van planten waarmee een bijdrage wordt geleverd aan een gezonde groene sector van internationaal aanzien, een gezonde en veilige land- en tuinbouw en een landschap met een hoge biodiversiteit;
h. het voorkomen dat ziekten, plagen en ongewenste planten binnen Nederland en over de wereld worden verspreid;
i. het bevorderen dat planten, ziekten, plagen en onkruiden op een veilige en duurzame wijze worden beheerst;
j. het optreden als coördinerend controle orgaan voor het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid;
k. het uitoefenen van verificaties en controles van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid;
l. het verlenen van ontheffingen van maatregelen ter bestrijding van plantenziekten op grond van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba;
m. het verrichten van taken waaronder het verlenen, schorsen en intrekken van ontheffingen, erkenningen, vergunningen, het nemen van maatregelen en het doen van aanwijzingen op het terrein van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, de Kaderwet Diervoeders, de Plantenziektenwet, de Landbouwkwaliteitswet, de Flora- en Faunawet, visserijregelgeving en de daarmee samenhangende besluiten;
n. het ontwikkelen van de kennisagenda en ondersteunen divisies bij strategische kennisontwikkeling;
o. het verzorgen van opleidingen voor managers en (bij)scholing voor handhavers op het gebied van toezicht en opsporing.
3. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit bestaat uit:
a. de directie Staf;
b. het Bureau Risicobeoordeling en Onderzoeksprogrammering;
c. de divisie Klantcontact en Dienstverlening (KCDV);
d. de divisie Veterinair en Import;
e. de divisie Landbouw & Natuur;
f. de divisie Consument & Veiligheid;
g. de Inlichtingen- en Opsporingsdienst (IOD).
1. Het directoraat-generaal Uitvoering staat onder leiding van de directeur-generaal Uitvoering.
2. Het directoraat-generaal Uitvoering bestaat uit:
a. een Bureau Centrale Bestuursondersteuning;
b. Agentschap NL;
c. Dienst Regelingen.
Het Bureau Centrale Bestuursondersteuning ondersteunt de directeur-generaal Uitvoering bij de uitoefening van zijn taken.
Agentschap NL heeft tot taak:
a. het uitvoeren van de in de Rijksoctrooiwet 1995 en de in de Wet van 28 oktober 1987, houdende regelen inzake de bescherming van oorspronkelijke topografieën van halfgeleiderprodukten genoemde taken;
b. het als nationaal voorportaal samenwerken met het Europees Octrooi Bureau ter bevordering van de kennisbescherming;
c. het verzamelen, het analyseren en het voor derden toegankelijk maken van alle relevante octrooi-informatie;
d. het ontsluiten en het klantvriendelijk beschikbaar stellen van informatie over industriële eigendomsrechten;
e. het aan derden aanbieden van zoeksystemen in de octrooiliteratuur;
f. het leveren van bijdragen voor de beleidsvoorbereiding van het kernministerie op het gebied van industriële eigendom;
g. het in samenwerking met het kernministerie deelnemen aan internationaal overleg over onderwerpen van industriële eigendom;
h. het geven van voorlichting over beschermingsvormen voor innovatieve ontwikkelingen;
i. het ondersteunen van ondernemers en publieke organisaties bij het internationaal ondernemen en samenwerken;
j. het stimuleren van internationale activiteiten met informatie over buitenlandse markten, met projectmatige en financiële ondersteuning en door het leggen van contacten met zakenpartners in het buitenland;
k. het geven van informatie over kansrijke sectoren in het buitenland, over buitenlandse markten en wet- en regelgeving;
l. het uitvoeren van regelingen en programma’s ter financiële ondersteuning van sectoren en ondernemingen en het inbrengen van expertise bij het opstellen van plannen;
m. het leggen van contacten met interessante zakenpartners en relevante publieke organisaties in de markt of sector die de ondernemer wil betreden, via promotionele activiteiten;
n. het uitdragen en het versterken van de economische beeldvorming van Nederland in het buitenland;
o. de promotie van Nederland als vestigingslocatie voor buitenlandse investeerders;
p. de assistentie van buitenlandse bedrijven bij het nemen van hun vestigingsbesluit;
q. de coördinatie van de acquisitie-inspanningen op nationaal, regionaal en lokaal niveau;
r. de beleidssignalering, binnen en buiten het Ministerie van Economische Zaken, ten aanzien van het Nederlandse vestigingsklimaat in internationaal perspectief;
s. het informeren van Nederlandse bedrijven, kennisinstellingen en overheden over innovaties, technologische ontwikkelingen en ontwikkelingen in het innovatiebeleid;
t. het bevorderen van internationale contacten op het gebied van innovatie(beleid) en technisch-wetenschappelijke samenwerking;
u. het stimuleren van duurzame ontwikkeling en innovatie door een brug te slaan tussen markt en overheid;
v. het uitvoeren van overheidsbeleid met betrekking tot innovatie, energie en klimaat, milieu en leefomgeving;
w. het beslissen op verzoeken om ontheffing van de jaarrekeningplicht, zoals ontheffing van de verplichting tot het opmaken, het overleggen en het vaststellen van een jaarrekening of ontheffing van de verplichting tot het vermelden van gegevens betreffende deelnemingen.
Dienst Regelingen heeft tot taak:
a. het fungeren als landelijk opererende uitvoeringsorganisatie voor Europese en nationale regelgeving en programma’s, onder meer gericht op subsidieverlening, inkomenssteun, vergunningverlening en maatregelen;
b. het functioneren als erkend betaalorgaan voor het Europees Landbouwgarantiefonds;
c. het toetsen en verantwoorden van de besteding van Europese Fondsen vanuit de rol als Certificeringsautoriteit;
d. het bieden van ondersteuning bij de administratieve en financiële afwikkeling van crises;
e. het fungeren als loket voor burgers en ondernemers;
f. de ontwikkeling en het beheer van gegevensregistraties van dieren, percelen, grondgebruik en relaties, en het beschikbaar stellen van gegevens aan andere publieke en private organisaties;
g. de registratie en integratie van gegevens gericht op evaluatie en beleidsontwikkeling, en de advisering over beleidsontwikkeling met het oog op de uitvoerbaarheid;
h. het beschikbaar stellen van haar uitvoeringsdeskundigheid en infrastructuur aan andere opdrachtgevers binnen de overheid, nationaal en in EU-verband;
i. het vertalen van wet- en regelgeving naar effectief en efficiënt uitvoeringsbeleid.
1. Agentschap Telecom staat onder leiding van een directeur-hoofdinspecteur.
2. Agentschap Telecom heeft tot taak:
a. het verruimen en het optimaliseren van het elektronische communicatiedomein door:
1°. bijdragen aan beleidsevaluatie en beleidsvoorbereiding;
2°. toelating en registratie;
3°. toezicht en handhaving;
b. het uitvoeren van het bij of krachtens de Wet ruimtevaartactiviteiten bepaalde, alsmede het toezien op de naleving van het bij of krachtens de Wet ruimtevaartactiviteiten en de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten bepaalde.
3. Het Agentschap Telecom bestaat uit:
a. de afdeling Spectrummanagement;
b. de afdeling Toezicht;
c. de afdeling Juridische Zaken;
d. de stafafdeling Directiebureau;
e. de stafafdeling Financiën en Control;
f. de stafafdeling Informatie Communicatie Technologie;
g. de stafafdeling Facilitair Bedrijf;
h. de stafafdeling Personeel en Organisatie.
De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp.
Met ingang van 5 november 2012 is de naam van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie gewijzigd in het Ministerie van Economische Zaken.
Tevens zijn bij het Besluit houdende departementale herindeling met betrekking tot buitenlandse handel van 5 november 2012 (Stcr. nr. 23046) de taken en de organisatie van het directoraat-generaal Internationale Betrekkingen, met uitzondering van de directie Europa, overgeheveld van het Ministerie van Economische Zaken naar het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Wegens deze veranderingen is het noodzakelijk het Besluit mandaat, volmacht en machtiging EL&I 2012 te wijzigen. Er is omwille van de duidelijkheid ervoor gekozen het Besluit mandaat, volmacht en machtiging EL&I 2012 te vervangen door een nieuw mandaatbesluit. Met uitzondering van de organisatorische wijzigingen in de bijlage bij het mandaatbesluit en enkele formeel-juridische punten komt het onderhavige besluit inhoudelijk gezien grotendeels overeen met het oude Besluit mandaat, volmacht en machtiging EL&I 2012.
In dit besluit wordt bij het verlenen van mandaat steeds het verlenen van volmacht en van machtiging voor het verrichten van andere handelingen dan een besluit of een privaatrechtelijke rechtshandeling mede betrokken. Onder mandaat wordt ingevolge artikel 10:1 Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) verstaan: de bevoegdheid om in naam van een bestuursorgaan besluiten te nemen. Een besluit is ingevolge artikel 1:3 van de Awb: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. De Minister van Economische Zaken is een bestuursorgaan.
Volmacht heeft betrekking op privaatrechtelijke rechtshandelingen. Een voorbeeld daarvan is het sluiten van een overeenkomst. De gevolmachtigde handelt niet namens een (bestuurs)orgaan, zoals bij mandaat, maar namens een rechtspersoon. Het Ministerie van Economische Zaken is géén rechtspersoon. Dat is in dit geval de Staat der Nederlanden. Overeenkomsten worden dus aangegaan door de Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Economische Zaken. Is volmacht verleend, dan wordt getekend door de gevolmachtigde ambtenaar, namens de minister. Volmacht is geregeld in Boek 3, titel 3, van het Burgerlijk Wetboek (BW). De daarin opgenomen bepalingen gelden echter voor volmacht aan ondergeschikten van de minister slechts voor zover zij niet in strijd zijn met de artikelen 10:2 tot en met 10:11 van de Awb. Op volmacht aan niet-ondergeschikten is het BW onverkort van toepassing.
Bij andere handelingen dan een besluit of een privaatrechtelijke rechtshandeling (machtiging) kan gedacht worden aan niet-schriftelijke beslissingen en aan feitelijke handelingen. Voorbeelden daarvan zijn: het opmaken en verzenden van andere schriftelijke stukken dan besluiten, het in ontvangst nemen of uitreiken van stukken en het doen van mededelingen. De verlening van mandaat, volmacht en machtiging in dit besluit kan uiteraard alleen betrekking hebben op aangelegenheden ten aanzien waarvan de minister bevoegd is. Voor de goede orde zij er voorts op gewezen dat in dit besluit slechts mandaat, volmacht en machtiging van de Minister van Economische Zaken aan de orde is. Voor het nemen van een besluit of het aangaan van een overeenkomst is vaak niet de Minister van Economische Zaken alléén bevoegd, maar is ook de instemming van één of meer andere ministers vereist. Bij besluiten is in dit verband bepalend wat in de desbetreffende wetgeving is geregeld. Voor privaatrechtelijke rechtshandelingen is het Besluit privaatrechtelijke rechtshandelingen 1996 van belang, waarin voor een aantal gevallen overeenstemming met de Minister van Financiën is voorgeschreven. Mandaat, volmacht en machtiging passen bij uitstek bij de figuur van de ministeriële verantwoordelijkheid. Daarom wordt ook steeds bij besluiten en privaatrechtelijke rechtshandelingen tot uitdrukking gebracht dat de ondertekenende ambtenaar dit doet namens de minister (artikel 10:10 van de Awb en artikel 15 van het onderhavige besluit). De minister is steeds verantwoordelijk voor al hetgeen wordt gedaan door haar ambtenaren, in het bijzonder ook wanneer zij hen mandaat, volmacht en machtiging heeft verleend. Daarom zijn zij ook gehouden om de minister inlichtingen te verschaffen over de uitoefening van de gemandateerde bevoegdheden en om door de minister gegeven instructies op te volgen (artikel 10:6 van de Awb). Die instructies kunnen algemeen zijn of per geval gegeven worden. Het verlenen van mandaat betekent niet, dat de minister niet meer bevoegd zou zijn de betrokken bevoegdheid uit te oefenen en dat nog slechts de gemandateerde die bevoegdheid zou hebben. De minister blijft altijd bevoegd de bevoegdheid zelf uit te oefenen (artikel 10:7 van de Awb). De minister kan het mandaat ook te allen tijde intrekken (artikel 10:8 van de Awb). In dit besluit is steeds algemeen mandaat, volmacht en machtiging aan de orde. Daarnaast is ook mandaat, volmacht en machtiging voor een bepaald geval mogelijk. Uiteraard is daarvoor een uitdrukkelijke beslissing van de minister vereist. In beginsel zal die in geval van mandaat en volmacht steeds schriftelijk worden gegeven.
Sinds 10 oktober 2010 zijn de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba een onderdeel geworden van Nederland. De Minister van Economische Zaken is ook voor die eilanden op zijn terrein verantwoordelijk geworden. De wetgeving waarin de verantwoordelijkheid specifiek is toebedeeld aan de Minister van Economische Zaken is opgenomen in de bijlage bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (de IBES-lijst). Het mandaat, volmacht en machtiging ziet niet enkel op de bevoegdheden van de Minister van Economische Zaken op het grondgebied van het Europese deel van Nederland maar ook op het grondgebied van Caribisch Nederland.
In de bijlage worden de hoofdstructuur van het kernministerie en de buitendiensten van het ministerie beschreven. Artikel 2 van het Coördinatiebesluit organisatie en bedrijfsvoering rijksdienst 2011 bepaalt dat de organisatie van een ministerie bij beschikking wordt vastgesteld. Met de vaststelling van de bijlage wordt hieraan gevolg gegeven met betrekking tot het Ministerie van Economische Zaken. Naast de organisatiestructuur wordt in de bijlage tevens opgenomen welke functionarissen leiding hebben over de in de bijlage genoemde dienstonderdelen en met welke taken deze dienstonderdelen zijn belast. In artikel 7 en in de op grond van artikel 17 vastgestelde ondermandaatbesluiten van de dienstonderdelen hebben deze functionarissen mandaat, volmacht en machtiging verkregen op hun werkterrein. Door de omschrijving van de taken in de bijlage is op hoofdlijnen aangegeven wat tot het werkterrein van de functionarissen hoort.
De verdeling van de portefeuilles tussen de minister en de staatssecretaris is laatstelijk gepubliceerd in de Staatscourant van 28 november 2012 (Stcr. nr. 24384). Voor alle duidelijkheid zij hier opgemerkt dat de verhouding tussen minister en staatssecretaris er niet een is van mandaat. De staatssecretaris treedt niet op namens de minister, maar – met betrekking tot de door de minister opgedragen taken – in zijn plaats. Voor het onderhavige mandaatbesluit – én deze toelichting – betekent dit, dat telkens waar in dit besluit gesproken wordt over ’de minister’ in gevallen waarin het gaat om taken waarmee de staatssecretaris is belast moet worden gelezen: de staatssecretaris.
In dit artikel en het volgende is bepaald waarop mandaat, volmacht en machtiging géén betrekking hebben. Daarbij gaat het enerzijds om gevallen waarin mandaat altijd uitgesloten moet worden geacht. Dat betekent dat uitsluitend de minister bevoegd is. Die gevallen zijn in artikel 4 aan de orde. Daarnaast zijn er de gevallen waarin mandaat niet ten principale uitgesloten is, maar het handelen krachtens mandaat in een concreet geval niet toegestaan moet worden geacht. Daarover gaat artikel 5. De inhoud van het eerste lid is ontleend aan artikel 10:3, eerste en tweede lid, van de Awb. Onderdeel a spreekt voor zichzelf. Het is mogelijk dat het wettelijk voorschrift, waarop een bevoegdheid is gebaseerd, mandaatverlening uitsluit. Overigens zal het zich niet vaak voordoen dat een wettelijk voorschrift zich uitdrukkelijk tegen mandaatverlening verzet. Als mandaat niet is toegestaan, zal dit veelal uit het stelsel van de wettelijke bepalingen moeten worden afgeleid. Het criterium in onderdeel b, of de aard van de bevoegdheid zich tegen verlening van mandaat, volmacht en machtiging verzet, leent zich voor een nadere uitwerking. Daarom zijn in artikel 10:3 van de Awb, waaraan dit criterium is ontleend, in het tweede lid een aantal bevoegdheden opgesomd, met betrekking waartoe in ieder geval geen mandaat kan worden verleend. Dat zijn bevoegdheden:
a. tot het vaststellen van algemeen verbindende voorschriften, tenzij bij de verlening van die bevoegdheid in mandaatverlening is voorzien. Uit de memorie van toelichting van de Awb met betrekking tot artikel 10:3 Awb volgt dat de figuur van mandaat tot het vaststellen van algemene verbindende voorschriften aan een secretaris-generaal of een directeur-generaal in de huidige bestuurspraktijk nogal eens voor kwam. Een dergelijk mandaat is naar de mening van de opstellers van de Awb over het algemeen niet wenselijk en ook niet nodig. Vanwege het algemeen verbindende karakter is het van belang dat de politiek verantwoordelijke bewindspersoon zelf de ministeriële regelingen vaststelt. Dit is overgenomen in dit besluit. Het vaststellen van ministeriële regelingen en beleidsregels worden aangemerkt als aangelegenheden waarvan de aard zich tegen verlening van mandaat, volmacht en machtiging verzet waardoor alleen de minister dergelijke regelingen mag vaststellen. Er is alleen een uitzondering gemaakt indien er sprake is van noodsituaties bij bestrijding van besmettelijke dierziekten. Zie hiervoor ook de toelichting op artikelen 6 en 7,
b. tot het nemen van een besluit ten aanzien waarvan is bepaald dat het met versterkte meerderheid moet worden genomen of waarvan de aard van de voorgeschreven besluitvormingsprocedure zich anderszins tegen de mandaatverlening verzet,
c. tot het beslissen op een beroepschrift en tot het vernietigen van of tot het onthouden van goedkeuring aan een besluit van een ander bestuursorgaan.
Bezien is of het criterium omtrent de aard van de bevoegdheden die zich tegen mandaatverlening verzet voor de bijzondere situatie van een minister, die politiek verantwoordelijk is, nader kon worden uitgewerkt. Het resultaat daarvan is vastgelegd in het tweede en het derde lid. Daarbij zijn twee invalshoeken gehanteerd.
In het tweede lid wordt een opsomming gegeven van aangelegenheden die door de minister zelf moeten worden behandeld.
In het derde lid zijn bepaalde functionarissen opgesomd. Stukken die bestemd zijn voor die functionarissen kunnen slechts door de minister worden afgedaan, ongeacht de inhoud ervan (behalve in de onderdelen e en f genoemde uitzonderingen). De in het tweede lid gegeven opsomming van aangelegenheden waarop de mandaatverlening in dit besluit geen betrekking heeft, is niet limitatief. Steeds dient te worden nagegaan, of de aard van de aan de orde zijnde aangelegenheid zich niet tegen mandaatverlening verzet. Dat kan bij voorbeeld het geval zijn indien een bevoegdheid zó ingrijpend is, dat niet wel denkbaar is dat hij anders dan op het hoogste (politieke) niveau wordt uitgeoefend. Is dat het geval, dan strekt een met dit besluit verleend mandaat zich niet tot die aangelegenheid uit en is uitsluitend de minister bevoegd. De vermelding van de in de onderdelen a, b en c genoemde aangelegenheden spreekt vanzelf, gelet op de ministeriële verantwoordelijkheid. Ook in onderdeel d gaat het om aangelegenheden waarbij mandaat in het algemeen niet wenselijk moet worden geacht. Ingevolge art. 10:3, tweede lid, onderdeel a, van de Awb is het verlenen van mandaat voor het vaststellen van verreweg de meeste ministeriële regelingen reeds niet mogelijk. Een uitbreiding tot alle ministeriële regelingen en beleidsregels dient de duidelijkheid en past in het streven de ministeriële verantwoordelijkheid te waarborgen. Het belang van beleidsregels doet meestal niet onder voor dat van andere ministeriële regelingen. Delegatie van bevoegdheden als bedoeld in onderdeel e is ingrijpend, omdat de minister nà delegatie de betrokken bevoegdheden niet meer zelf kan uitoefenen. Dit dient daarom aan de minister te worden voorbehouden. Het bepaalde in onderdeel f is een gevolg van de jurisprudentie met betrekking tot het beslissen op bezwaarschriften. In de artikelen 11 en 12 zijn bepalingen opgenomen omtrent het mandaat tot het beslissen op bezwaarschriften voor respectievelijk de directeur Wetgeving en Juridische Zaken, de directeur-generaal Uitvoering en de directeur-hoofdinspecteur van het Agentschap Telecom. De jurisprudentie vergt echter dat indien het primaire besluit door de minister of door de secretaris-generaal is genomen, de minister de beslissing op bezwaar neemt. De opsomming in het derde lid is, anders dan die in het tweede lid, als zodanig wel limitatief. Dat betekent echter niet dat stukken, geadresseerd aan anderen dan de in dit lid genoemden, nooit door de minister behoeven te worden afgedaan. Integendeel, het zal regelmatig voorkomen dat stukken die bestemd zijn voor anderen dan de in het derde lid genoemden door de minister worden afgedaan. Dat is dan een gevolg van het bepaalde in het eerste en het tweede lid.
In dit artikel gaat het om de gevallen waarin de aard van de bevoegdheid niet ten principale aan mandaat in de weg staat, maar het handelen krachtens mandaat in een concreet geval niet toegestaan moet worden geacht. Daarom is het niet slechts geformuleerd als een beperking op het bij dit besluit verleende mandaat, maar is het tevens van belang indien krachtens dit besluit ondermandaat is verleend. Indien een in dit artikel beschreven geval zich voordoet met betrekking tot een functionaris waaraan ondermandaat is verleend, betekent dat in eerste instantie dus slechts dat hij niet krachtens mandaat kan handelen. Dat sluit niet uit dat degene die het ondermandaat heeft verleend dat wèl kan. Dat zal met name het geval zijn indien de positie van de gemandateerde een belemmering oplevert bij voorbeeld uit een oogpunt van integriteit.
Het ligt in de rede bij de mandaatverlening aan de secretaris-generaal allereerst – in het eerste lid, onderdeel a – de aangelegenheden te vermelden, die voortvloeien uit de taak waarmee hij is belast op grond van het koninklijk besluit van 18 oktober 1988, houdende regeling van de functie en verantwoordelijkheid van de secretaris-generaal. In de toelichting bij dat besluit is die taak nader omschreven:
a. zorg voor coördinatie en integratie van het beleid binnen het ministerie en voor de relatie tussen politiek en ministerie;
b. zorg voor personeel, financiën, organisatie en bedrijfsvoering;
c. zorg in verband met de ministeriële verantwoordelijkheid (informatieverstrekking naar de minister; staatsrechtelijke kennis op peil houden bij het ambtelijk apparaat). De secretaris-generaal heeft voorts – op grond van het eerste lid, onderdeel b, – mandaat, volmacht en machtiging voor het vaststellen van ministeriële regelingen als bedoeld in artikel 31a van de Gezondheidswet voor dieren. Tevens is hem mandaat, volmacht en machtiging verleend voor het nemen van besluiten die noodzakelijk zijn ter uitvoering van Europese verordeningen op het gebied van het Europese Visserijbeleid. Er kan in deze gevallen niet gewacht worden op een besluit van de minister. Het is belangrijk dat er in een crisissituatie snel kan worden gehandeld en dat niet slechts één of twee functionarissen hiervoor bevoegd zijn en daarom komt deze bevoegdheid tevens toe aan de directeuren-generaal. Zie hiervoor artikel 7, derde lid. Waar in het eerste lid, onderdeel c, gesproken wordt over ’circulaires’, gaat het om circulaires als bedoeld in de Aanwijzingen voor de Rijksdienst omtrent het gebruik en de inrichting van circulaires van 18 juni 1986 (Stcrt. 1986, nr. 118): een schriftelijke mededeling van algemene aard, afkomstig van de rijksoverheid, die is gericht tot en wordt gezonden aan een aantal bestuursorganen, een aantal publiekrechtelijke dan wel privaatrechtelijke rechtspersonen of een groep natuurlijke personen buiten de rijksoverheid. Het gaat hier dus om extern gerichte circulaires. Het vaststellen van intern gerichte circulaires of management letters behoort uiteraard ook tot de taken van de secretaris-generaal, maar valt reeds onder onderdeel a van het eerste lid van dit artikel. De werkterreinen van de hoofden van dienst, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, zijn in de meeste gevallen niet tot in detail vastgelegd. Dat is meestal ook niet nodig. Er zijn echter gevallen waarin het van belang is een werkterrein te beschrijven, bij voorbeeld als het gaat om wijzigingen in werkterreinen of om de taakverdeling tussen stafdiensten en andere dienstonderdelen. De secretaris-generaal is daartoe dan bevoegd. Het is van belang het eerste lid, onderdeel e, te lezen in verband met artikel 7, eerste lid, waar het mandaat van de hoofden van dienst aan de orde is. De in deze bepalingen neergelegde systematiek komt op het volgende neer:
– De hoofden van dienst hebben mandaat (en volmacht en machtiging) op hun werkterrein, behalve voor de aangelegenheden die aan de minister zijn voorbehouden, de aangelegenheden waarvoor aan de secretaris-generaal mandaat is verleend of de aangelegenheden die aan een ander hoofd van dienst zijn opgedragen. De laatstgenoemde uitzondering heeft met name betrekking op specifieke mandaten, volmachten en machtigingen genoemd in de artikelen 8 tot en met 13. De uitzondering voor aangelegenheden waarvoor aan de secretaris-generaal mandaat is verleend kan ook betrekking hebben op aangelegenheden op het werkterrein van een hoofd van dienst, ten aanzien waarvan de secretaris-generaal heeft meegedeeld dat zij door hem zullen worden behandeld.
– De hoofden van dienst moeten steeds beoordelen of aangelegenheden op hun werkterrein door de secretaris-generaal of door de minister moeten worden behandeld. Indien dat het geval is moeten zij die aangelegenheden aan de secretaris-generaal respectievelijk de minister voorleggen en hebben zij daarvoor geen mandaat.
– De secretaris-generaal legt aangelegenheden die naar zijn oordeel door de minister moeten worden behandeld aan de minister voor. Daarvoor heeft hij dan geen mandaat.
– Indien een hoofd van dienst aan de secretaris-generaal een aangelegenheid voorlegt, omdat deze naar het oordeel van het hoofd van dienst door de secretaris-generaal moet worden behandeld, maar de secretaris-generaal van mening is dat de aangelegenheid door een ander hoofd van dienst moet worden behandeld – omdat die aangelegenheid tot diens werkterrein behoort – legt de secretaris-generaal die aangelegenheid aan dat andere hoofd van dienst ter behandeling voor. Voor die aangelegenheid heeft dan niet de secretaris-generaal, maar het andere hoofd van dienst mandaat.
Bij de bevoegdheid van de secretaris-generaal met betrekking tot het vaststellen van de organisatie en de formatie van de diensten als bedoeld in tweede lid, onderdeel a, past de kanttekening dat deze in managementafspraken met de hoofden van dienst van agentschappen gedeeltelijk wordt doorgegeven aan deze hoofden van dienst. Dit past bij de agentschapstatus. Met de in het tweede lid, onderdeel h, opgenomen opsomming van personeelsaangelegenheden ten aanzien waarvan de secretaris-generaal bevoegd is, wordt de bevoegdheidsverdeling zo inzichtelijk mogelijk gemaakt. Overigens zij erop gewezen dat, indien de secretaris-generaal niet bevoegd is, het van de taakverdeling tussen de directeur Bedrijfsvoering en de overige hoofden van dienst afhangt wie bevoegd is.
Artikel 7 bevat de kern van het mandaat van de hoofden van dienst. Daarbij is het werkterrein van ieder hoofd van dienst het uitgangspunt. Onder het werkterrein van een hoofd van dienst valt ook de bevoegdheid om onder meer klachten, Wob-verzoeken, schadevergoedingen en ingebrekestellingen op zijn werkterrein af te handelen. Voor de afhandeling van Wob-verzoeken geldt dat deze door een hoofd van dienst of de door hem gemandateerde functionaris zelf kan worden afgedaan tenzij hij van oordeel is dat het verzoek op grond van de Wob niet of niet geheel kan worden ingewilligd of hij weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat de geldende voorschriften ruimte laten voor verschillende uitleg over de vraag of het verzoek al dan niet moet worden ingewilligd of hij weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat inwilliging of weigering van het verzoek belangrijke maatschappelijke, politieke of publicitaire gevolgen kan hebben. In deze gevallen dient op grond van artikel 6, eerste lid, onderdeel f, de secretaris-generaal op het Wob-verzoek te beslissen. Een hoofd van dienst kan in elk geval wel zelf op het Wob-verzoek beslissen indien de beslissing niet meer bevat dan de mededeling dat de gevraagde informatie niet op het ministerie aanwezig is dan wel indien in de beslissing alleen gebruik wordt gemaakt van de weigeringsgrond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob.
In artikel 7, derde lid, hebben de directeuren-generaal, in aanvulling op het mandaat, volmacht en machtiging voor aangelegenheden in het eerste lid, ook mandaat, volmacht en machtiging ten aanzien van aangelegenheden op grond van artikel 31a van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en het nemen van besluiten die noodzakelijk zijn ter uitvoering van Europese verordeningen op het gebied van het Europese Visserijbeleid. De directeur-generaal van Agro zal als de minister en de secretaris-generaal er niet zijn in deze gevallen de eerst aangewezene zijn die de ministeriële regelingen ondertekent dan wel de besluiten hierover zal nemen. Voor een uiteenzetting over de systematiek van de bevoegdheidsverdeling tussen de hoofden van dienst en de secretaris-generaal wordt verwezen naar de toelichting op artikel 6.
Daarnaast voorzien de artikelen 8 tot en met 13 in specifieke mandaten, volmachten en machtigingen aan een aantal hoofden van dienst. Het gaat daarbij om toevoegingen aan het werkterrein van een hoofd van dienst of om buiten twijfel te stellen dat een aangelegenheid tot een bepaald werkterrein behoort.
De directeur Bedrijfsvoering neemt beslissingen op bezwaarschriften inzake personeelsaangelegenheden ten aanzien van medewerkers waarvan salarisschaal 1 tot en met 14 geldt. Hiervan uitgezonderd zijn de beslissingen op bezwaarschriften tegen besluiten die de directeur Bedrijfsvoering zelf in mandaat heeft genomen en de beslissingen op bezwaarschriften tegen besluiten die door onder de directeur Bedrijfsvoering ressorterende medewerkers in mandaat zijn genomen. Aan de secretaris-generaal is voor deze gevallen mandaat, volmacht en machtiging verleend in artikel 6, tweede lid, onder d. De directeur Bedrijfsvoering is voorts bevoegd ten aanzien van een aantal beslissingen ten aanzien van personeel in deze schalen. Ten aanzien van overige besluiten in deze schalen geldt dat het hoofd van dienst bevoegd is.
Een aantal P&O-aangelegenheden voor schalen 1 tot en met 14 die eerst bij de directeur Bedrijfsvoering waren neergelegd zijn nu bij de hoofden van dienst neergelegd. Voor deze P&O-aangelegenheden dient wel intern EZ tussen de hoofden van dienst en de directeur Bedrijfsvoering afstemming plaats te vinden, waarbij de interne procedureafspraken in acht worden genomen. Het gaat om de volgende P&O-aangelegenheden:
– het verlenen van buitengewoon verlof op grond van artikel 34 van het ARAR met uitzondering van buitengewoon verlof van lange duur ten behoeve van het vervullen van een functie bij een internationale volkenrechtelijke organisatie;
– het opleggen van disciplinaire straffen op grond van artikel 81 ARAR;
– het verlenen van ontslag op grond van artikel 96 ARAR;
– het schorsen op grond van artikel 91 ARAR;
– vermindering bezoldiging tijdens schorsing op grond van artikel 92 ARAR;
– het beslissen over terugkeergarantie, anders dan op grond van het sociaal flankerend beleid;
– het toekennen van een schadeloosstelling, kostenvergoeding of een geldelijke tegemoetkoming hoger dan € 10.000 op grond van artikel 69 van het ARAR;
– het verlenen van ontslag op grond van artikel 49l van het ARAR.
Het eerste lid van dit artikel stelt buiten twijfel dat de directeur Wetgeving en Juridische Zaken mandaat, volmacht en machtiging heeft op het gebied van bezwaar- en beroepszaken. In dit verband is ook het bepaalde in artikel 4, eerste lid, onderdeel f, en de toelichting daarbij van belang, alsmede de bijzondere bepalingen met betrekking tot de behandeling van bezwaar- en beroepszaken in de artikelen 6, tweede lid, onderdeel e, en 12.
In het tweede lid is vastgelegd dat de directeur Wetgeving en Juridische Zaken exclusief bevoegd is voor opdrachtverstrekkingen aan externe juridische dienstverleners op het werkterrein van de meeste hoofden van dienst.
Het behandelen van bezwaar- en beroepschriften behoort tot de taak en daarmee tot het werkterrein van de hoofden van dienst van de in dit artikel genoemde agentschappen. Niettemin is er voor de duidelijkheid voor gekozen in het onderhavige besluit een volledige regeling te treffen met betrekking tot mandaat, volmacht en machtiging op het gebied van bezwaar- en beroepschriften, voor zover die door hoofden van dienst worden behandeld. Daarom wordt in het onderhavige besluit uitdrukkelijk mandaat, volmacht en machtiging verleend.
De directeur-generaal Uitvoering is bevoegd om op bezwaarschriften te beslissen tegen primaire besluiten die door onder hem ressorterende medewerkers zijn genomen. Tevens is hij bevoegd te beslissen op bezwaarschriften tegen primaire besluiten op het terrein van landbouw, natuur en voedselkwaliteit. Het gaat hier bijvoorbeeld om primaire besluiten die in mandaat zijn genomen door de directeur Dienst ICT Uitvoering, de directeur van de Dienst Landelijk Gebied, de inspecteur-generaal van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit en de onder hen ressorterende medewerkers. Hiervan uitgezonderd zijn de besluiten op Wob-verzoeken die door een hoofd van dienst of een door hem aangewezen functionaris van het kerndepartement zijn genomen of behandeld. De behandeling van deze laatst genoemde bezwaar- en beroepszaken ligt bij de directeur Wetgeving en Juridische Zaken.
Overigens wordt nog gewezen op artikel 10:3, derde lid Awb. Hierin wordt bepaald dat mandaat tot het beslissen op een bezwaarschrift niet wordt verleend aan degene die het besluit waartegen het bezwaar zich richt, krachtens mandaat heeft genomen. Beslissingen op bezwaarschriften tegen primaire besluiten die de directeur-generaal Uitvoering zelf in mandaat heeft genomen dienen derhalve door de minister te worden genomen.
De in dit besluit opgenomen instructies zijn beperkt tot enkele algemene aspecten en de wijze van ondertekening van stukken. Dat laat uiteraard onverlet dat nog tal van nadere instructies gegeven kunnen worden, met name ook op inhoudelijk terrein. Ingevolge artikel 10:6 van de Awb kunnen deze instructies zowel per geval als in het algemeen gegeven worden. Niet vereist is, dat zij schriftelijk worden gegeven; het kan dus ook mondeling.
De in onderdelen a en b genoemde aspecten spreken voor zich. Uiteraard dienen het geldende recht, bestaande aanwijzingen en (medeparaaf)procedures in acht genomen te worden. Bij twijfel omtrent het geldende recht kan daarover advies worden ingewonnen bij de directie Wetgeving en Juridische Zaken.
In onderdeel c is een bijzondere medeparaafprocedure met name genoemd. In artikel 2, tweede lid, van het Besluit Taak FEZ is bepaald dat stukken omtrent zaken, die financiële gevolgen hebben of kunnen hebben, de medeparaaf behoeven van de directeur FEZ. Indien deze bezwaren heeft, pleegt hij overleg met het betrokken hoofd van dienst. Wanneer dat overleg niet tot overeenstemming leidt, brengt hij zijn bezwaren ter kennis van de minister.
Dit artikel is beperkt tot mandaat en volmacht. Bij machtiging tot het verrichten van handelingen die noch een besluit, noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn is het uitdrukkelijk vermelden dat de ambtenaar handelt namens de Minister van Economische Zaken niet altijd praktisch. Niettemin is het van belang dat een ieder zich er voortdurend van bewust is, dat hij handelt onder ministeriële verantwoordelijkheid. In bepaalde gevallen zal het ook aangewezen zijn om uitdrukkelijk kenbaar te maken – mondeling of schriftelijk – dat men handelt namens de minister. Uiteraard is daarbij steeds vereist dat machtiging is verleend, ingevolge dit besluit, een besluit tot verlening van ondermandaat, volmacht en machtiging of ingevolge een machtiging voor een bijzonder geval. Ingevolge artikel 3 van dit besluit dient in deze formulering ’De Minister van Economische Zaken’ te worden vervangen door ’De Staatssecretaris van Economische Zaken’ indien het gaat om aangelegenheden waarmee de staatssecretaris is belast.
Er zij op gewezen dat de bepalingen in de Awb over mandaat en de bepalingen in dit besluit mede van toepassing zijn op ondermandaat, volmacht en machtiging. Dat betekent dat ook voor ondermandaat geldt dat het zich niet kan uitstrekken tot aangelegenheden die aan de minister zijn voorbehouden, dat het te allen tijde kan worden ingetrokken, dat de mandaatgever altijd bevoegd blijft de gemandateerde bevoegdheid zelf uit te oefenen, dat de mandaatgever aan de gemandateerde per geval of in het algemeen instructies kan geven en dat de gemandateerde op verzoek van de mandaatgever inlichtingen dient te verschaffen. De in artikel 15 opgenomen formulering dient in geval van ondermandaat ongewijzigd te worden toegepast. Het is niet de bedoeling dat ook de verlener van het ondermandaat in deze formulering wordt vermeld. In het tweede lid van artikel 17 zijn voor wat betreft P&O-aangelegenheden enige beperkingen opgenomen op de bevoegdheid van de hoofden van dienst om ondermandaat te verlenen. Het derde lid geeft de mogelijkheid die beperkingen weer ongedaan te maken, indien de secretaris-generaal daartoe besluit.
Dit voorschrift is beperkt tot de figuren mandaat en volmacht. Dat betekent dat voor het door een hoofd van dienst, op zijn werkterrein, aan ondergeschikten geven van machtiging voor het verrichten van handelingen die noch een besluit, noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn, niet geldt dat dit schriftelijk (en in overeenstemming met de directeur Wetgeving en Juridische Zaken) moet geschieden. Machtigingen, zowel algemene als voor een bepaald geval, kunnen derhalve ook mondeling worden gegeven. Daaraan bestaat in de praktijk behoefte.
Er zij op gewezen dat de voorziening van artikel 19, tweede lid, beperkt is tot het geval van afwezigheid van de hoofden van dienst. Voor alle andere gevallen dient voor de bevoegdheidsverlening aan een plaatsvervanger gebruik te worden gemaakt van de figuur van het ondermandaat (artikel 17).
Dit artikel geeft een uitwerking aan artikel 10:11 van de Awb. Voorheen werd in dit soort gevallen wel gesproken over ’ondertekeningsmandaat’, maar strikt genomen is hier geen sprake van mandaat. De beslissing is immers reeds door de minister genomen. Alleen de schriftelijke vastlegging ervan is nog niet geschied in de vorm, waarin hij bekend zal worden gemaakt. Indien de minister niet kan ondertekenen, bij voorbeeld door verblijf in het buitenland, kan dit worden gedaan door de secretaris-generaal.
Dit artikel voorziet in een bepaling waarin geregeld wordt dat enkele besluiten van de voormalig Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie die gebaseerd zijn op het Besluit mandaat, volmacht en machtiging EL&I 2012 berusten op het onderhavige besluit.
De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2012-25922.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.