TOELICHTING
Algemeen
De onderhavige regeling is samen met de Beleidsregels sturing van en toezicht op de
Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) het sluitstuk van de implementatie van de Kaderwet
zelfstandige bestuursorganen (Kaderwet) voor de onder de minister van Infrastructuur
en Milieu (IenM) ressorterende zelfstandige bestuursorganen (zbo’s). Per 1 februari
2007 is de Kaderwet in werking getreden. Deze wet harmoniseert het organisatierecht
voor zbo’s en regelt het primaat van de politiek. Ingevolge artikel 2, tweede lid,
van de Kaderwet is deze wet op zbo’s die vóór het tijdstip van inwerkingtreding van
de Kaderwet zijn ingesteld, alleen van toepassing indien dit wettelijk wordt bepaald.
Met de Aanpassingswet zbo’s IenM aan de Kaderwet zbo’s1 wordt de Kaderwet op de LVNL van toepassing verklaard en wordt de instellingswetgeving
met de Kaderwet in lijn gebracht. Voor een toelichting wordt verwezen naar de memorie
van toelichting bij het wetsvoorstel voor de Aanpassingswet2.
Met de onderhavige regeling maak ik gebruik van de mogelijkheden die de Kaderwet mij
biedt om de data van indiening van de begroting vast te stellen (artikel 26 van de
Kaderwet) en, zoals aangegeven in de memorie van toelichting bij het aan de Aanpassingswet3 ten grondslag liggende wetsvoorstel bepaalde rechtshandelingen van de LVNL aan mijn
voorafgaande instemming te onderwerpen (artikel 32 van de Kaderwet). Daarnaast geef
ik invulling aan de bepalingen van Wet luchtvaart (hierna: de wet) door regels te
stellen over de uitoefening van het toezicht door mij en de raad van toezicht (artikel
5.42, eerste lid, van de wet), alsmede over de inrichting van het financieel meerjarenbeleidsplan
(FMB). De informatiestromen die op basis van de diverse nationale en internationale
verplichtingen tussen de LVNL en mij plaatsvinden worden uitgewerkt in een informatiestatuut
dat in onderling overleg met LVNL zal worden opgesteld.
In de Beleidsregels sturing van en toezicht op de LVNL is aangegeven hoe ik de bevoegdheden
uitoefen die de Kaderwet en de instellingswet mij geven ten aanzien van de LVNL.
Het toezicht op de LVNL staat niet op zichzelf. Onder IenM ressorteren nog andere
zbo’s. Mijn uitgangspunt is om het opdrachtgeverschap aan en het toezicht op de zbo’s
zo uniform mogelijk vorm te geven. Daarvoor heeft mijn ministerie een algemene toezichtvisie
IenM op zbo’s en rechtspersonen met een wettelijke taak (rwt’s) opgesteld. De daarin
opgenomen uitgangspunten zijn bepalend voor de manier waarop het besturingsmodel en
het toezicht op de LVNL middels onderhavige regeling en de beleidsregel sturing van
en toezicht op de LVNL concreet worden ingericht. Naast de onderhavige regeling en
de Beleidsregels sturing van en toezicht op de Luchtverkeersleiding Nederland zijn
er vergelijkbare regelingen en Beleidsregels voor de andere onder IenM ressorterende
publiekrechtelijke zbo’s waarop met de bovengenoemde Aanpassingswet de Kaderwet van
toepassing wordt (de Dienst Wegverkeer, het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen
en de Dienst voor het kadaster en de openbare registers, bedoeld in artikel 2 van
de Organisatiewet Kadaster). Al deze regelingen en Beleidsregels zijn op eenzelfde
manier vormgegeven. Verschil is alleen gemaakt waar de specifieke context dit vereist,
bijvoorbeeld indien sprake is van Europese regels of maatwerk gewenst is vanwege het
verschil in aard van de werkzaamheden van het desbetreffende zbo. Voor de onder IenM
ressorterende privaatrechtelijke zbo’s is een vergelijkbare aanpak gekozen, passend
bij de op grond van de Kaderwet beperktere bevoegdheden van de minister.
De onderhavige regelgeving heeft geen consequenties voor burgers of bedrijfsleven.
Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL)
De LVNL is de in 1993 verzelfstandigde dienst die tezamen met het Maastricht Upper
Area Control is aangewezen als verlener van civiele luchtverkeersbegeleiding in het
Nederlandse luchtruim. Waar MUAC haar diensten verleent boven flight level (FL) 245
(= 8 km), verleent de LVNL haar diensten in het civiele luchtruim beneden FL 245.
De LVNL verleent haar diensten zowel aan het overvliegend en route luchtverkeer als
het naderingsverkeer naar en van de luchthavens Amsterdam Airport Schiphol, Rotterdam
The Hague Airport, Groningen Eelde Airport and Maastricht Aachen Airport en het terminalverkeer
op die luchthavens.
Luchtvaart is een bij uitstek internationaal georiënteerde sector. De regelgeving
kent dan ook een sterk internationale inslag. Op de LVNL zijn derhalve zowel nationale
regelgeving (onder meer Wet luchtvaart) als met name internationale regelgeving van
toepassing. Die regelgeving is met name afkomstig van ICAO (International Civil Aviation
Organization), de Europese Commissie (EC), EASA (European Aviation Safety Agency;
het Europees agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart) en Eurocontrol. Waar
in de regelgeving aanvankelijk het accent op veiligheid heeft gelegen, is de regelgeving
met name sinds de start van het Single European Sky (SES) programma van de EC in 2004
ook op andere terreinen gericht. Het eerste SES-pakket was sterk gericht op harmonisatie
van regels (van certificering en tariefsystemen tot technische interoperabiliteit)
en scheiding van regelgeving en uitvoering. Het tweede SES-pakket is met name gericht
op de verbetering van de prestaties van de luchtverkeersbegeleiding (ter zake van
veiligheid, capaciteit, milieu en kostenefficiëntie) en technologische vooruitgang,
naast wederom veiligheid en luchthavencapaciteit. Dit pakket heeft dan ook grote invloed
op de bedrijfsvoering van de LVNL en stelt bindende normen ten aanzien van haar bedrijfsvoering
en functioneren. Het gaat hierbij met name om de vergoedingenverordening (Verordening
(EU) Nr. 1794/2006 van 6 december 2006 tot vaststelling van een gemeenschappelijk
heffingenstelsel voor luchtvaartnavigatiediensten PbEU L 341), de verordening inzake
prestatiesturing (verordening (EU) nr. 691/2010 van 29 juli 2012 tot vaststelling
van een prestatieregeling voor luchtvaartnavigatiediensten en netwerkfuncties en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2096/2005
tot vaststelling van gemeenschappelijk eisen voor de verlening van luchtvaartnavigatiediensten
(PbEU L 201) en de common requirements (uitvoeringsverordening (EU) nr. 1035/2011
van de Commissie tot vaststelling van de gemeenschappelijke eisen voor de verlening
van luchtvaartnavigatiediensten en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 482/2008
en (EU) nr. 691/2010 (PbEU L271).
Bij het opstellen van de onderhavige regeling is ook met die internationale component
rekening gehouden.
Artikelsgewijs
§ 2. bestuur en raad van toezicht van de LVNL
Artikel 2 Ontstentenis bestuur
Conform artikel 5.28 van de wet treft de minister een voorziening in geval van ontstentenis
van een lid van het bestuur.
Om de minister in staat te stellen deze voorziening te treffen, informeert de LVNL
de minister bijvoorbeeld bij langdurige afwezigheid in geval van ziekte over de ontstentenis.
Artikel 3 Rol raad van toezicht
Conform de artikelen 5.24 en 5.31 van de wet heeft de LVNL een raad van toezicht waarvan
de leden door de minister worden benoemd. In artikel 5.32 van de wet is verankerd
dat de raad van toezicht van de LVNL toeziet op de werkzaamheden van de directie en
die met raad terzijde staat. Ook is in de wet vastgelegd dat de leden van de raad
van toezicht op persoonlijke titel zitting hebben in de raad en hun functie uitoefenen
zonder last of ruggespraak (artikel 5.31, eerste lid). De raad heeft tevens op grond
van artikel 5.32, vierde lid, een voorafgaande instemmingsbevoegdheid ten aanzien
van een aantal besluiten van het bestuur. Het gaat hierbij om:
-
a. de reglementen bedoeld in de artikelen 5.34, 5.36, 5.37 en 5.39 van de wet;
-
b. voorstellen aan de minister met betrekking tot de hoogte van het eenheidstarief, bedoeld
in artikel 5.20, derde lid, en de hoogte van de vergoeding, bedoeld in artikel 5.21,
tweede lid van de wet;
-
c. de financiële begroting (hierna aangeduid als ‘begroting’) en het financiële meerjarenbeleidsplan;
-
d. het jaarverslag en de jaarrekening;
-
e. de bij of krachtens de wet aan de minister uit te brengen rapportage conform artikel
5.32, vierde lid, onderdeel e, van de wet;
-
f. de aanwijzing van de externe registeraccountant conform artikel 5.32, vierde lid,
onderdeel f, van de wet.
De raad van toezicht is als intern toezichtorgaan gericht op de algemene gang van
zaken en kijkt daarbij naar het belang van de LVNL en alle daarbij betrokken belanghebbenden.
Het toezicht van de raad van toezicht omvat ten minste het toezicht op de strategie
en de risico’s verbonden aan de taken van de LVNL, de opzet en de werking van de interne
risicobeheersings- en controlesystemen, het financieel meerjarenbeleidplan, de financiële
jaarverslaggeving, de naleving van de toepasselijke wet- en regelgeving, het integriteit-
en transparantiebeleid en belangrijke bestuursbesluiten. De relatie tussen raad van
toezicht en het bestuur is een andere dan die tussen de minister en het bestuur. De
minister houdt extern toezicht op de LVNL in verband met zijn politieke verantwoordelijkheid.
Daarbij is uitgangspunt de vrijheid van de LVNL om de bedrijfsprocessen naar eigen
inzicht zo goed mogelijk in te richten. De raad van toezicht houdt als intern orgaan
van de LVNL (intern) toezicht op onder meer die bedrijfsprocessen. De bevoegdheden
van de raad van toezicht staan in het teken van dat interne toezicht. De raad van
toezicht legt over zijn toezichtactiviteiten verantwoording af in het jaarverslag
en aan de minister.
§ 3. Financieel toezicht
Op basis van de Europese regelgeving is de LVNL verplicht een Business and Annual
Plan (BAP) op te stellen. De vereisten waaraan dit BAP moet voldoen zijn vermeld in
de common requirements en de verordening inzake prestatiesturing. Het BAP omvat zowel
het financieel meerjarenbeleidsplan (FMB) als de begroting. Voor zover het BAP in
het Nederlands is opgesteld en het voldoet aan de vereisten die aan het FMB en aan
de begroting worden gesteld, wordt het indienen van het BAP gelijk gesteld aan de
indiening van het FMB en de begroting.
Artikel 4 Begroting
Conform artikel 26 van de Kaderwet zendt de LVNL jaarlijks voor een door de minister
vast te stellen datum de begroting voor het daaropvolgende jaar aan de minister. Deze
datum wordt bij deze regeling vastgesteld op 1 november
Artikel 5 Financieel meerjarenbeleidsplan
Met deze bepaling wordt invulling gegeven aan artikel 5.32, vierde lid, van de wet.
Het FMB verschaft meerjarig inzicht in de keuzes die de LVNL maakt ten aanzien van
zijn uitvoeringsbeleid, de onderbouwing en de consequenties van de gemaakte keuzes,
alsmede de financiële vertaling daarvan in de begroting en de meerjarencijfers. Inzicht
wordt gegeven in kosten en opbrengsten en in de meerjarige ontwikkeling van de tarieven
die daarbij horen. Tevens wordt inzicht gegeven in eventuele markt- en nevenactiviteiten.
Samen met het jaarverslag geeft het FMB een sluitend beeld over de kwaliteit van de
geleverde prestaties in het verleden en de nog te leveren prestaties. De continuïteit
van de LVNL wordt hiermee inzichtelijk. Op basis van het FMB wordt een begroting opgesteld
die vervolgens weer een vertaling krijgt in een dekkingsvoorstel in de vorm van tarieven.
De vereisten waaraan het FMB moet voldoen vloeien rechtstreeks voort uit de common
requirements en de verordening inzake prestatiesturing. Hoewel de omgevingsanalyse
ook indirect terugkomt in deze vereisten is het van belang dat hieraan expliciet aandacht
wordt besteed om tijdig de relevante risico’s te kunnen signaleren.
Uit het FMB blijkt de efficiency die het bestuur van de LVNL zal nastreven en de wijze
waarop wordt voldaan aan de vereisten die de verordening inzake prestatiesturing hieromtrent
aan het functioneren van de LVNL stelt.
De toelichting op de investeringen bevat een overzicht van die investeringen inclusief
de afschrijvingen, de wijze van financiering en de effecten op de liquiditeitspositie.
Artikel 6 en bijlage Controleprotocol
Conform artikel 5.42 van de wet kunnen door de minister regels over de uitoefening
van het toezicht op de LVNL door de minister en de raad van toezicht worden gesteld.
Artikel 6 en de bijlage geven mede invulling aan deze bevoegdheid.
Het controleprotocol stelt zeker dat alle relevante aspecten in de controle worden
meegenomen, zodat de minister in staat wordt gesteld om zijn bevoegdheid op grond
van artikel 34, tweede lid, van de Kaderwet tot goedkeuring van het besluit tot vaststelling
van de jaarrekening uit te oefenen.
De accountantscontrole op de jaarrekening mondt uit in een accountantsverklaring.
De accountant maakt voor de accountantsverklaring gebruik van een de daarvoor in de
Handleiding Regelgeving Accountancy voorgeschreven modeltekst. De accountant mag ervoor
kiezen om ten behoeve van het ministerie een zogenaamde ‘WG-verklaring’ af te geven,
waarbij uitsluitend de naam van de instellingsaccountant met aanduiding w.g. (was
getekend) wordt vermeld. De origineel ondertekende verklaring/rapport met de persoonlijke
handtekening van de accountant moet in het archief van de instelling worden opgenomen
(zie ook Praktijkhandreiking 1103 van het NBA).
Ten aanzien van de in de regeling en het controleprotocol genoemde accountantswerkzaamheden
geldt een rapportagetolerantie. De rapportagetolerantie geeft aan vanaf welke omvang
fouten gemeld moeten worden aan het ministerie in het verslag van bevindingen. Voor
alle in de regeling genoemde posten, uitgezonderd de Europese aanbesteding en bezoldiging
bestuurders, geldt een standaard rapportagetolerantie van 1% van de financiële stromen
en saldi inzake de publieke middelen. Omdat het uitgangspunt wordt gehanteerd dat
geconstateerde fouten zoveel mogelijk moeten worden gecorrigeerd, beperkt de accountant
zich tot een uitzonderingsrapportage. Hiervoor gebruikt hij het verslag van bevindingen,
waarin hij de aard en omvang van de geconstateerde fouten vermeldt. Het verslag van
bevindingen moet voldoen aan de daaraan vanuit de Handleiding Regelgeving Accountancy
gestelde eisen. Het bestuur van de LVNL stuurt de accountantsverklaring en de jaarrekening
naar het ministerie.
De specifieke eisen voor de financiële verantwoording en de accountantscontrole liggen
vast in artikel 35 van de Kaderwet:
-
• Artikel 35, tweede lid, van de Kaderwet bepaalt onder meer dat de jaarrekening vergezeld
gaat van een verklaring omtrent de getrouwheid, afgegeven door een accountant als
bedoeld in artikel 393, eerste lid, Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Volgens artikel
35, derde lid, van de Kaderwet heeft de bovengenoemde verklaring mede betrekking op
de rechtmatige inning en besteding van de middelen door een zbo (verklaring van getrouwheid
en rechtmatigheid bij de jaarrekening van de LVNL). Zoals de memorie van toelichting
bij de Kaderwet4 aangeeft, wordt rechtmatigheid gedefinieerd als: ‘(...) dat het financieel beheer
door het zelfstandig bestuursorgaan in overeenstemming dient te worden gevoerd met
wettelijke regelingen, met door de minister gestelde specifieke voorwaarden en met
contractuele afspraken met derden.’
-
• Conform artikel 35, vierde lid, van de Kaderwet voegt de accountant een verslag van
bevindingen bij zijn verklaring over de vraag of het beheer en de organisatie van
een zbo voldoen aan de eisen van doelmatigheid (doelmatigheidsverklaring).
Indien een review wordt uitgevoerd is er sprake van hoor en wederhoor.
Artikel 7 Invulling artikel 5.32, derde lid, van de wet juncto artikel 32 van de Kaderwet
Met artikel 7 wordt gebruikgemaakt van de mogelijkheid die artikel 32 van de Kaderwet
biedt om bepaalde beslissingen aan de voorafgaande instemming van de minister te onderwerpen.
Tevens wordt hiermee conform artikel 5.32, derde lid, van de wet bepaald dat het bestuur
een beslissing als bedoeld in artikel 32 van de Kaderwet eerst aan de raad van toezicht
moet voorleggen. Pas als de raad van toezicht geen bedenkingen heeft, kan de beslissing
ter instemming aan de minister worden voorgelegd.
Zoals aangegeven in de memorie van toelichting bij de Kaderwet5 strekt dit artikel ertoe de minister de mogelijkheid te geven te bepalen dat hij
vooraf zijn instemming moet geven aan het aangaan van de in dit artikel genoemde verplichtingen
en transacties, die in het algemeen niet tot de dagelijkse praktijk van een zbo zullen
behoren en die bovendien – indien aangegaan – vaak tot langjarige verplichtingen leiden.
De meeste hier genoemde transacties – behoudens wellicht die onder b en c indien het
gaat om de eigen huisvesting – zullen voor vrijwel alle zbo’s ongebruikelijk zijn
en niet onlosmakelijk verbonden zijn met de uitoefening van hun taken.
Omdat een rechtshandeling een grote invloed kan hebben op de tarieven en de vermogenspositie
van de LVNL, dient de LVNL de minister over voorgenomen beslissingen als bedoeld in
het eerste lid te informeren.
Door te bepalen dat de in artikel 7 genoemde transacties aan zijn voorafgaande instemming
zijn onderworpen, kan de minister zicht houden op verplichtingen en aanspraken die
het zelfstandige bestuursorgaan over een langere termijn heeft of gaat verkrijgen.
Daarnaast kan hij erop toezien dat zbo’s zich uitsluitend richten op terreinen die
tot hun onmiddellijke taak behoren en kan effectief worden voorkomen dat in beginsel
gewenst alert middelenbeheer door zelfstandige bestuursorganen uitgroeit tot ongewenste
vermogensvorming en vermogensbeheer met publieke middelen.
Ten aanzien van de registergoederen zoals genoemd in het eerste lid, onderdelen b,
c en d, wordt opgemerkt dat in Nederland de vastgoedmarkt sterk onder druk staat.
Mede daardoor kampt de Rijksoverheid met overcapaciteit en is het beleid erop gericht
om die capaciteit te reduceren. Net als de Rijksoverheid dienen zbo’s zeer terughoudend
te zijn met investeringen in onroerend goed. Het is voor zowel het Rijk als voor de
zbo’s onwenselijk dat gekozen wordt voor nieuwbouw indien er binnen de voorraad van
kantoorpanden een doelmatiger alternatief mogelijk is.
Dit artikel behelst in beginsel geen extra belasting van de LVNL of van het ministerie.
Tenslotte mag ten aanzien van de voorgenomen beslissingen voorondersteld worden dat
zij steeds onderdeel uitmaken van het reguliere proces van begrotingsvoorbereiding
en overleg over de begroting tussen de LVNL en de minister. De goedkeuring van de
begroting door de minister omvat dan ook de voorafgaande instemming van de voorgenomen
beslissing. Ter verduidelijking is in artikel 7, derde lid, opgenomen dat een voorgenomen
beslissing niet afzonderlijk aan de minister voorgelegd hoeft te worden, indien ze
is opgenomen in de begroting.
Voor het aangaan van kredietovereenkomsten en geldleningen boven het in het derde
lid van artikel 7 bepaalde bedrag van 1 miljoen euro behoeft de LVNL de voorafgaande
instemming van de raad van toezicht. Indien de beoogde kredietovereenkomst dan wel
geldlening het in het eerste lid, onderdeel e, bepaalde bedrag overschrijdt, is de
voorafgaande instemming van de minister vereist. De LVNL kan de beslissing conform
artikel 7, derde lid, in dat geval pas aan de minister voorleggen als de raad van
toezicht heeft verklaard geen bedenkingen te hebben.
De beoordeling van een voorgenomen beslissing ten behoeve van de voorafgaande instemming
richt zich op de borging van de ministeriële verantwoordelijkheid ten aanzien van
de LVNL. De volgende aspecten worden daarom telkens in de afweging betrokken:
Om de minister tot deze afweging in staat te stellen, dient de LVNL bij het voorleggen
van een voorgenomen beslissing inzicht te verschaffen in gevolgen van de voorgenomen
beslissing op deze aspecten. Evenzo zal bij het voorbeeld van een geldlening de reden
voor de lening aangegeven moeten worden en of de geldlening wordt gebruikt voor uitgaven
die voldoen aan de doelmatigheidseisen. Ook zal de LVNL inzichtelijk moeten maken
tegen welke rente en looptijd de geldlening wordt aangegaan. De LVNL kan vrijwillig
gebruik maken van de leen- of rekening-courant-faciliteiten van het Ministerie van
Financiën. Het gebruikmaken van die faciliteiten heeft de voorkeur boven het gebruik
maken van reguliere bankinstellingen. De aanvraag om gebruik te maken van de faciliteiten
wordt conform de regels van het Ministerie van Financiën ingediend bij het Ministerie
van Financiën door tussenkomst van de minister. Het aangaan van leningen buiten het
Ministerie van Financiën dient met IenM overlegd te worden indien de beoogde lening
boven de in artikel 7, eerste lid, onderdeel e, bepaalde drempelbedragen uitkomt.
Zekerheidsstellingen door de LVNL, als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel
f, worden niet wenselijk geacht en kunnen niet op instemming van de minister rekenen.
De minister beoordeelt het voornemen tot het vormen van andere fondsen en reserveringen
dan de egalisatiereserve, bedoeld in artikel 33 van de Kaderwet aan de hand van de
afweging of deze nodig zijn om risico’s af te dekken dan wel nodig zijn als structurele
of conjuncturele reserves. De kwantificering van de risico’s dient zo concreet mogelijk
te zijn en zal periodiek geëvalueerd worden.
§ 4. Informatie-uitwisseling
Er is sprake van een aantal informatieverplichtingen. Het merendeel van deze verplichtingen
vloeit voort uit artikel 5.42, eerste lid, van de wet op grond waarvan de minister
de bevoegdheid heeft regels te stellen over de uitvoering van het toezicht op de LVNL
en aldus het recht heeft alle informatie op te vragen die hij noodzakelijk acht voor
de uitoefening van zijn toezichthoudende taak. Daarnaast bestaat er een aantal specifieke
informatieverplichtingen:
-
• op grond van artikel 20 van de Kaderwet bestaat er een informatieverplichting van
het bestuur jegens de minister;
-
• ook is er sprake van een informatieverplichting van het bestuur jegens de raad van
toezicht conform artikel 5.26, derde lid, en 5.29 van de wet;
-
• op grond van artikel 5.31, vijfde lid, van de wet bestaat er voorts een informatieverplichting
van de raad van toezicht jegens de minister.
De informatie-uitwisseling tussen het ministerie en de LVNL is tweerichtingsverkeer.
Beide organisaties hebben baat bij de uitwisseling: de informatie stelt de minister
in staat invulling te kunnen geven aan de ministeriële verantwoordelijkheid, terwijl
ze de LVNL in staat stelt om te anticiperen op ontwikkelingen.
Er worden drie manieren van informatie-uitwisseling onderscheiden:
-
• documenten. Het betreft hier vooral het FMB, de begroting, de jaarrekening en het
jaarverslag. Het kan echter ook gaan om – bijvoorbeeld – documenten die nodig zijn
ter beantwoording van Kamervragen, ontwikkeling van beleid of verbetering van de taakuitvoering.
Bij het opvragen van informatie is het van belang om de vraag naar informatie telkens
af te zetten tegen zowel het doel van de informatie (duidelijkheid voor de LVNL omtrent
de publieke taakuitoefening dan wel oordeels- en eventuele interventiemogelijkheid
door de minister) als tegen de aard van de relatie (op afstand waarbij de LVNL zelfstandig
en met eigen verantwoordelijkheden opereert);
-
• formele overleggen. De volgende overleggen vinden in ieder geval plaats:
-
○ de raad van toezicht en degene die namens de minister toezicht houdt (de toezichthouder)
(min. eens per jaar). Onderwerp van gesprek zijn in ieder geval de zelfevaluatie en
de toezichtbevindingen van de raad van toezicht en het functioneren van het bestuur;
-
○ het bestuur en de toezichthouder (min. twee maal per jaar);
-
○ het bestuur, de raad van toezicht en de minister (min. eens per jaar);
-
○ het bestuur en de beleidsmaker;
-
• informele overleggen. Op ‘werkvloerniveau’ vindt regelmatig informeel contact plaats
zodat IenM en de LVNL goed op de hoogte zijn van wederzijdse ontwikkelingen. Dit zorgt
er onder meer voor dat beide organisaties goed kunnen anticiperen op op handen zijnde
veranderingen en er in geval van calamiteiten snel een oplossing gevonden kan worden.
Er is niet alleen sprake van onderlinge informatieplicht. Het is ook de bedoeling
dat informatie op toegankelijke wijze voor het publiek ontsloten wordt om invulling
te geven aan één van de doelstellingen van de Kaderwet, het vergroten van het publieke
inzicht in het functioneren van zbo’s. Daartoe wordt alle regelgeving (zoals instellingswet,
toezichtvisie, bestuurs- en raad van toezichtreglementen), alsmede een overzicht van
de leden van het bestuur en de raad van toezicht inclusief een rooster van aftreden
op de website van het ministerie en de LVNL gezet.
Op basis van de artikel 5.42 van de Wet luchtvaart stelt de minister een informatiestatuut
vast. In dat informatiestatuut zijn de procesafspraken omtrent de wederzijdse informatieplichten
en -stromen opgenomen en is gespecificeerd weergegeven welke informatie de LVNL op
welk moment aan de minister dient te verschaffen. Tevens zijn de concrete afspraken
omtrent de wijze waarop de informatie-uitwisseling tussen de minister en de LVNL plaatsvindt
opgenomen. Het informatiestatuut geeft op deze wijze een nadere invulling aan de bepalingen
die in deze paragraaf van de onderhavige regeling zijn opgenomen, maar bevat tevens
de procesafspraken omtrent informatiestromen die uit andere bronnen voortvloeien.
Aangezien de procesafspraken aan verandering onderhevig kunnen zijn, is ervoor gekozen
deze afspraken niet in deze regeling op te nemen, maar in een zelfstandig document
dat in onderling overleg tussen de minister en de LVNL wordt opgesteld.
Artikelen 8 en 9 Jaarrekening en jaarverslag
Zoals in artikel 35, eerste lid, van de Kaderwet is bepaald, wordt in de jaarrekening
rekening en verantwoording afgelegd over het financieel beheer en de geleverde prestaties
van de bij of krachtens de wet aan de LVNL opgedragen taken dan wel op andere activiteiten
over het verstreken boekjaar. Indien sprake is van markt- of nevenactiviteitenof het
gebruik van rest- en overcapaciteit geeft de jaarrekening bovendien volledige transparantie
over de opbrengsten en kosten van deze activiteiten.
De jaarrekening bevat een voorstel voor de verrekening van het exploitatiesaldo. Uit
het jaarverslag is af te leiden op welke wijze de realisatie in het boekjaar overeenkomt
met dan wel afwijkt van de begroting en het tarievenvoorstel.
Verschillen tussen begroting en realisatie leiden vanzelf tot de vraag waarom de in
de begroting weergegeven aannames niet zijn uitgekomen en welke impact dit heeft op
de nabije toekomst. In zowel het FMB als het jaarverslag kan hierop een toelichting
gegeven worden. Daarbij zal de LVNL gebruik maken van kernprestatie-indicatoren.
De LVNL gaat in zijn verslaglegging ook in op de voorzieningen die zijn getroffen
om te voldoen aan artikel 19 van de Kaderwet, de adviezen die door die voorzieningen
zijn uitgebracht en hoe met die adviezen is omgegaan.
Op basis van de common requirements neemt de LVNL in het jaarverslag ten minste de
volgende informatie op over:
-
a. een beoordeling van het niveau van de verleende diensten;
-
b. de prestaties van de verlener van luchtvaartnavigatiediensten in vergelijking met
de in het bedrijfsplan vastgestelde prestatiedoelen, waarbij de werkelijke prestatie
wordt afgezet tegen het jaarplan met gebruikmaking van de in het jaarplan vastgestelde
prestatie-indicatoren;
-
c. een uitleg voor de verschillen ten opzichte van de doelen en de identificatie van
maatregelen voor het wegwerken van eventuele leemten tijdens de referentieperiode
als bedoeld in artikel 11 van Verordening (EG) nr. 549/2004;
-
d. de ontwikkelingen in de operaties en de infrastructuur;
-
e. de financiële resultaten, voor zover zij niet afzonderlijk worden gepubliceerd overeenkomstig
artikel 12, lid 1, van Verordening (EG) 550/2004;
-
f. de formele overlegprocedure met de gebruikers van zijn diensten;
-
g. het personeelsbeleid.
Zoals in artikel 18, eerste lid, van de Kaderwet is bepaald, beschrijft het jaarverslag
de taakuitoefening en het gevoerde beleid alsmede het gevoerde beleid met betrekking
tot de kwaliteitszorg. Zoals in artikel 19, derde lid, van de Kaderwet is bepaald,
doet de LVNL in het jaarverslag verslag van hetgeen de LVNL doet ten aanzien van:
-
• een tijdige voorbereiding en uitvoering;
-
• de kwaliteit van de daarbij gebruikte procedures;
-
• de zorgvuldige behandeling van personen en instellingen die met de LVNL in aanraking
komen;
-
• de zorgvuldige behandeling van bezwaarschriften en klachten die worden ontvangen;
-
• voorzieningen, waardoor personen en instellingen, die met de LVNL in aanraking komen,
in de gelegenheid zijn voorstellen tot verbeteringen van werkwijzen en procedures
te doen.
Artikel 10 Uitvoeringstoets LVNL
Er zijn diverse situaties waarbij een uitvoeringstoets door de LVNL gewenst is. IenM
kan voorstellen van wet of tot wetswijziging voorbereiden waarbij nieuwe opdrachten
aan de LVNL worden verleend. Attributie bij of krachtens de wet in een algemene maatregel
van bestuur of ministeriële regeling kan ook de basis zijn. Opdracht van eigen bevoegdheden
van de minister aan de LVNL in mandaat is ook een mogelijkheid. Bij of krachtens de
wet kunnen algemeen verbindende regels worden gesteld voor de taakuitvoering. Op basis
van artikel 21 van de Kaderwet kunnen Beleidsregels voor de taakuitvoering worden
gesteld en in geval van mandaat kunnen instructies worden gegeven in de mandaatregeling.
Beleidsvoornemens en voornemens tot wet- en regelgeving die van invloed zijn op de
LVNL of diens taakopdracht of taakuitvoering, zullen door IenM aan de LVNL worden
voorgelegd voor een uitvoeringstoets. De uitvoeringstoets van de LVNL zal in de regel
ingaan op de vraag hoe doeltreffende, doelmatige en rechtmatige uitvoering van de
op te dragen taak of uit te voeren regeling verzekerd kan worden, op de effecten ervan
op de overige taakuitvoering van de LVNL, op de bedrijfsvoering en financiering, alsook
op de gevolgen voor gebruikers en andere stakeholders. De minister zal in zijn verzoek
om een uitvoeringstoets ook specifieke vragen kunnen stellen, terwijl de LVNL ook
uit eigen beweging elementen in een uitvoeringtoets kan opnemen. De uitvoeringstoets
kan ook gefaseerd plaatsvinden: een eerste toets op een voornemen en naderhand een
definitieve toets op een uitgewerkt of nadien op een deels gewijzigd voorstel. De
minister zal in zijn verzoek ook aangeven op welke termijn hij een uitvoeringstoets
verwacht en na ontvangst ervan wanneer er welk gevolg aan wordt gegeven. IenM laat
aan de LVNL weten wat met de uitvoeringstoets wordt gedaan. De LVNL heeft ook de mogelijkheid
om op eigen initiatief een uitvoeringstoets te doen, indien IenM nalaat hier tijdig
een verzoek voor in te dienen.
Het zoveel mogelijk verbinden van het proces van de uitvoeringstoets met de cyclus
van voorstellen voor begroting, tarieven, financieel meerjarenbeleidsplan komt de
integraliteit van de beoordeling en de efficiency van het besluitvormingsproces ten
goede.
Artikel 11 Uitvoeringsevaluaties
Bij het op afstand zetten van de uitvoering van beleid en de uitvoering van wet- en
regelgeving is het van belang de wisselwerking tussen beleidsbepaling en beleidsuitvoering
te behouden. Wanneer beleid eenmaal in uitvoering is genomen, kan de evaluatie dienen
om de effecten te meten en eventueel aanleiding zijn om bestaand beleid en regelgeving
aan te passen. In principe neemt de minister het initiatief tot een uitvoeringsevaluatie.
Heeft de minister (nog) geen verzoek gedaan, en mocht naar het oordeel van de LVNL
een evaluatie nodig zijn dan zal de LVNL dit aan de minister melden.
Artikel 12 ICT-projecten
Met deze bepaling wordt invulling gegeven aan artikel 20 Kaderwet. De rapportageverplichting
is beschreven in de brief van de minister van Binnenlandse Zaken aan de Tweede Kamer
der Staten-Generaal (Kamerstukken II 2009/10, 26 643, nr. 148, blz. 5). Daarin is aangegeven dat niet alleen projecten met een ICT-component van
meer dan 20 miljoen euro worden opgenomen in de rapportage aan de Tweede Kamer der
Staten-Generaal, maar ook projecten die weliswaar onder die grens liggen, maar wel
een hoog risicoprofiel hebben.
Artikel 13 Integriteit
Ook bij zelfstandige bestuursorganen wordt gehecht aan een toereikend integriteitbeleid.
Voorbeelden hiervan zijn het hebben van een vertrouwenspersoon integriteit, de aanwezigheid
en toepassing van een klokkenluidersregeling en een gedragscode waarin wordt ingegaan
op ongewenste omgangsvormen, omgaan met informatie/geheimhouding/vrijheid van meningsuiting
(informatiebeveiliging), geschenken en voordelen, nevenwerkzaamheden en financiële
belangen en transacties met effecten.
Artikel 14 Onderzoek door derden ten behoeve van toezicht
De minister kan een derde aanwijzen om in het kader van het toezicht op het functioneren
van de LVNL onderzoek te doen naar een door de minister te bepalen onderdeel van de
LVNL of van de taakuitoefening door de LVNL. Hierover zal van tevoren overleg plaatsvinden
met de LVNL. Doorgaans zal informatieverstrekking door de LVNL nodig zijn om dergelijk
onderzoek uit te voeren. Ingevolge artikel 14 verstrekt de LVNL de derde op de door
de derde te bepalen wijze de ter zake van het onderzoek gevraagde informatie voor
zover dit niet beperkt is door de wet of contract.
Artikel 15 Informatieverstrekking van de minister aan de LVNL
Zoals boven aangegeven is de informatie-uitwisseling tussen IenM en de LVNL tweerichtingsverkeer.
De minister verstrekt de LVNL de inlichtingen die deze voor zijn taakuitoefening redelijkerwijs
nodig heeft. Artikel 15 geeft daaraan invulling. Daarbij kan het gaan om aanschrijvingen
van de Minister van Financiën of de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Een aanschrijving is een vorm van mededeling vanuit een ministerie naar een organisatie.
Bijvoorbeeld wanneer er voldaan moet worden aan een bepaalde regel of motie.
Artikel 16 Instemmingstoets minister
Artikel 16 verplicht de LVNL om tot hem gerichte voorstellen tot taakopdrachten door
een ander bestuursorgaan dan wel voornemens tot het verrichten van markt- en nevenactiviteiten
tijdig aan IenM voor te leggen voor een instemmingstoets. Dit artikel is als onderdeel
van de informatieverstrekking van de LVNL in de regeling opgenomen. De beoordeling
die IenM voorneemt ten behoeve van de instemming is in artikel 16 van de Beleidsregels
sturing van en toezicht op de Luchtverkeersleiding Nederland opgenomen.
§ 5. Overige bepalingen
Artikel 17 Intrekking regeling
Het van toepassing verklaren van de Kaderwet op de LVNL was aanleiding om de gehele
governancestructuur van de LVNL door te lichten en waar nodig aan te passen. De Kaderwet,
de in de wet opgenomen instellingswetgeving en de onderhavige regeling vormen vanaf
het moment van van toepassing worden van de Kaderwet grotendeels het kader voor de
LVNL. Het Informatiestatuut LVNL wordt ingetrokken. Hiervoor in de plaats komt het
Informatiestatuut LVNL 2013, dat in onderling overleg met LVNL is opgesteld.
Artikel 19 Overgangsrecht
Voor de jaarstukken 2012 worden de oude afspraken ten aanzien van de vastlegging en
de accountantscontrole geëerbiedigd voor zover deze inhoudelijk afwijken van de in onderhavige regeling
opgenomen bepaling en de LVNL heeft aangegeven hieraan niet te kunnen voldoen.
Artikel 20 Inwerkingtreding
Artikel III van de wet van 13 september 2012 tot wijziging van een aantal wetten,
houdende regels betreffende zelfstandige bestuursorganen die onder de Minister van
Infrastructuur en Milieu ressorteren en enige wijzigingen ter actualisatie, vereenvoudiging
en verduidelijking (Aanpassingswet zbo’s IenM aan de Kaderwet zbo’s6) zal met ingang van 1 januari 2013 in werking treden. Ook de onderhavige regeling
zal per die datum in werking treden.
Deze regeling heeft alleen gevolgen voor de LVNL en die is door deze afwijkende publicatiedatum
niet geschaad, omdat hij al bekend is met deze datum.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
W.J. Mansveld.