Regeling van de minister van Infrastructuur en Milieu, van 5 december 2012, nr. IENM/BSK-2012/241288, houdende vaststelling regels in verband met de implementatie van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen en de sturing van en het toezicht op de NIWO (Regeling sturing van en toezicht op de NIWO)

De Minister van Infrastructuur en Milieu,

Gelet op de artikelen 26 en 32 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen en artikel 4.5, tweede lid, van de Wet wegvervoer goederen;

Besluit:

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

Kaderwet:

Kaderwet zelfstandige bestuursorganen;

minister:

de Minister van Infrastructuur en Milieu.

§ 2. Financieel toezicht

Artikel 2 Begroting

De NIWO zendt jaarlijks voor 1 oktober de begroting, bedoeld in artikel 26 van de Kaderwet, voor het daaropvolgende jaar aan de minister.

Artikel 3 Accountantscontrole

  • 1. De aandachtspunten voor de accountantscontrole zijn uitgewerkt in de bij deze regeling gevoegde bijlage.

  • 2. De minister informeert de NIWO over het voornemen een review van de accountantscontrole te laten uitvoeren door de accountantsdienst van het Rijk. Het besluit tot het uitvoeren van een review van de accountantscontrole wordt vergezeld van een toelichting waaruit de aanleiding blijkt, alsmede de procedure die zal worden gevolgd en de informatie die de dienst ten behoeve van dit onderzoek beschikbaar dient te stellen.

  • 3. Bij de aanwijzing van de accountant bedingt de NIWO dat:

    • a. de controle en de verklaring daarover mede betreft een toereikende scheiding tussen de baten en lasten casu quo ontvangsten en uitgaven uit de bij of krachtens de wet aan de NIWO opgedragen taken dan wel op andere activiteiten;

    • b. de controle en de verklaring daarover mede betreft de juiste en volledige hantering van de vastgestelde tarieven;

    • c. de controle en de verklaring daarover mede betreft dat de tarieven zijn berekend op basis van het vastgestelde kostprijscalculatiemodel.

Artikel 4 Instemming minister

  • 1. De NIWO behoeft de voorafgaande instemming van de minister voor:

    • a. het oprichten dan wel deelnemen in een rechtspersoon;

    • b. het in eigendom verwerven, het vervreemden of het bezwaren van registergoederen;

    • c. het aangaan en beëindigen van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding of bezwaring van registergoederen of tot huur, verhuur of pacht van registergoederen;

    • d. het aangaan van kredietovereenkomsten en van overeenkomsten van geldlening;

    • e. het aangaan van overeenkomsten waarbij de NIWO zich verbindt tot zekerheidstelling met inbegrip van zekerheidstelling voor schulden van derden of waarbij zij zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt of zich voor een derde sterk maakt;

    • f. het vormen van andere fondsen en reserveringen dan de egalisatiereserve, bedoeld in artikel 33 van de Kaderwet;

    • g. het doen van aangifte tot zijn faillissement of het aanvragen van zijn surseance van betaling.

  • 2. Voor zover de in het eerste lid genoemde voornemens zijn opgenomen in de begroting, bedoeld in artikel 26 van de Kaderwet, hoeven deze niet afzonderlijk ter instemming aan de minister te worden voorgelegd.

§ 3. Informatie-uitwisseling

Artikel 5 Jaarrekening

  • 1. Bij de inrichting van de jaarrekening wordt onderscheid gemaakt tussen de baten en lasten alsook ontvangsten en uitgaven uit de bij of krachtens de wet aan de NIWO opgedragen taken dan wel uit andere activiteiten.

  • 2. Uit de jaarrekening valt af te leiden op welke wijze het boekjaar overeenkomt met dan wel afwijkt van de begroting en het tarievenvoorstel.

  • 3. Bij de aanbieding van de jaarrekening aan de minister doet de NIWO mededelingen over de toepassing van de arbeidsvoorwaarden van het personeel en wordt de minister geïnformeerd over de gemiddelde loonsom per werknemer over het desbetreffende boekjaar.

Artikel 6 Verstrekking van inlichtingen

Behoudens het bepaalde in artikel 20 van de Kaderwet verstrekt de NIWO jaarlijks aan de minister inlichtingen omtrent:

  • a. voor zover relevant de wijze van toepassing van de in artikel 41, eerste lid, van de Kaderwet bedoelde voorzieningen ter beveiliging van haar gegevens;

  • b. de relevante gegevens over de gerealiseerde kwantiteit en kwaliteit van de dienstverlening;

  • c. het aantal bezwaar- en beroepsprocedures dat is gevoerd op grond van de Algemene wet bestuursrecht en de resultaten daarvan;

  • d. het aantal verzoeken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur en de resultaten daarvan;

  • e. het aantal ingediende klachten, al dan niet gedaan op grond van hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht, en de resultaten daarvan;

  • f. het aantal klachten op grond van de Wet Nationale Ombudsman en de resultaten daarvan;

  • g. het aantal ingediende schadeclaims, onderverdeeld naar taak, en de resultaten daarvan;

  • h. de verwachte gang van zaken, waarbij in het bijzonder aandacht wordt besteed aan de omstandigheden waarvan de ontwikkeling van de omzet en van de kwaliteit van de taakuitoefening afhankelijk is.

Artikel 7 Toepassing internationale wet- en regelgeving

De NIWO informeert de minister ten minste één maal per jaar over de wijze waarop zij van toepassing zijnde of wordende internationale wet- en regelgeving toepast en uitvoert respectievelijk gaat toepassen en uitvoeren.

Artikel 8 Uitvoeringsevaluaties

  • 1. De NIWO evalueert op een daartoe door de minister gedaan verzoek of uit eigen beweging de uitvoering van nieuw of bijgesteld beleid dan wel nieuwe of bijgestelde wet- en regelgeving.

  • 2. Bij het verzoek formuleert de minister de door de NIWO te beantwoorden vragen en wordt de termijn bepaald waarbinnen de rapportage gereed dient te zijn.

  • 3. De minister reageert op de door de NIWO toegezonden rapportage en geeft daarbij in ieder geval aan hoe de rapportage in de besluitvorming is of zal worden betrokken.

Artikel 9 ICT projecten

De NIWO verschaft de minister informatie over lopende dan wel in voorbereiding zijnde ICT-projecten.

Artikel 10 Integriteit

De NIWO informeert de minister over het gevoerde integriteitbeleid.

§ 4. Overige bepalingen

Artikel 11 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling sturing van en toezicht op de NIWO.

Artikel 12 Overgangsrecht

  • 1. Op de jaarstukken 2012 worden de artikelen 3 en 5 niet toegepast voor zover deze bepalingen afwijken van de eerdere met de NIWO gemaakte afspraken en de NIWO heeft aangegeven voor de jaarstukken 2012 niet te kunnen voldoen aan de onderhavige regeling.

  • 2. Indien de NIWO heeft aangegeven voor de jaarstukken 2012 niet te kunnen voldoen aan de onderhavige regeling, geldt voor de jaarstukken 2012 de regelgeving zoals deze voor inwerkingtreding van deze regeling van toepassing was.

Artikel 13 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2013.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus.

BIJLAGE BIJ ARTIKEL 3 VAN DE REGELING STURING VAN EN TOEZICHT OP DE NIWO

Aandachtspunten voor de accountantscontrole

De volgende elementen zijn aandachtspunten voor de accountantscontrole:

1. Rechtmatigheid

  • a. controle van de rechtmatigheid van de bestedingen en inning van de middelen door het zbo. Rechtmatigheid houdt in dat een financiële transactie waarvan de uitkomst in de jaarrekening wordt verantwoord in overeenstemming is met de in internationale regelgeving, Nederlandse wetten, Algemene Maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen opgenomen bepalingen die de uitkomst van die financiële transactie beïnvloeden.

  • b. baten en lasten met betrekking tot de publieke taakuitoefening passen binnen het kader van de goedgekeurde begroting en de weergave van deze publieke middelen en lasten in de jaarrekening getrouw is.

  • c. voor de verstrekking van de verklaring over de rechtmatigheid conform artikel 35, derde lid, van de Kaderwet en de kwalificatie van die verklaring gelden ten aanzien van de in de jaarrekening opgenomen financiële stromen en saldi inzake de publieke middelen de volgende tolerantiegrenzen:

     

    Goedkeurende verklaring

    Verklaring met beperking

    Verklaring van oordeelonthouding

    Afkeurende verklaring

    Fouten in de jaarrekening

    Kleiner dan of gelijk aan 1%

    Tussen 1% en 3%

    n.v.t.

    Gelijk aan of meer dan 3%

    Onzekerheden in de controle

    Kleiner dan of gelijk aan 3%

    Tussen 3% en 10%

    Meer dan 10%

    n.v.t.

2. Tarieven

  • a. beoordeling van de juiste en volledige hantering van de door de minister vastgestelde tarieven;

  • b. beoordeling of kosten en opbrengsten in de administratie zijn toegerekend op basis van het vastgestelde kostprijsmodel. Dit omvat het mogelijk voorkomen van kruissubsidiëring.

3. Niet-financiële informatie

  • a. beoordeling of de tussen IenM en NIWO afgesproken indicatoren consisten en controleerbaar tot stand zijn gekomen.

4. In-control-statement

  • a. Beoordeling van de consistentie en de controleerbaarheid van het totstandkomingsproces van de in de jaarverantwoording opgenomen in-control-statement, waaronder de verenigbaarheid daarvan met de jaarrekening én de uitkomsten van de controlewerkzaamheden op de jaarrekening.

5. Informatiebeveiliging

  • a. beoordeling van de voorzieningen ter beveiliging van de gegevens van NIWO.

6. Kwaliteit van de bedrijfsvoering

  • a. Beoordeling van de kwaliteit van het gevoerde financieel beheer en de getroffen risico beheersingsmaatregelen.

7. Scheiding administratie

Bij de uitvoering van de controle van de jaarrekening wordt vastgesteld dat:

  • a. NIWO een dusdanige bedrijfsvoering heeft opgezet casu quo heeft gehandhaafd dat de publieke taken en private activiteiten gescheiden worden uitgevoerd;

  • b. de jaarrekening op een juiste wijze onderscheid maakt tussen de baten en lasten casu quo ontvangsten en uitgaven uit de publieke taken en de private activiteiten;

  • c. NIWO een financiële administratie voert die zodanig transparant is dat daaruit het onderscheid tussen publieke taken en werkzaamheden en private activiteiten blijkt.

8. Reserve

  • a. Beoordeling of de omvang van de reserves onder het niveau van de exploitatiekosten van het voorafgaande jaar is gebleven.

  • b. Beoordeling van de juistheid en de volledigheid van de mutatie(s) van de reserves.

9. Verslag van bevindingen

  • a. De accountant stelt een rapport van bevindingen op waarin wordt ingegaan op de uitkomsten van de werkzaamheden.

  • b. De accountant rapporteert alle bij de controle geconstateerde en niet gecorrigeerde fouten en onzekerheden, waarvan het belang individueel of in het totaal groter is dan 1% van de financiële stromen en saldi inzake de publieke middelen dan wel hoger is dan 50.000 euro.

  • c. De accountant rapporteert alle bij de controle geconstateerde afwijkingen (niet financiële), niet gecorrigeerde fouten en onzekerheden.

TOELICHTING

Algemeen

De onderhavige regeling is samen met de beleidsregel sturing van en toezicht op de NIWO het sluitstuk van de implementatie van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen (Kaderwet) voor de onder de minister van Infrastructuur en Milieu (IenM) ressorterende zelfstandige bestuursorganen (zbo’s). Per 1 februari 2007 is de Kaderwet in werking getreden. Deze wet harmoniseert het organisatierecht voor zbo’s en regelt het primaat van de politiek. Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de Kaderwet is deze wet op zbo’s die vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Kaderwet zijn ingesteld, alleen van toepassing indien dit wettelijk wordt bepaald. Met de Aanpassingswet zbo’s IenM aan Kaderwet zbo’s (Aanpassingswet, Stb. 442) wordt de Kaderwet op de NIWO van toepassing verklaard en de instellingswetgeving met de Kaderwet in lijn gebracht. Voor een toelichting wordt verwezen naar de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel voor de Aanpassingswet (Kamerstukken II 2011/12, 33 250, nr. 3, bladzijden 13 en 14, 39 en 40).

Met de onderhavige regeling maak ik gebruik van de mogelijkheden die de Kaderwet mij biedt om de data van indiening van de begroting vast te stellen (artikel 26 van de Kaderwet) en bepaalde rechtshandelingen van de NIWO aan mijn voorafgaande instemming te onderwerpen (artikel 32 van de Kaderwet).

In de beleidsregel sturing van en toezicht op de NIWO is aangegeven hoe ik de bevoegdheden die de Kaderwet en de in de Wet wegvervoer goederen opgenomen instellingswetgeving mij geven ten aanzien van de NIWO uitoefen.

Het toezicht op de NIWO staat niet op zichzelf. Onder IenM ressorteren nog andere zbo’s. Mijn uitgangspunt is om het opdrachtgeverschap aan en het toezicht op de zbo’s zo uniform mogelijk vorm te geven. Daarvoor heeft mijn ministerie een algemene toezichtvisie IenM op zbo’s en rechtspersonen met een wettelijke taak (rwt’s) opgesteld. De daarin opgenomen uitgangspunten zijn bepalend voor de manier waarop het besturingsmodel en het toezicht op het zbo middels onderhavige regeling en de beleidsregel sturing van en toezicht op de NIWO concreet worden ingericht.

Voor de andere onder IenM ressorterende publiekrechtelijke zbo’s (zoals Dienst Wegverkeer, Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, Luchtverkeersleiding Nederland en Kadaster) waarop met de bovengenoemde Aanpassingswet de Kaderwet van toepassing wordt, zijn er vergelijkbare regelingen. Al deze regelingen en beleidsregels zijn op eenzelfde manier vorm gegeven. Verschil is alleen gemaakt waar de specifieke context dit vereist, bijvoorbeeld indien sprake is van Europese regels of maatwerk gewenst is vanwege het verschil in aard van de werkzaamheden van het zbo.

De onderhavige regelgeving heeft geen consequenties voor burgers of bedrijfsleven.

Artikelsgewijs

§ 2. Financieel toezicht

Artikel 2 Begroting

Conform artikel 26 van de Kaderwet zendt het zbo jaarlijks voor een door de minister vast te stellen datum de begroting voor het daaropvolgende jaar aan de minister. Deze datum wordt vastgesteld op 1 oktober.

Artikel 3 Accountantscontrole

Artikel 35, tweede lid, van de Kaderwet geeft de minister de mogelijkheid om desgevraagd inzicht te verkrijgen in de controlewerkzaamheden van de accountant.

Artikel 3 van de onderhavige regeling is een nadere uitwerking hiervan.

De aandachtspunten stellen zeker dat alle relevante aspecten in de controle worden meegenomen zodat de minister in staat wordt gesteld om zijn bevoegdheid op grond van artikel 34, tweede lid, Kaderwet tot goedkeuring van het besluit tot vaststelling van de jaarrekening uit te oefenen.

De accountantscontrole op de jaarrekening mondt uit in een controleverklaring. De accountant maakt voor de controleverklaring gebruik van de daarvoor in de Handleiding Regelgeving Accountancy voorgeschreven modeltekst. De accountant mag ervoor kiezen om ten behoeve van het ministerie een zogenaamde ‘WG-verklaring’ af te geven, waarbij uitsluitend de naam van de instellingsaccountant met aanduiding w.g. (was getekend) wordt vermeld. De origineel ondertekende verklaring/rapport met de persoonlijke handtekening van de accountant moet in het archief van de instelling worden opgenomen (zie ook Praktijkhandreiking 1103 van de NBA).

Ten aanzien van de in de regeling en de bijlage genoemde accountantswerkzaamheden geldt een rapportagetolerantie. De rapportagetolerantie geeft aan vanaf welke omvang fouten gemeld moeten worden aan het ministerie in het verslag van bevindingen. Voor alle in de regeling genoemde posten, uitgezonderd de Europese aanbesteding en bezoldiging bestuurders, geldt een standaard rapportagetolerantie van 1% van de financiële stromen en saldi inzake de publieke middelen. Omdat het uitgangspunt wordt gehanteerd dat geconstateerde fouten zoveel mogelijk moeten worden gecorrigeerd, beperkt de accountant zich tot een uitzonderingsrapportage. Hiervoor gebruikt hij het verslag van bevindingen, waarin hij de aard en omvang van de geconstateerde fouten vermeldt. Het verslag van bevindingen moet voldoen aan de daaraan vanuit de Handleiding Regelgeving Accountancy gestelde eisen. De directeur van het zbo stuurt het verslag van bevindingen samen met de controleverklaring en de jaarrekening naar het ministerie. Hij kan daarbij aangeven hoe hij heeft gereageerd op de geconstateerde bevindingen.

De specifieke eisen voor de financiële verantwoording en de accountantscontrole liggen vast in artikel 35 van de Kaderwet.

Artikel 35, tweede lid, van de Kaderwet bepaalt onder meer dat de jaarrekening vergezeld gaat van een verklaring omtrent de getrouwheid, afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Volgens artikel 35, derde lid, heeft de bovengenoemde verklaring mede betrekking op de rechtmatige inning en besteding van de middelen door een zbo (verklaring van getrouwheid en rechtmatigheid bij de jaarrekening van het zbo).

Conform artikel 35, vierde lid, van de Kaderwet voegt de accountant een verslag van bevindingen bij zijn verklaring over de vraag of het beheer en de organisatie van een zbo voldoen aan de eisen van doelmatigheid (doelmatigheidsverklaring).

Indien een review wordt uitgevoerd is er sprake van hoor en wederhoor.

Artikel 4 Instemming minister

Met artikel 4 wordt gebruikgemaakt van de mogelijkheid van artikel 32 van de Kaderwet bepaalde beslissing aan zijn voorafgaande instemming te onderwerpen. Zoals aangegeven in de memorie van toelichting bij de Kaderwet (Kamerstukken II 2000/01 27 426, nr. 3, pag. 31) strekt dit artikel ertoe de minister de mogelijkheid te geven te bepalen dat hij vooraf zijn instemming moet geven aan het aangaan van de in dit artikel genoemde verplichtingen en transacties, die in het algemeen niet tot de dagelijkse praktijk van een zbo zullen behoren en die bovendien – indien aangegaan – vaak tot langjarige verplichtingen leiden. De meeste hier genoemde transacties – behoudens wellicht die onder b en c indien het gaat om de eigen huisvesting – zullen voor vrijwel alle zbo’s ongebruikelijk zijn en niet onlosmakelijk verbonden zijn met de uitoefening van hun taken.

Door te bepalen dat deze transacties aan zijn voorafgaande instemming zijn onderworpen, kan de minister zicht houden op verplichtingen en aanspraken die het zelfstandige bestuursorgaan over een langere termijn heeft of gaat verkrijgen. En daarnaast kan hij erop toezien dat zbo’s zich uitsluitend richten op terreinen die tot hun onmiddellijke taak behoren en kan effectief worden voorkómen dat in beginsel gewenst alert middelenbeheer door zelfstandige bestuursorganen uitgroeit tot ongewenste vermogensvorming en vermogensbeheer met publieke middelen.

Dit artikel behelst in beginsel geen extra belasting van het zbo of het ministerie. Tenslotte mag ten aanzien van de voorgenomen beslissingen voorondersteld worden dat zij steeds onderdeel uitmaken van het reguliere proces van begrotingsvoorbereiding en overleg over de begroting tussen het zbo en de minister. De goedkeuring van de begroting door de minister omvat dan ook de voorafgaande instemming van de voorgenomen beslissing. Ter verduidelijking is in artikel 4, vierde lid, opgenomen dat een voorgenomen beslissing niet afzonderlijk aan de minister voorgelegd hoeft te worden indien ze is opgenomen in de begroting.

Overigens oefent het bestuur van de NIWO blijkens de statuten zijn taken en bevoegdheden, waaronder het verkrijgen, vervreemden of bezwaren van onroerend goed, reeds uit met inachtneming van zijn bij wet geattribueerde taken en de toezichtvisie van het Ministerie van IenM.

De beoordeling van een voorgenomen beslissing ten behoeve van de voorafgaande instemming richt zich op borging van de ministeriële verantwoordelijkheid ten aanzien van het zbo. De volgende aspecten worden daarom telkens in de afweging betrokken:

  • Doelmatigheideisen;

  • Continuïteit van het zbo;

  • Kwaliteit van de taakuitvoering door het zbo;

  • Tariefontwikkeling.

Om de minister tot deze afweging in staat te stellen, dient het zbo bij het voorlegen van een voorgenomen beslissing inzicht te verschaffen in gevolgen van de voorgenomen beslissing op deze aspecten. Evenzo zal bij het voorbeeld van een geldlening de reden voor de lening aangegeven moeten worden en of de geldlening wordt gebruikt voor uitgaven die voldoen aan de doelmatigheidseisen. Ook zal het zbo inzichtelijk moeten maken tegen welke rente en looptijd de geldlening wordt aangegaan. Het zbo kan vrijwillig gebruik maken van de leen- of rekening-courant faciliteiten van het Ministerie van Financiën. Het gebruikmaken van die faciliteiten heeft de voorkeur boven reguliere bankinstellingen. De aanvraag om gebruik te maken van de faciliteiten wordt conform de regels van het Ministerie van Financiën.

Zekerheidsstellingen door het zbo, als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel f, worden niet wenselijk geacht en kunnen niet op instemming van de minister rekenen.

De minister beoordeelt het voornemen tot het vormen van andere fondsen en reserveringen dan de egalisatiereserve, bedoeld in artikel 33 van de Kaderwet aan de hand van de afweging of deze nodig zijn om risico’s af te dekken dan wel nodig zijn als structurele of conjuncturele reserves. De kwantificering van de risico’s dient zo concreet mogelijk te zijn en zal periodiek geëvalueerd worden.

§ 4. Informatie-uitwisseling

Op grond van artikel 20 van de Kaderwet bestaat er een informatieverplichting van het zbo jegens de minister.

De informatie-uitwisseling tussen ministerie en zbo is tweerichtingsverkeer. Beide organisaties hebben baat bij de uitwisseling: de informatie stelt de minister in staat invulling te geven aan de ministeriele verantwoordelijkheid, terwijl ze het zbo in staat stelt om te anticiperen op ontwikkelingen.

Er worden drie manieren van informatie-uitwisseling onderscheiden:

  • Documenten. Het betreft hier vooral de begroting, de jaarrekening en het jaarverslag. Het kan echter ook gaan om – bijvoorbeeld – documenten die nodig zijn ter beantwoording van Kamervragen, ontwikkeling van beleid of verbetering van de taakuitvoering. Bij het opvragen van informatie is het van belang om de vraag naar informatie telkens af te zetten tegen zowel het doel van de informatie

  • (duidelijkheid voor het zbo omtrent de publieke taakuitoefening dan wel oordeels- en eventuele interventiemogelijkheid door de minister) als tegen de aard van de

  • relatie (op afstand waarbij het zbo zelfstandig en met eigen verantwoordelijkheden opereert).

  • Formele overleggen.

  • Informele contacten. Op ‘werkvloerniveau’ vindt er regelmatig informeel contact plaats zodat IenM en het zbo goed op de hoogte zijn van wederzijdse ontwikkelingen. Dit zorgt er onder meer voor dat beide organisaties goed kunnen anticiperen op op handen zijnde veranderingen en er in geval van calamiteiten snel een oplossing gevonden kan worden.

Er is niet alleen sprake van onderlinge informatieplicht. Het is ook de bedoeling dat informatie op toegankelijke wijze voor het publiek ontsloten wordt om invulling te geven aan één van de doelstellingen van de Kaderwet, het vergroten van het publieke inzicht in het functioneren van zbo’s. Daartoe wordt alle relevante regelgeving (zoals wet waarbij taken zijn geattribueerd, toezichtvisie, Europese regelgeving), alsmede het jaarverslag door de NIWO op haar website gezet.

Artikel 5 Jaarrekening

Zoals in artikel 35, eerste lid, van de Kaderwet is bepaald, wordt in de jaarrekening rekening en verantwoording afgelegd over het financieel beheer en de geleverde prestaties van de bij of krachtens de wet aan het zbo opgedragen taken dan wel op andere activiteiten over het verstreken boekjaar. Indien sprake is van bij- en neventaken of het gebruik van rest- en overcapaciteit geeft de jaarrekening bovendien volledige transparantie over de opbrengsten en kosten van deze activiteiten. Uit de jaarrekening is af te leiden op welke wijze het boekjaar overeenkomt en afwijkt van de begroting en het tarievenvoorstel. De jaarrekening bevat bovendien een voorstel voor de verrekening van het exploitatiesaldo. Het zbo geeft in zijn verslaglegging ook adviezen van voorzieningen die zijn getroffen om te voldoen aan artikel 19, tweede lid, van de Kaderwet weer (= horizontale verantwoording) en hoe daarmee is omgegaan.

Verschillen tussen begroting en realisatie leiden vanzelf tot de vraag waarom de in de begroting weergegeven aannames niet zijn uitgekomen en welke impact dit heeft op de nabije toekomst. In het jaarverslag kan hierop een toelichting gegeven worden. Daarbij zal het zbo gebruik maken van kernprestatie-indicatoren.

Het directieverslag is het jaarverslag zoals bedoeld in artikel 18 van de Kaderwet en bevat mede de verklaring dat de directeur ‘in control’ is (in control-statement).

Artikel 6 Verstrekking van inlichtingen

De in artikel 6 genoemde onderwerpen zijn in feite een invulling van wat de Kaderwet in de artikelen 18 en 19 ten aanzien van het jaarverslag bepaalt.

Het ligt dan ook in de rede dat deze onderwerpen in het jaarverslag worden opgenomen, hoewel de Kaderwet dit formeel niet eist.

Artikel 7 Toepassing internationale wet- en regelgeving

Dit artikel betreft de informatie van het zbo aan de minister waar het gaat om internationale wet- en regelgeving die niet in de nationale wetgeving hoeft te worden verwerkt. In het kader van de verantwoordelijkheid van de minister voor de totale taakuitoefening van het zbo is het van belang dat de minister voldoende informatie over de wijze van uitvoering van dit type regelgeving ontvangt.

Artikel 8 Uitvoeringsevaluaties

Bij het op afstand zetten van de uitvoering van beleid en de uitvoering van wet- en regelgeving is het van belang de wisselwerking tussen beleidsbepaling en beleidsuitvoering te behouden. Dit betekent dat beleidsvoornemens die invloed hebben op de taakuitoefening door het zbo, eerst getoetst moeten worden op uitvoerbaarheid, zowel in technische zin als qua organisatie. Daarbij is het ook van belang dat de kennis van het zbo wordt ingezet om te bezien of eventuele wijzigingen kunnen leiden tot een grotere doelmatigheid en doeltreffendheid. Wanneer beleid eenmaal in uitvoering is genomen, kan de evaluatie dienen om de effecten te meten en eventueel aanleiding zijn om bestaand beleid en regelgeving aan te passen. In principe neemt de minister het initiatief tot een uitvoeringstoets of -evaluatie. Heeft de minister (nog) geen verzoek gedaan, en mocht naar het oordeel van het zbo een toets of evaluatie nodig zijn dan zal het zbo dit aan de minister melden.

Artikel 9 ICT projecten

Met deze bepaling wordt invulling gegeven aan artikel 20 Kaderwet. De rapportageverplichting is in algemene zin beschreven in de brief van de minister van Binnenlandse Zaken aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal (Kamerstukken II 2009/10, 26 643, nr. 148, blz. 5). Daarin is aangegeven dat niet alleen projecten met een ICT-component van meer dan 20 miljoen euro worden opgenomen in de rapportage aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, maar ook projecten die weliswaar onder die grens liggen, maar volgens de Minister van BZK wel een hoog risicoprofiel hebben.

Artikel 10 Integriteit

Ook bij zelfstandige bestuursorganen wordt gehecht aan een toereikend integriteitbeleid. Voorbeelden hiervan zijn het hebben van een vertrouwenspersoon integriteit, de aanwezigheid en toepassing van een klokkenluidersregeling, en een gedragscode waarin wordt ingegaan op ongewenste omgangsvormen, omgaan met informatie/geheimhouding/vrijheid van meningsuiting (informatiebeveiliging), geschenken en voordelen, nevenwerkzaamheden en financiële belangen en transacties met effecten.

Artikel 12 Overgangsrecht

Voor de jaarstukken 2012 worden de oude afspraken ten aanzien van de vastlegging en de accountantscontrole geëerbiedigd voor zover deze inhoudelijk afwijken van de in onderhavige regeling opgenomen bepalingen en de NIWO heeft aangegeven hieraan niet te kunnen voldoen.

Artikel 13 Inwerkingtreding

De onderhavige regeling treedt evenals als de Aanpassingswet zbo’s IenM aan de Kaderwet zbo’s (Stb. 442) per 1 januari 2013 in werking. Van de in het systeem van vaste verandermomenten opgenomen minimale invoeringstermijn van twee maanden tussen publicatie en inwerkingtreding wordt afgeweken. Deze regeling heeft alleen gevolgen voor de NIWO en die is door deze afwijkende publicatiedatum niet geschaad, omdat zij al bekend is met deze datum.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus.

Naar boven