Besluit van de Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel van 1 november 2012, nummer WBV 2012/24, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;

Besluit:

ARTIKEL I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf C24/24 Somalië Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

(24) Het asielbeleid ten aanzien van Somalië

1 Achtergrond

Deze landenparagraaf bevat het landgebonden asielbeleid voor Somalië. Het landgebonden asielbeleid is een uitwerking van het algemene beleid van C1 tot en met C23 en kan niet worden gezien als een uitzonderingsregeling, behoudens de hieronder opgenomen regeling ten aanzien van het niet tegenwerpen van het vervallen van de verleningsgrond. De algemene wet- en regelgeving blijft voor het overige steeds de basis voor de individuele beoordeling van een asielaanvraag.

De beleidsconclusies in dit hoofdstuk zijn mede gebaseerd op het algemeen ambtsbericht van de Minister van BuZa van 17 mei 2011 en het verkorte ambtsbericht van 29 februari 2012 over de situatie in Somalië (zie de website van het Ministerie van BuZa).Uit de nieuwsberichten blijkt dat de situatie in Somalië veranderd is sinds het laatste ambtsbericht is uitgebracht. Eind november 2012 wordt een nieuw algemeen ambtsbericht over Somalië verwacht. Eventuele beleidsconsequenties van dit ambtsbericht zullen in een volgend WBV worden verwerkt.

Op 28 juni 2011 heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak Sufi en Elmi t. VK (appl nrs 8319/07 en 11449/07) zich uitgelaten over terugkeer naar Centraal- en Zuid-Somalië.

Het Wijzigingsbesluit Vreemdelingenbesluit d.d. 6 oktober 2011 (nummer 2011/13) bevat een weergave van de beleidsconsequenties van deze inhoudelijke uitspraak die als richtinggevend moet worden aangemerkt bij de beoordeling van vreemdelingen afkomstig uit Centraal- en Zuid-Somalië.

Op 31 juli 2012 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) geoordeeld dat bovengenoemde uitspraak van het EHRM niet volledig in het beleid is geïmplementeerd en dat bij de toets of iemand zich kan handhaven onder Al-Shabaab tevens dient te worden meegewogen of een vreemdeling zodanig verwesterd is, dat hij bij terugkeer door Al-Shabaab als verwesterd wordt herkend en in verband daarmee een reëel risico loopt op ernstige schade. De beleidsconsequenties van deze uitspraak zijn meegenomen in onderhavig Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire.

Dit hoofdstuk bevat de uitvoeringsconsequenties van het vastgestelde beleid.

2 Besluitmoratorium

Ten aanzien van asielzoekers uit Somalië geldt geen besluit in de zin van artikel 43 Vw.

3 Groepen van personen die verhoogde aandacht vragen
3.1 Clanfamilies en minderheden
3.1.1 Algemeen

Het ambtsbericht van de Minister van BuZa meldt dat de positie van minderheden in Centraal- en Zuid-Somalië als slecht is te bestempelen. Desondanks is het niet zo dat alle personen die tot een minderheidsgroep behoren voor (op de persoon gerichte) vervolging te vrezen hebben, enkel wegens het behoren tot een minderheid. In Somaliland, Puntland, Sool en Sanaag en de eilanden voor de kust van Zuid-Somalië worden minderheden in het algemeen niet vervolgd vanwege hun afkomst.

Indien de vreemdeling aannemelijk maakt dat hij vanwege zijn etnische afkomst te vrezen heeft voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag kan hij op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

Het enkel behoren tot een specifieke clanfamilie of minderheid, anders dan de Reer Hamar (zie 3.1.2), vormt op zichzelf geen aanleiding tot verlening van een verblijfsvergunning asiel. De situatie van de verschillende niet-Somali minderheden is zeer divers en zeer lokaal bepaald, zodat er geen algemene uitspraak kan worden gedaan over de positie van alle niet-Somali minderheden gezamenlijk of van specifieke niet-Somali minderheden. De risico’s die een persoon behorende tot een niet-Somali bevolkingsgroep loopt, zijn te zeer afhankelijk van de specifieke subclan waartoe hij behoort en de lokale omstandigheden. Het asielrelaas van niet-Somali minderheden wordt dan ook aan de hand van het individuele asielrelaas beoordeeld, met inachtneming van hetgeen bekend is omtrent de situatie van niet-Somali minderheden in het algemeen en – zo mogelijk – de specifieke subclan in het bijzonder.

3.1.2 Reer Hamar/Benadiri

In brede zin wordt de term Reer Hamar gebruikt als synoniem voor Benadiri. Naast de Reer Hamar zelf (in enge zin), kunnen hier ook onder vallen: Reer Brava, Reer Merka en de Ashraf die onder de Benadiri leven en als Benadiri zouden kunnen worden gezien, Ashraf in Bay en Bakool worden niet onder de Reer Hamar (Benadiri) in brede zin geplaatst. Andere minderheden uit het zuiden van Somalië, zoals Bantu, Bajuni en Midgan, vallen niet onder de Reer Hamar (Benadiri) in brede zin.

Risicogroep

Bij de beoordeling van asielaanvragen van Reer Hamar (in brede zin) is het volgende van belang. De positie van de Reer Hamar is zodanig dat deze bevolkingsgroep moet worden gezien als een risicogroep in de zin van C14/3.6. Dit houdt in dat een individueel lid van deze bevolkingsgroep reeds in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, aanhef en onder a, Vw, indien slechts in geringe mate blijkt van op de persoon gerichte daden van vervolging welke in verband gebracht kunnen worden met de etnische afkomst. Daarbij ziet de term ‘in geringe mate’ op aantal en ernst van de gestelde gebeurtenissen, niet op de aard daarvan. De asielzoeker zal de aard van de vervolgingsgronden op de gebruikelijke wijze aannemelijk moeten maken. Hierbij staat het criterium centraal dat de gebeurtenissen die betrokkene heeft ondervonden of vreest, verband houden met zijn persoon én met zijn etnische afkomst.

Risicogroep

Bij de beoordeling van asielaanvragen van Reer Hamar (in brede zin) is het volgende van belang. De positie van de Reer Hamar is zodanig dat deze bevolkingsgroep moet worden gezien als een risicogroep in de zin van C14/3.6. Dit houdt in dat een individueel lid van deze bevolkingsgroep eerder in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, aanhef en onder a, Vw, omdat eerder wordt geconcludeerd dat de ondervonden gebeurtenissen voldoende zwaarwegend zijn.

De asielzoeker zal de aard van de vervolgingsgronden op de gebruikelijke wijze aannemelijk moeten maken. Hierbij staat het criterium centraal dat de gebeurtenissen die betrokkene heeft ondervonden of vreest, verband houden met zijn persoon én met zijn etnische afkomst. Indien er sprake is van geloofwaardige en individualiseerbare verklaringen kan reeds met geringe indicaties aannemelijk worden gemaakt dat deze problemen leiden tot een gegronde vrees voor vervolging.

Groepen die systematisch bloot staan aan schending van artikel 3 EVRM

De Reer Hamar (in brede zin) kunnen worden aangemerkt als een groep die systematisch wordt blootgesteld aan een praktijk van onmenselijke behandelingen.

Ten aanzien van een vreemdeling afkomstig uit Somalië die zich beroept op het behoren tot deze groep zal het individualiseringsvereiste zich ertoe beperken dat de vreemdeling aannemelijk dient te maken dat hij tot deze groep behoort. Nadere hem persoonlijk betreffende feiten en omstandigheden behoeven vervolgens niet te worden aangetoond om te komen tot het oordeel dat hij bij terugkeer zal worden blootgesteld aan een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM.

3.2 Personen die zich geprofileerd hebben als politiek tegenstander

Formeel is het Somaliërs toegestaan in vrijheid bij elkaar te komen, vakbonden op te richten en te demonstreren. Een feitelijk verbod op demonstraties, alsmede de slechte veiligheidssituatie in het hele land, beperken dit recht in de praktijk.

In Somaliland worden vrijheid van vereniging en vergadering en vorming van politieke partijen formeel toegestaan. Er bestaat echter wetgeving die deze vrijheden beperkt. In Puntland is de ruimte voor oppositie kleiner, aangezien politieke partijen niet zijn toegestaan.

Indien de vreemdeling aannemelijk maakt dat hij vanwege zijn politieke opvattingen te vrezen heeft voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag van de zijde van de de facto autoriteiten, kan hij op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

3.3 Journalisten

In Somalië zijn persvrijheid en de vrijheid van meningsuiting neergelegd in de grondwet. In de praktijk zijn persvrijheid en de vrijheid van meningsuiting slechts beperkt aanwezig. In geheel Somalië lopen journalisten het risico het slachtoffer te worden van moord, ontvoering, gevangenisstraffen zonder aanklacht en aanvallen op persoon en bezit. Journalisten worden bedreigd door zowel de autoriteiten als verschillende rebellengroeperingen.

Indien de vreemdeling aannemelijk maakt dat hij vanwege zijn werkzaamheden als journalist te vrezen heeft voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag, dan wel een reëel risico loopt op een behandeling als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, Vw, kan hij op grond van artikel 29, eerste lid, onder a of b, Vw in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

3.4 Vrouwen
3.4.1 Algemeen

Het algemene beleid, zoals weergegeven in C2/2.11, C2/3.2 en C14/4.3, is van toepassing.

3.4.2 Vrouwenbesnijdenis

Uit het ambtsbericht van de Minister van BuZa komt naar voren dat indien een Somalisch meisje nog niet is besneden, bij terugkeer naar Somalië sprake kan zijn van een reëel risico als bedoeld in artikel 3 EVRM. Gezien de sociale druk om een besnijdenis uit te (laten) voeren, bestaat voor nog niet besneden meisjes een risico op genitale verminking. Dit kan ook gelden voor in Nederland geboren meisjes, die bij terugkeer naar Somalië bedreigd worden met genitale verminking.

Meisjes die bij terugkeer naar Somalië een reëel risico lopen dat zij zullen worden besneden, kunnen op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De ouder, die genitale verminking van zijn dochter vreest, kan in dat geval eveneens op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel.

Hierbij wordt van de betrokkenen niet verlangd dat zij zich tot de autoriteiten hebben gewend voor bescherming. Daarnaast wordt er in beginsel geen vestigingsalternatief in Somalië aanwezig geacht om zich te onttrekken aan genitale verminking.

3.4.3 (Seksueel) geweld tegen vrouwen

Mishandeling en verkrachting van vrouwen komen geregeld voor in Somalië. Uit het ambtsbericht van de Minister van BuZa komt naar voren dat het zeer moeilijk is om met succes hiertegen aangifte te doen.

Vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij te vrezen hebben voor (seksuele) geweldpleging in Somalië, kunnen op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Hierbij wordt niet verlangd dat zij zich tot de autoriteiten hebben gewend voor bescherming. Er geldt voor vrouwen die het slachtoffer zijn geworden van (seksueel) geweld geen vestigingsalternatief binnen Somalië.

3.4.4 Alleenstaande vrouwen

Uit het ambtsbericht van de Minister van BuZa komt naar voren dat de positie van alleenstaande vrouwen slechter is dan die van vrouwen in het algemeen omdat zij bescherming van een man ontberen.

Indien een alleenstaande vrouw aannemelijk heeft gemaakt een gegronde vrees voor een onmenselijke behandeling te hebben bij terugkeer naar haar land, kan op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw een verblijfsvergunning worden verleend. Het enkele feit dat de vreemdeling een alleenstaande vrouw is, is onvoldoende voor de conclusie dat er gegronde vrees is voor onmenselijke behandeling.

Ten aanzien van alleenstaande vrouwen wordt in de regel aangenomen dat, indien sprake is van een gegronde vrees, niet een vestigingsalternatief in Centraal- en Zuid-Somalië kan worden tegengeworpen (zie verder 7.2).

Een vrouw wordt aangemerkt als alleenstaand indien de huwelijksband met de echtgenoot verbroken is, of indien zij ongehuwd is en de band met het gezin waartoe ze ten tijde van haar vertrek uit Somalië behoorde, als verbroken kan worden beschouwd.

Onder gezin wordt enkel het ouderlijk gezin, de vader en moeder verstaan. De gezinsband met de vader is hierbij relevant. Dat betekent dat banden met andere mannelijke familieleden, bijvoorbeeld meerderjarige zoons, broers of ooms, hierbij niet worden meegewogen.

Om aan te tonen dat een vrouw alleenstaand is op grond van een verbroken gezinsband, dient in beginsel – indicatief – bewijs te worden overgelegd. Indien dit niet mogelijk is, dienen hierover aanvullende gegevens te worden overgelegd en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen te worden afgelegd.

4 Algehele veiligheidssituatie

Uit het algemeen ambtsbericht van de Minister van BuZa blijkt dat de algehele veiligheidssituatie in heel Somalië onverminderd slecht is. Met name in de regio’s Centraal- en Zuid-Somalië en de stedelijke gebieden in die regio’s komt willekeurig geweld veelvuldig voor.

De algemene situatie in Somalië is zorgwekkend, echter in de gebieden buiten Mogadishu is de situatie niet van dusdanige aard dat sprake is van een uitzonderlijke situatie, zoals bedoeld in artikel 15c van de richtlijn 2004/83/EG.

Om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, onder b Vw dient de Somalische asielzoeker afkomstig uit gebieden anders dan Mogadishu aannemelijk te maken dat bij terugkeer een dreigende schending van artikel 3 EVRM aanwezig is. In het kader van de beoordeling hiervan dient, conform de jurisprudentie van het EHRM, betekenis te worden gegeven aan de algemene mensenrechtensituatie in Somalië en dient de toets op individuele gronden van aanvragen van Somalische asielzoekers aan de algehele situatie te worden gerelateerd.

Door de omstandigheid dat de veiligheidssituatie in Centraal- en Zuid-Somalië onverminderd slecht is, zal bij de beoordeling van asielaanvragen van asielzoekers uit Centraal- en Zuid-Somalië eerder kunnen worden geconcludeerd dat betrokkene in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel.

4.1 Situatie Mogadishu

Voorts blijkt uit het algemeen ambtsbericht van de Minister van BuZa dat de veiligheidssituatie in de stad Mogadishu apart kan worden beoordeeld en dat op basis van de voorhanden zijnde informatie moet worden geconcludeerd dat de veiligheidssituatie aldaar zodanig slecht is dat in de stad Mogadishu sprake is van een uitzonderlijke situatie, zoals bedoeld in artikel 15c van de richtlijn 2004/83/EG.

Dit betekent dat voor vreemdelingen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij afkomstig zijn uit Mogadishu en aannemelijk hebben gemaakt dat zij daar hebben gewoond en verbleven direct voorafgaand aan het vertrek uit Somalië, geldt dat zij afkomstig zijn uit een gebied waarin de mate van willekeurig geweld in het gewapende conflict dermate hoog is dat een burger die terugkeert louter door zijn aanwezigheid aldaar een reëel risico loopt op ernstige schade.

Indien niet is gebleken dat betrokkene zich elders in Somalië kan vestigen (zie 7.2) en evenmin contra-indicaties het verlenen van een vergunning in de weg staan, komt een asielzoeker afkomstig uit de stad Mogadishu in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, onder b Vw.

4.2 Situatie Centraal- en Zuid-Somalië (met uitzondering van Mogadishu)

Hoewel de situatie in de regio’s buiten Mogadishu in Centraal- en Zuid-Somalië onverminderd slecht en zorgwekkend is, met name in de stedelijke gebieden in deze regio’s, is de veiligheidssituatie aldaar niet zodanig slecht dat er sprake is van een uitzonderlijke situatie waarbij de vreemdeling enkel en alleen door diens aanwezigheid aldaar een reëel risico op ernstige schade loopt.

Gelet op de informatie uit het ambtsbericht van de Minister van BuZa en de uitspraak van het EHRM van 28 juni 2011, kan de terugkeer van personen afkomstig uit de overige delen van Centraal- en Zuid-Somalië eveneens leiden tot een risico op schending van artikel 3 EVRM. Vreemdelingen die aannemelijk maken dat zij niet in staat kunnen worden geacht zich te handhaven onder de regels van Al-Shabaab – waarbij het feit of de vreemdeling al dan niet recentelijk vertrokken is of ervaring heeft met het leven onder Al-Shabaab een belangrijke rol speelt – komen in beginsel in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, onder b Vw. Dit geldt overigens ook voor de personen die afkomstig zijn uit een gebied dat niet onder controle staat van Al-Shabaab, maar dit gebied enkel kunnen bereiken via het gebied dat onder controle staat van Al-Shabaab.

Bij de beoordeling van het reële risico op ernstige schade dient voor vreemdelingen van wie de herkomst uit Centraal- en Zuid-Somalië geloofwaardig wordt geacht en die zonder noemenswaardige problemen onder de regels van Al-Shabaab hebben geleefd, tevens te worden getoetst of zij zodanig verwesterd zijn, dat zij bij terugkeer door Al-Shabaab als verwesterd worden herkend en in verband daarmee een reëel risico lopen op ernstige schade. Het gaat hierbij om risico’s die zij bij terugkeer naar het herkomstland van de zijde van Al-Shabaab lopen als gevolg van specifieke kenmerken die zij niet verborgen kunnen houden en die zij na terugkeer niet weer kunnen aanpassen. Uiterlijke kenmerken als kleding, sieraden en haardracht kunnen bij terugkeer worden aangepast en kunnen dus niet worden gezien als onmogelijk te verbergen (‘impossible to disguise’).

Of in een individuele zaak sprake is van verwestersing in de zin van de EHRM-uitspraak wordt beoordeeld aan de hand van hetgeen daarover door de vreemdeling zelf naar voren wordt gebracht. Enkel langdurig verblijf in Nederland – ook langer dan de hieronder genoemde tien jaar – zal doorgaans onvoldoende zijn om aan te nemen dat een vreemdeling verwesterd is en daarmee een risico loopt bij terugkeer. In dit verband dient er op te worden gewezen dat de uitspraak van het EHRM zag op vreemdelingen die al ruimschoots vóór de komst van de Al Shabaab Somalië hadden verlaten.

Bij de beoordeling of het verblijf in Nederland bij een individuele Somalische vreemdeling heeft geleid tot een verwestersing waarbij een of meer specifieke kenmerken bij terugkeer feitelijk niet meer verborgen kunnen worden gehouden, spelen in ieder geval de volgende elementen een rol:

  • de duur van het verblijf van de vreemdeling; hierbij geldt als uitgangspunt dat bij vreemdelingen die meerderjarig waren toen zij Nederland inreisden en die minder dan tien jaar in Nederland hebben verbleven, in beginsel niet wordt aangenomen dat er sprake is van verwestersing.

  • de leeftijd bij aankomst in Nederland; zo zal van een vreemdeling die minderjarig was bij inreis, in Nederland onderwijs genoten heeft en meerdere van zijn vormende jaren in Nederland heeft doorgebracht eerder kunnen worden aangenomen dat er sprake is van verwestersing. Hierbij wordt tevens het aantal vormende jaren betrokken dat de vreemdeling in Somalië heeft doorgebracht.

  • de mate waarin de vreemdeling de Nederlandse taal beheerst.

  • de mate waarin de vreemdeling deelneemt aan de Nederlandse samenleving.

Bovengenoemde uitgangspunten betekenen niet dat een vreemdeling die op volwassen leeftijd naar Nederland is gekomen en minder dan tien jaar in Nederland heeft verbleven nimmer als verwesterd kan worden beschouwd. De vreemdeling zal dan wel zeer specifieke omstandigheden naar voren moeten brengen om aannemelijk te maken dat hij dusdanig verwesterd is dat hij bij terugkeer naar Somalië een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM. Zeker bij verblijf in de asielopvang of bij illegaal verblijf is een dergelijke verwestersing niet goed voorstelbaar, omdat het verblijf in die gevallen niet gericht is op integratie.

Onder vormende jaren wordt met name verstaan de periode van de leerplichtige leeftijd zoals deze in Nederland geldt.

Tussentijdse terugkeer naar Centraal-en Zuid Somalië vormt een duidelijke aanwijzing dat er geen sprake is van verwestersing, tenzij de vreemdeling problemen heeft ondervonden bij deze terugkeer.

Indien de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat hij zodanig verwesterd is dat hij bij terugkeer in Somalië een risico loopt op schending van artikel 3 EVRM, komt de vreemdeling, op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel. Waar het minderjarigen betreft, komen eventuele ouders, behoudens contra-indicaties van openbare orde, eveneens op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel. De eventuele broers en zussen kunnen, in het geval zij niet zelfstandig in aanmerking komen voor asiel, behoudens contra-indicaties van openbare orde, in aanmerking komen voor een van hun ouders afhankelijke verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, onder e of f Vw.

Overeenkomstig artikel 44, tweede lid, Vw wordt een vergunning verleend vanaf het moment dat door de vreemdeling aannemelijk is gemaakt dat hij zodanig verwesterd is dat hij bij terugkeer in Somalië een risico loopt op schending van artikel 3 EVRM.‬

4.3 Situatie Noord-Somalië

Blijkens het meest recente ambtsbericht laat ook de veiligheidssituatie in Somaliland, Sool, Sanaag en Puntland te wensen over. Desalniettemin komt uit het ambtsbericht eveneens naar voren dat de algemene veiligheidssituatie in dit deel van Somalië niet zodanig slecht en zorgwekkend van aard is als die in Centraal- en Zuid-Somalië. Er is op dit moment dan ook geen reden om het beleid ten aanzien van Noord-Somalië te wijzigen.

5 Traumatabeleid

Het algemene beleid, zoals weergegeven in C2/4.2 is van toepassing. Voor het overige zijn er met betrekking tot Somalië geen bijzonderheden.

6 Categoriale bescherming

Asielzoekers uit Somalië komen niet op grond van artikel 29, eerste lid, onder d, Vw in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel (zie C2/5).

Uit het in maart 2009 verschenen algemeen ambtsbericht van de Minister van BuZa over de situatie in Somalië blijkt dat de situatie in het land nog immer zorgwekkend is. Het categoriaal beschermingsbeleid is evenwel ongeschikt geworden om te bewerkstelligen dat aan de juiste personen bescherming wordt geboden in Nederland. De oorzaken hiervan zijn de effecten van het beleid van andere Europese landen op de instroom van Somalische asielzoekers in combinatie met geconstateerde fraude en misbruik door Somalische asielzoekers. Gelet hierop wordt doorslaggevend gewicht toegekend aan de derde indicator van artikel 3.106 Vb, het beleid in andere landen van de Europese Unie.

Op 19 mei 2009 heeft de Tweede Kamer ingestemd met de voorgestelde beëindiging van het categoriale beschermingsbeleid voor Centraal- en Zuid- Somalië. Het categoriale beschermingsbeleid voor asielzoekers uit Somalië is daarom met ingang van 19 mei 2009 beëindigd.

Gelet op de aanleiding om het beleid te beëindigen en de datum dat het voorstel tot beëindiging door de Tweede Kamer is aangenomen, kunnen asielzoekers uit Somalië die een asielaanvraag hebben ingediend vóór 19 mei 2009, ongeacht de datum van besluit, in beginsel in aanmerking komen voor een vergunning op grond van artikel 29, eerste lid, onder d, Vw. Asielzoekers uit Somalië die een asielaanvraag hebben ingediend op of na 19 mei 2009 komen niet langer in aanmerking voor een vergunning op grond van artikel 29, eerste lid, onder d, Vw. Hoewel in het ambtsbericht van mei 2011 een zorgwekkende situatie geschetst wordt, vormt dit geen aanleiding om terug te komen op het besluit om het d-grondenbeleid af te schaffen.

Herbeoordelen van reeds verleende vergunningen en verlenen van vergunningen voor onbepaalde tijd

De hoofdregel is dat een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt herbeoordeeld, dan wel een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd wordt geweigerd, indien de grond voor verlening is komen te vervallen. Ten aanzien van Somalië wordt vanwege bijzondere omstandigheden van deze hoofdregel afgeweken. Deze bijzondere omstandigheden zijn gelegen in de hierboven genoemde redenen om het categoriaal beschermingsbeleid te heroverwegen en te beëindigen.

Bezien in samenhang met de nog immer zorgwekkende situatie in het land van herkomst, vormt vorenstaande een rechtvaardiging voor afwijking van de hoofdregel en aanleiding tot de volgende uitgangspunten.

In afwijking van het beleid zoals opgenomen in C5/4.6, worden vergunningen voor bepaalde tijd, die reeds aan Somaliërs zijn verleend op grond van artikel 29, eerste lid, onder d, Vw, niet herbeoordeeld op grond van artikel 32, eerste lid onder c, Vw, om de enkele reden dat de grond voor verlening is komen te vervallen. Noch staat de enkele reden dat de grond voor verlening is komen te vervallen verlenging van vergunningen voor bepaalde tijd, die reeds aan Somaliërs zijn verleend op grond van artikel 29, eerste lid, onder d, Vw in de weg.

Evenmin wordt deze grond tegengeworpen bij het beoordelen van aanvragen voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd.

Gezien de bovenbeschreven omstandigheden geldt als beleidsregel dat herbeoordeling van de vergunningen voor bepaalde tijd, die reeds aan Somaliërs zijn verleend op grond van artikel 29, eerste lid, onder d, Vw, dan wel afwijzen van aanvragen voor vergunningen voor onbepaalde tijd, is gerechtvaardigd in de gevallen waarbij:

  • a. sprake is van een andere intrekkingsgrond als bedoeld in artikel 32 Vw; of

  • b. blijkt dat sprake was van fraude en misbruik in het kader van de toelatingsprocedure, zoals vingermutilatie; of

  • c. blijkt dat de hoofdpersoon misbruik maakt van het beleid om (gestelde) gezinsleden te laten overkomen.

Ad b.

Het enkele feit dat sprake is van fraude of misbruik is voldoende om de vergunningop grond van artikel 32, eerste lid, onder c, Vw in te trekken, dus ook indien er alsnog geen sprake is van eerder verblijf in een ander land.

Ad c.

Misbruik in het kader van nareis in relatie tot de beëindiging van het categoriale beschermingsbeleid voor Centraal- en Zuid-Somalië biedt grond om de vergunning, verleend op grond van artikel 29, eerste lid, onder d, Vw, van de hoofdpersoon in te trekken op grond van artikel 32, eerste lid, onder c, Vw.

Voorts zullen de betreffende (gestelde) gezinsleden niet worden toegelaten op grond van het nareisbeleid. Voor minderjarige kinderen die reeds in Nederland zijn is het gestelde in C2/6.1 en B14/2 van toepassing.

In alle Somalische zaken is het gebruikelijke openbare ordebeleid zoals neergelegd in B1/4.4 van toepassing.

7 Verdere beleidsconclusies en aandachtspunten

7.1 Bescherming autoriteiten

Voor Centraal- en Zuid-Somalië geldt dat de (lokale) autoriteiten in beginsel niet in staat zijn om bescherming aan de bevolking te bieden. Van asielzoekers uit deze gebieden wordt niet verlangd dat zij zich tot de autoriteiten hebben gewend voor bescherming.

7.2 Vlucht- en/of vestigingsalternatief

Het algemene beleid, zoals weergegeven in C4/2.2 is van toepassing.

Ten aanzien van Somalië wordt aangenomen dat indien er sprake is van een gegronde individuele, persoonlijke vrees, er in beginsel geen sprake is van een binnenlands vlucht- en/of vestigingsalternatief, tenzij de individuele vreemdeling onder naar plaatselijke maatstaven gemeten redelijke omstandigheden tenminste zes maanden heeft verbleven in:

  • Puntland (met uitzondering van Noord-Galkayo), in de periode vanaf 1991;

  • Somaliland, in de periode vanaf 1997;

  • Sool; of

  • Sanaag.

Hierbij geldt als verdere voorwaarde dat de vreemdeling in het desbetreffende gebied bescherming van de zijde van zijn clan kan krijgen.

Een verblijf in een ontheemdennederzetting wordt niet aangemerkt als verblijf onder naar plaatselijke maatstaven gemeten redelijke omstandigheden.

De uitzonderlijke situatie van artikel 15c van de richtlijn 2004/83 EG geldt voor de burgers verblijvend in een bepaald gebied (in casu Mogadishu) en is niet gerelateerd aan individuele, persoonlijke vrees. Gelet hierop kan er, in aanvulling op het voorgaande, sprake zijn van een vestigingsalternatief voor de vreemdeling afkomstig uit Mogadishu in een ander deel van Somalië (inclusief Centraal- en Zuid-Somalië) indien de dreiging waaraan betrokkene in Mogadishu wordt blootgesteld niet op de persoon gericht is maar enkel een gevolg is van een extreme situatie van willekeurig geweld als bedoeld in artikel 15c.

Gelet op de bijzondere positie waarin niet-Somali minderheden (uit genoemd ambtsbericht (par.3.4.3) blijkt dat hier de volgende groepen onder vallen: Bantus, Reer Hamar, Ashraf, Bajuni, en de beroepskaste Gaboye (Midgan, Tumal en Yibir)), alleenstaande vrouwen en alleenstaande minderjarigen in Centraal- en Zuid-Somalië verkeren, wordt ten aanzien van een vreemdeling behorend tot één van deze groepen in de regel aangenomen dat er geen sprake kan zijn van een vestigingsalternatief in Centraal- en Zuid-Somalië. Gezien de positie van de niet-Somali minderheden, alleenstaande vrouwen en alleenstaande minderjarigen kan immers niet worden aangenomen dat zij elders in Centraal- en Zuid-Somalië in voldoende mate binnen de daar aanwezige gemeenschappen kunnen participeren. Er kan niet worden verwacht dat zij in een andere plaats een nieuw bestaan opbouwen, omdat het onwaarschijnlijk wordt geacht dat zij daar, alleen, voldoende bescherming kunnen verkrijgen.

Dit laat onverlet dat voor personen behorend tot bovengenoemde groepen het vestigingsalternatief in Noord-Somalië (zoals in de eerste alinea van deze paragraaf beschreven) van toepassing kan zijn.

Aan een vreemdeling uit Mogadishu kan enkel een vestigingsalternatief in de overige delen van Centraal- en Zuid-Somalië worden tegengeworpen als:

  • de vreemdeling nauwe familiebanden heeft in het gebied waar hij naar toe terugkeert, waarbij de familie in staat moet zijn om hem opvang en ondersteuning te bieden; èn

  • de vreemdeling zich niet hoeft te vestigen in of hoeft te reizen door een gebied dat onder controle staat van Al-Shabaab, tenzij hij in staat kan worden geacht zich te handhaven onder de regels van Al-Shabaab. Hierbij speelt het feit of de vreemdeling al dan niet recentelijk vertrokken is of ervaring heeft met het leven onder Al-Shabaab een belangrijke rol. Een risico op schending van artikel 3 EVRM wordt eerder aangenomen indien de vreemdeling aannemelijk maakt dat hij reeds lange tijd uit Somalië is vertrokken. Immers, in dat geval zal hij bij terugkeer eerder de aandacht van Al-Shabaab op zich vestigen.

Hierbij dient tevens te worden meegewogen of de vreemdeling zodanig verwesterd is, dat hij bij terugkeer bij een confrontatie met de Al-Shabaab vanwege het kenbaar verwesterd zijn een reëel risico loopt op ernstige schade. Bij de beoordeling hiervan zijn de uitgangspunten die onder 4.2 geschetst zijn van toepassing.

Vluchtelingenkampen en ontheemdennederzettingen worden niet als vestigingsalternatief aangemerkt.

De toets of er sprake is van een vestigingsalternatief zal, met inachtneming van de hiervoor geschetste uitgangspunten en met het beleid inzake het vestigingsalternatief (C4/2.3), op individuele basis plaatsvinden.

Dit betekent dat indien de asielzoeker aannemelijk maakt dat hij aan de hierbovenbeschreven criteria voldoet, hij in aanmerking kan komen voor een vergunning op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw.

7.3 Veilig land van herkomst

Somalië wordt niet beschouwd als veilig land van herkomst.

7.4 Veilig derde land / land van eerder verblijf

Somalië wordt niet beschouwd als een veilig derde land.

7.5 Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Het beleid zoals neergelegd in C4/3.11.3 is van toepassing. Voor de procedure omtrent getuigen van oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid wordt verwezen naar C11/3.1.

8 Opvangmogelijkheden Amv’s

Ten aanzien van Amv’s uit Somalië kan niet op voorhand worden geconcludeerd dat adequate opvang aanwezig is. De aanwezigheid van adequate opvang dient per individueel geval te worden vastgesteld. Het algemene beleid is van toepassing. Bij de feitelijke terugkeer moet de toegang tot een concrete opvangplaats geregeld zijn, tenzij betrokkene zich zelfstandig kan handhaven.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 1 november 2012

De Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, voor deze: de Directeur-generaal Vreemdelingenzaken, L. Mulder.

TOELICHTING

ALGEMEEN

Op 31 juli 2012 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) geoordeeld dat bovengenoemde uitspraak van het EHRM niet volledig in het beleid is geïmplementeerd en dat bij de toets of iemand zich kan handhaven onder Al-Shabaab tevens dient te worden meegewogen of een vreemdeling zodanig verwesterd is, dat hij bij terugkeer door Al-Shabaab als verwesterd wordt herkend en in verband daarmee een reëel risico loopt op ernstige schade. De beleidsconsequenties van deze uitspraak zijn meegenomen in onderhavig Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire en zijn gebaseerd op de brief aan de Tweede Kamer van 21 augustus 2012 en op het verkorte ambtsbericht van 29 februari 2012 over de situatie in Somalië. Ook is het beleid op een enkel punt nader toegelicht.

De Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, voor deze: de Directeur-generaal Vreemdelingenzaken, L. Mulder.

Naar boven