Advies Raad van State betreffende Besluit van ... tot aanpassing van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren en het Besluit van 25 april 1994, houdende aanwijzing van de personen, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Politiewet 1993, over wie de politietaak van de Koninklijke marechaussee zich mede uitstrekt (Stb. 353)

Nader Rapport

28 september 2012

nr. 282140

Directie Wetgeving en Juridische Zaken

Aan de Koningin

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 26 september 2011, nr. 11.002273, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State (hierna: de Afdeling) haar advies inzake het bovenvermelde ontwerp van een algemene maatregel van bestuur rechtstreeks aan mij te doen toekomen, en in afschrift aan mijn ambtsgenoot van Defensie. Dit advies, gedateerd 20 januari 2012, nr. W03.11.0383/II, bied ik U hierbij aan.

1. Niveau van regelgeving

Het advies van de Afdeling om het bepaalde in artikel 15 van het Besluit beheer regionale politiekorpsen niet in een ministeriële regeling krachtens artikel 30, tweede lid, van de Politiewet 2012, maar in de Ambtsinstructie op te nemen, is overgenomen. Artikel 26 van de Ambtsinstructie is hierop aangepast (zie artikel I, onderdeel I, van het ontwerpbesluit).

2. Afstemming van regels voor bewapening en gebruik

De Afdeling adviseert om het ontwerpbesluit en het ontwerpbesluit bewapening en uitrusting politie, waarover zij op 13 januari 2012 advies heeft uitgebracht (advies nr. W03.11.0470/II), op elkaar af te stemmen. Een gelijkluidend advies heeft de Afdeling geven in voornoemd advies.

Een aanpassing van de Ambtsinstructie gaat naar ons oordeel de strekking van het voorliggende ontwerpbesluit te buiten. Dit ontwerpbesluit betreft een technische aanpassing van de Ambtsinstructie aan de Politiewet 2012 die gelijktijdig met die wet in werking zal moeten treden. Ten aanzien van de bewapening die geregeld wordt in het ontwerpbesluit bewapening en uitrusting politie en waarvan het gebruik niet in de Ambtsinstructie is geregeld, vergt de beoordeling of en in hoeverre de Ambtsinstructie moet worden aangepast, enige tijd. Een daaruit voorvloeiende aanpassing van de Ambtsinstructie zal nu niet worden meegenomen, maar bij een afzonderlijke aanpassing dienen te geschieden.

De redactionele kanttekeningen zijn overgenomen.

Ik moge U hierbij, in overeenstemming met mijn ambtgenoot van Defensie, het gewijzigde ontwerp-besluit en de gewijzigde nota van toelichting doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten.

Advies Raad van State

’s-Gravenhage, 20 januari 2012

No. W03.11.0383/II

Aan de Koningin

Bij Kabinetsmissive van 26 september 2011, no.11.002273, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Veiligheid en Justitie, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit tot aanpassing van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren en het Besluit van 25 april 1994, houdende aanwijzing van de personen, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Politiewet 1993, over wie de politietaak van de Koninklijke marechaussee zich mede uitstrekt (Stb. 353), met nota van toelichting.

Bij brief van 6 januari 2012 aan de vice-president van de Raad van State heeft de Minister van Veiligheid en Justitie enkele punten die in het ontwerpbesluit nog niet waren ingevuld, alsnog ingevuld met het verzoek deze bij het advies te betrekken.

Het ontwerpbesluit voorziet in technische en terminologische afstemming van de Ambtsinstructie op de nieuwe Politiewet 201X.

De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking van het ontwerpbesluit, maar maakt opmerkingen over het niveau waarop de bejegening van ingeslotenen wordt geregeld en over de afstemming op het ontwerp-Besluit bewapening en uitrusting politie. Zij is van oordeel dat in verband daarmee aanpassing van het ontwerpbesluit wenselijk is.

1. Niveau van regelgeving

De Ambtsinstructie bevat regels voor de bejegening van ingeslotenen. Een deel van dit onderwerp is echter geregeld in artikel 15 van het Besluit beheer regionale politiekorpsen. In beide gevallen gaat het om regeling op het niveau van de algemene maatregel van bestuur.

In verband met het verdwijnen van de regionale politiekorpsen vervalt ook het Besluit beheer regionale politiekorpsen; in het ontwerpbesluit wordt geregeld dat hetgeen tot dusverre in artikel 15 van het Besluit beheer regionale politiekorpsen was geregeld, voortaan zal worden geregeld op basis van artikel 30, tweede lid, van de Politiewet 201X, de algemene delegatiebepaling voor het beheer over de politie.1 Omdat die bepaling de vaststelling van regels rechtstreeks delegeert aan de minister, zal de materie van artikel 15 van het Besluit beheer regionale politiekorpsen worden geregeld bij ministeriële regeling.

Artikel 15 van het Besluit beheer regionale politiekorpsen formuleert nauwkeurig een aantal zaken waarover een ingeslotene in ieder geval dient te beschikken, bijvoorbeeld slaap- en eetgelegenheid en sanitair. Voorts zijn regels gesteld over bijvoorbeeld de beschikbaarheid van noodzakelijke medische zorg.2 Alleen details zijn thans geregeld bij ministeriële regeling.3

De materie die het betreft hangt nauw samen met de rechten van ingeslotenen. Ministeriële regelingen zijn bedoeld voor voorschriften van administratieve aard, uitwerking van de details van een regeling, voorschriften die dikwijls wijziging behoeven en voorschriften waarvan te voorzien is dat zij mogelijk met grote spoed moeten worden vastgesteld.4 Daar gaat het nu niet om.

De Afdeling is van oordeel dat deze materie zich niet leent voor regeling bij ministeriële regeling. Zij adviseert de inhoud van artikel 15 van het Besluit beheer regionale politiekorpsen op te nemen in de Ambtsinstructie.

2. Afstemming van regels voor bewapening en gebruik

Het ontwerpbesluit heeft samenhang met het ontwerp-Besluit bewapening en uitrusting politie, waarover de Afdeling op 11 januari 2012 advies heeft uitgebracht.5 Laatstgenoemd besluit regelt de bewapening en uitrusting van de verschillende soorten politieambtenaren, terwijl de Ambtsinstructie het gebruik van wapens en andere hulpmiddelen door politieambtenaren regelt. De terminologie van de twee regelingen is echter niet volledig op elkaar afgestemd.

De Ambtsinstructie kent drie soorten vuurwapens en stelt voor elk soort vuurwapen eisen aan de inzet en het vervoer: vuurwapens waarmee automatisch vuur kan worden afgegeven,6 vuurwapens waarmee lange afstandsprecisievuur kan worden afgegeven,7 en overige vuurwapens,8 en kent daarnaast het ‘vuurwapen dat is geladen met niet-penetrerende munitie’ (de ‘stunbag’).9

Geen van deze soorten vuurwapens komen voor in het ontwerp-Besluit bewapening en uitrusting politie. Daarin komen wel de volgende soorten vuurwapens voor, die op hun beurt in de Ambtsinstructie niet worden gebruikt: het pistool, het semi-automatisch schoudervuurwapen, het automatisch schoudervuurwapen en het repeteer(vuur)wapen.10

In de Ambtsinstructie wordt voorts de waterwerper geregeld, die niet in het ontwerpbesluit wordt genoemd.11 Het ontwerp-Besluit bewapening en uitrusting politie noemt daarentegen rook- en lawaaigranaten12 en het stroomstootwapen,13 die beide niet in de Ambtsinstructie voorkomen.

De Afdeling is van oordeel dat het uit een oogpunt van eenvoud en praktische toepasbaarheid aanbeveling verdient het ontwerp-Besluit bewapening en uitrusting politie en de Ambtsinstructie op elkaar af te stemmen. Zij adviseert daartoe. Voor zover er reden is verschillen tussen de regelingen te handhaven, dienen deze te worden gemotiveerd.

3. Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Afdeling naar de bij het advies behorende bijlage.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging in dezen een besluit te nemen, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De vice-president van de Raad van State, J.P.H. Donner.

Bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no. W03.11.0383/II met redactionele kanttekeningen die de Afdeling in overweging geeft

Artikel I

  • In onderdeel A, zesde en achtste lid, en onderdeel E ‘bij of krachtens artikel 22 van de Politiewet 201X’ telkens wijzigen in: krachtens artikel 22 van de Politiewet 201X, aangezien artikel 22 niets regelt, maar alleen voorziet in regeling bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.

  • In onderdeel A, achtste lid, vóór ‘Onze Minister voor Immigratie en Asiel’ invoegen: in overeenstemming met.

  • In onderdeel F, tweede lid, ‘wordt “de korpschef” vervangen’ wijzigen in: ‘wordt “de korpschef” telkens vervangen’, nu de vervanging dient plaats te vinden in artikel 17, derde lid, aanhef en onderdeel a.

  • In onderdeel F, tweede lid, onderdeel K, en onderdeel L, eerste lid, de woorden ‘of het hoofd van een landelijke eenheid’ telkens schrappen (artikel 1, eerste lid, onderdeel h, van de Politiewet 201X zoals gewijzigd in Kamerstukken II 2011/12, 30 880, nr. 15).

Ontwerpbesluit

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van [datum en nummer], gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Defensie;

Gelet op de artikelen 4, tweede lid, 7, zevende lid, en 9, eerste en vierde lid, van de Politiewet 201X;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van [datum en nummer]);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van [datum en nummer], uitgebracht mede namens Onze Minister van Defensie;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

De Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onder a, komt te luiden:

  • a. de ambtenaar van politie, bedoeld in artikel 2, onder a, c en d, van de Politiewet 201X.

2. In het eerste lid, onder b, wordt ‘de ambtenaar van politie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder b, van de Politiewet 1993’ telkens vervangen door: de ambtenaar van politie, bedoeld in artikel 2, onder b, van de Politiewet 201X.

3. In het eerste lid, onder d, wordt ‘de politietaken, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Politiewet 1993’ vervangen door: de politietaken, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Politiewet 201X.

4. Het eerste lid, onder e, komt te luiden:

  • e. de militair van de krijgsmacht, bedoeld in artikel 58, eerste lid, en artikel 59 van de Politiewet 201X.

5. In het derde lid, onder a, wordt ‘het gezag, bedoeld in de artikel 12, 13 en 15 van de Politiewet 1993’ vervangen door: het gezag, bedoeld in de artikelen 11, 12 en 14 van de Politiewet 201X.

6. Het derde lid, onder d, onderdeel 1°, komt te luiden:

  • de bij of krachtens artikel 22 van de Politiewet 201X toegelaten uitrusting en bewapening waarmee geweld kan worden uitgeoefend, en.

7. In het derde lid, onder d, onderdeel 2°, wordt ‘de politietaken, bedoeld in de artikelen 6, 58, 59 en 60 van de Politiewet 1993’ vervangen door: de politietaken, bedoeld in de artikelen 4, 57, 58 en 59 van de Politiewet 201X.

8. In het derde lid, onder e, wordt onder 1° ‘krachtens artikel 49, eerste lid, van de Politiewet 1993’ vervangen door: bij of krachtens artikel 22 van de Politiewet 201X en wordt onder 2° ‘in overeenstemming met Onze Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie’ vervangen door: Onze Minister voor Immigratie en Asiel.

9. In het derde lid, onder g, wordt ‘een eenheid van ambtenaren van politie als bedoeld in artikel 6 van het Besluit beheer regionale politiekorpsen’ vervangen door: PM (regeling mobiele eenheid)

10. In het derde lid, onder l, wordt ‘eenheid van ambtenaren van politie als bedoeld in artikel 8 van het Besluit beheer regionale politiekorpsen’ vervangen door: PM (regeling AOE)

11. In het derde lid, onder m, wordt ‘in eigendom van de Staat of een regio’ vervangen door: in eigendom van de politie en wordt ‘een bijstandseenheid als bedoeld in artikel 60 van de Politiewet 1993’ vervangen door: artikel 59 van de Politiewet 201X.

B

In artikel 3 wordt ‘ingevolge de bepalingen van Hoofdstuk IX van de Politiewet 1993’ vervangen door: ingevolge de bepalingen van Hoofdstuk 5 van de Politiewet 201X.

C

In artikel 6 wordt in het eerste lid ‘de eenheid, bedoeld in artikel 6 of 8 van het Besluit beheer regionale politiekorpsen,’ vervangen door: PM (regeling mobiele eenheid en AOE), en wordt in het tweede lid ‘de eenheden, bedoeld in de artikelen 58 en 59 van de Politiewet 1993’ vervangen door: de eenheden, bedoeld in de artikelen 57 en 58 van de Politiewet 201X.

D

In artikel 9, tweede lid, en artikel 15, tweede lid wordt ‘een bijstandseenheid als bedoeld in artikel 60 van de Politiewet 1993’ telkens vervangen door: een bijstandseenheid als bedoeld in artikel 59 van de Politiewet 201X.

E

In artikel 15, derde lid, wordt ‘een krachtens artikel 49, eerste lid, van de Politiewet 1993 vastgesteld certificaat’ vervangen door: een bij of krachtens artikel 22 van de Politiewet 201X vastgesteld certificaat.

F

Artikel 17 wordt gewijzigd als volgt:

1. Artikel 17, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. De melding, bedoeld in het eerste lid, wordt door de meerdere terstond vastgeslegd op een daartoe door Onze Minister vastgestelde wijze.

2. In het derde lid wordt ‘de korpschef’ vervangen door: de politiechef of het hoofd van een landelijke eenheid.

G

In artikel 20 wordt in het eerste lid ‘Het onderzoek, bedoeld in artikel 8, derde lid, van de Politiewet 1993,’ vervangen door: Het onderzoek, bedoeld in artikel 7, derde lid, van de Politiewet 201X, en wordt in het tweede lid ‘Het onderzoek, bedoeld in artikel 8, vierde lid, van de Politiewet 1993,’ vervangen door: Het onderzoek, bedoeld in artikel 7, vierde lid, van de Politiewet 201X.

H

In artikel 21 wordt ‘een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde of vierde lid, van de Politiewet 1993’ vervangen door: een onderzoek als bedoeld in artikel 7, derde of vierde lid, van de Politiewet 201X.

I

In artikel 26 wordt in het eerste lid ‘overeenkomstig het gestelde bij of krachtens artikel 15 van het Besluit beheer regionale politiekorpsen’ vervangen door: PM (regeling ingeslotenen) en wordt in het tweede lid ‘gegevens die krachtens artikel 15, zesde lid, van het Besluit beheer regionale politiekorpsen zijn aangewezen’ vervangen door: PM (regeling ingeslotenen).

J

In artikel 28, eerste lid, vervalt: op het politie- of brigadebureau.

K

In artikel 36, eerste lid, wordt ‘de korpschef’ vervangen door: de politiechef of het hoofd van een landelijke eenheid, wordt ‘artikel 8, derde lid, van de Politiewet 1993’ vervangen door: 7, derde lid, van de Politiewet 201X en wordt ‘artikel 8, derde of vierde lid, van de Politiewet 1993’ vervangen door: artikel 7, derde of vierde lid, van de Politiewet 201X.

L

Artikel 37 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Indien Onze Minister ingevolge artikel 7, zevende lid, van de Politiewet 201X, heeft bepaald dat een buitengewoon opsporingsambtenaar bevoegd is tot de uitoefening van bevoegdheden, bedoeld in het eerste en derde lid van dat artikel, handelt de desbetreffende buitengewoon opsporingsambtenaar overeenkomstig de artikelen 5, 17, 19, 20, eerste lid, en 21 van dit besluit. In artikel 17, derde lid, wordt voor ‘de politiechef of het hoofd van een landelijke eenheid’ gelezen: de meerdere.

2. Het derde lid, onder a, komt te luiden:

a. bevoegd gezag:

het gezag, bedoeld in artikel 12 van de Politiewet 1993;

M

In artikel 38 wordt ‘Onze Minister van Justitie’ vervangen door: Onze Minister.

N

In artikel 39 wordt ‘de uitoefening van de in artikel 8, eerste en derde lid, van de Politiewet 1993 bedoelde bevoegdheden’ vervangen door: de uitoefening van de in artikel 7, eerste en derde lid, van de Politiewet 201X bedoelde bevoegdheden.

O

Artikel 39a vervalt.

P

Artikel 39b wordt vernummerd tot 39a en komt te luiden:

Artikel 39a

Dit besluit berust op artikel 7, zevende lid, en artikel 9 van de Politiewet 201X en artikel 6, vijfde lid, van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten.

ARTIKEL II

Het Besluit van 25 april 1994, houdende aanwijzing van de personen, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Politiewet 1993, over wie de politietaak van de Koninklijke marechaussee zich mede uitstrekt (Stb. 353) wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 wordt ‘artikel 6, tweede lid, van de Politiewet 1993’ vervangen door: artikel 4, tweede lid, van de Politiewet 201X.

B

Na artikel 2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit aanwijzing van de personen, bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Politiewet 201X.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop de Politiewet 201X in werking treedt.

ARTIKEL IV

Voor het tijdstip van plaatsing in het Staatsblad vervangt Onze Minister van Veiligheid en Justitie de in dit besluit voorkomende aanduiding ‘201X’ door het jaartal van het Staatsblad, waarin het bij koninklijke boodschap van 21 november 206 ingediende voorstel van wet houdende vaststelling van een nieuwe Politiewet (Politiewet 200.) (31 880), na tot wet te zijn verheven, is geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

De Minister van Veiligheid en Justitie,

NOTA VAN TOELICHTING

Het voorliggend besluit bevat de aanpassing van enkele algemene maatregelen van bestuur (hierna: amvb’s) die berustten op de Politiewet 1993 en na inwerkingtreding van het voorstel van wet tot vaststelling van een nieuwe Politiewet (Politiewet 200.) (Kamerstukken 30 880) (hierna: de Politiewet 201X) berusten op die wet. Het voorstel van wet tot Invoering van de Politiewet 200. en aanpassing van overige wetten aan die wet (Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 201X) regelt in artikel 7, eerste lid, de omhanging van deze amvb’s.

Ter verduidelijk wordt erop gewezen dat de aanpassing van algemene maatregelen van bestuur die berustten op artikel 50, eerste lid, van de Politiewet 1993 en op grond van de Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 201X na inwerkingtreding van de Politiewet 201X berusten op artikel 47, eerste lid, in een separaat aanpassingsbesluit zijn neergelegd.

Naast dit besluit en het onderhavige besluit is er nog het Aanpassingsbesluit Politiewet 201X dat de aanpassing van alle amvb’s en kleine koninklijke besluiten regelt die niet berustten op de Politiewet 1993, doch die in verband met de Politiewet 201X moeten worden aangepast.

Het onderhavige besluit regelt in de artikelen I tot en met III de aanpassing van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren, het Besluit van 25 april 1994, houdende aanwijzing van de personen, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Politiewet 1993, over wie de politietaak van de Koninklijke marechaussee zich mede uitstrekt (Stb. 353) aan de Politiewet 201X. en PM [het Besluit beschikbaarstelling politieambtenaren ten behoeve van vredesmissies].

Artikel I (Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren)

Deze wijziging van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren hangt samen met het voorstel van wet houdende de vaststelling van een nieuwe Politiewet (Politiewet 200.) (kamerstukken 30 880), hierna te noemen de Politiewet 201X..

Het besluit bevat uitsluitend technische aanpassingen, die noodzakelijk worden als gevolg van de totstandkoming van de nieuwe Politiewet 201X. De aanpassingen kunnen als volgt worden gecategoriseerd:

  • a. wijziging van bepalingen in verband met de wijziging in de aanduiding van de Minister van Justitie en de Minister voor Vreemdelingenzaken en Intregratie (in respectievelijk de Minister van Veiligheid en Justitie en de Minister voor Immigratie en Asiel).

  • b. wijziging van bepalingen die verwijzen naar de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties; nu nog slechts één minister (die van Veiligheid en Justitie) verantwoordelijk is voor de politie kunnen deze verwijzingen vervallen.

  • c. wijziging van bepalingen die verwijzen naar bepalingen in de Politiewet 1993; hier is telkens verwezen naar de corresponderende bepalingen in de Politiewet 201X.

  • d. wijziging van bepalingen die verwijzen naar bepalingen in andere besluiten of regelingen krachtens de Politiewet 201X. Het gaat hierbij om verwijzingen naar eenheden (bijvoorbeeld de AOE-en), die in het vervallen Besluit beheer regionale politiekorpsen waren gedefinieerd en die thans zijn gedefinieerd in PM (beheer-regeling).

  • e. Wijziging van bepalingen die verwijzen naar de korpschef.

Inhoudelijke wijzigingen zijn met deze technische aanpassingen niet beoogd.

Met betrekking tot de verwijzing van bepalingen die verwezen naar de korpschef (onderdelen F, K en L) moet daaraan het volgende worden toegevoegd. Bij het vervangen van de korpschef van een regionaal politiekorps is in het kader van de Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 201X als algemene leidraad gehanteerd dat dit begrip wordt vervangen door de korpschef van het landelijk politiekorps14. Daarbij is de vorming van een nationaal politiebestel leidend. De regionale politiekorpsen en het Klpd gaan op in één landelijk politiekorps met aan het hoofd de korpschef die is belast met de leiding en het beheer. Taken en bevoegdheden die berusten bij de korpschef van een regionaal politiekorps, komen op grond van de voorgestelde wijzigingen in het voorliggende wetsvoorstel te berusten bij de landelijke korpschef. Deze taken en bevoegdheden kunnen door de korpschef worden gemandateerd aan zijn ondergeschikten. In het bijzonder bij die taken en bevoegdheden, waarbij een geringe afstand tot het lokale niveau van belang is, ligt het in de rede de uitvoering op regionaal of district niveau te beleggen.

In de hier bedoelde onderdelen gaat het over het ter kennis brengen van de melding over de aanwending van geweld (artikel 17, eerste lid) aan de officier van justitie (artikel 17, derde lid). In de oude situatie werd dat gedaan door de korpschef van het regionale politiekorps. Indachtig hetgeen hierboven is opgemerkt zou die taak nu komen te berusten bij de landelijke korpschef. Dat is echter omslachtig nu de melding geweldsaanwending niet alleen binnen 48 uur ter kennis moet worden gebracht van de officier van justitie maar dit bovendien ter kennis moet worden gebracht van de officier van justitie van het arrondissement waarbinnen het geweld is aangewend. Om die reden is in artikel 17, derde lid, (en op de voet daarvan in de artikelen 36 en 37) neergelegd dat de melding ter kennis wordt gebracht door de politiechef van de regionale eenheid of het hoofd van een landelijke eenheid. Ook hiermee is geen inhoudelijke wijziging beoogd.

Artikel 39a (onderdeel O) ten slotte is uitgewerkt en kan daarom vervallen.

Artikel II (Besluit van 25 april 1994, houdende aanwijzing van de personen, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Politiewet 1993, over wie de politietaak van de Koninklijke marechaussee zich mede uitstrekt)

De verwijzing naar artikel 6, tweede lid, van de Politiewet 1993 is vervangen door artikel 4, tweede lid, van de Politiewet 201X. Ter verduidelijking dat het besluit berust op de Politiewet 201X wordt in artikel 3 een citeertitel opgenomen.

De Minister van Veiligheid en Justitie,


X Noot
1

Voorgesteld artikel 26 van de Ambtsinstructie.

X Noot
2

Artikel 15 van het Besluit beheer regionale politiekorpsen luidt:

  • 1. De korpsbeheerder treft voorzieningen opdat de ingeslotene in ieder geval beschikt over:

    • a. slaapgelegenheid,

    • b. eten en drinken in overeenstemming met medische en levensbeschouwelijke of godsdienstige eisen,

    • c. sanitair,

    • d. de noodzakelijke medische zorg en

    • e. informatie over de gang van zaken in het politiecellencomplex.

  • 2. Tenzij het politiecellencomplex geen luchtplaats heeft, draagt de korpsbeheerder er zorg voor dat de ingeslotene tweemaal daags wordt gelucht.

  • 3. In verband met het eerste lid, onder d, treft de korpsbeheerder een regeling met artsen in de regio ten einde van hulp verzekerd te zijn voor de medische zorg van ingeslotenen.

  • 4. Met inachtneming van het bij of krachtens de wet bepaalde treft de korpsbeheerder een regeling met betrekking tot het roken, de ontspanning, het telefoneren en het ontvangen van bezoek van de ingeslotene.

  • 5. Onze Minister geeft regels over de inrichting van een politiecellencomplex.

  • 6. Onze Minister en Onze Minister van Justitie wijzen de gegevens aan die worden geregistreerd over ingeslotenen.

  • 7. In geval van overlijden of poging tot zelfdoding van een ingeslotene draagt de korpsbeheerder er zorg voor dat het openbaar ministerie hiervan onverwijld in kennis wordt gesteld en dat aan Onze Minister en Onze Minister van Justitie hiervan een schriftelijk rapport wordt gezonden. Onze Minister stelt voor het rapport een model vast.

X Noot
3

De Regeling van de Ministers van Binnenlandse Zaken en van Justitie, houdende vaststelling van een model van het rapport waarbij sterfgevallen en pogingen tot zelfdoding op een politiebureau worden gemeld (Stcrt. 1994, 96), en de Regeling politiecellencomplex.

X Noot
4

Aanwijzing 26 van de Aanwijzingen voor de regelgeving.

X Noot
5

Advies no. W03.11.0470/II.

X Noot
6

Artikel 1, derde lid, onderdeel f, en artikel 8 van de Ambtsinstructie.

X Noot
7

Artikel 9 van de Ambtsinstructie.

X Noot
8

Omschreven als ‘vuurwapen, niet zijnde een vuurwapen waarmee automatisch vuur of lange afstandsprecisievuur kan worden afgegeven’, (artikelen 7, 10 en 10a van de Ambtsinstructie).

X Noot
9

Artikelen 1, derde lid, onderdeel k, en 11 tot en met 11c van de Ambtsinstructie.

X Noot
10

Deze termen worden gedefinieerd in artikel 1 van het ontwerp-Besluit bewapening en uitrusting politie.

X Noot
11

Artikel 14 van de Ambtsinstructie.

X Noot
12

Voorgesteld artikel 11, eerste lid, onderdeel b, van het ontwerp-Besluit bewapening en uitrusting politie.

X Noot
13

Voorgesteld artikel 12, eerste lid, onderdeel g, van het ontwerp-Besluit bewapening en uitrusting politie. In artikel 9 van de Bewapeningsregeling nader omschreven als: merk Taser, type X26.

X Noot
14

PM Vindplaats mvt invoerings- en aanpassingswet

Naar boven