De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;
Mede namens de Minister van Infrastructuur en Milieu;
Gelet op 9b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Elektriciteitswet 1998, de artikelen
3.28 en 3.35 van de Wet ruimtelijke ordening en artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene
wet bestuursrecht;
Besluit:
's-Gravenhage, 19 september 2012
De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
M.J.M. Verhagen
TOELICHTING
1. Algemeen
Nederland heeft zich verplicht aan de Europese afspraken om per 2020 14% duurzame
energie te realiseren en de CO2-uitstoot te reduceren met 20% ten opzichte van 1990. Onderdeel daarvan is het creëren
van 6.000 MW aan ruimte voor windenergie. Op dit moment wordt circa 2.000 MW geleverd.
De ontwikkeling van grootschalige windenergie vraagt om een substantiële ruimteclaim
waarvoor keuzes gemaakt moeten worden om het landschap te beschermen en maximale efficiëntie
te bereiken. De Elektriciteitswet 1998 legt een (procedurele) verantwoordelijkheid
bij het Rijk voor het ruimtelijk inpassen van grootschalige windenergieprojecten en
de coördinatie van de daarvoor benodigde procedures. Wie initiatief neemt tot de bouw
van een windenergieproject met een geïnstalleerd vermogen van 100 MW of meer, meldt
dit aan de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Op grond van artikel
9b, eerste lid, onder a, van die wet is voor deze activiteit de rijkscoördinatieregeling
(RCR) van toepassing. Deze regeling is in de Elektriciteitswet 1998 opgenomen om op
snelle en zorgvuldige wijze energie-infrastructuurprojecten van nationaal belang te
kunnen realiseren. De regeling voorziet in een gecoördineerde besluitvorming over
de benodigde vergunningen ten behoeve van de realisatie van windenergieprojecten groter
dan 100 MW en in de mogelijkheid om onder gedeelde verantwoordelijkheid van de Minister
van Infrastructuur en Milieu en de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
een rijksinpassingsplan vast te stellen of een omgevingsvergunning te verlenen.
Voor de realisatie van windmolenparken op land bestaat nagenoeg altijd de noodzaak
deze ruimtelijk in te passen in bestaande bestemmingsplannen. Gelet op de impact die
grootschalige windenergieprojecten op de omgeving kunnen hebben, is een ruimtelijk
referentiekader voor besluitvorming, als bedoeld in artikel 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, daarover wenselijk. Hiertoe stelt het Rijk een Structuurvisie wind op land
op als kaderstellend beleidsinstrument en als uitwerking van de Structuurvisie Infrastructuur
en Ruimte, zoals aangekondigd in de brief aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal
van 14 juni 2011 (Kamerstukken II 2011–2012, 32 660, nr. 17).
In de motie Dikkers van 5 juli 2012 (Kamerstukken II 2011–2012, 29 023, nr. 134) verzoekt de Kamer onder meer om gedurende zes maanden geen onomkeerbare stappen
te ondernemen en geen nieuwe rijkscoördinatieregeling-meldingen voor windparken groter
dan 100 MW in behandeling te nemen, tenzij de aangevraagde plannen liggen in door
de provincies aangewezen gebieden en/of alle betrokken overheden akkoord zijn met
de plannen.
In lijn met de motie Dikkers worden meldingen voor initiatieven voor windenergieprojecten
groter dan 100 MW buiten de door de bevoegde provincie aangewezen gebieden die zijn
ontvangen na 5 juli 2012 aangehouden. Onderhavige beleidsregels hebben als doel deze
beleidspraktijk vast te leggen en te ondersteunen.
2. De beleidsregels
De beleidsregels strekken ertoe dat meldingen voor nieuwe initiatieven voor windenergieprojecten
groter dan 100 MW die buiten de door de bevoegde provincie aangewezen gebieden liggen
voorlopig worden aangehouden. Voor deze initiatieven wordt de voorbereiding van inpassingsplannen
en omgevingsvergunningen niet ter hand worden genomen noch wordt begonnen met de coördinatie
van de voorbereiding en bekendmaking van op aanvraag of ambtshalve te nemen besluiten.
Ook wordt er tijdelijk geen inpassingsplan vastgesteld of omgevingsvergunning verleend
(of ontwerpbesluiten daartoe ter inzage worden gelegd) voor initiatieven voor windenergieprojecten
groter dan 100 MW buiten de door de bevoegde provincie aangewezen gebieden die voor
5 juli 2012 zijn gemeld, tenzij alle betrokken overheden met een project hebben ingestemd.
De motie Dikkers vraagt de rijkscoördinatieregeling na zes maanden te hervatten, dat
is vanaf 5 januari 2013. De aanhouding van beroepen als boven bedoeld op de toepassing
van de rijkscoördinatieregeling geschiedt evenwel tot 1 februari 2013. Dit biedt desgewenst
de gelegenheid voor debat met de Tweede Kamer over de ontwerp Structuurvisie wind
op land die eind 2012 aan de Tweede Kamer zal worden gestuurd en de afspraken met
het IPO over de verdeling van de 6000 MW aan ruimte voor windenergie over de provincies.
De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
M.J.M. Verhagen