Besluit mandaat, volmacht en machtiging ProRail inzake bevoegdheden Spoorwegwet van de Minister van Infrastructuur en Milieu van 18 september 2012

De Minister van Infrastructuur en Milieu,

Gelet op de artikelen 10:3 en 10:9 van de Algemene wet bestuursrecht;

Gezien de instemming van de President-Directeur van ProRail B.V. d.d. 26 juli 2012;

Besluit:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

minister:

Minister van Infrastructuur en Milieu;

president-directeur:

president-directeur van ProRail;

ProRail:

ProRail B.V., gevestigd te Utrecht;

tracébesluit:

besluit op grond van de Tracéwet tot aanleg of wijziging van een landelijke spoorweg als bedoeld in artikel 1, eerste lid van die wet.

Artikel 2

  • 1. Aan de president-directeur wordt mandaat verleend om namens de minister besluiten te nemen inzake:

    • a. de verlening van vergunningen krachtens artikel 19, eerste lid, van de Spoorwegwet, alsmede de wijziging of intrekking daarvan krachtens artikel 23 van het Besluit spoorweginfrastructuur;

    • b. afwijkende begrenzingen van hoofdspoorwegen krachtens artikel 20, derde lid, van de Spoorwegwet;

    • c. ontheffingen krachtens artikel 21, tweede lid, van de Spoorwegwet;

    • d. ontheffingen krachtens artikel 22, derde lid, van de Spoorwegwet;

    • e. ontheffingen krachtens artikel 40, eerste lid, van het Besluit spoorverkeer met betrekking tot artikel 12, eerste lid, van het Besluit spoorverkeer;

    • f. het bepaalde in artikel 22, derde lid, van het Besluit spoorweginfrastructuur;

    • g. ontheffingen krachtens artikel 39 van de Spoorwegwet 1875;

    • h. vergunningen krachtens artikel 15 van het Reglement dienst hoofd- en lokaalspoorwegen.

  • 2. Aan de president-directeur wordt voorts mandaat verleend om namens de minister besluiten te nemen inzake verzoeken om schadevergoeding op grond van:

    • a. de Regeling nadeelcompensatie Verkeer en Waterstaat 1999, voor zover de verzoeken tot schadevergoeding samenhangen met het nemen van besluiten als bedoeld in het eerste lid;

    • b. de Nadeelcompensatieregeling verleggen kabels en leidingen in en buiten rijkswaterstaatswerken en spoorwegwerken 1999 (NKL 1999), voor zover de verzoeken tot schadevergoeding samenhangen met:

      • 1°. het nemen van besluiten als bedoeld in het eerste lid;

      • 2°. een tracébesluit, voorzover ProRail belast is met de werkzaamheden op grond van het desbetreffende tracébesluit, of

      • 3°. een besluit als bedoeld in het Besluit Infrastructuurfonds en waarvoor ProRail belast is met de uitvoering van werkzaamheden.

  • 3. Aan de president-directeur wordt voorts mandaat verleend om namens de minister besluiten te nemen inzake de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom bij niet tijdig nemen van besluiten krachtens artikel 4:18 van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover dit verband houdt met besluiten die op grond van dit besluit zijn genomen.

  • 4. De president-directeur kan van het hem in het eerste tot en met derde lid verleende mandaat ondermandaat verlenen aan één of meerdere onder hem ressorterende functionarissen.

Artikel 3

  • 1. Aan de president-directeur wordt een volmacht verleend om toepassing te geven aan de Overeenkomst inzake verleggingen van kabels en leidingen buiten beheersgebied (Stcrt. 1999, nr. 97), voorzover de toepassing van deze overeenkomst samenhangt met:

    • 1°. het nemen van besluiten als bedoeld in artikel 2, eerste lid;

    • 2°. een tracébesluit, voorzover ProRail belast is met de werkzaamheden op grond van het desbetreffende tracébesluit, of

    • 3°. een besluit als bedoeld in het Besluit infrastructuurfonds en waarvoor ProRail belast is met de uitvoering van werkzaamheden.

  • 2. De president-directeur kan de in het eerste lid verleende volmacht doorgeven aan één of meerdere onder hem ressorterende functionarissen.

Artikel 4

  • 1. Aan de president-directeur wordt een machtiging verleend om ter voorbereiding van de in artikel 2 bedoelde besluiten de benodigde handelingen te verrichten.

  • 2. De president-directeur kan de in het eerste lid verleende machtiging doorgeven aan één of meerdere onder hem ressorterende functionarissen.

Artikel 5

  • 1. Aan de president-directeur wordt mandaat verleend om namens de minister te beslissen op een bezwaar tegen een besluit als bedoeld in artikel 2, voorzover het besluit waartegen het bezwaar zich richt niet door hem in mandaat is genomen.

  • 2. De president-directeur kan van het in het eerste lid aan hem verleende mandaat ondermandaat verlenen aan één of meerdere onder hem ressorterende functionarissen, voorzover het besluit waartegen het bezwaar zich richt niet door dezelfde functionaris is genomen.

  • 3. Aan de president-directeur wordt tevens een machtiging verleend om ter voorbereiding van de in het eerste lid bedoelde besluiten de benodigde handelingen te verrichten.

  • 4. De president-directeur kan de in het derde lid verleende machtiging doorgeven aan één of meerdere onder hem ressorterende functionarissen.

Artikel 6

  • 1. Aan de president-directeur wordt machtiging verleend de minister te vertegenwoordigen in een procedure bij de bestuursrechter naar aanleiding van een door belanghebbende ingesteld beroep tegen een beslissing als bedoeld in artikel 5 of naar aanleiding van een door een belanghebbende ingesteld hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank en de daartoe benodigde handelingen te verrichten.

  • 2. Aan de president-directeur wordt machtiging verleend om namens de minister hoger beroep in te stellen tegen een uitspraak van de rechtbank inzake een beroep tegen een beslissing als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. De president-directeur kan de machtiging, bedoeld in het eerste en tweede lid, doorgeven aan één of meerdere onder hem ressorterende functionarissen.

  • 4. De gemachtigden, bedoeld in het tweede en derde lid, informeren de Minister voorafgaand aan het instellen van hoger beroep.

Artikel 7

Bij de uitoefening van het mandaat, volmacht en machtiging wordt de in de bijlage bij dit besluit opgenomen algemene instructie en door de minister per geval gegeven instructie in acht genomen.

Artikel 8

Van de verlening van ondermandaat en van het doorgeven van de machtiging en volmacht doet de president-directeur schriftelijk mededeling aan de minister.

Artikel 9

Het Besluit mandaat en machtiging ProRail Spoorwegwet wordt ingetrokken.

Artikel 10

Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 juli 2012.

Artikel 11

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit mandaat, volmacht en machtiging ProRail inzake bevoegdheden Spoorwegwet.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus.

Mededeling

Belanghebbenden kunnen bezwaar maken tegen dit besluit door binnen zes weken na de dag van dagtekening van de Staatscourant waarin dit besluit wordt geplaatst, een bezwaarschrift in te dienen. Het gemotiveerde bezwaarschrift dient te worden gericht aan de Minister van Infrastructuur en Milieu, ter attentie van de Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken, Postbus 20906, 2500 EX Den Haag.

BIJLAGE: ALGEMENE INSTRUCTIE UITOEFENING MANDAAT, VOLMACHT EN MACHTIGING PRORAIL INZAKE BEVOEGDHEDEN SPOORWEGWET

  • 1. In voorkomende gevallen informeert de president-directeur de minister tijdig over het nemen van beslissingen van:

    • 1°. principieel juridische aard;

    • 2°. beleidsmatig principiële aard, of

    • 3°. politiek- of bestuurlijk-gevoelige aard.

    Tevens stelt hij de minister in de gelegenheid hem aanwijzingen te geven. Zo nodig treedt de president-directeur met de minister in overleg. De minister kan in deze gevallen de aanvraag zelf afhandelen of een bijzonder mandaat aan de president-directeur verlenen voor verdere behandeling van de aanvraag onder voorwaarde van naleving van de voor de afhandeling door de minister gegeven instructies.

  • 2. De president-directeur beslist niet op bezwaar gericht tegen besluiten bedoeld in artikel 2, tweede lid, van dit besluit dan nadat ter zake advies is uitgebracht door een commissie bestaande uit:

    • a. twee vertegenwoordigers van ProRail, waarvan één tevens handelend als voorzitter;

    • b. een vertegenwoordiger van het ministerie.

  • 3. Gemandateerden, gevolmachtigden en gemachtigden voeren bij de uitoefening van hun mandaat, volmacht en machtiging een ordentelijke en voor de minister transparante administratie. Het archief van ProRail bevat ten minste afschriften van ieder genomen besluit, van de verslagen van hoorzittingen van bezwaarcommissies en van de processtukken van beroepsprocedures.

  • 4. Gemandateerden, gevolmachtigden en gemachtigden verstrekken desgevraagd alle inlichtingen die betrekking hebben op de uitoefening van het bij dit besluit verleende mandaat, volmacht en machtiging.

  • 5. Het in een document vastleggen van een besluit of handeling, genomen respectievelijk verricht op grond van dit besluit geschiedt op briefpapier van ProRail.

  • 6. Een besluit als bedoeld in de artikelen 2 en 5 van dit besluit vermeldt aan het slot:

    ‘De Minister van Infrastructuur en Milieu,

    namens deze:’

    gevolgd door de functieaanduiding, de handtekening en de naam.

TOELICHTING

Algemeen

Dit besluit heeft tot doel voor een aantal bevoegdheden en taken van de Minister van Infrastructuur en Milieu op grond van de Spoorwegwet, de Spoorwegwet 1875 en de daarop gebaseerde regelgeving, aan de beheerder van de hoofdspoorweginfrastructuur, ProRail B.V., mandaat, volmacht en machtiging te verlenen. Dit besluit vervangt het Besluit mandaat en machtiging ProRail Spoorwegwet. Deze vervanging is noodzakelijk vanwege onder ander het van kracht worden van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen en het doorvoeren van enkele technische wijzigingen met betrekking tot het toepassen van nadeelcompensatieregelingen, zoals de Nadeelcompensatieregeling verleggen kabels en leidingen in en buiten rijkswaterstaatswerken en spoorwegwerken 1999 (NKL 1999).

Met dit besluit worden bevoegdheden gemandateerd tot het nemen van besluiten namens de Minister van Infrastructuur en Milieu tot het verlenen, wijzigen, intrekken en weigeren van vergunningen en ontheffingen alsmede het beslissen op bezwaarschriften tegen die besluiten. Dit betreft de bevoegdheid om besluiten te nemen op basis van de artikelen 19 tot en met 22 van de Spoorwegwet, artikel 40 van het Besluit spoorverkeer en de artikelen 22, derde lid, en 23 van het Besluit spoorweginfrastructuur, alsmede de bevoegdheid om te beslissen op bezwaarschriften. Daarnaast betreft het de bevoegdheid om besluiten te nemen op basis van artikel 39 van de Spoorwegwet 1875 en artikel 15 van het Reglement dienst hoofd- en lokaalspoorwegen. Tevens wordt mandaat en volmacht verleend om toepassing te geven aan nadeelcompensatieregelingen van de Minister van Infrastructuur en Milieu, voor zover toepassing van deze regelingen voortvloeit uit het nemen van besluiten op grond van de Spoorwegwet of de Spoorwegwet 1875 waarvoor in dit besluit mandaat wordt verleend.

De president-directeur van ProRail heeft een mogelijkheid tot ondermandaat en het doorgeven van de volmacht en machtiging aan onder hem ressorterende medewerkers (zie de artikelen 2, vierde lid, 3, tweede lid en 4, tweede lid). Van de verlening van ondermandaat en van het doorgeven van de machtiging en volmacht doet de president-directeur schriftelijk mededeling aan de Minister (zie artikel 8).

De president-directeur van ProRail is niet ondergeschikt aan de Minister van Infrastructuur en Milieu, maar neemt de besluiten die vallen onder het gegeven mandaat namens de Minister van Infrastructuur en Milieu. Omdat de president-directeur van ProRail niet ondergeschikt is aan de Minister van Infrastructuur en Milieu is een expliciete acceptatie van het mandaat vereist op grond van artikel 10:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Deze instemming is verkregen bij brief van 26 juli 2012.

Algemene instructie

De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft de mogelijkheid tot het geven van instructies in concrete gevallen. Daarnaast is in de bijlage bij dit besluit een algemene instructie opgenomen. Zo informeert de president-directeur de Minister van Infrastructuur en Milieu tijdig over het nemen van beslissingen van principieel juridische aard, beleidsmatig principiële aard en politiek- of bestuurlijk-gevoelige aard. Tevens stelt hij de Minister van Infrastructuur en Milieu in de gelegenheid hem in dat kader aanwijzingen te geven. Zo nodig treedt de president-directeur met de Minister van Infrastructuur en Milieu in overleg. De uitkomst van dit overleg kan zijn dat de president-directeur in het voorliggende geval geen gebruik zal of mag maken van het aan hem verleende mandaat. Wat betreft de toepassing van artikel 2, tweede lid, van dit besluit, geldt dat bij de beslissing op bezwaar een vertegenwoordiger van de Minister van Infrastructuur en Milieu deel uit maakt van de in te stellen bezwaarcommissie. Dit dient ter bevordering van een uniform schadevergoedingsbeleid van de Minister van Infrastructuur en Milieu bij de toepassing van de nadeelcompensatieregelingen waartoe aan de president-directeur mandaat is verleend.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus.

Naar boven