Mandaatbesluit BZK 2012

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel;

Gelet op de Algemene wet bestuursrecht;

Mede gelet op de Comptabiliteitswet 2011 en het Besluit privaatrechtelijke rechtshandelingen 1996;

Mede gelet op het Koninklijk besluit van 18 oktober 1988, houdende regeling van de functie en verantwoordelijkheid van de Secretaris-generaal;

Besluiten vast te stellen het navolgende Mandaatbesluit:

HOOFDSTUK 1. BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1.1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. Ministerie:

het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

b. Minister:

de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dan wel de Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, afhankelijk van het beleidsterrein;

c. stuk:

een schriftelijk stuk dat een besluit inhoudt of een ander schriftelijk stuk dat wordt toegerekend aan de Minister;

d. diensthoofd:

een directeur-generaal, het hoofd van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst of de hoofddirecteur van de Dienst Concernstaf en Bedrijfsvoering;

e. algemeen directeur:

de hoofddirecteur Immigratie en Naturalisatiedienst of de algemeen directeur van de dienst Terugkeer en Vertrek;

f. directeur:

de leidinggevende werkzaam binnen een in het Organisatiebesluit BZK 2012 genoemd dienstonderdeel die rechtstreeks ressorteert onder een directeur-generaal, het hoofd van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst of de hoofddirecteur van de Dienst Concernstaf en Bedrijfsvoering. In het kader van dit besluit worden ook aangemerkt als directeur de rechtstreeks onder de hoofddirecteur IND of de Algemeen directeur DT&V ressorterende functionarissen;

g. mandaat:

de bevoegdheid om namens de Minister besluiten te nemen en stukken af te doen en te ondertekenen;

h. werkterrein:

de taken van de betreffende functionaris en zijn dienstonderdeel overeenkomstig het Organisatiebesluit BZK 2012 en de daarop gebaseerde besluiten.

Artikel 1.2

Voor de toepassing van dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt met de verlening van mandaat gelijkgesteld de verlening van:

  • a. volmacht: de bevoegdheid om namens de Minister voor de Staat privaatrechtelijke rechtshandelingen te verrichten;

  • b. machtiging: de bevoegdheid om namens de Minister handelingen te verrichten die noch een besluit noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn.

HOOFDSTUK 2. UITZONDERINGEN MANDAAT

Artikel 2.1

  • 1. Mandaat wordt niet verleend met betrekking tot:

    • a. het vaststellen van een algemeen verbindend voorschrift;

    • b. het beslissen op een bezwaarschrift tegen een besluit dat persoonlijk door de Minister onderscheidenlijk de Secretaris-generaal is genomen;

    • c. het beslissen op een beroepschrift;

    • d. het instellen van een agentschap of baten-lastendienst bij het Ministerie;

    • e. het oprichten van een rechtspersoon;

    • f. het geven van aanwijzingen aan een ander bestuursorgaan op grond van een wettelijk voorschrift;

    • g. het toepassen van aanwijzing 3 van de Aanwijzingen inzake externe contacten van rijksambtenaren;

    • h. het vaststellen van de organisatie van het Ministerie, bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Coördinatiebesluit organisatie en bedrijfsvoering rijksdienst 2011;

    • i. de verantwoordelijkheid voor departementale verwerking van persoonsgegevens;

    • j. het uitoefenen van de op grond van departementale regelgeving aan de Minister voorbehouden bevoegdheden met betrekking tot vertrouwensfuncties en veiligheidsonderzoeken;

    • k. het instellen van een adviescommissie of klachtencommissie waarvan de voorzitter geen deel uitmaakt van het Ministerie en niet werkzaam is onder verantwoordelijkheid van de Minister, en het benoemen en ontslaan van de (plaatsvervangend) voorzitter en (plaatsvervangend) leden van die commissie;

    • l. het benoemen en ontslaan van departementale vertrouwenspersonen;

    • m. het verlenen van goedkeuring aan, het schorsen of het vernietigen van, dan wel het onthouden van goedkeuring aan besluiten van een ander bestuursorgaan;

    • n. het definitief buiten invordering stellen onderscheidenlijk kwijtschelden van vorderingen op derden vanaf door de Minister van Financiën vastgestelde grensbedragen;

    • o. het definitief vaststellen van een sectorale arbeidsvoorwaardenovereenkomst waarvoor de Minister verantwoordelijk is;

    • p. een stuk dat bij de ontvanger de indruk kan wekken dat de ondertekenaar persoonlijk een beslissing neemt die door de Minister behoort te worden genomen;

    • q. politieke of maatschappelijke aangelegenheden van principiële aard.

  • 2. Lid 1 sub c is niet van toepassing op het beslissen op een beroepschrift in het kader van de Vreemdelingenwet 2000.

Artikel 2.2

  • 1. Mandaat wordt eveneens niet verleend met betrekking tot het afdoen en ondertekenen van stukken aan:

    • a. de Koningin;

    • b. de Raad van Ministers (van het Koninkrijk) en daaruit gevormde onderraden en commissies;

    • c. de voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal en de voorzitters van uit de Kamers gevormde commissies;

    • d. een minister of een staatssecretaris;

    • e. de Raad van State (van het Koninkrijk);

    • f. de Algemene Rekenkamer;

    • g. de Nationale Ombudsman;

    • h. de Gouverneurs van Aruba, Curaçao en Sint Maarten;

    • i. de Ministers van Aruba, Curaçao en Sint Maarten;

    • j. de Gevolmachtigde Ministers van Aruba, Curaçao en Sint Maarten;

    • k. de besturen van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

    • l. buitenlandse autoriteiten, in rang gelijk aan of hoger dan een minister of een staatssecretaris.

    tenzij het een stuk betreft van louter informatieve of administratieve aard, dan wel het een aangelegenheid betreft van ondergeschikt beleidsmatig of politiek belang.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan in bijzondere gevallen voor bepaalde aangelegenheden door de Minister aan de Secretaris-generaal of een diensthoofd of algemeen directeur mandaat worden verleend.

HOOFDSTUK 3. SECRETARIS-GENERAAL

Paragraaf 1. Mandaat Secretaris-generaal

Artikel 3.1

Aan de Secretaris-generaal wordt mandaat verleend ten aanzien van aangelegenheden die, gelet op het koninklijk besluit van 18 oktober 1988, houdende regeling van de functie en verantwoordelijkheid van de Secretaris-generaal, behoren tot het werkterrein van de Secretaris-generaal en die, onverminderd het bepaalde in dit besluit, redelijkerwijs niet behoren te worden voorgelegd aan de Minister.

Artikel 3.2

Onverminderd het bepaalde in dit besluit heeft het mandaat van de Secretaris-generaal in ieder geval betrekking op:

  • a. het werkterrein van de functionarissen en organisatieonderdelen van het Ministerie, met uitzondering van de taken, genoemd in het Organisatiebesluit Bureau Algemene Bestuursdienst;

  • b. het beleid en beheer inzake alle aspecten van de bedrijfsvoering van het Ministerie met inbegrip van aangelegenheden op organisatorisch, personeel, financieel en materieel gebied;

  • c. het vaststellen van de formatie van het Ministerie, bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Coördinatiebesluit organisatie en bedrijfsvoering rijksdienst 2011;

  • d. het rechtstreeks leiding geven aan de diensthoofden en overige rechtstreeks onder de Secretaris-generaal ressorterende functionarissen, voor zover ten aanzien van de directeur-generaal voor de Algemene Bestuursdienst niet anders is bepaald;

  • e. het nader vaststellen van de inrichting van de onder de directeuren-generaal, het hoofd van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst en de hoofddirecteur van de Dienst Concernstaf en Bedrijfsvoering ressorterende dienstonderdelen op grond van het Organisatiebesluit BZK 2012;

  • f. aangelegenheden die op grond van bovendepartementale regelgeving of afspraken op centraal departementaal niveau dienen te worden afgehandeld;

  • g. het beslissen op bezwaarschriften, anders dan bedoeld in artikel 4.9;

  • h. het optreden als gemachtigd ambtenaar in de zin van departementale regelgeving met betrekking tot de uitvoering van de Wet openbaarheid van bestuur;

  • i. het behandelen van klachten ingevolge een wettelijke regeling met betrekking tot klachtrecht, waarover door een commissie wordt gerapporteerd of geadviseerd;

  • j. het vertegenwoordigen van de Minister in het departementaal overleg met de centrales van verenigingen van ambtenaren, bedoeld in artikel 113 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement;

  • k. personele beheersbeslissingen op grond van het Besluit financiën en personeel Kabinetten van de Gouverneurs ten aanzien van de directeuren van de Kabinetten van de Gouverneurs van Aruba, Curaçao en Sint Maarten;

  • l. de verantwoordelijkheid voor het beheer van de archiefbescheiden bij het Ministerie op grond van de geldende regelgeving;

  • m. het vertegenwoordigen van de Minister namens de Staat in gerechtelijke procedures waarbij het Ministerie is betrokken;

  • n. het vaststellen van beleidsregels en circulaires met betrekking tot de aangelegenheden, bedoeld in dit artikel;

  • o. het beslissen op bezwaarschriften tegen de door het hoofd van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst genomen besluiten met betrekking tot aanvragen als bedoeld in hoofdstuk 4 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002.

Paragraaf 2. Beperkingen mandaat Secretaris-generaal

Artikel 3.3
  • 1. Het mandaat van de Secretaris-generaal is niet van toepassing op het nemen van besluiten en het afdoen en ondertekenen van stukken met betrekking tot beslissingen ten aanzien van de directeur-generaal voor de Algemene Bestuursdienst, voor zover deze samenhangen met de taken, genoemd in het Organisatiebesluit Bureau Algemene Bestuursdienst.

  • 2. Het mandaat van de Secretaris-generaal is evenmin van toepassing op de bevoegdheden die zijn toegedeeld aan het bestuur en de voorzitter van de huurcommissie.

Paragraaf 3. Ondermandaat en plaatsvervanging

Artikel 3.4
  • 1. De Secretaris-generaal is, voor zover niet anders is bepaald, bevoegd tot het verlenen van ondermandaat aan onder hem ressorterende functionarissen ten aanzien van aangelegenheden op het werkterrein van deze functionarissen, respectievelijk tot het beperken of het intrekken daarvan.

  • 2. De Secretaris-generaal kan, voor zover niet anders is bepaald, bij het verlenen van ondermandaat tevens de bevoegdheid toekennen tot het verlenen van ondermandaat aan een rechtstreeks onder de gemandateerde ressorterende functionaris of in bijzondere gevallen aan een andere functionaris, ten aanzien van aangelegenheden op het werkterrein van die functionaris.

  • 3. De Secretaris-generaal is bevoegd om in bijzondere gevallen, naast of in plaats van deze paragraaf, mondeling of schriftelijk ondermandaat te verlenen aan een onder hem ressorterende functionaris voor een bepaald geval, met inachtneming van artikel 1, derde lid, van het Besluit privaatrechtelijke rechtshandelingen 1996.

Artikel 3.5

De Secretaris-generaal verleent ondermandaat bij schriftelijk besluit, met uitzondering van de in artikel 3.4, derde lid, beschreven situatie, na advies van de directeur Constitutionele Zaken en Wetgeving, de directeur Financieel-economische Zaken en de directeur Personeel en Organisatie.

Artikel 3.6
  • 1. Bij tijdelijke afwezigheid of verhindering van de Secretaris-generaal worden diens taken volledig uitgeoefend door de directeur-generaal, die bij schriftelijk besluit van de Secretaris-generaal in overeenstemming met de Minister is aangewezen als eerste plaatsvervanger.

  • 2. Bij gelijktijdige tijdelijke afwezigheid of verhindering van de Secretaris-generaal en de eerste plaatsvervanger, als in het eerste lid bedoeld, worden de taken van de Secretaris-generaal volledig uitgeoefend door de directeur-generaal die bij schriftelijk besluit van de Secretaris-generaal in overeenstemming met de Minister is aangewezen als tweede plaatsvervanger.

  • 3. Bij gebreke van voornoemd besluit of bij afwezigheid van de aangewezen directeuren-generaal is een van de directeuren-generaal, met uitzondering van de directeur-generaal voor de Algemene Bestuursdienst, naar anciënniteit van de benoeming in de functie van directeur-generaal, met de plaatsvervanging belast.

HOOFDSTUK 4. DIENSTHOOFDEN

Paragraaf 1. Mandaat diensthoofden

Artikel 4.1

Aan het diensthoofd wordt mandaat verleend ten aanzien van aangelegenheden die behoren tot het werkterrein van het diensthoofd en die, onverminderd het bepaalde in dit besluit, redelijkerwijs niet behoren te worden voorgelegd aan een hoger bevoegd gezag.

Artikel 4.2

Onverminderd het bepaalde in dit besluit, heeft het mandaat van het diensthoofd in ieder geval betrekking op:

  • a. het werkterrein van het diensthoofd en de onder het diensthoofd ressorterende functionarissen en dienstonderdelen en het uitoefenen van integraal management dienaangaande met inbegrip van aangelegenheden op organisatorisch, personeel, financieel en materieel gebied;

  • b. het vaststellen van de capaciteitsplannen binnen de door de Secretaris-generaal vastgestelde formatie van de onder de diensthoofden ressorterende dienstonderdelen;

  • c. het leiding geven aan de rechtstreeks onder het diensthoofd ressorterende functionarissen;

  • d. het optreden als bestuurder in de zin van de Wet op de ondernemingsraden in het overleg met de ondernemingsraad van de onder het diensthoofd ressorterende dienstonderdelen, voor zover niet een onder het diensthoofd ressorterende functionaris als zodanig optreedt;

  • e. het vertegenwoordigen van de Minister namens de Staat in gerechtelijke procedures waarbij het dienstonderdeel is betrokken;

  • f. het vaststellen van beleidsregels en circulaires met betrekking tot aangelegenheden op het werkterrein van het diensthoofd;

  • g. het beheer van de archiefbescheiden van de onder het diensthoofd ressorterende dienstonderdelen op grond van de desbetreffende departementale regelgeving;

  • h. het afnemen van de eed of de belofte van ambtenaren die worden aangesteld bij een onder het diensthoofd ressorterend dienstonderdeel;

  • i. het beslissen op bezwaarschriften gericht tegen besluiten inzake aangelegenheden die behoren tot zijn werkterrein, met inbegrip van de personele bezwaren, anders dan bedoeld in artikel 4.9, en met uitzondering van die besluiten die door de Minister, de Secretaris-generaal of het diensthoofd zijn genomen, onverminderd artikel 4.3 en voor zover in wet- en regelgeving niet anders is bepaald;

  • j. het inschakelen van de Landsadvocaat voor ondersteuning of vertegenwoordiging van het Ministerie.

Paragraaf 2. Bijzonder mandaat diensthoofden

Artikel 4.3
  • 1. Het mandaat van het hoofd van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst omvat tevens de bevoegdheid om te besluiten op aanvragen als bedoeld in hoofdstuk 4 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op bezwaarschriften dienaangaande.

Artikel 4.4

Het mandaat van de directeur-generaal Bestuur en Koninkrijksrelaties omvat tevens:

  • a. de leiding van het overleg met de centrales van overheidspersoneel en de overheidswerkgevers of verenigingen van overheidswerkgevers, bedoeld in de Regeling overleg Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid;

  • b. de bevoegdheid om te beslissen op bezwaarschriften tegen namens de Minister genomen besluiten met betrekking tot de uitvoering van de begroting voor Koninkrijksrelaties, met uitzondering van besluiten die door de Minister, de Secretaris-generaal of de directeur-generaal Bestuur en Koninkrijksrelaties zijn genomen.

Artikel 4.5

Het mandaat van de directeur-generaal Organisatie en Bedrijfsvoering Rijk omvat tevens de leiding van het overleg met de Sectorcommissie overleg rijkspersoneel, genoemd in het Algemeen Rijksambtenarenreglement.

Artikel 4.6

Het mandaat van de directeur-generaal Vreemdelingenzaken omvat tevens het beslissen op verzoeken om informatie, als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling openbaarheid van bestuur Binnenlandse Zaken.

Artikel 4.7

Het mandaat van de directeur-generaal Wonen, Bouwen en Integratie omvat tevens het beslissen op verzoeken om informatie, als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling openbaarheid van bestuur Binnenlandse Zaken.

Artikel 4.8

Het mandaat van de directeur-generaal Rijksgebouwendienst omvat tevens het beslissen op verzoeken om informatie, als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling openbaarheid van bestuur Binnenlandse Zaken.

Artikel 4.9
  • 1. Het mandaat om te beslissen op bezwaarschriften tegen besluiten met betrekking tot een personele aangelegenheid wordt, voor zover wordt besloten tot herroeping van het bestreden besluit zonder dat het bezwaar is voorgelegd aan de Bezwarenadviescommissie personele aangelegenheden dan wel wanneer wordt besloten in afwijking van het advies van deze commissie, uitgeoefend door de hoofddirecteur Dienst Concernstaf en Bedrijfsvoering.

  • 2. Het mandaat om de Minister namens de Staat in gerechtelijke procedures met betrekking tot een personele aangelegenheid te vertegenwoordigen wordt uitgeoefend door de hoofddirecteur Concernstaf en Bedrijfsvoering.

Paragraaf 3. Beperkingen mandaat diensthoofden

Artikel 4.10

Het mandaat van het diensthoofd is niet van toepassing op het nemen van besluiten en het afdoen en ondertekenen van stukken met betrekking tot:

  • a. de onderdeeloverstijgende kaders van het beleid en beheer inzake alle aspecten van de bedrijfsvoering van het Ministerie met inbegrip van aangelegenheden op organisatorisch, personeel, financieel en materieel gebied en aangelegenheden met betrekking tot het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen;

  • b. het nader vaststellen van de inrichting van de onder de diensthoofden ressorterende dienstonderdelen op basis van het Organisatiebesluit BZK 2012;

  • c. aangelegenheden die op grond van bovendepartementale regelgeving of afspraken op centraal departementaal niveau dienen te worden afgehandeld;

  • d. het vertegenwoordigen van de Minister in het departementaal overleg met de centrales van verenigingen van ambtenaren, bedoeld in artikel 113 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement;

  • e. personele beheersbeslissingen op grond van het Besluit financiën en personeel Kabinetten van de Gouverneurs ten aanzien van de directeuren van de Kabinetten van de Gouverneurs van Aruba, Curaçao en Sint Maarten;

  • f. het optreden als gemachtigd ambtenaar in de zin van departementale regelgeving met betrekking tot de uitvoering van de Wet openbaarheid van bestuur;

  • g. het optreden als bevoegd gezag als bedoeld in het Besluit melden vermoeden van misstand bij Rijk en Politie;

  • h. het verlenen van ontslag aan een ambtenaar op grond van artikel 125e van de Ambtenarenwet;

  • i. het vaststellen en ondertekenen van beleidsregels en circulaires met betrekking tot de aangelegenheden, bedoeld in dit artikel;

  • j. het toekennen van vergoeding van representatiekosten op grond van het Besluit vergoeding representatiekosten rijkspersoneel.

Artikel 4.11
  • 1. Het mandaat van het diensthoofd met betrekking tot het aangaan van financiële verplichtingen en het doen van uitgaven is beperkt tot het budget dat aan het diensthoofd ter beschikking is gesteld op basis van een door de Secretaris-generaal en de directeur Financieel-economische Zaken goedgekeurde budgettaire uitwerking van dat deel van de begroting waarvoor het diensthoofd verantwoordelijk is.

  • 2. Het diensthoofd is bevoegd om in afwijking van het eerste lid financiële verplichtingen aan te gaan en uitgaven te doen, voor zover aan hem daartoe uitdrukkelijk en schriftelijk mandaat is verleend door de Minister of de Secretaris-generaal, met instemming van de directeur Financieel-economische Zaken.

  • 3. In afwijking van het eerste en het tweede lid geldt voor het diensthoofd van een baten-lastendienst dat hij verantwoordelijk is voor een kostendekkende exploitatie binnen de afspraken die hij met de eigenaar en de opdrachtgevers heeft gemaakt.

Paragraaf 4. Ondermandaat en plaatsvervanging

Artikel 4.12
  • 1. Het diensthoofd is, voor zover niet anders is bepaald, bevoegd tot het verlenen van ondermandaat aan onder hem ressorterende functionarissen ten aanzien van aangelegenheden op het werkterrein van deze functionarissen, respectievelijk tot het beperken of het intrekken daarvan.

  • 2. Het diensthoofd kan bij toepassing van de bevoegdheid tot het verlenen van ondermandaat, bedoeld in het eerste lid, afwijken van hetgeen in dit besluit is bepaald over het mandaat van de algemeen directeur of de directeur, met uitzondering van het bepaalde in artikel 6.7.

  • 3 Het diensthoofd is bevoegd om in bijzondere gevallen, naast of in plaats van het bepaalde in het eerste en tweede lid, mondeling of schriftelijk ondermandaat te verlenen aan een onder hem ressorterende functionaris voor een bepaald geval, met inachtneming van artikel 1, derde lid, van het Besluit privaatrechtelijke rechtshandelingen 1996.

  • 4. Het diensthoofd kan, voor zover niet anders is bepaald, bij het verlenen van ondermandaat tevens de bevoegdheid toekennen tot het verlenen van ondermandaat aan een rechtstreeks onder de gemandateerde ressorterende functionaris of in bijzondere gevallen aan een andere functionaris, ten aanzien van aangelegenheden op het werkterrein van de functionaris.

Artikel 4.13

Het diensthoofd verleent ondermandaat bij schriftelijk besluit, in overeenstemming met de Secretaris-generaal en na advies van de directeur Financieel-economische Zaken en de directeur Personeel en Organisatie.

Artikel 4.14
  • 1. Bij tijdelijke afwezigheid of verhindering van het diensthoofd worden diens taken volledig uitgeoefend door het plaatsvervangend diensthoofd.

  • 2. De aanwijzing van een plaatsvervangend diensthoofd geschiedt door het diensthoofd met inachtneming van het Organisatiebesluit BZK 2012 en in overeenstemming met de Secretaris-generaal.

  • 3. Bij gelijktijdige tijdelijke afwezigheid of verhindering van het diensthoofd en het plaatsvervangend diensthoofd worden de taken van het diensthoofd bij wijze van plaatsvervanging volledig uitgeoefend door de functionaris die daartoe door het diensthoofd in overeenstemming met de Secretaris-generaal is aangewezen.

HOOFDSTUK 5. ALGEMEEN DIRECTEUREN

Paragraaf 1. Mandaat algemeen directeuren

Artikel 5.1

Aan de algemeen directeur wordt mandaat verleend ten aanzien van aangelegenheden die behoren tot het werkterrein van de algemeen directeur en die, onverminderd het bepaalde in dit besluit, redelijkerwijs niet behoren te worden voorgelegd aan een hoger bevoegd gezag.

Artikel 5.2

Onverminderd het bepaalde in dit besluit, heeft het mandaat van de algemeen directeur, voor zover het betreft de uitvoering van het primaire proces bij de desbetreffende organisatieonderdelen, ieder geval betrekking op:

  • a. het werkterrein van de algemeen directeur en de onder de algemeen directeur ressorterende functionarissen en organisatieonderdelen en het uitoefenen van integraal management dienaangaande met inbegrip van aangelegenheden op organisatorisch, personeel, financieel en materieel gebied;

  • b. het vaststellen van de capaciteitsplannen binnen de door de Secretaris-generaal vastgestelde formatie van de onder de algemeen directeur ressorterende organisatieonderdelen;

  • c. het leiding geven aan de rechtstreeks onder de algemeen directeur ressorterende functionarissen;

  • d. het optreden als bestuurder in de zin van de Wet op de ondernemingsraden in het overleg met de ondernemingsraad van de onder de algemeen directeur ressorterende organisatieonderdelen, voor zover niet een onder de algemeen directeur ressorterende functionaris als zodanig optreedt;

  • e. het vertegenwoordigen van de Minister namens de Staat in gerechtelijke procedures waarbij het organisatieonderdeel is betrokken;

  • f. het vaststellen van beleidsregels en circulaires met betrekking tot aangelegenheden op het werkterrein van de algemeen directeur;

  • g. het beheer van de archiefbescheiden van de onder de algemeen directeur ressorterende organisatieonderdelen op grond van de desbetreffende departementale regelgeving;

  • h. het afnemen van de eed of de belofte van ambtenaren die worden aangesteld bij een onder de algemeen directeur ressorterend organisatieonderdeel;

  • i. het beslissen op bezwaarschriften gericht tegen besluiten inzake aangelegenheden die behoren tot zijn werkterrein, met inbegrip van de personele bezwaren, anders dan bedoeld in artikel 4.9, en met uitzondering van die besluiten die door de Minister, de Secretaris-generaal, het diensthoofd of de algemeen directeur zijn genomen, onverminderd artikel 4.3 en voor zover in wet- en regelgeving niet anders is bepaald;

  • j. het inschakelen van de Landsadvocaat voor ondersteuning of vertegenwoordiging van het Ministerie.

Paragraaf 2. Beperkingen mandaat algemeen directeuren

Artikel 5.3

Het mandaat van de algemeen directeur is niet van toepassing op het nemen van besluiten en het afdoen en ondertekenen van stukken met betrekking tot:

  • a. de onderdeeloverstijgende kaders van het beleid en beheer inzake alle aspecten van de bedrijfsvoering van het Ministerie met inbegrip van aangelegenheden op organisatorisch, personeel, financieel en materieel gebied en aangelegenheden met betrekking tot het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen;

  • b. het nader vaststellen van de inrichting van de onder de diensthoofden ressorterende dienstonderdelen op basis van het Organisatiebesluit BZK 2012;

  • c. aangelegenheden die op grond van bovendepartementale regelgeving of afspraken op centraal departementaal niveau dienen te worden afgehandeld;

  • d. het vertegenwoordigen van de Minister in het departementaal overleg met de centrales van verenigingen van ambtenaren, bedoeld in artikel 113 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement;

  • e. personele beheersbeslissingen op grond van het Besluit financiën en personeel Kabinetten van de Gouverneurs ten aanzien van de directeuren van de Kabinetten van de Gouverneurs van Aruba, Curaçao en Sint Maarten;

  • f. het optreden als gemachtigd ambtenaar in de zin van departementale regelgeving met betrekking tot de uitvoering van de Wet openbaarheid van bestuur;

  • g. het optreden als bevoegd gezag als bedoeld in de Regeling procedure inzake het omgaan met een vermoeden van een misstand;

  • h. het verlenen van ontslag aan een ambtenaar op grond van artikel 125e van de Ambtenarenwet;

  • i. het vaststellen en ondertekenen van beleidsregels en circulaires met betrekking tot de aangelegenheden, bedoeld in dit artikel;

  • j. het toekennen van vergoeding van representatiekosten op grond van het Besluit vergoeding representatiekosten rijkspersoneel.

Artikel 5.4
  • 1. Het mandaat van de algemeen directeur met betrekking tot het aangaan van financiële verplichtingen en het doen van uitgaven is beperkt tot het budget dat aan de algemeen directeur ter beschikking is gesteld op basis van een door de Secretaris-generaal en de directeur Financieel-economische Zaken goedgekeurde budgettaire uitwerking van dat deel van de begroting waarvoor het diensthoofd verantwoordelijk is.

  • 2. De algemeen directeur is bevoegd om in afwijking van het eerste lid financiële verplichtingen aan te gaan en uitgaven te doen, voor zover aan hem daartoe uitdrukkelijk en schriftelijk mandaat is verleend door de Minister of de Secretaris-generaal, met instemming van de directeur Financieel-economische Zaken.

  • 3. In afwijking van het eerste en het tweede lid geldt voor de algemeen directeur van een baten-lastendienst dat hij verantwoordelijk is voor een kostendekkende exploitatie binnen de afspraken die hij met opdrachtgevers en de eigenaar heeft gemaakt.

Paragraaf 3. Ondermandaat en plaatsvervanging

Artikel 5.5
  • 1. De algemeen directeur is, voor zover niet anders is bepaald, bevoegd tot het verlenen van ondermandaat aan onder hem ressorterende functionarissen ten aanzien van aangelegenheden op het werkterrein van deze functionarissen, respectievelijk tot het beperken of het intrekken daarvan.

  • 2. De algemeen directeur kan bij toepassing van de bevoegdheid tot het verlenen van ondermandaat, bedoeld in het eerste lid, afwijken van hetgeen in dit besluit is bepaald over het mandaat van de directeur, met uitzondering van het bepaalde in artikel 6.7.

  • 3. De algemeen directeur is bevoegd om in bijzondere gevallen, naast of in plaats van het bepaalde in het eerste en tweede lid, mondeling of schriftelijk ondermandaat te verlenen aan een onder hem ressorterende functionaris voor een bepaald geval, met inachtneming van artikel 1, derde lid, van het Besluit privaatrechtelijke rechtshandelingen 1996.

  • 4. De algemeen directeur kan, voor zover niet anders is bepaald, bij het verlenen van ondermandaat tevens de bevoegdheid toekennen tot het verlenen van ondermandaat aan een rechtstreeks onder de gemandateerde ressorterende functionaris of in bijzondere gevallen aan een andere functionaris, ten aanzien van aangelegenheden op het werkterrein van de functionaris.

Artikel 5.6

De algemeen directeur verleent ondermandaat bij schriftelijk besluit, in overeenstemming met het diensthoofd en na advies van de directeur Financieel-economische Zaken en de directeur Personeel en Organisatie.

Artikel 5.7
  • 1. Bij tijdelijke afwezigheid of verhindering van de algemeen directeur worden diens taken volledig uitgeoefend door de plaatsvervangend algemeen directeur.

  • 2. De aanwijzing van een plaatsvervangend algemeen directeur geschiedt door de algemeen directeur met inachtneming van het Organisatiebesluit BZK 2012 en in overeenstemming met het diensthoofd.

  • 3. Bij gelijktijdige tijdelijke afwezigheid of verhindering van de algemeen directeur en de plaatsvervangend algemeen directeur worden de taken van de algemeen directeur bij wijze van plaatsvervanging volledig uitgeoefend door de functionaris die daartoe door de algemeen directeur in overeenstemming met het diensthoofd is aangewezen.

HOOFDSTUK 6. DIRECTEUREN

Paragraaf 1. Mandaat directeuren

Artikel 6.1

Aan de directeur wordt mandaat verleend ten aanzien van aangelegenheden die behoren tot het werkterrein van de directeur en die, onverminderd dit besluit, redelijkerwijs niet behoren te worden voorgelegd aan een hoger bevoegd gezag.

Artikel 6.2

Onverminderd dit besluit, heeft het mandaat van de directeur in ieder geval betrekking op:

  • a. het werkterrein van de directeur en de onder de directeur ressorterende functionarissen en dienstonderdelen en het uitoefenen van integraal management dienaangaande met inbegrip van aangelegenheden op organisatorisch, personeel, financieel en materieel gebied;

  • b. het leiding geven aan de rechtstreeks onder de directeur ressorterende functionarissen;

  • c. het optreden als bestuurder in de zin van de Wet op de ondernemingsraden in het overleg met de ondernemingsraad van het desbetreffende dienstonderdeel, voor zover het diensthoofd of de algemeen directeur niet als zodanig optreedt;

  • d. het vertegenwoordigen van de Minister namens de Staat in gerechtelijke procedures waarbij het dienstonderdeel is betrokken;

  • e. het afnemen van de eed of de belofte van ambtenaren bij het dienstonderdeel waarover de directeur de leiding voert voor zover het een buitendienst, agentschap of baten-lastendienst betreft.

  • f. het beslissen op bezwaarschriften gericht tegen besluiten inzake aangelegenheden die behoren tot zijn werkterrein, met inbegrip van de personele bezwaren, anders dan bedoeld in artikel 4.9, en met uitzondering van die besluiten die door de Minister, de Secretaris-generaal, het diensthoofd, de algemeen directeur of de directeur zijn genomen, voor zover in wet- en regelgeving niet anders is bepaald.

Paragraaf 2. Bijzonder mandaat directeuren

Artikel 6.3

De directeur Financieel-economische Zaken is bevoegd:

  • a. tot het af doen en ondertekenen van stukken in verband met de uitvoering van artikel 21 van de Comptabiliteitswet 2001 en het Besluit taak FEZ;

  • b. tot het geven van instructies aan de onderdelen die verantwoordelijk zijn voor de financiële bedrijfsvoering en control;

  • c. tot het inhoudelijk aansturen van onderdelen die zijn betrokken bij het bewaken van en adviseren over de uitvoering van de bedrijfsvoering in brede zin;

  • d. tot het met inachtneming van dit besluit tekenen en afdoen van stukken met betrekking tot het werkterrein van de hoofddirecteur van de Dienst Concernstaf en Bedrijfsvoering.

Artikel 6.4

De directeur Personeel en Organisatie is met inachtneming van dit besluit bevoegd:

  • a. tot het ondertekenen van procedurele stukken in het kader van de behandeling van bezwaarschriften tegen besluiten van of namens de Minister met betrekking tot een personele aangelegenheid;

  • b. tot het inschakelen van de Landsadvocaat voor ondersteuning of vertegenwoordiging van het Ministerie inzake rechtspositionele vraagstukken;

  • c. tot het ondertekenen van brieven met betrekking tot het voeren van de salarisadministratie bij de directie;

  • d. tot het afdoen en ondertekenen van stukken met betrekking tot het aangaan van raamovereenkomsten inzake organisatie-advisering, opleiding, scholing, training en assessments bij het Ministerie, en overeenkomsten inzake departementale vervoersregelingen, arbeidsomstandigheden, bedrijfsmaatschappelijk werk en kinderopvang;

  • e. tot het afdoen en ondertekenen van stukken met betrekking tot de vergoeding van representatiekosten op grond van het Besluit vergoeding representatiekosten rijkspersoneel.

  • f. tot het geven van vakinhoudelijke instructies aan de P&O-afdelingen van alle dienstonderdelen en tot het geven van advies aan managers op het gebied van P&O zaken van het Ministerie.

Artikel 6.5

De directeur Communicatie is met inachtneming van dit besluit bevoegd om stukken af te doen en te ondertekenen met betrekking tot het aangaan van raamovereenkomsten inzake de inzet van media ten behoeve van departementale voorlichting en communicatie.

Paragraaf 3. Beperkingen mandaat directeuren

Artikel 6.6
  • 1. Het mandaat van de directeur is niet van toepassing op het nemen van besluiten en het afdoen en ondertekenen van stukken met betrekking tot:

    • a. personele aangelegenheden ten aanzien van rechtstreeks onder het diensthoofd of de algemeen directeur ressorterende functionarissen;

    • b. het aanstellen van een ambtenaar;

    • c. het verlenen van een gratificatie bij ambtsjubileum;

    • d. het opleggen van een disciplinaire straf;

    • e. het schorsen van een ambtenaar in zijn ambt;

    • f. het verlenen van ontslag aan een ambtenaar;

    • g. het aanwijzen van een ambtenaar als herplaatsingskandidaat;

    • h. het vaststellen van beleidsregels en circulaires ten aanzien van aangelegenheden op het werkterrein van het diensthoofd of de algemeen directeur, tenzij deze bevoegdheid in hogere regelgeving aan de desbetreffende functionaris is toegekend;

    • i. het besluiten tot een reorganisatie in de zin van de rechtspositieregeling;

    • j. het toekennen van materiële schadevergoeding vanaf € 2.500,– of immateriële schadevergoeding; voor directeuren van IND geldt dat zij bevoegd zijn tot het toekennen van een materiële schadevergoeding aan personen, niet zijnde personeelsleden, tot een bedrag van € 5.000,–;

    • k. het vaststellen van de formatie van de onder de diensthoofden ressorterende dienstonderdelen;

    • l. de onderwerpen genoemd in artikel 4.10.

  • 2. De beperkingen genoemd in het eerste lid, onderdeel b tot en met f, gelden niet voor het mandaat van de directeur die leiding geeft aan een baten-lastendienst of agentschap, of aan een organisatieonderdeel waarbij de ambtenaren niet aangesteld worden op het niveau van het dienstonderdeel (flexibilisering), maar op het niveau van het desbetreffende organisatieonderdeel.

Artikel 6.7
  • 1. Het mandaat van de directeur met betrekking tot het aangaan van financiële verplichtingen en het doen van uitgaven is beperkt tot het budget dat aan de directeur ter beschikking is gesteld op basis van een door het diensthoofd en de DG-Controller goedgekeurde budgettaire uitwerking van dat deel van de begroting waarvoor de directeur verantwoordelijk is.

  • 2. De directeur is bevoegd om in afwijking van het eerste lid financiële verplichtingen aan te gaan en uitgaven te doen, voor zover aan hem daartoe uitdrukkelijk en schriftelijk mandaat is verleend door de Minister, de Secretaris-generaal of het diensthoofd, met instemming van de DG-Controller en binnen het vastgestelde budget dat aan het diensthoofd ter beschikking is gesteld.

  • 3. In afwijking van het eerste en het tweede lid geldt voor de directeur van een baten-lastendienst of agentschap dat hij verantwoordelijk is voor een kostendekkende exploitatie binnen de afspraken die hij met opdrachtgevers en de eigenaar heeft gemaakt.

Paragraaf 4. Ondermandaat en plaatsvervanging

Artikel 6.8
  • 1. De directeur is, voor zover niet anders is bepaald, bevoegd tot het verlenen van ondermandaat aan onder hem ressorterende functionarissen ten aanzien van aangelegenheden op het werkterrein van deze functionarissen, respectievelijk tot het beperken of het intrekken daarvan.

  • 2. De directeur kan, voor zover niet anders is bepaald, bij het verlenen van ondermandaat tevens de bevoegdheid toekennen tot het verlenen van ondermandaat aan een rechtstreeks onder de gemandateerde ressorterende functionaris ten aanzien van aangelegenheden op het werkterrein van de functionaris.

  • 3. De directeur is bevoegd om in bijzondere gevallen, naast het bepaalde in het eerste en tweede lid, mondeling of schriftelijk ondermandaat te verlenen aan een onder hem ressorterende functionaris voor een bepaald geval, met inachtneming van artikel 1, derde lid, van het Besluit privaatrechtelijke rechtshandelingen 1996.

Artikel 6.9
  • 1. De directeur verleent ondermandaat bij schriftelijk besluit, in overeenstemming met het diensthoofd of de algemeen directeur en met kennisgeving aan de directeur Personeel en Organisatie en de directeur Financieel-economische Zaken.

  • 2. De door de directeur gemandateerde, bedoeld in artikel 6.8, eerste lid, verleent ondermandaat bij schriftelijk besluit, in overeenstemming met de directeur en met kennisgeving aan de directeur Personeel en Organisatie en aan de directeur Financieel-economische Zaken.

Artikel 6.10

De rechtstreeks onder de directeur ressorterende leidinggevenden zijn, voor zover door de directeur met toepassing van artikel 6.8, eerste lid, niet anders is bepaald, ten aanzien van de onder hen ressorterende functionarissen bevoegd tot:

  • a. het vaststellen van het wekelijkse werkrooster;

  • b. het verlenen van vakantieverlof;

  • c. het verlenen van buitengewoon verlof van korte duur;

  • d. het accorderen van binnenlandse dienstreizen en daarbij gebruikte vervoermiddel;

  • e. het voeren respectievelijk de verslaglegging van het gesprek, bedoeld in artikel 71 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement.

Artikel 6.11
  • 1. Bij tijdelijke afwezigheid of verhindering van de directeur worden diens taken volledig uitgeoefend door de plaatsvervangend directeur.

  • 2. De aanwijzing van een plaatsvervangend directeur geschiedt door de directeur met inachtneming van het Organisatiebesluit BZK 2012 en in overeenstemming met het diensthoofd of de algemeen directeur.

  • 3. Bij gelijktijdige tijdelijke afwezigheid of verhindering van de directeur en de plaatsvervangend directeur worden de taken van de directeur bij wijze van plaatsvervanging volledig uitgeoefend door de functionaris die daartoe door de directeur in overeenstemming met het diensthoofd of de algemeen directeur is aangewezen.

HOOFDSTUK 7. ALGEMENE BEPALINGEN INZAKE MANDAAT

Artikel 7.1

De uitoefening van een mandaat geschiedt met inachtneming van:

  • a. algemene en bijzondere aanwijzingen van de mandaatgever ten aanzien van de uitoefening van het mandaat;

  • b. departementale richtlijnen met betrekking tot paraaf en medeparaaf en het voorleggen en afdoen van stukken;

  • c. de van toepassing zijnde wet- en regelgeving en overige departementale richtlijnen, in het bijzonder de Comptabiliteitswet 2001, de Wet op de ondernemingsraden, het Besluit privaatrechtelijke rechtshandelingen 1996, het Besluit taak FEZ, het departementale kader voor externe inhuur, het Organisatiebesluit BZK 2012 en (de richtlijnen inzake) administratieve organisatiebeschrijvingen.

Artikel 7.2

  • 1. De uitoefening van een mandaat geschiedt binnen de door de Secretaris-generaal vastgestelde kaders met betrekking tot het beleid en beheer inzake de bedrijfsvoering van het Ministerie.

  • 2. De uitoefening van een mandaat, geschiedt met inachtneming van de departementale procedures en richtlijnen.

  • 3. Afwijking van het eerste lid ten aanzien van een onder het diensthoofd ressorterend dienstonderdeel is slechts mogelijk in overeenstemming met de Secretaris-generaal, de directeur Financieel-economische Zaken en de directeur van het dienstonderdeel binnen de Dienst Concernstaf en Bedrijfsvoering die het aangaat en wordt schriftelijk vastgelegd.

Artikel 7.3

  • 1. De gemandateerde is verantwoordelijk voor het bijhouden van een of meer doelmatig ingerichte administraties die inzicht bieden in het door en namens de gemandateerde gevoerde financiële beheer en beheer van niet-geldelijke zaken op grond van diens mandaat.

  • 2. De directeur Financieel-economische Zaken is bevoegd om de administraties, bedoeld in het eerste lid, te onderzoeken ten behoeve van de uitvoering van taken behorende tot hun werkterrein.

Artikel 7.4

  • 1. Ondertekening van besluiten en stukken op grond van mandaat vindt plaats op de volgende wijze:

    De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

    namens deze,

    (handtekening)

    (naam...............................................................................................................................................

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt een beslissing in het kader van het beleidsdeel inzake vreemdelingenzaken als volgt ondertekend:

    De Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,

    namens deze.................................................................................................................................

    (handtekening)

    (naam) ..........................................................................................................................................

    (aanduiding functie gemandateerde).........................................................................................

  • 3. Bij ondertekening van besluiten en stukken op grond van volmacht wordt de aanduiding van de Minister voorafgegaan door: Namens de Staat der Nederlanden.

  • 4. Bij ondertekening van besluiten en stukken door een plaatsvervanger wordt de handtekening voorafgegaan door: b/a.

Artikel 7.5

In gevallen waarin dit besluit niet voorziet, beslist de Minister, de Secretaris-generaal, het diensthoofd of de algemeen directeur over de doorverlening van zijn mandaat.

HOOFDSTUK 8. BEHEER

Artikel 8.1

  • 1. De directeur Personeel en Organisatie is belast met het beheer van dit besluit.

  • 2. De Secretaris-generaal, de diensthoofden, de algemeen directeuren, de directeuren, ieder voor zover het hem aangaat, zijn verantwoordelijk voor een juiste, volledige en tijdige aanlevering aan de directeur Personeel en Organisatie van de gegevens die een goed beheer van dit besluit onderscheidenlijk het mandaatregister mogelijk maken.

  • 3. Het beheer en de aanlevering van gegevens geschieden met inachtneming van de desbetreffende (richtlijnen inzake) administratieve organisatiebeschrijvingen.

  • 4. De directeur Personeel en Organisatie rapporteert aan de Minister en de Secretaris-generaal over het beheer van dit besluit en het centrale mandaatregister.

Artikel 8.2

  • 1. De directeur Personeel en Organisatie draagt zorg voor de inrichting en het beheer van een centraal mandaatregister.

  • 2. Het register biedt inzicht in:

    • a. de functies en namen van functionarissen aan wie door of namens de Minister (onder)mandaat is (door)verleend, met aanduiding van de verleende bevoegdheid;

    • b. de functies en namen van functionarissen die de Minister vertegenwoordigen in een (bestuurs)orgaan van een rechtspersoon anders dan de Staat, met aanduiding van het (bestuurs)orgaan en de rechtspersoon.

  • 3. Het register is openbaar.

  • 4. De directeur Personeel en Organisatie draagt zorg voor de gegevensverstrekking uit het register. Bij de uitvoering van deze werkzaamheden pleegt hij zo nodig overleg met de directeur Constitutionele Zaken en Wetgeving en de directeur Communicatie.

Artikel 8.3

  • 1. In afwijking van artikel 7.2, tweede lid, worden gegevens met betrekking tot de verlening van ondermandaat aan functionarissen in de rang van directeur en daaronder ressorterende functionarissen bij de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst opgenomen in een door het hoofd van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst bijgehouden mandaatregister.

  • 2. Het hoofd van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst kan in overeenstemming met de Secretaris-generaal nadere regels stellen ten aanzien van het register, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 8.4

Wijziging van dit besluit geschiedt op initiatief van de directeur Personeel en Organisatie na advies van de directeur Financieel-economische Zaken en de directeur Constitutionele Zaken en Wetgeving.

HOOFDSTUK 9. SLOTBEPALINGEN

Artikel 9.1

  • 1. Vóór het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit van kracht zijnde mandaten, ondermandaten, volmachten en machtigingen op de terreinen van het voormalige Ministerie van Justitie en het voormalige Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu die met ingang van 14 oktober 2010 bij het Ministerie zijn ondergebracht en waarin op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit niet is voorzien, blijven van kracht totdat op grond van dit besluit is voorzien in mandaat, ondermandaat, volmacht of machtiging dan wel is voorzien in intrekking daarvan.

  • 2. Besluiten of handelingen die op grond van het Mandaatbesluit BZK 2009 zijn genomen of verricht in de periode van 14 oktober 2010 tot de datum van inwerkingtreding van dit besluit en waarin op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit niet is voorzien, worden aangemerkt als te zijn genomen of verricht namens de Minister.

Artikel 9.2

Het Mandaatbesluit BZK 2009, de Tijdelijke regeling mandaat, volmacht en machtiging Immigratie en Asiel en het Tijdelijk besluit mandaat, volmacht en machtiging Wonen, Wijken en Integratie, en Rijksgebouwendienst worden ingetrokken.

Artikel 9.3

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 14 oktober 2010.

Artikel 9.4

Dit besluit wordt aangehaald als: Mandaatbesluit BZK 2012.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, J.W.E. Spies

TOELICHTING

Algemeen

In het onderhavige besluit is de mandaat- en volmachtverlening aan de Secretaris-generaal, de diensthoofden, de algemeen directeuren en de directeuren van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties geregeld.

Deze mandaat- en volmachtverlening was voorheen neergelegd in drie separate besluiten. Met ingang van het Mandaatbesluit BZK 2008 zijn deze drie besluiten tot één besluit samengevoegd.

Het Mandaatbesluit BZK 2012 heeft een aantal wijzigingen ondergaan ten opzichte van het vorige mandaatbesluit (Mandaatbesluit BZK 2009). Een deel daarvan is het gevolg van de departementale herindeling in 2010 waarbij onderdelen van het Ministerie van BZK zijn verplaatst naar het Ministerie van Veiligheid en Justitie en waarbij tevens onderdelen van het ministerie van VROM en het ministerie van Justitie zijn ondergebracht bij het ministerie van BZK. Daarnaast is een aantal wijzigingen doorgevoerd in het kader van de actualisatie van het mandaatbesluit.

Artikelsgewijs

Artikel 1.2

In dit artikel worden de verlening van volmacht en machtiging gelijkgesteld met de verlening van mandaat.

Tot privaatrechtelijke rechtshandelingen die onder de volmacht vallen, worden onder andere gerekend: koop/verkoop, huur/verhuur, bruiklening en oprichting van een privaatrechtelijke rechtspersoon. Deze handelingen vloeien voort uit het begrotingsbeheer (Comptabiliteitswet 2001).

De bevoegdheden die met dit besluit worden toegekend door middel van verlening van mandaat, volmacht en machtiging worden in dit besluit tezamen verder aangeduid als het mandaat van de Secretaris-generaal, het diensthoofd, de algemeen directeur respectievelijk de directeur.

Artikel 2.1

In dit artikel zijn beperkingen op het mandaat verwoord met betrekking tot specifieke handelingen die zijn voorbehouden aan de Minister. Het gaat om bevoegdheden die naar hun aard bij de minister behoren te liggen, zoals bevoegdheden in het kader van het toezicht op lagere bestuursorganen: de aard van die bevoegdheden verzet zich tegen mandaatverlening.

De uitzondering in lid 2 is gebaseerd op artikel 77 van de Vreemdelingenwet 2000. Met name de IND heeft met deze uitzondering te maken.

Artikel 2.2

In dit artikel wordt een aantal specifieke stukken uitgezonderd van het mandaat. Het betreft met name stukken aan bepaalde autoriteiten en Hoge Colleges van Staat die door de Minister persoonlijk behoren te worden afgedaan.

Om de afhandeling van bepaalde stukken niet nodeloos te belasten, is aangegeven in welke gevallen dergelijke stukken toch kunnen worden afgehandeld door de Secretaris-generaal. Bedacht moet worden dat het hier gaat om officiële correspondentie met de genoemde autoriteiten en instituties. Los hiervan is het uiteraard mogelijk dat in het ambtelijke verkeer tussen dienstonderdelen van het ministerie en onderdelen van bijvoorbeeld de genoemde Hoge Colleges correspondentie plaatsvindt. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan correspondentie met de griffie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in verband met een gerechtelijke procedure of de uitwisseling van financiële of begrotingstechnische informatie tussen financiële afdelingen. In zijn algemeenheid staat natuurlijk voorop dat mandaat slechts geldt voor zover de aangelegenheid niet redelijkerwijs aan een hoger bevoegd gezag moet worden voorgelegd. Dit kan met zich brengen dat correspondentie die gewoonlijk op ambtelijk niveau wordt gevoerd, vanwege politieke of maatschappelijke gevoeligheid door de Secretaris-generaal of de minister zelf wordt afgehandeld.

In het tweede lid is een uitzonderingsbepaling opgenomen die mogelijk maakt dat de Minister de Secretaris-generaal of een diensthoofd voor bepaalde aangelegenheden (bijzonder) mandaat kan verlenen. Op grond van dit lid kan bijvoorbeeld de Minister de bevoegdheid verlenen aan de directeur-generaal Vreemdelingenzaken of in specifieke gevallen aan de algemeen directeur Dienst Terugkeer en Vertrek om stukken af te doen en te ondertekenen aan buitenlandse autoriteiten, in rang gelijk aan of hoger dan een minister of een staatssecretaris.

Artikel 3.1

In dit artikel worden aan de Secretaris-generaal algemene bevoegdheden verleend voor zijn taakuitoefening.

De Secretaris-generaal zal bij het uitoefenen van zijn bevoegdheden steeds moeten afwegen of de aangelegenheid onder zijn mandaat valt dan wel behoort te worden voorgelegd aan de Minister.

Artikel 3.2

Dit artikel bevat een niet-limitatieve lijst van de belangrijkste aangelegenheden die onder het mandaat van de Secretaris-generaal vallen. Van de onder g gegeven bevoegdheid te beslissen op bezwaarschriften is in dit besluit uitgezonderd de beslissing op bezwaar in personele aangelegenheden. Deze bevoegdheid was tot de opheffing van de functie aan de plaatsvervangend Secretaris-generaal opgedragen. Na de opheffing van de functie van plaatsvervangend Secretaris-generaal is deze bevoegdheid aanvankelijk voor alle gevallen neergelegd bij de hoofddirecteur van de Dienst Concernstaf en Bedrijfsvoering; in het Mandaatbesluit BZK 2012 is deze bevoegdheid beperkt tot de zwaarwegende zaken (namelijk voor zover contrair wordt gegaan of wordt besloten tot herroepen van het bestreden besluit zonder dat het bezwaar is voorgelegd aan de Bezwarenadviescommissie personele aangelegenheden). Deze beperking heeft te maken met het toegenomen aantal bezwaarzaken als gevolg van de toevoeging van grote onderdelen aan het departement.

Met de departementale regelgeving waarover onder h wordt gesproken, wordt gedoeld op de Uitvoeringsregeling openbaarheid van bestuur Binnenlandse Zaken.

Artikel 3.3

Ingevolge de regelgeving met betrekking tot de positie van het Bureau Algemene Bestuursdienst en de directeur-generaal voor de Algemene Bestuursdienst is er geen hiërarchische verhouding tussen de Secretaris-generaal en de directeur-generaal Algemene Bestuursdienst wat betreft de inhoudelijke taken van de Algemene Bestuursdienst. Voor het personeel van de administratieve ondersteuning van de Huurcommissie (de Dienst van de Huurcommissie) geldt dat zij een gezagsverhouding hebben met het bestuur van de Huurcommissie. Het personeel is wel in Rijksdienst en maakt formeel deel uit van het ministerie van BZK. Dit is geregeld in de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte, artikelen 3a en 3c. Het voorgaande betekent een beperking van het mandaat van de Secretaris-generaal als gevolg van wettelijke bepalingen.

In het licht van het voorgaande is het logisch dat het geldende mandaatbesluit voor het bestuur van Huurcommissie van kracht blijft (Besluit mandaat, volmacht en machtiging bestuur huurcommissie (Stcr. 26 mei 2010, nr. 5059).

Artikelen 3.4 en 3.5

In dit besluit zijn reeds bevoegdheden toegekend aan de diensthoofden en aan de (algemeen) directeuren en daarmee gelijk te stellen functionarissen bij BZK. De Secretaris-generaal is echter bevoegd om nadere bevoegdheden te verlenen of in onderhavig besluit toegekende bevoegdheden in te trekken of te beperken.

Tot de onder de Secretaris-generaal ressorterende functionarissen behoren ook externen die bij het Ministerie werkzaam zijn en zich daarbij moeten houden aan opdrachten en aanwijzingen.

Artikel 3.6

Vanaf de opheffing van de functie van plaatsvervangend secretaris-generaal is in het plaatsvervangerschap voorzien door de tijdelijke aanwijzing van een eerste en een tweede plaatsvervanger van de SG.

Dit artikel is niet van toepassing als er tijdelijk geen Secretaris-generaal in functie is, bijvoorbeeld vanwege diens vertrek uit de rijksdienst. Dan zal door middel van uitdrukkelijke benoeming van een plaatsvervangend Secretaris-generaal in de plaatsvervanging moeten worden voorzien.

Artikel 4.1

In dit artikel worden aan de diensthoofden algemene bevoegdheden verleend voor hun taakuitoefening.

Het diensthoofd zal bij het uitoefenen van zijn bevoegdheden steeds moeten afwegen of de aangelegenheid onder zijn mandaat valt dan wel behoort te worden voorgelegd aan een hoger bevoegd gezag.

Artikel 4.2

Dit artikel bevat een niet-limitatieve lijst van de belangrijkste aangelegenheden die onder het mandaat van het diensthoofd vallen.

Onder het mandaat van het diensthoofd valt ook de bevoegdheid tot het inschakelen van de diensten van de Landsadvocaat in verband met ondersteuning (bijvoorbeeld advies over wetgeving of over aanbestedingen) en het optreden namens de minister in gerechtelijke procedures. Inschakeling vindt niet plaats dan na afstemming met de Juridisch Adviseur van de Directie Constitutionele Zaken en Wetgeving. Dit vanwege de rol van de Juridisch Adviseur in het verkeer tussen het ministerie en het kantoor van de Landsadvocaat.

Artikel 4.3

In dit artikel is de specifieke bevoegdheid van het hoofd van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst ten aanzien van verzoeken op grond van hoofdstuk 4 van de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten 2002 bij de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst in het algemene mandaatbesluit vastgelegd.

Artikel 4.9

Ten aanzien van het nemen van beslissingen op bezwaarschriften inzake zwaarwegende personele aangelegenheden bij het Ministerie alsmede het vertegenwoordigen van de ministers bij gerechtelijke procedures met betrekking tot personele aangelegenheden is de bevoegdheid aan de hoofddirecteur Concernstaf en Bedrijfsvoering gemandateerd (zie tevens de toelichting bij artikel 3.2).

Artikel 4.10

Van het mandaat van het diensthoofd zijn bepaalde aangelegenheden uitgezonderd. Deze zijn derhalve aan de Secretaris-generaal voorbehouden.

Artikel 4.11

Het mandaat van het diensthoofd op financieel terrein is beperkt tot bestedingen op grond van een goedgekeurde budgettaire uitwerking van dat deel van de begroting waarvoor het diensthoofd verantwoordelijk is. De departementale kaders voor de budgettaire uitwerking worden in de Bestuursraad vastgesteld op voorstel van de directeur Financieel-economische Zaken. Als daarvan wordt afgeweken dient dit voorafgaand te worden afgestemd met de Minister of de Secretaris-generaal en met de directeur Financieel-economische Zaken.

Artikelen 4.12 en 4.13

In dit besluit zijn reeds bevoegdheden toegekend aan de (algemeen) directeuren en daarmee gelijk te stellen functionarissen bij BZK. Het diensthoofd is echter bevoegd om nadere bevoegdheden te verlenen of in onderhavig besluit toegekende bevoegdheden in te trekken of te beperken.

Tot de onder het diensthoofd ressorterende functionarissen behoren ook externen die bij het Ministerie werkzaam zijn en zich daarbij moeten houden aan opdrachten en aanwijzingen.

Artikel 4.14

Dit artikel is niet van toepassing in het geval dat er tijdelijk geen diensthoofd in functie is. Dan zal door middel van uitdrukkelijke benoeming van een plaatsvervangend diensthoofd in de plaatsvervanging moeten worden voorzien.

Artikelen 5.1 en 5.2

Deze artikelen zijn toegevoegd om te bewerkstelligen dat de voor BZK nieuwe grote uitvoeringsdiensten IND en DT&V slagvaardig kunnen opereren. Het komt erop neer dat de hoofdirecteur IND en de algemeen directeur voor hun werkterrein een mandaat krijgen alsof zij op het niveau van diensthoofd, dus directeur-generaal acteren. In vergelijking met andere directoraten-generaal zijn bij het directoraat-generaal VZ meer bevoegdheden door de directeur-generaal VZ neergelegd op een lager echelon. Artikel 1.1 (definities) is aangepast om dezelfde redenen.

Artikel 6.1

In dit artikel worden aan de directeuren algemene bevoegdheden verleend voor hun taakuitoefening.

De directeur zal bij het uitoefenen van zijn bevoegdheden steeds moeten afwegen of de aangelegenheid onder zijn mandaat valt dan wel behoort te worden voorgelegd aan een hoger bevoegd gezag.

Artikel 6.2

Dit artikel bevat een niet‑limitatieve lijst van de belangrijkste aangelegenheden die onder het mandaat van de directeur vallen. Zo zijn de directeuren bij een buitendienst (bijvoorbeeld DT&V), een agentschap of een baten-lastendienst (bijvoorbeeld de IND) bevoegd tot het afnemen van de eed of de belofte van ambtenaren bij het dienstonderdeel waarover de directeur de leiding voert (zie sub e).

Artikelen 6.3 tot en met 6.5

De directeuren van de directie Financieel-economische Zaken (FEZ), de directie Personeel en Organisatie en de directie Communicatie (C) behartigen bepaalde onderdeeloverstijgende aangelegenheden. Om daaraan uitdrukking te geven zijn in de onderhavige artikelen bepaalde bevoegdheden aan deze leidinggevenden toegekend op hun werkterrein.

Artikel 6.6

De in dit artikel genoemde aangelegenheden kunnen niet onder het niveau van het diensthoofd of de algemeen directeur worden uitgeoefend. Een aantal beperkingen op de bevoegdheid personele besluiten te nemen vloeit voort uit het feit dat de ambtenaren worden aangesteld op het niveau van het dienstonderdeel en van daaruit worden ingezet in directies en projecten. Het gaat om aanstelling, ontslag, disciplinaire straf, schorsing en ambtsjubileumgratificatie. Het tweede lid regelt dat deze specifieke beperkingen niet gelden voor directeuren die aan het hoofd van een baten-lastendienst of agentschap staan, omdat de ambtenaren die bij een baten-lastendienst of agentschap werkzaam zijn, rechtstreeks bij deze diensten zijn tewerkgesteld. Ook gelden deze specifieke beperkingen niet voor directeuren die aan het hoofd van een organisatieonderdeel staan waarbij medewerkers niet worden aangesteld op het niveau van het dienstonderdeel (flexibilisering), maar op het niveau van het desbetreffende organisatieonderdeel. Ten tijde van het opstellen van dit mandaatbesluit gaat het (naast de baten-lastendiensten) om de volgende onderdelen:

  • de organisatieonderdelen die vallen onder de dienst Concernstaf en Bedrijfsvoering (DCB),

  • de organisatieonderdelen die vallen onder het directoraat-generaal Vreemdelingenzaken (DGVZ),

  • de organisatieonderdelen die vallen onder het directoraat-generaal Wonen, Bouwen en Integratie (DGWBI).

Van het mandaat van het diensthoofd zijn bepaalde aangelegenheden uitgezonderd in artikel 4.10. Deze uitzondering geldt ook voor het mandaat van de directeuren.

Artikel 6.7

Het mandaat van de directeur is beperkt tot bestedingen op grond van een goedgekeurde budgettaire uitwerking van dat deel van de begroting waarvoor de directeur verantwoordelijk is. Indien daarvan wordt afgeweken dient dit voorafgaand te worden afgestemd met de Minister, de Secretaris-generaal of het diensthoofd, en met de DG-Controller. De budgettaire uitwerking dient te passen binnen de goedgekeurde budgettaire uitwerking van het diensthoofd, zoals vermeld in artikel 4.11. De departementale kaders voor de budgettaire uitwerking worden in de Bestuursraad vastgesteld op voorstel van de directeur Financieel-economische Zaken.

Artikel 6.8

De directeur is bevoegd om bevoegdheden te verlenen aan onder hem ressorterende functionarissen. Tot de onder de directeur ressorterende functionarissen behoren ook externen die bij het Ministerie werkzaam zijn en zich daarbij moeten houden aan opdrachten en aanwijzingen.

Artikel 6.11

Dit artikel is niet van toepassing in het geval dat er tijdelijk geen directeur in functie is. Dan zal door middel van uitdrukkelijke benoeming van een plaatsvervangend directeur in de plaatsvervanging moeten worden voorzien.

Artikel 7.1

Voor het mandaat van de diensthoofden en (algemeen) directeuren is in het bijzonder artikel 2 van het Besluit taak FEZ van belang, waaraan in artikel 7.1, onder c, van dit mandaatbesluit wordt gerefereerd.

Het departementale kader voor externe inhuur wordt vastgesteld in de Bestuursraad op voorstel van de directeur Financieel-Economische Zaken. In het departementale kader kunnen grensbedragen voor externe inhuur zijn aangegeven die het financiële mandaat van (algemeen) directeuren en diensthoofden inperken.

Artikel 7.2

De bedrijfsvoering bij het Ministerie kent een aantal interne richtlijnen en procedures die in de regel na overleg in de Bestuursraad tot stand zijn gekomen. De uitoefening van het mandaat, op grond van dit besluit toegekend, behoort met inachtneming van deze departementale afspraken plaats te vinden, en heeft onder meer betrekking op:

  • administratieve organisatiebeschrijvingen;

  • documentaire informatievoorziening;

  • financiële verplichtingen, informatie en administratie;

  • standaarden en kaders op het terrein van ICT en informatiehuishouding;

  • standaarden en kaders op het terrein van (informatie)beveiliging;

  • totstandbrenging van wet- en regelgeving;

  • personele besluiten;

  • behandeling van topstukken;

  • behandeling van en het beslissen op verzoeken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur, met inbegrip van bezwaarschriften dienaangaande;

  • ontslagverlening op grond van artikel 99 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement;

  • aanleg en bijhouding van persoonsregistraties;

  • inkoop, verwerving en Europese aanbesteding;

  • het aangaan en het gebruik van (mantel)contracten;

  • werving, selectie, aanstelling en herplaatsing in het kader van reorganisatie;

  • aanpassing van de organisatie of formatie.

Artikel 7.3

De toegang tot de administraties geldt voor de directeur FEZ waar het de uitoefening van de interne controlefunctie ten behoeve van het voeren van een goede administratie, conform artikel 6 van het Besluit Taak FEZ.

Overigens geldt dat op grond van wettelijke bepalingen andere controlerende instellingen zoals de Auditdienst Rijk en de Algemene Rekenkamer, eveneens toegang tot de administraties hebben.

Artikel 7.4

Ten behoeve van een eenduidige lijn binnen het Ministerie is in dit artikel de wijze van ondertekening van stukken voorgeschreven. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen ondertekening krachtens mandaat (namens de Minister als bestuursorgaan) en volmacht (namens de Staat). Hiermee wordt voldaan aan hoofdstuk 10 van de Algemene wet bestuursrecht.

Gezien de departementale herindeling van oktober 2010 is in het Mandaatbesluit 2012 een nieuw lid 2 ingevoegd. Hierin is bepaald hoe de ondertekening op grond van mandaat plaatsvindt in het kader van het beleidsdeel inzake vreemdelingenzaken (ondertekening namens de Minister voor Immigratie en Asiel).

Artikelen 8.1 en 8.2

De directeur Personeel en Organisatie is verantwoordelijk voor het beheer van het onderhavige besluit. Hieronder wordt verstaan het actueel houden van het besluit en het monitoren van de naleving.

De registratie van de mandaatverlening en de doormandatering vindt plaats in het door de directeur Personeel en Organisatie bijgehouden centrale mandaat- en volmachtregister. De Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst houdt een eigen register bij. Het centrale mandaat- en volmachtregister bevat niet de afspraken over parafering van stukken. Daartoe houdt de directie FEZ een zogenaamd parafenregister bij.

Artikel 8.3

Aangezien voor gegevens over de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst strengere regels gelden in verband met de staatsveiligheid, wordt door het hoofd van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst een apart register bijgehouden met betrekking tot bevoegdheden die zijn toegekend aan directeuren en andere functionarissen bij de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst.

Artikel 9.1

Met het aantreden van het Kabinet Rutte/Verhagen zijn onderdelen van het Ministerie van Justitie en het (voormalige) Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu overgegaan naar het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De op dat moment binnen de genoemde leverende departementen geldende mandaten, volmachten en machtigingen bleven van kracht door middel van een tweetal tijdelijke voorzieningen, de Tijdelijke regeling mandaat, volmacht en machtiging Immigratie en Asiel (Stcrt. 2010, nr. 16591) en het Tijdelijk besluit mandaat, volmacht en machtiging Wonen, Wijken en Integratie, en Rijksgebouwendienst (Stcrt. 2011, nr. 7036). Deze voorzieningen worden thans ingetrokken (zie artikel 9.2). Artikel 9.1 zorgt ervoor dat onderliggende mandaten, volmachten en machtigingen van kracht blijven totdat op basis van dit nieuwe besluit is voorzien in (onder)mandaat, volmacht of machtiging.

Het tweede lid bevat een overgangsrechtelijke bepaling ten aanzien van die besluiten of handelingen die nog onder de werking van het oude mandaatbesluit zijn genomen of verricht, voor zover het nieuwe mandaatbesluit daarin niet voorziet. Hiermee wordt zeker gesteld dat dergelijke besluiten of handelingen bevoegdelijk zijn genomen of verricht.

Naar boven