Besluit van 29 maart 2012, houdende de vaststelling van een later tijdstip dan de overgangsperiode genoemd in artikel VII, zesde lid, tweede volzin, van de wet van 20 december 2007, houdende wijziging van de Wet op de jeugdzorg met betrekking tot jeugdzorg waarop aanspraak bestaat ingevolge de wet in gesloten setting (gesloten jeugdzorg) (Stb. 2007, 578)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, mede namens de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 26 maart 2012, kenmerk DWJZ-3103238;

Gelet op artikel VII, zesde lid, derde volzin, van de wet van 20 december 2007, houdende wijziging van de Wet op de jeugdzorg met betrekking tot jeugdzorg waarop aanspraak bestaat ingevolge de wet in gesloten setting (gesloten jeugdzorg) (Stb. 2007, 578);

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

Het tijdstip waarop de in artikel VII, zesde lid, tweede volzin, van de wet van 20 december 2007, houdende wijziging van de Wet op de jeugdzorg met betrekking tot jeugdzorg waarop aanspraak bestaat ingevolge de wet in gesloten setting (gesloten jeugdzorg) (Stb. 2007, 578) genoemde overgangsperiode eindigt, wordt vastgesteld op het tijdstip waarop artikel 3 van de Wet op de jeugdzorg vervalt.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Onze Minister van Veiligheid en Justitie zijn belast met de uitvoering van dit besluit dat met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 29 maart 2012

Beatrix

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M. L. L. E. Veldhuijzen van Zanten-Hyllner

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven

Uitgegeven de zevenentwintigste april 2012

De Minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

In dit besluit wordt de overgangstermijn verlengd die genoemd wordt in artikel VII, zesde lid, tweede volzin, van de wet van 20 december 2007, houdende wijziging van de Wet op de jeugdzorg met betrekking tot jeugdzorg waarop aanspraak bestaat ingevolge de wet in gesloten setting (gesloten jeugdzorg) (Stb. 2007, 578). In deze bepaling staat dat van 1 januari 2010 tot 1 januari 2013 een jeugdige, ten aanzien van wie een machtiging als bedoeld in artikel 29b, eerste lid, en artikel 29c van de Wet op de jeugdzorg geldt, in afwijking van artikel 3 van de Wet op de jeugdzorg, een aanspraak heeft jegens het Rijk op verblijf en de gedurende dat verblijf te verlenen jeugdzorg ingevolge de Wet op de jeugdzorg in een accommodatie als bedoeld in artikel 29k van die wet.

De bedoeling was dat de verantwoordelijkheid voor de gesloten jeugdzorg na afloop van de overgangstermijn zou overgaan op de provincies. In het regeerakkoord van 30 september 2010 is echter afgesproken dat voor de jeugdzorg een stelselherziening wordt doorgevoerd. Alle taken op het gebied van jeugdzorg worden overgeheveld naar de gemeenten. Het betreft hier onder meer de gesloten jeugdzorg.

In afwachting van deze stelselherziening is het niet opportuun om de gesloten jeugdzorg per 2013 over te hevelen naar de provincies en vervolgens bij de stelselwijziging naar de gemeenten. Daarom zal het Rijk verantwoordelijk blijven voor de gesloten jeugdzorg totdat de stelselherziening ingaat. Omdat de stelselwijziging op dit moment nog niet concreet is uitgewerkt, is als aanknopingspunt voor het aflopen van de verantwoordelijkheid van het Rijk voor de gesloten jeugdzorg gekozen voor het hierboven al genoemde artikel 3 van de Wet op de jeugdzorg. Artikel 3 van de Wet op de jeugdzorg regelt de aanspraak op jeugdzorg jegens de provincie. Vaststaat dat deze bepaling als gevolg van de stelselwijziging te zijner tijd wordt ingetrokken.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M. L. L. E. Veldhuijzen van Zanten-Hyllner

Naar boven