Raamovereenkomst tussen I&M, het verpakkende bedrijfsleven en de VNG over de aanpak van de dossiers verpakkingen en zwerfafval voor de jaren 2013 t/m 2022

Partijen:

1. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, de heer J. Atsma, handelend als bestuursorgaan en als vertegenwoordiger van de Staat der Nederlanden, hierna te noemen: Rijksoverheid;

2. Het verpakkende bedrijfsleven wiens belangen op verzoek van FNLI, CBL, RND, Fiar, Vlehan en BVNL behartigd worden door de heer F. Rijna, hierna te noemen: het verpakkende bedrijfsleven;

3. Gemeenten, op wier verzoek de belangen worden behartigd door de VNG, vertegenwoordigd door de heer/mevrouw (doorhalen wat niet van toepassing is), hierna te noemen: Gemeenten;

Hierna samen te noemen: Partijen;

Overwegingen:

  • 1. Partijen beogen met deze overeenkomst op hoofdlijnen invulling te geven aan de verplichtingen uit het Besluit beheer verpakkingen en papier en karton (hierna: Besluit) na 2012.

  • 2. Deze overeenkomst is een integraal pakket en geeft de hoofdlijnen voor de periode 2013 tot en met 2022. Daarmee is deze overeenkomst het vervolg op de Raamovereenkomst verpakkingen uit 2007 die op 31 december 2012 afloopt.

  • 3. Partijen kunnen elkaar over en weer houden aan tijdige uitvoering van de verplichtingen die in deze overeenkomst zijn neergelegd.

  • 4. Alle verplichtingen waarvoor dit relevant is, worden opgenomen in het Besluit en kunnen door de Inspectie voor Leefomgeving en Transport (hierna: ILT) worden gehandhaafd.

  • 5. Deze overeenkomst laat onverlet dat de betrokken partijen hun eigen verantwoordelijkheden, verplichtingen en bevoegdheden hebben op grond van de Wet milieubeheer in het algemeen en van het Besluit in het bijzonder.

  • 6. Alle partijen vinden een verdere verduurzaming van verpakkingsmaterialen gewenst en kennen hier een hoge prioriteit aan. Daartoe stellen zij een verduurzamingsagenda vast.

  • 7. Partijen streven naar een systeem waarbij door de totale ketenregie de opbrengsten de kosten dekken.

  • 8. Volgens de Europese Kaderrichtlijn afvalstoffen1 is bronscheiding van afval de norm. Nascheiding is op grond van voornoemde richtlijn echter wel toegestaan, mits wordt voldaan aan de criteria uit de kaderrichtlijn inzake uitvoerbaarheid op technisch, milieu- en economisch gebied. Dit betekent dat indien recycling of overige nuttige toepassing via nascheiding zowel kwantitatief als kwalitatief gelijkwaardig of zelfs beter kan worden gerealiseerd dan via bronscheiding, nascheiding is toegestaan.

  • 9. Uitgangspunt bij deze overeenkomst is dat partijen voor kunststof de vrijheid van keuze van middelen krijgen om aan de hergebruikpercentages ten aanzien van het Besluit en de in de overeenkomst gestelde doelen te voldoen, mits wordt voldaan aan de vereisten van kwaliteit en kwantiteit.

komen het volgende overeen:

Artikel 1. Reikwijdte

  • 1. Deze overeenkomst bestaat uit afspraken voor de verpakkingsmaterialen: glas, papier en karton, hout, metalen en kunststof.

  • 2. Afspraken over de inzameling van glas, papier en karton, hout en metalen, blijven ongewijzigd ten opzichte van de afspraken op basis van de Raamovereenkomst, gesloten op 27 juli 2007, inclusief addendum, tenzij in deze overeenkomst expliciet anders is bepaald2.

Artikel 2. Financieringsstelsel

  • 1. Het verpakkende bedrijfsleven zorgt voor een robuust en toereikend financieringsstelsel dat voorziet in een fonds, opgebouwd uit afvalbeheersbijdragen die op basis van een algemeen verbindend verklaarde overeenkomst worden geheven, waaruit alle benodigde activiteiten voor het uitvoeren van deze overeenkomst betaald worden. Dit fonds is toereikend voor deze activiteiten en kent geen beperking voor de hoeveelheid in te zamelen materiaal.

  • 2. De vergoedingen voor kunststof, metalen, papier en karton, hout en glas, worden jaarlijks per 1 januari geïndexeerd op het consumenten prijs index cijfer. De vergoedingen voor kunststof worden voor het eerst op 1 januari 2014 geïndexeerd op het consumenten prijs index cijfer.

Artikel 3. Verduurzamingsagenda Verpakkingen

  • 1. Om een verdere verduurzaming van verpakkingsmaterialen te realiseren stelt het kennisinstituut, bedoeld in artikel 4, eerste lid, uiterlijk in 2013 een verduurzamingsagenda voor verpakkingen vast waarin concrete en afrekenbare doelen zijn opgenomen.

  • 2. Uitgangspunten bij het vaststellen van de verduurzamingsagenda zijn:

    • a. voorkomen van verspilling van materialen en zuiniger gebruik van grondstoffen (Re-duce);

    • b. verhoging van het percentage hergebruik in verpakkingsmaterialen (Re-use);

    • c. terugwinnen van verpakkingsmateriaal (Re-cycle);

    • d. inzetten van nieuwe materialen met lagere milieudruk (Re-new).

  • 3. In de verduurzamingsagenda staan de doelen voor verduurzaming van verpakkingen en is gemotiveerd in welke stappen die doelen door het verpakkende bedrijfsleven gerealiseerd moeten worden. Het vaststellen van tussentijdse doelen is mogelijk.

  • 4. De verduurzamingsagenda verpakkingen zal concrete projecten bevatten.

  • 5. Projecten ter verwezenlijking van de volgende doelen worden vanaf 1-1-2013 gerealiseerd:

    • a. verhoging hergebruik PET in frisdrankflessen;

    • b. terugdringen van PVC-verpakkingen door producenten en importeurs,

    • c. terugdringen van plastic draagtassen in het winkelkanaal,

    • d. materiaalreductie van kunststofverpakkingen,

    • e. verminderen van kunststofwikkels om geadresseerd drukwerk, en

    • f. verlagen milieudruk van metalen verpakkingen.

  • 6. Specifiek onderdeel van de verduurzamingsagenda is een pilot naar het inzamelen en hergebruik van drankenkartons, inhoudende dat er vóór 2014 in een representatief aantal gemeenten een pilot is uitgevoerd voor de inzameling en recycling van drankenkartons, inhoudende dat zowel de inzamelsystemen in bronscheidende als in nascheidende gemeenten worden onderzocht. De pilot vindt plaats onder de toezicht van het kennisinstituut en levert geschikte informatie op over:

    • a. de in de praktijk te behalen hoeveelheid en kwaliteit van ingezamelde en te recyclen drankenkartons;

    • b. de met de in onderdeel a genoemde aspecten samenhangende kosten;

    • c. milieuprestaties van de inzameling en recycling, en

    • d. het effect op andere inzamelsystemen.

  • 7. De verplichtingen uit de verduurzamingsagenda worden opgenomen in het Besluit of ze worden middels certificering gehandhaafd.

Artikel 4. Kennisinstituut

  • 1. De verduurzamingsagenda, bedoeld in artikel 3, wordt in 2013 vastgesteld door een op te richten onafhankelijk en deskundig kennisinstituut. Daaraan nemen wetenschappers deel en vertegenwoordigers van:

    • a. de Rijksoverheid;

    • b. het verpakkende bedrijfsleven;

    • c. Gemeenten.

  • 2. De partijen bij deze overeenkomst bepalen gezamenlijk de samenstelling van dit kennisinstituut, bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Dit instituut voert onderzoek uit en stelt in 2013 de hoogst haalbare doelen vast voor 2018 en in 2018 voor 2022.

Artikel 5. Zwerfafval

  • 1. Uit het fonds komt € 20 miljoen per jaar ter beschikking voor de aanpak van zwerfafval.

  • 2. Het bedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt ter beschikking gesteld aan gemeenten voor de extra aanpak van zwerfafval. Gemeenten bepalen de invulling van de besteding van dat bedrag, en doen hier achteraf jaarlijks verslag van aan het verpakkende bedrijfsleven.

  • 3. Ten behoeve van het verslag, bedoeld in het tweede lid, werken partijen een systeem van verslaglegging en verantwoording uit dat met minimale lasten voor beide partijen kan worden uitgevoerd.

  • 4. Het verpakkende bedrijfsleven continueert daarnaast haar activiteiten zoals die bestaan onder ‘Nederland schoon’. Hier worden nog verdere afspraken over gemaakt.

  • 5. Partijen houden elkaar zo veel en tijdig mogelijk op de hoogte van de communicatie-activiteiten over de aanpak van zwerfafval.

Artikel 6. Vergoeding voor inzameling van kunststof

  • 1. Gemeenten krijgen een vergoeding vanuit het fonds, als bedoeld in artikel 2, voor alle benodigde kosten die ze moeten maken voor de uitvoering van deze overeenkomst.

  • 2. De vergoeding, bedoeld in het eerste lid, zal alleen gegeven worden voor kunststof verpakkingsafval dat voldoet aan hergebruiksnormen als bedoeld in artikel 9, zesde en zevende lid.

Artikel 7. Berekening van vergoeding voor inzameling van kunststof

  • 1. Ter bepaling van de hoogte van de vergoeding, bedoeld in artikel 6, eerste lid, wordt een drietal kostenstudies gedaan waarbij apart wordt gekeken naar het inzamelen en het sorteren.

  • 2. De kostenstudies, bedoeld in het eerste lid, worden elk uitgevoerd door een onafhankelijke, deskundige organisatie die door elk van de partijen goedgekeurd moet worden.

  • 3. De eerste kostenstudie stelt de gemiddelde kosten vast die in 2012 worden gemaakt voor de inzameling van kunststof. Op basis van deze kosten vindt in 2013 de vergoeding, bedoeld in artikel 6, eerste lid, plaats. De vergoeding voor inzamelen in 2013 kan voor een gemeente niet hoger zijn dan de vergoeding in 2012 voor bronscheiding (per kg ingezameld materiaal).

  • 4. De eerste kostenstudie, bedoeld in het derde lid, wordt verricht door onderzoek te doen naar de kosten die door 20-30 verschillende representatieve gemeenten (of zoveel als nodig is om tot een statistisch verantwoorde representatieve steekproef te komen) worden gemaakt. Bij de representatieve gemeenten zitten in ieder geval gemeenten uit de volgende categorieën:

    • a. Inzameling door bronscheiding en met nascheiding (2 of 3 uit gebied Omrin);

    • b. Verschillen in stedelijkheidsklasse;

    • c. Inzameling met een haalsysteem en met een brengsysteem;

    • d. Inzameling met een eigen dienst en uitbesteed.

  • 5. Een tweede kostenstudie onderzoekt de mogelijkheden om de kosten voor inzameling, sortering en vermarkting van kunststof verpakkingsafval naar een zo laag mogelijk niveau te brengen. Dit gebeurt door een internationale vergelijking en een marktvergelijking. De studie moet reëel zijn voor de Nederlandse marktsituatie en rekening houden met de kosten die gemaakt moeten worden door de verschillende gemeenten en de te behalen streefpercentages.

  • 6. De kostprijs die uit de tweede kostenstudie komt, is de vergoeding, bedoeld in artikel 6, eerste lid, voor 2018. De vergoeding voor de jaren 2014, 2015, 2016 en 2017 wordt vastgesteld door het verschil tussen de vergoeding in 2018 en 2013 in gelijke jaarlijkse stappen te overbruggen.

  • 7. Een derde kostenstudie wordt uitgevoerd in 2018 en is een herhaling van de tweede kostenstudie, maar dan geactualiseerd naar de situatie in 2018. De vergoeding, bedoeld in artikel 6, eerste lid, voor 2022 wordt hierdoor vastgesteld. De vergoeding voor de jaren 2019, 2020, en 2021 ontstaat door het verschil tussen de vergoeding in 2022 en 2018 in gelijke jaarlijkse stappen te overbruggen.

  • 8. Een Bonus/malus systeem kan een onderdeel zijn van de vergoedingensystematiek.

  • 9. De vergoedingensystematiek wordt op basis van bovenstaande kostenstudies verder uitgewerkt in een werkgroep waarin vertegenwoordigers van partijen deelnemen.

Artikel 8. Ketenregie

  • 1. Gemeenten faciliteren het verpakkende bedrijfsleven bij het invullen van hun verantwoordelijkheid voor kunststof verpakkingsafval op grond van het Besluit.

  • 2. Vanaf 1 januari 2015 zorgen de gemeenten ook voor het sorteren van kunststofverpakkingsafval. Gemeenten kunnen vanaf 1 januari 2015 ook kiezen voor het zelf vermarkten van het her te gebruiken materiaal. In 2013 en 2014 blijft het verpakkende bedrijfsleven het her te gebruiken materiaal sorteren en vermarkten3.

  • 3. In een werkgroep waaraan vertegenwoordigers van partijen deelnemen, worden de afspraken uit het eerste en tweede lid verder uitgewerkt en vastgelegd.

Artikel 9. Doelen ten aanzien van hergebruik

  • 1. Voor de materiaalsoorten kunststof en hout gelden vanaf 2013 hogere hergebruikpercentages dan het percentage dat op dit moment in het Besluit is opgenomen.

  • 2. Voor de periode 2013 tot en met 2022 worden de volgende hergebruikpercentages afgesproken:

    Materiaal

    2013

    2014

    2015

    2016

    2017

    2022

    Kunststof

    43

    44

    45

    46

    47

    52

    Hout

    27

    29

    31

    33

    35

    45

  • 3. De percentages, bedoeld in het tweede lid, worden onverminderd artikel 18 opgenomen in het Besluit.

  • 4. Partijen streven er naar om de percentages, bedoeld in het tweede lid, sneller te behalen, namelijk in 5 jaar. Partijen streven naar het behalen van de volgende percentages voor de periode 2013 tot en met 2017.

    Materiaal

    2013

    2014

    2015

    2016

    2017

    Kunststof

    44

    46

    48

    50

    52

    Hout

    29

    33

    37

    41

    45

  • 5. Het percentage hergebruik van alle materialen wordt bepaald door de hoeveelheid die voldoet aan kwaliteitsnormen, bedoeld in het zesde en zevende lid, én daadwerkelijk wordt ingezet voor hergebruik, zoals voortvloeiend uit de Europese kaderrichtlijn afvalstoffen.

  • 6. Voor kunststof gelden de DKR- specificaties (www.dkr.de) of vergelijkbare geaccepteerde gecertificeerde normen.

  • 7. In een werkgroep onder eindverantwoordelijkheid van het ministerie van I&M, waaraan vertegenwoordigers van partijen deelnemen, worden in 2012 de kwaliteitsnormen voor hergebruikt materiaal bepaald die van toepassing zijn op deze overeenkomst. Uitgangspunt daarbij is zo hoogwaardig mogelijk hergebruik zonder dat dat ten koste gaat van de hoeveelheid hergebruik. De in 2012 gemaakte afspraken zijn daarbij het uitgangspunt.

  • 8. Als verenigingen, clubs en maatschappelijke organisaties actief bijdragen aan de inzameling, zal in overleg met de gemeente, zo goed mogelijk worden gefaciliteerd dat een deel van de opbrengsten van diverse afvalstromen naar hen terugvloeien.

  • 9. Met het oog op verdere optimalisatie van het hergebruikpercentage van herbruikbaar verpakkingshout zullen partijen in een werkgroep, onder eindverantwoordelijkheid van het ministerie van I&M, waaraan vertegenwoordigers van partijen deelnemen, onderzoeken welke concrete afspraken er gemaakt kunnen worden om de problematiek van dalend hergebruik versus niet toelaatbaar bijstoken van herbruikbaar hout in energiecentrales en andere verbrandingsinstallaties aan te pakken en te regelen.

  • 10. Als invulling van de Europese Kaderrichtlijn afvalstoffen worden papier en karton brongescheiden ingezameld.

Artikel 10. Inzamelmethode kunststof

  • 1. Als een bronscheidingsgemeente overgaat op nascheiding dan mag de hoeveelheid hergebruik niet terugvallen ten opzichte van het niveau van 2012.

  • 2. Een nascheidingsgemeente kan blijven nascheiden mits de hoeveelheid hergebruik niet terugvalt ten opzichte van het huidige niveau (2012).

  • 3. Bij vergoeding uit het fonds is vergoeding voor bronscheiding het uitgangspunt4. De vergoeding uit het fonds is voor bron- en nascheiding gelijk.

  • 4. Installaties die de gemeenten inzetten voor nascheiding moeten hergebruiksmateriaal kunnen produceren dat voldoet aan de (dan) geldende normen.

  • 5. Het verpakkende bedrijfsleven start per 1 januari 2014 een (Plastic Heroes) inzamelsysteem voor kunststof bij sportaccommodaties. Hierbij worden de gebruikers gericht gemotiveerd (door middel van een goed doel) met de boodschap ‘afval is grondstof’.

Artikel 11. Statiegeld Petflessen

  • 1. Indien voldaan is aan de volgende prestatiegaranties wordt de keuze voor het inzamelen van grote PET-frisdrankflessen met een statiegeldsysteem op zijn vroegst per 1 januari 2015 vrijgegeven5:

    • a. groei van zo hoogwaardig mogelijk hergebruik van huishoudelijk kunststofafval naar 90 kton, exclusief de statiegeldstroom;

    • b. plaatsing van een inzamelingsbak bij alle supermarkten in Nederland, in overleg met de gemeenten;

    • c. gebruik van minimaal 25% recyclaat in nieuwe PET frisdrankflessen;

    • d. einde van het gebruik van pvc als verpakkingsmateriaal in supermarkten, tenzij niet anders mogelijk is;

    • e. afschaffing van gratis plastic draagtassen in supermarkten of vervanging door een duurzaam alternatief;

    • f. een pilot als bedoeld in artikel 3, zesde lid, is uitgevoerd voor inzameling en hergebruik van drankenkartons, zowel in bronscheidende als nascheidende gemeenten;

    • g. het kennisinstituut bedoeld in artikel 4, operationeel is en werkend aan een verpakkingsagenda met concrete en heldere doelen.

  • 2. Partijen werken voor de prestatiegaranties, bedoeld in het eerste lid, een methodiek uit waarmee in 2014 op éénduidige wijze bepaald kan worden of aan de garanties is voldaan.

  • 3. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu zal de Tweede Kamer der Staten-Generaal per brief op de hoogte stellen van de uitkomst van de toetsing of voldaan is aan de prestatiegaranties, bedoeld in het eerste lid.

  • 4. In 2013 zullen, onverminderd artikel 18, de niet in werking zijnde artikelen 8 tot en met 11 van het Besluit, die verplichten tot statiegeld, komen te vervallen.

  • 5. Het verpakkende bedrijfsleven kondigt bij partijen het afschaffen van statiegeld op PET-frisdrankflessen uiterlijk 6 maanden van te voren aan.

  • 6. Mogelijke negatieve effecten van het afschaffen van statiegeld voor grote PET-frisdrankflessen, zullen op de volgende manieren worden tegengegaan:

    • a. door een door het verpakkende bedrijfsleven gefinancierde campagne waarmee het publiek adequaat wordt voorgelicht over de afschaffing. De inhoud van de campagne wordt bepaald door de drie partijen gezamenlijk.

    • b. door tot 1 jaar na het afschaffen van statiegeld inzameling door bestaande verkoopkanalen van grote PET- flessen binnen of in de directe omgeving van het verkooppunt mogelijk te laten zijn;

    • c. doordat partijen zich maximaal inspannen om te voorkomen dat er een separaat inzamelingskanaal voor grote PET-flessen ontstaat;

    • d. door een ruimhartig overgangsregime zodat de consument reeds betaald statiegeld terugkrijgt.

  • 7. Om te garanderen dat het milieurendement minimaal gelijk blijft of toeneemt, wordt door het verpakkende bedrijfsleven het gehalte hergebruikt PET in flessen opgevoerd.

  • 8. Ter uitvoering van het zevende lid komt er een methode waarmee bepaald wordt wat technisch (incl. voedselveiligheid) maximaal mogelijk is als percentage voor hergebruikt materiaal in een PET-fles (klein en groot). Met deze methode zal tevens gekeken worden naar andere verduurzamingsmogelijkheden, waaronder het gebruiken van organisch PET.

  • 9. Het percentage, dat voortkomt uit de methode, bedoeld in achtste lid, zal gelden voor 2018. Daar wordt in gelijke stappen naar toegewerkt. Het minimumpercentage voor 2018 is: gemiddeld 23% hergebruik in de kleine PET-flessen en gemiddeld 28% hergebruik in de grote PET-flessen.

  • 10. In 2018 volgt er weer een methode die de stappen naar 2022 op dezelfde wijze bepaalt.

  • 11. Er wordt geborgd dat de hoeveelheid hergebruik minimaal gelijk blijft. De massa die samenhangt met de statiegeldflessen is nu 25 kton/jaar, in totaal wordt nu vanuit de huishoudens 60 kton/jaar hergebruikt. De totale hoeveelheid hergebruikt kunststof materiaal vanuit de huishoudens zal na afschaffing niet onder de 85 kton/jaar komen.

Artikel 12. Kosten verbonden aan afschaffen statiegeld

  • 1. De gemeenten moeten kosten maken als gevolg van het afschaffen van statiegeld doordat:

    • a. extra (voormalige statiegeld-)flessen die in het restafval komen;

    • b. extra (voormalige statiegeld-)flessen die in vuilnisbakken op straat komen;

    • c. extra (voormalige statiegeld-)flessen die in zwerfafval terecht komen.

  • 2. Begin 2016 wordt door een onafhankelijke organisatie een onderzoek gestart waarmee door middel van steekproeven de hoogte van de kosten, bedoeld in het eerste lid, worden bepaald.

  • 3. De kosten, bedoeld in het eerste lid, worden door het verpakkende bedrijfsleven vergoed voor de periode vanaf het moment dat statiegeld afgeschaft is tot en met 2022.

  • 4. Alleen de bronscheidingsgemeenten komen in aanmerking voor de vergoeding van de kosten ten gevolge van de (voormalige) statiegeldflessen die in het restafval terecht komen.

  • 5. Het onderzoek, bedoeld in het tweede lid, wordt in 2021 herhaald.

  • 6. De onderzoeken bedoeld in het tweede en vijfde lid bestaan uit de volgende steekproeven:

    • a. bepalen hoeveelheid (voormalige) statiegeldflessen in restafval, gebeurt alleen in bronscheidingsgemeenten;

    • b. bepalen van de hoeveelheid (voormalige) statiegeldflessen in de vuilnisbakken op straat, gebeurt in bron- en nascheidingsgemeenten;

    • c. bepalen van de hoeveelheid (voormalige) statiegeldflessen in het zwerfafval gebeurt in bron- en nascheidingsgemeenten.

  • 7. De kosten, bedoeld in het derde lid, worden met terugwerkende kracht vergoed over de periode dat het statiegeld is afgeschaft.

  • 8. Er wordt een voorschot van 5 miljoen euro per jaar verstrekt vanaf het moment van afschaffing tot en met 2016. Als de vergoeding in 2016 bepaald is, wordt er verrekend met dit voorschot.

  • 9. Vergoeding van de kosten, bedoeld in het derde lid, en eventueel terugstorten vindt plaats via de VNG.

Artikel 13. Monitoring

  • 1. In een werkgroep onder leiding van vertegenwoordigers van het ministerie van Infrastructuur en Milieu met daarin vertegenwoordigers van Gemeenten en van het verpakkende bedrijfsleven wordt vastgesteld hoe het hergebruikspercentage van al het verpakkingsafval wordt gemonitoord. Deze monitoringssystematiek zal ook door de ILT worden beoordeeld.

  • 2. Het ministerie van I&M bereidt een wijziging van het Besluit voor waardoor de plaats in de keten vanaf waar nu bij de uitvoering van de raamovereenkomst uit 2007 hergebruik van kunststof gemeten wordt, wordt vastgelegd. Als de Europese interpretatie van de EU-richtlijn inzake verpakkingen6 daar aanleiding toe geeft, wordt de plaats in de keten, bedoeld in de eerste volzin, aangepast.

  • 3. Om onduidelijkheid over de uitleg van het meetpunt voor kunststof, bedoeld in het derde lid, weg te nemen, komt er een zorgvuldige communicatie. De bedrijven nemen hierin het voortouw, maar de communicatie is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van partijen.

  • 4. Het ministerie van I&M bereidt een wijziging van het Besluit voor waarmee een systematiek voor de registratie van bedrijfsafval zo mogelijk wordt opgenomen in het Besluit. De kosten voor de registratie worden vergoed door het verpakkende bedrijfsleven.

Artikel 14. Evaluatie en monitoring van deze overeenkomst

  • 1. Partijen zetten zich tijdig aan het ontwerpen en plannen van een evaluatie van deze overeenkomst, zodanig dat de uitkomsten van die evaluatie in 2017, indien door partijen nodig geacht in 2018 hun beslag kunnen krijgen. Dit zal gebeuren binnen de hoofdlijnen en doelstellingen van deze overeenkomst.

  • 2. Jaarlijks worden de gemaakte afspraken gemonitoord door partijen. Op basis van deze monitoring informeert het ministerie van I&M de Tweede Kamer per brief over de voortgang.

Artikel 15. Werkgroepen

De werkgroepen, bedoeld in de artikelen 7, negende lid, 8, derde lid, 9, zevende en negende lid en 13, eerste lid, bepalen hun opdracht op basis van deze overeenkomst. In die werkgroepen wordt onder ander bepaald hoe hoog de kosten zullen zijn, hoe de bezetting is en hoe de taakverdeling is.

Artikel 16. Onderzoeken

De onderzoeken die voor de uitvoering van deze overeenkomst worden uitgevoerd worden gefinancierd door het verpakkende bedrijfsleven.

Artikel 17. Overleg tussen partijen

Partijen gaan met elkaar in overleg om deze overeenkomst aan te passen indien bepaalde omstandigheden volgens één of meer partijen daartoe aanleiding geven.

Artikel 18. Aanpassing van regelgeving

Voor zover de afspraken in deze overeenkomst zien op aanpassing van het Besluit geldt het voorbehoud dat wijzigingen van het Besluit moeten worden voorgelegd aan de ministerraad en de beide Kamers der Staten-Generaal. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu spant zich in tot het in procedure brengen van de voorstellen tot wijziging van wet- en regelgeving, bedoeld in de eerste volzin.

Artikel 19. Unierecht

De afspraken van deze overeenkomst zullen in overeenstemming met het Unierecht worden uitgevoerd in het bijzonder voor zover de afspraken vallen onder de werking van de Europese regels met betrekking tot aanbesteding, staatssteun en technische normen en voorschriften.

Artikel 20. Inwerkingtreding en looptijd

  • 1. Deze overeenkomst treedt, met uitzondering van de artikelen 4, eerste lid, onder c, 5, tweede en derde lid, 6 en 7 en 8, voor de Rijksoverheid en het verpakkende bedrijfsleven in werking met ingang van de dag nadat het door deze partijen is ondertekend.

  • 2. Deze overeenkomst treedt voor gemeenten in werking met ingang van de dag nadat het door de belangenbehartiger van de Gemeenten is ondertekend. Vanaf die dag zullen vertegenwoordigers van Gemeenten deelnemen aan de werkgroepen, bedoeld in 9, zevende en negende lid en 13, eerste lid.

  • 3. De artikelen 4, eerste lid, onder c, 5, tweede en derde lid, 6 en 7 en 8, van deze overeenkomst treden voor de Rijksoverheid en het verpakkende bedrijfsleven in werking op de dag waarop de overeenkomst overeenkomstig het tweede lid voor gemeenten in werking treedt.

  • 4. Deze overeenkomst eindigt op 31 december 2022.

Artikel 21. Openbaarmaking

  • 1. Binnen 4 weken na ondertekening door de rijksoverheid en het verpakkende bedrijfsleven van deze overeenkomst wordt de tekst daarvan gepubliceerd in de Staatscourant.

  • 2. De ondertekening van deze overeenkomst door Gemeenten wordt bekendgemaakt in de Staatscourant.

Aldus overeengekomen en in drievoud ondertekend

Den Haag, 27 juni 2012

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, J.J. Atsma.

Breukelen, 27 juni 2012

Namens het verpakkende bedrijfsleven, F. Rijna.

De voorzitter van VNG, A. Jorritsma.


X Noot
1

Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PbEU L 312), art 10, tweede lid.

X Noot
2

Uit inventarisatie volgt dat alle artikelen uit de Raamovereenkomst 2007, de annexen en het addendum vervallen behalve: punten 4, 5 en 17 en Annex 1: de artikelen 2.1 t/m 2.3 en art. 3.

X Noot
3

De status quo voor wat betreft ketenregie in 2013 en 2014 geldt alleen voor bronscheidingsgemeenten, omdat nascheidingsgemeenten nu al sorteren en vermarkten. De status quo is opgenomen om gemeenten de ruimte te geven.

X Noot
4

Gemeenten kunnen pilots starten die de mogelijkheden van andere inzamelsystemen onderzoeken.

X Noot
5

Bij de formulering van de prestatiegaranties is de tekst van motie van Tweede Kamerlid van der Werf c.s. gevolgd (kamerstukken II 2011/12, 30 872, nr. 107).

X Noot
6

Richtlijn nr. 94/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 20 december 1994 betreffende verpakking en verpakkingsafval (PbEG L 365).

Naar boven