Regeling van de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 27 mei 2010, nr. WJZ / 11034132, tot wijziging van de Subsidieregeling energie en innovatie in verband met proeftuinen intelligente netten

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;

Gelet op de artikelen 2, tweede lid, 4, 5, 7, 14, 14a, 15, 16, 17, 18, 19, 23, 25, 44 en 50 van het Kaderbesluit EZ-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

De Subsidieregeling energie en innovatie wordt als volgt gewijzigd.

A

In artikel 1.1 wordt in de definitie van demonstratieproject ‘bij de aanvrager’ vervangen door: door de aanvrager.

B

In artikel 1.3 wordt ‘€ 35’ vervangen door: € 60.

C

Aan Hoofdstuk 3 wordt een paragraaf toegevoegd, luidende:

§ 3.10 Proeftuinen intelligente netten

Artikel 3.10.1

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

proeftuinproject intelligente netten:

een demonstratieproject, geheel of nagenoeg geheel bestemd voor het vergroten van inzicht in de geschiktheid van toepassing in de praktijk van een innovatief product, proces of dienst, of een innovatieve samenwerking, dat een technisch, economisch of maatschappelijk risico inhoudt, dat bijdraagt aan doorbraken ten behoeve van de verduurzaming van de Nederlandse energiehuishouding en dat past binnen bijlage 3.10.1.

Artikel 3.10.2

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een deelnemer in een samenwerkingsverband, waarvan een ondernemer penvoerder is, die een proeftuinproject intelligente netten uitvoert.

Artikel 3.10.3
  • 1. In afwijking van de Regeling steunintensiteit bedraagt de subsidie voor een proeftuinproject intelligente netten 40 procent van de subsidiabele kosten, voor zover die kosten betrekking hebben op activiteiten, niet zijnde fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling.

  • 2. Voor andere activiteiten bedraagt de subsidie voor een proeftuinproject intelligente netten:

    • a. 50% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;

    • b. 25% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling.

  • 3. Indien de subsidiabele kosten betrekking hebben op een combinatie van industrieel onderzoek en experimentele ontwikkeling, bedraagt de subsidie het gewogen gemiddelde van de in het tweede lid genoemde percentages van de desbetreffende subsidiabele kosten.

  • 4. De in het eerste en tweede lid genoemde percentages worden met 10 procentpunten verhoogd, indien de aanvrager een MKB-ondernemer is voor zover de subsidiabele kosten worden gemaakt en betaald door de ondernemer.

  • 5. Indien de subsidieontvanger een ondernemer in de landbouwsector is, is de verhoging, bedoeld in het vierde lid, niet van toepassing voor zover de subsidiabele kosten betrekking hebben op investeringen waardoor de productiecapaciteit zal toenemen.

  • 6. Het maximum subsidiebedrag voor een proeftuinproject intelligente netten bedraagt € 4.000.000. Indien verscheidene aanvragen worden gedaan die betrekking hebben op hetzelfde project en die tezamen een subsidiebedrag van meer dan € 4.000.000 betreffen, of indien het totale subsidiebedrag voor de deelnemers van een samenwerkingsverband meer bedraagt dan € 4.000.000, wordt het meerdere naar rato in mindering gebracht op de aan de betrokken aanvragers te verstrekken subsidie.

Artikel 3.10.4

Bij de toepassing van artikel 6 van het Kaderbesluit EZ-subsidies worden buiten beschouwing gelaten subsidies op grond van het Besluit stimulering duurzame energieproductie en bijdragen van de Commissie van de Europese Gemeenschappen op grond van het Zevende Kaderprogramma voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie.

Artikel 3.10.5
  • 1. Voor zover de projectkosten betrekking hebben op activiteiten als bedoeld in artikel 3.10.3, eerste lid, is artikel 14a van het Kaderbesluit EZ-subsidies van toepassing en zijn de artikelen 10, derde lid, 38, eerste lid, onder b t/m d, en 41 van het Kaderbesluit EZ-subsidies niet van toepassing.

  • 2. Voor zover de projectkosten betrekking hebben op activiteiten als bedoeld in artikel 3.10.3, tweede lid, is artikel 14a van het Kaderbesluit EZ-subsidies niet van toepassing en zijn de artikelen 10, derde lid, 38, eerste lid, onder b t/m d, en 41 van het Kaderbesluit EZ-subsidies wel van toepassing.

Artikel 3.10.6

De minister verdeelt het subsidieplafond voor proeftuinprojecten intelligente netten op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 3.10.7

1. De Adviescommissie energiedemonstratieprojecten en energietransitie-experimenten heeft tevens tot taak de minister op zijn verzoek te adviseren omtrent de afwijzingsgronden, bedoeld in artikel 3.10.9onderdelen a tot en met d en artikel 23, onderdeel e, f, g en h van het Kaderbesluit EZ-subsidies en de rangschikkingscriteria, bedoeld in artikel 3.10.10.

Artikel 3.10.8

De termijn, bedoeld in artikel 23, onderdeel c, van het Kaderbesluit EZ-subsidies, is voor een proeftuinproject intelligente netten drie jaar.

Artikel 3.10.9

De minister beslist afwijzend op een aanvraag:

  • a. voor zover de te verwachte resultaten onvoldoende bijdrage leveren aan de verduurzaming van de Nederlandse energiehuishouding, mede gelet op het herhalingspotentieel;

  • b. voor zover het project onvoldoende innovatief is; de internationale stand van de techniek is de referentie;

  • c. indien er onvoldoende vertrouwen is in de doelmatigheid en doeltreffendheid van het project;

  • d. indien er onvoldoende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie te verwachten zijn;

  • e. indien de subsidie minder bedraagt dan € 125.000;

  • f. indien reeds eerder op grond van deze paragraaf een subsidie is verstrekt voor een soortgelijk project.

Artikel 3.10.10
  • 1. De minister rangschikt aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate het project meer bijdraagt aan de criteria omtrent:

    • a. innovatie,

    • b. duurzaamheid,

    • c. projectorganisatie,

    • d. economisch perspectief.

  • 2. Als criteria voor innovatie, duurzaamheid, projectorganisatie en economisch perspectief worden respectievelijk vastgesteld:

    • a. de mate waarin wordt bijgedragen aan technologische vernieuwing of aan wezenlijk nieuwe toepassingen van bestaande technologie, of de mate van vernieuwing in de organisatie van de keten;

    • b. de mate waarin wordt bijgedragen aan verduurzaming van de Nederlandse energiehuishouding, mede gelet op het in Nederland optredende herhalingspotententieel;

    • c. de mate van doelmatigheid en doeltreffendheid van de bij het project betrokken partijen en de mate van kwaliteit van de projectorganisatie;

    • d. de mate waarin de projectresultaten meer economische waarde creëren voor Nederland, mede gelet op de toepassingsmogelijkheden van de projectresultaten.

  • 3. Geen subsidie wordt verleend voor een proeftuinproject intelligente netten dat lager is gerangschikt dan een soortgelijk project.

  • 4. Voor de rangschikking wegen de criteria genoemd in het eerste lid even zwaar.

  • 5. Bij de rangschikking van projecten wordt mede rekening gehouden met een evenwichtige spreiding van de te subsidiëren projecten over de in bijlage 3.10.1 genoemde leereffecten.

Artikel 3.10.11
  • 1. De subsidie-ontvanger start binnen zes maanden na de datum van de beschikking tot subsidieverlening de uitvoering van het proeftuinproject intelligente netten.

  • 2. De subsidie-ontvanger draagt zorg voor de openbaarmaking en verspreiding van de resultaten van het project.

  • 3. De verplichting, bedoeld in het tweede lid, geldt tot vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

Artikel 3.10.12

Het formulier voor het indienen van een aanvraag voor:

  • a. een subsidie is opgenomen in bijlage 3.10.2;

  • b. een subsidievaststelling is opgenomen in bijlage 3.10.3.

C

1. Als bijlage 3.10.1, behorende bij de Subsidieregeling energie en innovatie, wordt vastgesteld de bij deze regeling behorende bijlage 1.

2. Als bijlage 3.10.2, behorende bij de Subsidieregeling energie en innovatie, wordt vastgesteld de bij deze regeling behorende bijlage 2.

3. Als bijlage 3.10.3, behorende bij de Subsidieregeling energie en innovatie, wordt vastgesteld de bij deze regeling behorende bijlage 3.

ARTIKEL II

Aan de tabel in artikel 1 van de Regeling openstelling en subsidieplafonds EZ 2011 wordt een rij toegevoegd, luidende:

5.13

Subsidieregeling energie en innovatie (proeftuinen intelligente netten)

3.10.2

Proeftuinen intelligente netten

15/06 t/m 05/09

16.000.000

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van 15 juni 2011.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 27 mei 2011

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

M.J.M. Verhagen.

BIJLAGE 1

Bijlage 3.10.1: Proeftuinen Intelligente Netten

Inleiding

Het realiseren van een reeks demonstratieprojecten of proeftuinen was de 1e aanbeveling in het discussiedocument ‘Op weg naar Intelligente Netten in Nederland’ van de Taskforce Intelligente netten: “omdat het eindbeeld van de intelligente netten robuust is, maar er tijd nodig is daar op een kosteneffectieve manier naar toe te werken”. Specifiek voor de proeftuinen Intelligente netten is er in 2011 een budget van € 16 miljoen beschikbaar.

Afbakening

‘Intelligente netten’ is een overkoepelend begrip voor de innovaties op en rondom de energie-infrastructuur (veelal elektriciteitsnetten, van het hoogspanningsnet tot en met het laagspanningsnet in de wijk en de energietoepassingen bij de consument) die het mogelijk maken dat:

  • decentrale opwekking van energie ingepast kan worden (tweerichtingsverkeer) in plaats van grootschalige centrale opwekking met alleen energiestromen naar de afnemers;

  • energieafnemers met een flexibele vraag reageren op (duurzame) ‘fluctuerende bronnen’ zoals zon- en windvermogen en micro-WKK;

  • inpassing van (duurzame) energietoepassingen zoals elektrisch vervoer, warmtepompen en mogelijkheden voor energieopslag;

  • de energienetten veiliger en efficiënter functioneren (bijvoorbeeld met minder zware kabels en met minder transport- en distributieverliezen);

  • de gebruiker allerlei intelligente toepassingen ter beschikking krijgt ten behoeve van zijn energievoorziening en -gebruik.

Het gebied omvat verschillende soorten technologie (vermogenselektronica in de netten en bij de gebruikers, ICT gerelateerd aan vermogenselektronica, overkoepelende ICT-systemen). Minstens zo belangrijk als de verandering in de technologie is echter de verandering in de rollen van gebruikers (die ‘prosumers’ worden), energieleveranciers, leveranciers van energiediensten, toeleveranciers en netbeheerders.

Uitgangspunten

1) De proeftuinen hebben een transitiefunctie.

In de visie van de Taskforce passen proeftuinen in een roadmap voor Nederland op een hoger abstractieniveau, waarbij de proeftuinen inzichten opleveren die essentieel zijn voor de Nederlandse situatie vanaf 2020. Na de proeftuinen (in periode 2015–2020) volgt de implementatiefase waarin zaken grootschalig worden opgepakt (opschalen naar 10.000 aansluitingen). In de transitiefase (2010–2015) wordt praktijkervaring opgedaan met technologie, met name waar het gaat om de interactie met niet-technologische aspecten en validatie van businesscases aangezien de uitdaging niet zozeer zit in de techniek zelf. Er wordt gekeken welke ‘problemen’ nog niet adequaat zijn opgelost of over het hoofd zijn gezien. Ook verkenningen van de juridische ruimte voor nieuwe arrangementen en van mogelijke oplossingen voor knelpunten in de sfeer van de regelgeving maken deel uit van de proeftuinen. De ontwikkeling van intelligente netten en nieuwe slimme arrangementen kent zowel technische risico’s, sociale risico’s als maatschappelijke kosten/baten risico’s. Het gaat om de beheersing van alle drie de risico’s.

2) Robuustheid als randvoorwaarde.

Toevoeging van intelligentie mag niet leiden tot een aantasting van de robuustheid van het systeem. Dat is een randvoorwaarde in de architectuur, en dat is mogelijk.

3) Het gaat om gedrag én om de institutionele context (marktmodellen, rolverdelingen).

Een focus op gedrag alleen leidt tot een lock-in. Het gaat ook om andere wijzen van verrekening en sturing (marktmodellen), met daarbij gedragsaspecten, als ook standaarden. Verschillende zaken grijpen hierbij op elkaar in. Het huidige marktmodel gaat uit van centraal opwekken en een geliberaliseerde productie- en retailmarkt. Een model dat vertrekt vanuit een het realiseren van een duurzame energievoorziening en het zelf opwekken van energie past hier niet vanzelfsprekend in, en kan dus ook om toekomstige aanpassingen in wet- en regelgeving vragen. De ontwikkeling naar een micromarkt is een mogelijke maar geen vooropgezette route.

4) Focus op optimale maatschappelijke winst.

Een belangrijke vraag bij het toevoegen van intelligentie is waar de grootste winst zit van deze toevoeging: a) in het net, b) bij de klant, c) bij de interface? De essentie zit niet in het meten maar in het sturen/beïnvloeden en in het afrekenen (de facturering).

5) Simulaties waar mogelijk.

Verschillende technologische en gedragsvragen kunnen ook meer of minder adequaat door middel van simulaties benaderd worden. Simulatiemodellen moeten worden gevalideerd zodat ze representatief worden voor de werkelijkheid. Er zal grote behoefte zijn aan het koppelen van simulatiemodellen met proeftuinen.

Positionering van de Nederlandse proeftuinen

De proeftuinen staan niet op zichzelf. In verschillende landen in de wereld vinden er demonstratieprojecten plaats. In opdracht van Netbeheer Nederland heeft KEMA een internationale inventarisatie uitgevoerd, en gekeken welke kansen en conclusies hieruit voor Nederland getrokken kunnen worden met betrekking tot demonstratieprojecten.

Belangrijke conclusies zijn:

  • 1) Het optimaal benutten van het netwerk vereist de ontwikkeling van ICT dat kan omgaan met een groot volume aan data en dit als informatie beschikbaar kan stellen aan relevante stakeholders (er zijn nu alleen nog kleine projecten);

  • 2) Ook zijn er nog geen projecten die grote aantallen kleinschalige opwekkers combineren d.m.v. een aggregator;

  • 3) Wat nog ontbreekt bij de gebruikers (consumenten en kleinschalige producenten) is ‘awareness’ en beloningen om interactief deel te nemen. Daarom noemt de Taskforce de eindgebruiker ook het startpunt voor de proeftuinen, niet het sluitstuk van de overwegingen

  • 4) Er is op verschillende plaatsen sprake van technologie-ontwikkeling op het gebied van:

    • a. Het testen van netcomponenten en -systemen,

    • b. De toepassing van gebruikerselektronica, slimme meters, laadinfrastructuur voor elektrisch vervoer.

  • 5) Er is nog geen business model voor energieopslag in het netwerk (en voor de handel in energie);

  • 6) De combinatie met gas-toepassingen is specifiek voor Nederland-gasland;

  • 7) Intelligente wasmachines e.d. kunnen ook effect hebben op stabiliteit van de netten;

  • 8) Slimme woningen en gebouwen bieden integrale toepassingsmogelijkheden voor typische Nederlandse componenten en systemen.

Daarnaast is er in Nederland sprake van verschillende ontwikkelingen die meer of minder raken aan intelligente netten zoals de ontwikkeling naar energieneutrale gebouwde omgeving, lokale energiebedrijven, uitwisseling van energietekorten en -overschotten tussen bedrijven en woningen. De beoogde proeftuinen zouden ook hiermee een kennisuitwisselingsrelatie moeten hebben.

Beoogde leereffecten van de proeftuinen

De proeftuinen hebben een functie in het leren over de mogelijkheden van intelligente toepassingen in het licht van een bredere maatschappelijke kosten/baten analyse. Zijn decentrale opwekking en opslag van energie beter in te passen? Is vraagrespons bij verschillende soorten gebruikers te activeren? Welke diensten en producten zijn hierbij mogelijk cases (met o.a. real time tarieven en capaciteitstarieven) in verschillend denkbare institutionele settings? En leidt dit tot de beoogde systeemeffecten? Overall gaat het over:

  • het ontwikkelen en testen van een aantal 'sets' geïntegreerde, interoperabele bestaande en nieuwe diensten en producten

  • met verschillende infrastructuren (E, G, W, ICT)

  • die opschaalbaar zijn,

  • waarmee geld te verdienen valt,

  • die een meerwaarde bieden aan de eindgebruikers, en

  • die werken in de richting van een duurzame energievoorziening.

Onderstaande tabel geeft het (niet-uitputtende) palet aan intelligente toepassingen en de effecten daarvan. Doel is om zoveel mogelijk te leren uit de proeftuinen, wat onder meer vereist dat de verschillende toepassingen en effecten in de tender aan bod komen, ofwel dat er een evenwichtige spreiding van de proeftuinen over deze tabel komt.

Tabel: Effecten van typen intelligente toepassingen

Effecten:

Intelligente toepassingen:

Energie besparing

Optimale vraag/aanbod afstemming

Besparing op net-investering

Vergroten markt-participatie

Nieuwe dienst of product

Flexibiliteit en beperken reserve-vermogen

Energiegedrag huishouden

           

Energiegedrag

bedrijf

           

e-auto laden

           

Warmte

Pompen

           

HRe-ketel

           

Duurzame energie (Zon-PV, wind, ..)

           

Idealiter wordt bijvoorbeeld in een proeftuin voor een lokaal energiesysteem aangetoond dat:

  • 1) decentraal opgewekte energie kan worden geïntegreerd in een slim, lokaal energiesysteem;

  • 2) verschillende partijen gezamenlijk in staat zijn slimme, lokale energiesystemen te realiseren waar ze allemaal aan kunnen verdienen en/of meerwaarde aan kunnen ontlenen;

  • 3) een slim, lokaal energiesysteem nieuwe functionaliteiten (via nieuwe diensten en producten) kan bieden die een meerwaarde hebben voor eindgebruikers;

  • 4) eindgebruikers interesse hebben of zelfs actief willen participeren in 'het' toekomstige energiesysteem / een intelligent net.

Meerdere proeftuinen en proeftuinoverstijgend leren

In de keuze tussen één grote fysieke proeftuin met enkele duizenden gebruikers versus enkele kleinere proeftuinen lijkt het laatste meer voor de hand te liggen.

Er is een breed palet aan ontwikkelingspaden voor intelligente toepassingen. Diversiteit leidt tot meer inzicht op een hoger niveau en meer mogelijkheden in soorten toepassingen en in kennisuitwisseling. De praktische realisatie van een locatie van zeer grote omvang lijkt bovendien niet eenvoudig. Dit leidt tot de conclusie dat het niet wenselijk noch mogelijk lijkt om één grote geconcentreerde proeftuin in Nederland te realiseren waarin voldoende verscheidenheid voor de leerdoelen aanwezig is.

Wel is er behoefte om leerervaringen als die van het project te Hoogkerk (Powermatching City) enigszins op te schalen, met gebruikmaking van bijvoorbeeld de eerste resultaten van het programma e-Energy in Duitsland (6 proeftuinen op een schaal van enkele honderden huishoudens).

Opschaling is wellicht ook virtueel mogelijk waar het gaat om bepaalde effecten te bereiken. Met name gaat het dan het effect van de inzet van meerdere technologieën, concepten of diensten.

Aan een dergelijke opschaling zitten echter ook beperkingen als het belemmerend werkt voor de flexibiliteit in de verschillende proeftuinen, en als het de deelname van meerdere (competitieve) consortia tegenhoudt.

Naar verwachting komen er 5 tot 10 niet te complexe proeftuinen, veelal op het niveau van een woonwijk, stadscentrum, industrieterrein, kantorenomgeving, e.d.

De focus en de doelen van proeftuinen zullen verschillend zijn. Van belang is dat het doel, de beoogde resultaten en leereffecten duidelijk zijn omschreven. Daarnaast is van belang dat er, ook gedurende de looptijd van de proeftuinen, daadwerkelijk geleerd en voortgebouwd kan worden op de resultaten (adequate kennisverzameling en onderzoek ten aanzien van kosten en baten, gebruikersgedrag, diensten en producten, systeemeffecten, etc).

Met name ook ten aanzien van de ITC-aspecten is van belang dat de architectuur breder toepasbaar is: toekomstbestendig (met oog op wijzigingen in functionaliteit en technologie), interoperabel (standaarden), breder bruikbaar (ook buiten de betreffende proeftuin), robuust (bestand tegen verstoringen en uitval), flexibel (bij veranderingen vraag en aanbod van energie) en met aandacht voor security en privacy aspecten.

De proeftuinen, die elk een verschillende focus hebben, zullen vanuit het innovatieprogramma voor intelligente netten geflankeerd worden door een proeftuinoverstijgend leerprogramma gericht op de uitgangspunten en de beoogde leereffecten. Naast dit flankerende leerprogramma zal er een proeftuinoverstijgende maatschappelijke kosten/baten analyse, een R&D-programma voor 2012 en verder, en een communicatieprogramma worden opgezet. Communicatie, zowel tussen proeftuinen onderling als met de buitenwereld is immers van groot belang. In onderstaande figuur is dit schematisch weergegeven.

Figuur: Proeftuinoverstijgend leren

Figuur: Proeftuinoverstijgend leren

BIJLAGE 2

Aanvraag Subsidie Proeftuinen Intelligente Netten

Aanvraag Subsidie Proeftuinen Intelligente Netten

BIJLAGE 3

Aanmelding + Machtiging Deelnemer samenwerkingsverband

Aanmelding + Machtiging Deelnemer samenwerkingsverband

Aanvraag Vaststelling subsidie

Aanvraag Vaststelling subsidie

TOELICHTING

I ALGEMEEN

1. Inleiding

Op 1 januari 2010 is de Subsidieregeling Energie en Innovatie (hierna: SEI) in werking getreden. De SEI is het resultaat van de doelstelling om alle reguliere energie-instrumenten van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie onder het Kaderbesluit EZ-subsidies te brengen. Met deze wijziging van de SEI wordt aan Hoofdstuk 3 van de SEI een paragraaf toegevoegd met betrekking tot subsidiëring van proeftuinen intelligente netten.

2. Toelichting regeling

Deze regeling is gericht op het realiseren van proeftuinen intelligente netten (smart grids), die een essentiële tussenstap zijn voor grootschalige toepassingen.

De term ‘intelligente netten’ is een overkoepelend concept waaronder verschillende ontwikkelingen rond de energie-infrastructuur passen. De kern van het begrip 'intelligent net' is het ontstaan van tweerichtingsverkeer van energie tussen producenten en gebruikers en gebruikers onderling. Dit is mogelijk door het toevoegen van informatietechnologie aan de energie-infrastructuur. Hierdoor ontstaan meer keuzemogelijkheden voor gebruikers en kunnen nieuwe partijen toetreden op de energiemarkt.

Met intelligente netten (smart grids) ontwikkelen zich geheel nieuwe perspectieven voor de energievoorziening. Er ontstaan mogelijkheden om decentrale opwekking van energie en opslag van energie – zoals bij elektrische auto's – beter in te passen en gebruikers te betrekken bij het flexibel maken van het energiesysteem. Er ontstaan nieuwe diensten en producten en de passieve consument wordt een actieve consument of tegelijk ook kleine producent. Investeringen in infrastructuur kunnen worden beperkt of uitgesteld, en de betrouwbaarheid kan beter worden geborgd.

Het realiseren van proeftuinen is de belangrijkste aanbeveling van de Taskforce Intelligente Netten die in juli 2010 haar visie heeft neergelegd in het discussiedocument 'Op weg naar Intelligente Netten in Nederland'. De Taskforce is in oktober 2009 ingesteld door de minister van Economische Zaken, als uitvloeisel van het Energierapport 2008.

De proeftuinen voor Intelligente Netten kunnen gezien worden als een onderdeel van de Green Deal, zoals omschreven in het regeerakkoord (Vrijheid en Verantwoordelijkheid, VVD/CDA, 30 september 2010). Samenwerkingsverbanden worden uitgenodigd een proeftuin op te zetten met toepassing van intelligente netten die bijdragen aan energiebesparing en duurzame energie in wijken en op bedrijventerreinen. Tegelijk bieden de proeftuinen een stimulans voor het ontstaan van bedrijvenclusters die in een ‘living lab’ omgeving willen experimenteren met intelligente energievoorzieningen. Dit is in lijn met de benadering van energie als één van de economische topgebieden, zoals beschreven in het regeerakkoord.

Voor deze subsidie is € 16 miljoen beschikbaar. De tenderperiode opent op de dag van inwerkingtreding van deze regeling en sluit op 5 september 2011 17.00 uur, zodat de proeftuinen eind 2011 van start kunnen gaan. In afwijking van het kabinetsbeleid op het gebied van de vaste verandermomenten wordt deze regeling niet twee maanden voor inwerkingtreding op het vaste verandermoment 1 juli gepubliceerd. Omdat het wenselijk is voor de doelgroep om op basis van deze regeling tijdig te kunnen starten met de voorbereiding en indiening van de projectvoorstellen, is snelle inwerkingtreding in het belang van betrokken partijen (uitzonderingsgrond 1).

Er is behoefte aan tenminste 5 en hoogstens 10 verschillende proeftuinprojecten intelligente netten, op het niveau van een woonwijk, stadscentrum, industrieterrein, kantorenomgeving, e.d. Omdat elk van deze proeftuinen een verschillende focus moet hebben, is in artikel 3.10.10 lid 5 het criterium ‘portfoliomanagement’ toegevoegd bij deze regeling: de adviescommissie houdt bij haar advies over de rangschikking van projecten mede rekening met een evenwichtige spreiding van de te subsidiëren projecten over de in bijlage 3.10.1 genoemde leereffecten.

De criteria waarop subsidie-aanvragen worden gerangschikt zijn:

  • a. innovatie: de mate waarin wordt bijgedragen aan technologische vernieuwing of aan wezenlijk nieuwe toepassingen van bestaande technologie of vernieuwing in de organisatie van de keten;

  • b. duurzaamheid: de mate waarin wordt bijgedragen aan verduurzaming van de Nederlandse energiehuishouding, mede gelet op het in Nederland optredende herhalingspotententieel;

  • c. projectorganisatie: de mate van doelmatigheid en doeltreffendheid van de bij het project betrokken partijen en de mate van kwaliteit van de projectorganisatie; en

  • d. economisch perspectief: de mate waarin de projectresultaten meer economische waarde creëren voor Nederland, mede gelet op de toepassingsmogelijkheden van de projectresultaten.

Naast de proeftuinen zullen er flankerende activiteiten ontplooid worden in het kader van het innovatieprogramma intelligente netten, gericht op kennisontwikkeling en kennisverspreiding.

Aanpassing vast-uurtarief-systematiek

De vast-uurtarief-systematiek is een van de drie kostengrondslagen in het Kaderbesluit EZ-subsidies voor de berekening van loonkosten en indirecte kosten. Voor regelingen op het terrein van ondernemerschap en innovatie is het uurtarief verhoogd naar € 60, omdat het tarief van € 35 niet realistisch en te laag is, zodat te weinig gebruik wordt gemaakt van de voordelen van een forfaitair tarief. Zie de regeling van 13 oktober 2010, Stcrt. 16576. Het forfaitaire uurtarief, opgenomen in de Subsidieregeling energie en innovatie, wordt thans eveneens verhoogd.

Staatssteun

De subsidiëring van proeftuinen intelligente netten wordt opgenomen in de Subsidieregeling energie en innovatie (SEI). In artikel 1.5 van die regeling is bepaald, dat de regeling valt onder de Algemene groepsvrijstellingsverordening (800/2008, L214), hierna: AGVV. In artikel 8 van het Kaderbesluit EZ-subsidies, op welk besluit de SEI is gebaseerd, wordt daarvan het rechtsgevolg geregeld: het bedrag van de subsidie wordt verlaagd indien dat noodzakelijk is op basis van de AGVV. Aldus is ervoor gezorgd, dat de feitelijke subsidiëring krachtens de nieuwe paragraaf zal voldoen aan de AGVV.

Ook de bepalingen van de nieuwe paragraaf zelf zijn in overeenstemming met de AGVV. Deze paragraaf maakt het mogelijk dat binnen één proeftuinproject meerdere krachtens de AGVV vrijgestelde vormen van steun van toepassing kunnen zijn. Daarbij is, op grond van artikel 7, tweede lid, van de AGVV van belang dat het verschillende identificeerbare kosten betreft die in aanmerking komen voor steun; m.a.w. dat de voor steun in aanmerking komende kosten duidelijk gealloceerd kunnen worden. Het in artikel 3.10.3, eerste en tweede lid, geformuleerde onderscheid voldoet daaraan; het onderscheid is blijkens de door het Agentschap NL verrichte uitvoeringstoets ook in de praktijk uitvoerbaar.

Artikel 7, derde lid, van de AGVV stelt als voorwaarde voor een dergelijke cumulatie dat de hoogste steunintensiteit niet zal worden overschreden. Ook aan deze eis wordt voldaan, gelet op de steunpercentages, die in artikel 3.10.3 zijn vastgesteld, en op artikel 3.10.5 m.b.t. de in aanmerking komende projectkosten.

De steunintensiteit voor kosten die betrekking hebben op activiteiten die onder het milieusteunkader vallen is 40% (50% voor een MKB-ondernemer); dus lager dan de 60%, genoemd in artikel 21, tweede lid, van de AGVV. De berekening van de in aanmerking komende kosten geschiedt met inachtneming van de in artikel 21, derde lid, jo. 18, zesde en zevende lid, van de AGVV genoemde methode (het hier toepasselijke artikel 14a van het Kaderbesluit EZ-subsidies verwijst naar de punten 80 tot en met 84 van de Communautaire kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van het milieu, welke punten overeenkomen met hetgeen in de AGVV terzake is geregeld).

Daar waar het kosten betreft die betrekking hebben op industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling (fundamenteel onderzoek wordt niet gesubsidieerd), is de steunintensiteit vastgesteld op 50%, respectievelijk 25%, met een verhoging van 10% voor MKB-ondernemers. Daarmee wordt voldaan aan artikel 31 van de AGVV. De in aanmerking komende kosten zijn gedefinieerd in de artikelen 10 tot en met 14 van het Kaderbesluit EZ-subsidies, waarmee wordt voldaan aan artikel 31, vijfde lid, van de AGVV.

Uitvoering

Deze nieuwe paragraaf in de SEI is gebaseerd op het Kaderbesluit EZ-subsidies. Deze paragraaf wordt namens de minister uitgevoerd door Agentschap NL. Daar zijn ook de benodigde formulieren voor het aanvragen van een subsidie verkrijgbaar. De vernieuwde regeling voldoet geheel aan de vereisten die aan de uitvoering worden gesteld in het kader van het project Het Nieuwe Uitvoeren bij Agentschap NL. Dit houdt onder andere in dat er gebruik wordt gemaakt van standaardformulieren en automatische bevoorschotting.

Administratieve lasten

Alle projectindieners zullen een aanvraagformulier inclusief projectplan moeten indienen. Alle proeftuinprojecten intelligente netten waaraan subsidie wordt toegekend, zullen daarnaast met de administratieve taken worden geconfronteerd, zoals bepaald in de SEI. Er wordt niet afgeweken van de standaardbepalingen en standaardformulieren, die zijn ingericht op minimale administratieve lasten. Zo hoeven er bijvoorbeeld geen voorschotverzoeken te worden ingediend, omdat voorschotten automatisch uitgekeerd worden. Voor tussentijdse rapportages wordt aangesloten bij de door de aanvrager zelf aangegeven mijlpalen. Hierbij geldt een maximum van één rapportage per jaar conform de intentie van het Kaderbesluit EZ-subsidies. Voor de accountantsverklaring zijn uniforme formulieren opgesteld voor alle hoofdstukken onder de SEI.

Er worden 25 aanvragen verwacht, waarvan naar verwachting 8 aanvragen gehonoreerd kunnen worden. De administratieve lasten die het bovenstaande voor ondernemingen met zich brengt, worden in totaal geschat op € 211.800; dit is 1,32% van het totale subsidiebedrag van 16 miljoen euro.

Met betrekking tot verhoging van de vast-uurtarief-systematiek, zij opgemerkt dat voor aanvrager en uitvoering het vast uurtarief een simpele rekenmethode is, immers het aantal projecturen is het enige dat moet worden begroot en bijgehouden. Bij vaststelling is hier ook winst te halen op de accountantskosten. Voor de regeling als geheel blijft de besparing op Administratieve lasten beperkt tot 1 à 3%, omdat naar verwachting niet meer dan een kwart daadwerkelijk van deze methode gebruik zal gaan maken. Voor de aanvragers die het betreft gaat het echter om een aanzienlijke verlichting van circa 10%, en met name ook in de perceptie van de administratieve lasten. In de uitvoering resulteert het gebruik van de vast-uurtarief-systematiek erin dat er minder vragen over de loonkosten nodig zijn en wordt de doorlooptijd korter, al is de totale winst moeilijk in te schatten.

II ARTIKELEN

Artikel 3.10.2

In dit artikel wordt bepaald dat slechts subsidie wordt verstrekt aan deelnemers in een samenwerkingsverband, waarvan een ondernemer penvoerder is.

Artikel 3.10.3

Dit artikel stelt het subsidiepercentage voor een proeftuinproject vast, waarbij een onderscheid is gemaakt in de activiteiten binnen een proeftuinproject. Indien de kosten betrekking hebben op activiteiten, die niet gekwalificeerd worden als fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling en daardoor niet subsidiabel zijn onder het steunkader voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie, dan geldt een subsidiepercentage van 40%.

Voor zover de projectkosten betrekking hebben op industrieel onderzoek zoals bedoeld in het steunkader voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie, geldt een subsidiepercentage van 50%. Indien de kosten betrekking hebben op experimentele ontwikkeling, dan geldt een subsidiepercentage van 25%. Indien sprake is van kosten die zowel betrekking hebben op industrieel onderzoek als experimentele ontwikkeling, wordt het gewogen gemiddelde als subsidiepercentage vastgesteld. Projectkosten die betrekking hebben op fundamenteel onderzoek zijn niet subsidiabel.

Indien de aanvrager een MKB-ondernemer is, worden de hierboven genoemde percentages met 10% verhoogd. Voorts stelt dit artikel een maximum subsidiebedrag vast. Voor een proeftuinproject is dit € 4.000.000.

Artikel 3.10.4

Dit artikel betreft de cumulatie van subsidie. Voor alle regelingen onder het Kaderbesluit geldt dat door een bestuursorgaan of de Europese Commissie reeds verstrekte subsidies in mindering gebracht worden. Bij de proeftuinprojecten intelligente netten tellen daarbij volgende subsidies niet mee:

Subsidies op grond van het Besluit stimulering duurzame energieproductie (SDE+)

Subsidies op grond van het Zevende Kaderprogramma van de Europese Commissie (KP7)

Reden om de SDE+ uit te sluiten is in grote lijnen dat de overheid met beide regelingen verschillende doelen wil nastreven, namelijk innovatie (Proeftuinen intelligente netten) en exploitatie (SDE+), waarbij het niet bezwaarlijk is als beide doelen in één project samenkomen. Reden om subsidies uit KP7 uit te sluiten is dat het niet de bedoeling is goede projecten te belemmeren subsidie aan te vragen bij de Europese Commissie.

Artikel 3.10.5

Deze bepaling verklaart artikel 14a van het Kaderbesluit EZ-subsidies van toepassing indien sprake is van projectkosten als genoemd in artikel 3.10.3, eerste lid, met als doel de extra investeringskosten die noodzakelijk zijn voor de verwezenlijking van het project, voor subsidie in aanmerking te laten komen. Daarnaast is in dit soort gevallen artikel 10, derde lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies, niet van toepassing verklaard. Hierdoor is het mogelijk de eventuele restwaarde van specifiek voor de subsidiabele activiteiten aangeschafte apparatuur, deel uit te laten maken van de subsidiabele kosten.

Wanneer er sprake is van projectkosten die betrekking hebben op activiteiten als bedoeld in artikel 3.10.3, tweede lid, en die industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling betreffen zijn de artikelen 10 t/m 14 van het Kaderbesluit van toepassing en daarmee zijn de projectkosten voor bijvoorbeeld dienstontwikkeling subsidiabel. Het moet dan wel gaan om projectkosten die betrekking hebben op industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling zoals omschreven in de artikelen 10 t/m 14 van het Kaderbesluit EZ-subsidies.

Artikel 3.10.8

Dit artikel geeft invulling aan de in artikel 23 onderdeel c van het Kaderbesluit EZ-subsidies, genoemde termijn. Het gaat om de termijn waarbinnen het project naar verwachting voltooid dient te kunnen worden. Voor een proeftuinproject is deze termijn vastgesteld op drie jaar.

Artikel 3.10.9

Dit artikel bepaalt in aanvulling op artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht en de artikelen 22 en 23 van het Kaderbesluit EZ-subsidies, op welke gronden de Minister een aanvraag kan afwijzen. Hierbij wordt o.a. gekeken naar de bijdrage die door een proeftuinproject wordt geleverd aan de verduurzaming van de Nederlandse energiehuishouding, de innovativiteit van een project, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het project en eventueel positieve gevolgen voor de Nederlandse economie. Een aanvraag kan ook afgewezen worden indien reeds subsidie is verstrekt voor een soortgelijk project.

Artikel 3.10.10

In dit artikel worden de criteria bepaald, welke de Adviescommissie energiedemonstratieprojecten en energietransitie-experimenten zal gebruiken bij haar advies over de rangschikking van de aanvragen. Een proeftuinproject zal hoger worden gerangschikt naarmate het project meer bijdraagt aan innovatie, duurzaamheid, projectorganisatie en economisch perspectief. In het tweede lid van dit artikel worden deze criteria nader uitgewerkt. Het derde lid bepaalt dat geen subsidie wordt verleend aan een project dat lager is gerangschikt dan een soortgelijk project. Ook hier is beoogd het aantal innovatieve projecten op verschillende terreinen te vergroten.

Bij het criterium innovatie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, moet het gaan om een innovatie met betrekking tot producten, processen of diensten. De stand van de techniek/kennis, internationaal gezien, is daarbij de maatstaf. Dit kan ook gaan om een innovatieve samenwerking. Er wordt meer bijgedragen aan deze doelstelling naarmate er meer sprake is van vernieuwing, bezien in het spectrum van marginale technische en organisatorische verbetering tot een technologische of organisatorische doorbraak, met inbegrip van de mate waarin een project zicht biedt op effecten van- en mogelijke oplossingen voor knelpunten in de sfeer van regelgeving. Ook wezenlijke vernieuwingen of wezenlijke nieuwe toepassingen van bestaande producten, processen of diensten kunnen worden aangemerkt als innovaties. Wel geldt dat de technische, economische en/of maatschappelijke risico's die aan een project verbonden zijn beheersbaar dienen te zijn. In dit verband wordt gewezen op de gronden voor negatief advies, genoemd in artikel 3.10.9 van de regeling.

Bij het criterium duurzaamheid, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, gaat het primair over de bijdrage van het project aan verduurzaming van de Nederlandse energiehuishouding. Met verduurzaming van de energiehuishouding wordt bedoeld het schoner, betrouwbaarder en / of betaalbaarder maken van de energiehuishouding. Energiehuishouding is breder dan energievoorziening: het gaat hier om de hele keten van bron, via conversie en infrastructuur tot gebruik. Bij een proeftuinproject wordt de bijdrage primair beoordeeld op twee niveaus: de besparing van primaire energie (PJ) en besparing van CO2 emissie(equivalent) op projectniveau of die door dit project mogelijk gemaakt wordt, én het herhalingspotentieel in Nederland (binnen vijf jaar of meer na implementatie). Hierbij weegt de gevraagde subsidie mee in de beoordeling. Projecten kunnen ook andere (internationale) duurzaamheidseffecten hebben dan energie en/of CO2. Ook kunnen internationale energie- en/of CO2-emissiereducties optreden. Deze effecten worden secundair meegewogen bij de beoordeling van project.

Bij doelmatigheid van de projectorganisatie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, wordt gekeken naar een goede verhouding tussen het aantal deelnemers en de omvang van het project, een realistische tijdplanning en organisatie van het project. Bij de doeltreffendheid van de projectorganisatie spelen aspecten een rol als de relevante capaciteiten van de deelnemers, de gezamenlijk inhoudelijke aanpak, de economische benutting van de projectresultaten, en de visie op de samenwerking. Bij de beoordeling van dit criterium is het positief als alle partijen uit de keten betrokken zijn die nodig zijn om het projectresultaat tot marktintroductie te brengen, evenals een afnemer.

In het kader van het economisch perspectief, als genoemd in het eerste lid, onderdeel d, wordt onder meer beoordeeld in welke mate het beoogde projectresultaat economische waarde creëert in Nederland. De economische waarde kan het gevolg zijn van opbrengsten die in het verlengde de projectresultaten gemaakt kunnen worden door de betrokken ondernemingen of andere in Nederland gevestigde ondernemingen. Opbrengsten verkregen uit export vallen hier tevens onder.

Ook kan de economische waarde worden gecreëerd door middel van kostenvoordelen die kunnen worden behaald door de deelnemers of bij bredere toepassing van de projectresultaten in de Nederlandse economie. De te verwachten breedte van de toepassing wordt hier dus meegewogen.

In de beoordeling zal een termijn van minimaal vijf jaar na marktintroductie / implementatie worden meegenomen waarbinnen de economische waardecreatie plaatsvindt. Tevens weegt de aangevraagde subsidie mee in de beoordeling.

Uiteraard dienen de verwachtingen gerechtvaardigd te zijn en derhalve goed onderbouwd te worden in een beknopt ondernemingsplan. Het Ministerie van Economische zaken, Landbouw en Innovatie vindt het belangrijk dat daaruit een strategische visie op de verdere vermarkting van de projectresultaten blijkt, waarin ook duidelijk wordt hoe de bij het project betrokken partijen rekening houden met niet-technologische factoren (bijvoorbeeld sociale, economische of juridische) die van invloed zijn op een succesvolle marktintroductie. In het projectplan dient aangetoond te worden dat ook over deze niet-technologische belemmeringen is nagedacht en waar mogelijk en nodig activiteiten in het projectplan zijn opgenomen om deze belemmeringen weg te nemen. Dit zal de kans op een geslaagde innovatie vergroten. Bij dit criterium dient ook de beheersbaarheid van de commerciële risico’s inzichtelijk te worden gemaakt. Hiermee wordt bedoeld dat het project een reële kans van slagen moet hebben. Ten aanzien van het laatste zinsdeel in dit criterium wordt opgemerkt dat het aanvaardbaar is als het toepassingsgebied van de betrokken innovatie beperkt blijft tot de betrokken projectdeelnemers, maar dat er meer reden is om publieke middelen te investeren in innovaties waarvan het toepassingsbereik in Nederland groter is of die de potentie in zich hebben nieuwe markten te openen. Dit geldt te meer als de aanvrager bereid is mee te werken aan kennisverspreiding voor zover dat redelijkerwijs van hem kan worden verwacht.

Artikel 3.10.11

In dit artikel worden enkele verplichtingen opgelegd aan de subsidie-ontvanger. Zo dient het project binnen zes maanden, na de datum van de beschikking tot subsidieverlening, te worden gestart. Daarnaast dient de subsidie-ontvanger zorg te dragen voor de openbaarmaking en verspreiding van de resultaten van het project.

Artikel II

De Regeling openstelling en subsidieplafonds EZ 2011 wordt eveneens gewijzigd met het oog op deze nieuwe paragraaf 3.10 proeftuinen intelligente netten. De openstellingsperiode voor subsidie-aanvragen is vastgesteld op 15 juni 2011 t/m 5 september 2011. Het subsidieplafond is vastgesteld op € 16 miljoen euro.

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

M.J.M. Verhagen.

Naar boven