Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatscourant 2011, 9424 | Besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatscourant 2011, 9424 | Besluiten van algemene strekking |
De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;
Gelet op de artikelen 1, tweede lid, 7, 8, 10, 11, eerste lid, 12, eerste lid, 14, zesde lid, 15, derde en vierde lid, 25, 27, 28, eerste lid, 29, eerste lid, 31, vijfde lid, 32, derde lid, 56, eerste en derde lid, 59, tweede lid, 61, eerste lid, 62, vierde lid, en 63, tweede lid, van het Besluit stimulering duurzame energieproductie;
Besluit:
In deze regeling wordt verstaan onder:
de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie;
de biologische afbraakreacties van biomassa als bedoeld in de NTA 8003: 2008, met uitzondering van de nummers 410, 420, 500, 550 tot en met 559;
het Besluit stimulering duurzame energieproductie;
het rendement, bedoeld in artikel 1, vierde lid, van de Regeling garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit;
een verzameling van productie-installaties voor de productie van hernieuwbaar gas waarvoor voor de invoeding van het hernieuwbaar gas op een gasnet gezamenlijk een of meerdere aansluitingen worden gebruikt;
de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;
2008: de Nederlandse Technische Afspraak 8003, Classificatie van biomassa voor energietoepassing, uitgegeven door het Nederlands Normalisatie-instituut, zoals deze luidde op 31 december 2008;
richtlijn nr. 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG (PbEU 2009, L 140);
de omzetting van vaste of vloeibare biomassa als bedoeld in de NTA 8003: 2008, met uitzondering van biomassa als bedoeld in de nummers 500, 550 tot en met 559, 587 en 592 van de NTA 8003: 2008, in een productie-installatie waarin ten minste 95% van de energetische waarde van de brandstof biogeen is, door middel van:
1°. verbranding,
2°. een andere thermische behandeling dan bedoeld onder 1° ingeval de producten daarvan vervolgens worden verbrand of
3°. de verbranding van producten die voortkomen uit thermische behandeling;
het verschil in waterpeil voor en achter de installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van waterkracht waarbij het maximaal elektrisch ontwerpvermogen van de turbine of de generator wordt gerealiseerd;
de biologische afbraakreacties van in hoofdzaak verpompbare vaste en vloeibare uitwerpselen van dieren, al dan niet aangevuld met een of meer producten genoemd in de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet, bijlage Aa, onderdeel IV;
de hoeveelheid gedurende een kalenderjaar door een productie-installatie geproduceerde en nuttig aangewende warmte als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel v, van de Regeling garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit, gedeeld door de hoeveelheid gedurende hetzelfde kalenderjaar geproduceerde en op het elektriciteitsnet ingevoede hernieuwbare elektriciteit.
1. Het subsidieplafond voor het verlenen van subsidie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit op grond van de artikelen 4, eerste lid, 10 eerste lid, 16, eerste lid, 21, eerste lid, 26, eerste lid, 31, eerste lid, 35, eerste lid, 40, eerste lid, 44, eerste lid, 48, eerste lid, 52, eerste lid, en 56, eerste lid, die is aangevraagd in de periode van 1 juli 2011 tot 30 december 2011, 17:00 uur, bedraagt € 750.000.000.
2. De minister verdeelt het bedrag, genoemd in het eerste lid, op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.
3. Per categorie productie-installaties kan in de periode, bedoeld in het eerste lid, per adres waarop een productie-installatie wordt geplaatst maximaal één aanvraag worden ingediend.
4. De minister beslist afwijzend op een aanvraag om subsidie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit door een productie-installatie van een categorie als bedoeld in het eerste lid indien op het moment van indienen van de aanvraag geen toestemming van de eigenaar van de beoogde locatie is verkregen voor het plaatsen van de productie-installatie.
5. De periode waarover subsidie wordt verstrekt vangt niet later aan dan de dag na afloop van de op grond van artikel 61, eerste lid, van het besluit vastgestelde periode waarin de productie-installatie in gebruik dient te worden genomen.
1. Het subsidieplafond voor het verlenen van subsidie voor de productie van hernieuwbaar gas op grond van de artikelen 80, eerste lid, en 86, eerste lid, die is aangevraagd in de periode van 1 juli 2011 tot 30 december 2011, 17:00, bedraagt € 750.000.000.
2. De minister verdeelt het bedrag, genoemd in het eerste lid, op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.
3. Per categorie productie-installaties kan in de periode, bedoeld in het eerste lid, per adres waarop een productie-installatie is of wordt geplaatst maximaal één aanvraag worden ingediend.
4. De minister beslist afwijzend op een aanvraag om subsidie voor de productie van hernieuwbaar gas door een productie-installatie van een categorie als bedoeld in het eerste lid indien op het moment van indienen van de aanvraag geen toestemming van de eigenaar van de beoogde locatie is verkregen voor het plaatsen van de productie-installatie.
5. De periode waarover subsidie wordt verstrekt vangt niet later aan dan de dag na afloop van de op grond van artikel 61, eerste lid, van het besluit vastgestelde periode waarin de productie-installatie in gebruik dient te worden genomen.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie waarmee hernieuwbare elektriciteit wordt geproduceerd uit warmte die uitsluitend of in hoofdzaak is geproduceerd door:
a. de verbranding van afvalstoffen,
b. een andere thermische behandeling van afvalstoffen dan bedoeld onder 1° ingeval de producten daarvan vervolgens worden verbrand of
c. de verbranding van producten die voortkomen uit thermische behandeling van afvalstoffen.
2. Aanvragen om subsidie als bedoeld in het eerste lid, worden ontvangen in de periode van 1 juli 2011 tot 30 december 2011, 17:00 uur.
3. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 1.
Voor subsidie als bedoeld in artikel 4, eerste lid, is de verplichting, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de algemene uitvoeringsregeling niet van toepassing.
1. Subsidie als bedoeld in artikel 4, eerste lid, wordt voor een periode van 15 jaar verstrekt.
2. De subsidie-ontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 4, eerste lid, binnen 4 jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
Het maximaal aantal vollasturen voor een productie-installatie als bedoeld in artikel 4, eerste lid, bedraagt 4080 uren per jaar.
Het basisbedrag, bedoeld in artikel 11 van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 4, eerste lid, bedraagt in de periode, genoemd in artikel 4, tweede lid, bij een gewogen maandelijks rendement dat groter is dan genoemd in kolom 1 en kleiner is dan of gelijk is aan genoemd in kolom 2, het bedrag in euro per kWh, genoemd in kolom 3.
Kolom 1 |
Kolom 2 |
Kolom 3 |
---|---|---|
22% |
23% |
0,110 |
23% |
24% |
0,112 |
24% |
25% |
0,112 |
25% |
26% |
0,114 |
26% |
27% |
0,114 |
27% |
28% |
0,116 |
28% |
29% |
0,120 |
29% |
30% |
0,124 |
30% |
31% |
0,127 |
31% |
100% |
0,131 |
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie waarmee hernieuwbare elektriciteit wordt geproduceerd uit gas dat vrijkomt tengevolge van biologische afbraakreacties:
a. uit gestorte afvalstoffen of
b. bij de zuivering van huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater en afvloeiend hemelwater.
2. Aanvragen om subsidie als bedoeld in het eerste lid, worden ontvangen in de periode van 1 juli 2011 tot 30 december 2011, 17:00 uur.
3. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 1.
Voor subsidie als bedoeld in artikel 10, eerste lid, is de verplichting, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de algemene uitvoeringsregeling niet van toepassing.
1. Subsidie als bedoeld in artikel 10, eerste lid, wordt voor een periode van 12 jaar verstrekt.
2. De subsidie-ontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 10, eerste lid, binnen 4 jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
Het maximaal aantal vollasturen voor een productie-installatie als bedoeld in artikel 10, eerste lid, bedraagt 8000 uren per jaar.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie waarmee door hydro-mechanisch-elektrische omzetting hernieuwbare elektriciteit wordt geproduceerd uit potentiële dan wel kinetische energie van stromend water dat niet specifiek ten behoeve van de elektriciteitsproductie omhoog is gepompt:
a. in installaties met een valhoogte gelijk aan of groter dan 50 centimeter en kleiner dan 5 meter;
b. in installaties met een valhoogte gelijk aan of groter dan 5 meter.
2. Aanvragen om subsidie als bedoeld in:
a. het eerste lid, onderdeel a, worden ontvangen in de periode van 31 oktober 2011, 17:00 uur, tot 30 december 2011, 17:00 uur;
b. het eerste lid, onderdeel b, worden ontvangen in de periode van 1 juli 2011 tot 30 december 2011, 17:00 uur.
3. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 2.
1. Subsidie als bedoeld in artikel 16, eerste lid, wordt voor een periode van 15 jaar verstrekt.
2. De subsidie-ontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 16, eerste lid, binnen 4 jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
Het maximaal aantal vollasturen voor een productie-installatie als bedoeld in:
a. artikel 16, eerste lid, onderdeel a, bedraagt 3800 uren per jaar.
b. artikel 16, eerste lid, onderdeel b, bedraagt 4800 uren per jaar.
Het basisbedrag, bedoeld in artikel 11 van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 16, eerste lid, bedraagt voor een productie-installatie als bedoeld in:
a. artikel 16, eerste lid, onderdeel a, in de periode, genoemd in artikel 16, tweede lid, onderdeel a: € 0,122 per kWh;
b. artikel 16, eerste lid, onderdeel b, in de periode, genoemd in artikel 16, tweede lid, onderdeel b: € 0,071 per kWh.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit door:
a. verbranding van het biogas uit vergisting en co-vergisting van dierlijke mest;
b. verbranding van het biogas uit allesvergisting;
c. inzet van warmte verkregen uit thermische conversie van vaste of vloeibare biomassa met een nominaal elektrisch vermogen groter dan 10 MW.
2. De minister verstrekt uitsluitend subsidie als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, voor productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van vloeibare biomassa indien de producent aantoont dat de gebruikte vloeibare biomassa voldoet aan de duurzaamheidscriteria, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de richtlijn hernieuwbare energie.
3. Aanvragen om subsidie als bedoeld in:
a. het eerste lid, onderdeel a, worden ontvangen in de periode van 30 november 2011, 17:00 uur, tot 30 december 2011, 17:00 uur;
b. het eerste lid, onderdelen b, worden ontvangen in de periode van 31 oktober 2011, 17:00 uur, tot 30 december 2011, 17:00 uur;
c. het eerste lid, onderdeel c, worden ontvangen in de periode van 31 oktober 2011, 17:00 uur, tot 30 december 2011, 17:00 uur.
4. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 1.
1. Subsidie als bedoeld in artikel 21, eerste lid, wordt voor een periode van 12 jaar verstrekt.
2. De subsidie-ontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 21, eerste lid, binnen 4 jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
Het maximaal aantal vollasturen voor een productie-installatie als bedoeld in artikel 21, eerste lid, bedraagt 8000 uren per jaar.
1. Het basisbedrag, bedoeld in artikel 11 van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 21, eerste lid, onderdeel a, bedraagt in de periode, genoemd in artikel 21, derde lid, onderdeel a, bij een warmtebenuttingscoëfficiënt groter dan genoemd in kolom 1 en kleiner dan of gelijk aan genoemd in kolom 2 een bedrag in euro per kWh, genoemd in kolom 3.
Kolom 1 |
Kolom 2 |
Kolom 3 |
---|---|---|
0,00 MJ/kWh |
0,150 |
|
0,00 MJ/kWh |
0,25 MJ/kWh |
0,150 |
0,25 MJ/kWh |
0,50 MJ/kWh |
0,160 |
0,50 MJ/kWh |
0,75 MJ/kWh |
0,171 |
0,75 MJ/kWh |
1,0 MJ/kWh |
0,181 |
1,0 MJ/kWh |
1,25 MJ/kWh |
0,190 |
1,25 MJ/kWh |
1,50 MJ/kWh |
0,193 |
1,50 MJ/kWh |
1,75 MJ/kWh |
0,197 |
1,75 MJ/kWh |
2,0 MJ/kWh |
0,201 |
2,0 MJ/kWh |
Onbepaald |
0,205 |
2. Het basisbedrag, bedoeld in artikel 11 van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 21, eerste lid, onderdeel b, bedraagt in de periode, genoemd in artikel 21, derde lid, onderdeel b, bij een warmtebenuttingscoëfficiënt groter dan genoemd in kolom 1 en kleiner dan of gelijk aan genoemd in kolom 2 een bedrag in euro per kWh, genoemd in kolom 3.
Kolom1 |
Kolom 2 |
Kolom 3 |
---|---|---|
0,00 MJ/kWh |
0,129 |
|
0,00 MJ/kWh |
0,25 MJ/kWh |
0,129 |
0,25 MJ/kWh |
0,50 MJ/kWh |
0,132 |
0,50 MJ/kWh |
0,75 MJ/kWh |
0,134 |
0,75 MJ/kWh |
1,0 MJ/kWh |
0,136 |
1,0 MJ/kWh |
1,25 MJ/kWh |
0,139 |
1,25 MJ/kWh |
1,50 MJ/kWh |
0,141 |
1,50 MJ/kWh |
1,75 MJ/kWh |
0,144 |
1,75 MJ/kWh |
2,0 MJ/kWh |
0,146 |
2,0 MJ/kWh |
Onbepaald |
0,149 |
3. Het basisbedrag, bedoeld in artikel 11 van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 21, eerste lid, onderdeel c, bedraagt in de periode, genoemd in artikel 21, derde lid, onderdeel c, bij een warmtebenuttingscoëfficiënt groter dan genoemd in kolom 1 en kleiner dan of gelijk aan genoemd in kolom 2 een bedrag in euro per kWh, genoemd in kolom 3.
Kolom 1 |
Kolom 2 |
Kolom 3 |
---|---|---|
0,00 MJ/kWh |
0,115 |
|
0,00 MJ/kWh |
0,25 MJ/kWh |
0,115 |
0,25 MJ/kWh |
0,50 MJ/kWh |
0,117 |
0,50 MJ/kWh |
0,75 MJ/kWh |
0,120 |
0,75 MJ/kWh |
1,0 MJ/kWh |
0,122 |
1,0 MJ/kWh |
1,25 MJ/kWh |
0,124 |
1,25 MJ/kWh |
1,50 MJ/kWh |
0,127 |
1,50 MJ/kWh |
1,75 MJ/kWh |
0,129 |
1,75 MJ/kWh |
2,0 MJ/kWh |
0,132 |
2,0 MJ/kWh |
2,25 MJ/kWh |
0,134 |
2,25 MJ/kWh |
2,50 MJ/kWh |
0,137 |
2,50 MJ/kWh |
2,75 MJ/kWh |
0,139 |
2,75 MJ/kWh |
3,0 MJ/kWh |
0,142 |
3,0 MJ/kWh |
3,25 MJ/kWh |
0,144 |
3,25 MJ/kWh |
3,50 MJ/kWh |
0,147 |
3,50 MJ/kWh |
3,75 MJ/kWh |
0,149 |
3,75 MJ/kWh |
4,0 MJ/kWh |
0,152 |
4,0 MJ/kWh |
Onbepaald |
0,154 |
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie waarmee hernieuwbare elektriciteit wordt geproduceerd met behulp van windenergie die niet is opgericht in de territoriale zee of in de Nederlandse exclusieve economische zone:
a. met een nominaal vermogen per turbine kleiner dan 6,0 MW;
b. met een nominaal vermogen per turbine gelijk aan of groter dan 6,0 MW.
2. Aanvragen om subsidie als bedoeld in het eerste lid worden ontvangen in de periode van 31 augustus 2011, 17:00 uur, tot 30 december 2011, 17:00 uur.
3. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 3.
1. Subsidie als bedoeld in artikel 26, eerste lid, wordt voor een periode van 15 jaar verstrekt.
2. De subsidie-ontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 26, eerste lid, binnen 4 jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
Het maximaal aantal vollasturen voor een productie-installatie als bedoeld in:
a. artikel 26, eerste lid, onderdeel a, bedraagt 1760 uren per jaar;
b. artikel 26, eerste lid, onderdeel b, bedraagt 2400 uren per jaar.
Het basisbedrag, bedoeld in artikel 11 van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 26, eerste lid, bedraagt in de periode, genoemd in artikel 26, tweede lid, € 0,120 per kWh.
De basiselektriciteitsprijs, bedoeld in artikel 12 van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 26, eerste lid, bedraagt voor een productie- installatie als bedoeld in:
a. artikel 26, eerste lid, onderdeel a: € 0,046 per kWh;
b. artikel 26, eerste lid, onderdeel b: € 0,047 per kWh.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie met een nominaal vermogen per turbine gelijk aan of groter dan 3,0 MW en waarvan de fundering in een meer van minimaal één vierkante kilometer staat.
2. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 3.
1. Subsidie als bedoeld in artikel 31, eerste lid, wordt voor een periode van 15 jaar verstrekt.
2. De subsidie-ontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 31, eerste lid, binnen 4 jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie op zee.
2. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 3.
1. Subsidie als bedoeld in artikel 35, eerste lid, wordt voor een periode van 15 jaar verstrekt.
2. De subsidie-ontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 35, eerste lid, binnen 5 jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
Het maximaal aantal vollasturen voor een productie-installatie als bedoeld in artikel 35, eerste lid, bedraagt 3180 uren per jaar.
De basiselektriciteitsprijs, bedoeld in artikel 12 van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 35, eerste lid, bedraagt € 0,048050 per kWh.
De beschikking tot verlenen van een subsidie als bedoeld in artikel 35, eerste lid, wordt verleend onder de opschortende voorwaarde dat binnen acht weken na afgifte van deze beschikking een uitvoeringsovereenkomst overeenkomstig de overeenkomst opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 7 tot stand is gekomen tussen de Staat en de subsidie-aanvrager.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit uit zonlicht met behulp van fotovoltaïsche zonnepanelen met een vermogen groter dan of gelijk aan 15 kWp.
2. Productie-installaties als bedoeld in het eerste lid, worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in artikel 15, vierde lid, van het besluit.
3. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 4.
1. Subsidie als bedoeld in artikel 40, eerste lid, wordt voor een periode van 15 jaar verstrekt.
2. De subsidie-ontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 40, eerste lid, binnen 3 jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit door inzet van warmte verkregen uit thermische conversie van vaste of vloeibare biomassa met een nominaal elektrisch vermogen kleiner dan of gelijk aan 10 MW.
2. De minister verstrekt uitsluitend subsidie als bedoeld in het eerste lid voor productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van vloeibare biomassa indien de producent aantoont dat de gebruikte vloeibare biomassa voldoet aan de duurzaamheidscriteria, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de richtlijn hernieuwbare energie.
3. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 1.
1. Subsidie als bedoeld in artikel 44, eerste lid, wordt voor een periode van 12 jaar verstrekt.
2. De subsidie-ontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 44, eerste lid, binnen 4 jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie waarmee hernieuwbare elektriciteit wordt gegenereerd uitsluitend ten gevolge van het verschil in zoutconcentratie tussen twee watermassa’s.
2. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 5.
1. Subsidie als bedoeld in artikel 48, eerste lid, wordt voor een periode van 15 jaar verstrekt.
2. De subsidie-ontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 48, eerste lid, binnen 4 jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie waarmee hernieuwbare elektriciteit wordt geproduceerd uit warmte die uitsluitend afkomstig is van een of meerdere geothermische bronnen met een diepte van minimaal 500 meter.
2. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 5.
1. Subsidie als bedoeld in artikel 52, eerste lid, wordt voor een periode van 15 jaar verstrekt.
2. De subsidie-ontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 52, eerste lid, binnen 4 jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie waarmee door hydro-mechanisch-elektrische omzetting hernieuwbare elektriciteit wordt geproduceerd uit potentiële dan wel kinetische energie van stromend water dat niet specifiek ten behoeve van de elektriciteitsproductie omhoog is gepompt in installaties met een valhoogte kleiner dan 50 centimeter.
2. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 2.
1. Subsidie als bedoeld in artikel 56, eerste lid, wordt voor een periode van 15 jaar verstrekt.
2. De subsidie-ontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 56, eerste lid, binnen 4 jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
Aanvragen om subsidie als bedoeld in:
a. artikel 16, eerste lid, onderdeel a,
b. artikel 21, eerste lid, onderdeel a,
c. artikel 21, eerste lid, onderdeel b,
d. artikel 21, eerste lid, onderdeel c,
e. artikel 26, eerste lid,
f. artikel 31, eerste lid,
g. artikel 35, eerste lid,
h. artikel 40, eerste lid,
i. artikel 44, eerste lid,
j. artikel 48, eerste lid,
k. artikel 52, eerste lid, en
l. artikel 56, eerste lid,
worden ontvangen in de periode van 1 juli 2011 tot 31 augustus 2011, 17:00 uur.
1. Het basisbedrag, bedoeld in artikel 11 van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 60, onderdelen a, h, j, k en l, bedraagt in de periode, genoemd in artikel 60: € 0,090 per kWh.
2. Het basisbedrag, bedoeld in artikel 11 van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 60, onderdelen e tot en met g bedraagt in de periode, genoemd in artikel 60: € 0,113 per kWh.
3. Het basisbedrag, bedoeld in artikel 11 van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 60, onderdelen b, c, d en i, bedraagt in de periode, genoemd in artikel 60, bij een warmtebenuttingscoëfficiënt groter dan genoemd in kolom 1 en kleiner dan of gelijk aan genoemd in kolom 2 een bedrag in euro per kWh, genoemd in de kolom behorend bij het betreffende onderdeel van artikel 60.
Kolom 1 |
Kolom 2 |
Artikel 60, onderdeel |
|||
---|---|---|---|---|---|
b |
c |
d |
i |
||
0,00 MJ/kWh |
0,090 |
0,090 |
0,090 |
0,090 |
|
0,00 MJ/kWh |
0,25 MJ/kWh |
0,090 |
0,090 |
0,090 |
0,090 |
0,25 MJ/kWh |
0,50 MJ/kWh |
0,096 |
0,096 |
0,096 |
0,096 |
0,50 MJ/kWh |
0,75 MJ/kWh |
0,103 |
0,103 |
0,103 |
0,103 |
0,75 MJ/kWh |
1,00 MJ/kWh |
0,109 |
0,109 |
0,109 |
0,109 |
1,00 MJ/kWh |
1,25 MJ/kWh |
0,115 |
0,115 |
0,115 |
0,115 |
1,25 MJ/kWh |
1,50 MJ/kWh |
0,121 |
0,121 |
0,121 |
0,121 |
1,50 MJ/kWh |
1,75 MJ/kWh |
0,128 |
0,128 |
0,128 |
0,128 |
1,75 MJ/kWh |
2,00 MJ/kWh |
0,134 |
0,134 |
0,132 |
0,134 |
2,00 MJ/kWh |
2,25 MJ/kWh |
0,140 |
0,140 |
0,134 |
0,140 |
2,25 MJ/kWh |
2,50 MJ/kWh |
0,140 |
0,140 |
0,137 |
0,140 |
2,50 MJ/kWh |
2,75 MJ/kWh |
0,140 |
0,140 |
0,139 |
0,140 |
2,75 MJ/kWh |
3,00 MJ/kWh |
0,140 |
0,140 |
0,142 |
0,140 |
3,00 MJ/kWh |
3,25 MJ/kWh |
0,140 |
0,140 |
0,144 |
0,140 |
3,25 MJ/kWh |
3,50 MJ/kWh |
0,140 |
0,140 |
0,147 |
0,140 |
3,50 MJ/kWh |
3,75 MJ/kWh |
0,140 |
0,140 |
0,149 |
0,140 |
3,75 MJ/kWh |
4,00 MJ/kWh |
0,140 |
0,140 |
0,152 |
0,140 |
4,00 MJ/kWh |
onbepaald |
0,140 |
0,140 |
0,154 |
0,140 |
Aanvragen om subsidie als bedoeld in:
a. artikel 16, eerste lid, onderdeel a;
b. artikel 21, eerste lid, onderdeel a,
c. artikel 21, eerste lid, onderdeel b,
d. artikel 21, eerste lid, onderdeel c,
e. artikel 31, eerste lid,
f. artikel 35, eerste lid,
g. artikel 40, eerste lid,
h. artikel 44, eerste lid,
i. artikel 48, eerste lid,
j. artikel 52, eerste lid, en
k. artikel 56, eerste lid,
worden ontvangen in de periode van 31 augustus 2011, 17:00 uur, tot 31 oktober 2011, 17:00 uur.
1. Het basisbedrag, bedoeld in artikel 11 van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 62, onderdelen a, g, i, j en k, bedraagt in de periode, genoemd in artikel 62: € 0,110 per kWh.
2. Het basisbedrag, bedoeld in artikel 11 van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 62, onderdelen e en f, bedraagt in de periode, genoemd in artikel 62: € 0,138 per kWh.
3. Het basisbedrag, bedoeld in artikel 11 van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 62, onderdelen b, c, d en h, bedraagt in de periode, genoemd in artikel 62, bij een warmtebenuttingscoëfficiënt groter dan genoemd in kolom 1 en kleiner dan of gelijk aan genoemd in kolom 2 een bedrag in euro per kWh, genoemd in de kolom behorend bij het betreffende onderdeel van artikel 62.
Kolom 1 |
Kolom 2 |
Artikel 62, onderdeel |
|||
---|---|---|---|---|---|
b |
c |
d |
h |
||
0,00 MJ/kWh |
0,110 |
0,110 |
0,110 |
0,110 |
|
0,00 MJ/kWh |
0,25 MJ/kWh |
0,110 |
0,110 |
0,110 |
0,110 |
0,25 MJ/kWh |
0,50 MJ/kWh |
0,118 |
0,118 |
0,118 |
0,118 |
0,50 MJ/kWh |
0,75 MJ/kWh |
0,125 |
0,125 |
0,120 |
0,125 |
0,75 MJ/kWh |
1,00 MJ/kWh |
0,133 |
0,133 |
0,122 |
0,133 |
1,00 MJ/kWh |
1,25 MJ/kWh |
0,141 |
0,139 |
0,124 |
0,141 |
1,25 MJ/kWh |
1,50 MJ/kWh |
0,148 |
0,141 |
0,127 |
0,148 |
1,50 MJ/kWh |
1,75 MJ/kWh |
0,156 |
0,144 |
0,129 |
0,156 |
1,75 MJ/kWh |
2,00 MJ/kWh |
0,163 |
0,146 |
0,132 |
0,163 |
2,00 MJ/kWh |
2,25 MJ/kWh |
0,171 |
0,149 |
0,134 |
0,171 |
2,25 MJ/kWh |
2,50 MJ/kWh |
0,171 |
0,149 |
0,137 |
0,171 |
2,50 MJ/kWh |
2,75 MJ/kWh |
0,171 |
0,149 |
0,139 |
0,171 |
2,75 MJ/kWh |
3,00 MJ/kWh |
0,171 |
0,149 |
0,142 |
0,171 |
3,00 MJ/kWh |
3,25 MJ/kWh |
0,171 |
0,149 |
0,144 |
0,171 |
3,25 MJ/kWh |
3,50 MJ/kWh |
0,171 |
0,149 |
0,147 |
0,171 |
3,50 MJ/kWh |
3,75 MJ/kWh |
0,171 |
0,149 |
0,149 |
0,171 |
3,75 MJ/kWh |
4,00 MJ/kWh |
0,171 |
0,149 |
0,152 |
0,171 |
4,00 MJ/kWh |
onbepaald |
0,171 |
0,149 |
0,154 |
0,171 |
Aanvragen om subsidie als bedoeld in:
a. artikel 21, eerste lid, onderdeel a,
b. artikel 31, eerste lid,
c. artikel 35, eerste lid,
d. artikel 40, eerste lid,
e. artikel 44, eerste lid,
f. artikel 48, eerste lid,
g. artikel 52, eerste lid, en
h. artikel 56, eerste lid,
worden ontvangen in de periode van 31 oktober 2011, 17:00 uur, tot 30 november 2011, 17:00 uur.
1. Het basisbedrag, bedoeld in artikel 11 van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 64, onderdelen d, f, g en h, bedraagt in de periode, genoemd in artikel 64: € 0,130 per kWh.
2. Het basisbedrag, bedoeld in artikel 11 van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 64, onderdelen b en c bedraagt in de periode, genoemd in artikel 64: € 0,163 per kWh.
3. Het basisbedrag, bedoeld in artikel 11 van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 64, onderdelen a en e, bedraagt in de periode, genoemd in artikel 64, bij een warmtebenuttingscoëfficiënt groter dan genoemd in kolom 1 en kleiner dan of gelijk aan genoemd in kolom 2 een bedrag in euro per kWh, genoemd in de kolom behorend bij het betreffende onderdeel van artikel 64.
Kolom 1 |
Kolom 2 |
Artikel 64, onderdeel |
|
---|---|---|---|
a |
e |
||
0,00 MJ/kWh |
0,130 |
0,130 |
|
0,00 MJ/kWh |
0,25 MJ/kWh |
0,130 |
0,130 |
0,25 MJ/kWh |
0,50 MJ/kWh |
0,139 |
0,139 |
0,50 MJ/kWh |
0,75 MJ/kWh |
0,148 |
0,148 |
0,75 MJ/kWh |
1,00 MJ/kWh |
0,157 |
0,157 |
1,00 MJ/kWh |
1,25 MJ/kWh |
0,166 |
0,166 |
1,25 MJ/kWh |
1,50 MJ/kWh |
0,175 |
0,175 |
1,50 MJ/kWh |
1,75 MJ/kWh |
0,184 |
0,184 |
1,75 MJ/kWh |
2,00 MJ/kWh |
0,193 |
0,191 |
2,00 MJ/kWh |
onbepaald |
0,202 |
0,194 |
Aanvragen om subsidie als bedoeld in:
a. artikel 31, eerste lid,
b. artikel 35, eerste lid,
c. artikel 40, eerste lid,
d. artikel 44, eerste lid,
e. artikel 48, eerste lid,
f. artikel 52, eerste lid, en
g. artikel 56, eerste lid,
worden ontvangen in de periode van 30 november 2011, 17:00 uur, tot 30 december 2011, 17:00 uur.
1. Het basisbedrag, bedoeld in artikel 11 van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 66, onderdelen c, e, f en g, bedraagt in de periode, genoemd in artikel 66: € 0,150 per kWh.
2. Het basisbedrag, bedoeld in artikel 11 van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 66, onderdelen a en b bedraagt in de periode, genoemd in artikel 66: € 0,188 per kWh.
3. Het basisbedrag, bedoeld in artikel 11 van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 66, onderdeel d, bedraagt in de periode, genoemd in artikel 66, bij een warmtebenuttingscoëfficiënt groter dan genoemd in kolom 1 en kleiner dan of gelijk aan genoemd in kolom 2 een bedrag in euro per kWh, genoemd in kolom 3.
Kolom 1 |
Kolom 2 |
Kolom 3 |
---|---|---|
0,00 MJ/kWh |
0,150 |
|
0,00 MJ/kWh |
0,25 MJ/kWh |
0,150 |
0,25 MJ/kWh |
0,50 MJ/kWh |
0,160 |
0,50 MJ/kWh |
0,75 MJ/kWh |
0,171 |
0,75 MJ/kWh |
1,00 MJ/kWh |
0,177 |
1,00 MJ/kWh |
1,25 MJ/kWh |
0,180 |
1,25 MJ/kWh |
1,50 MJ/kWh |
0,184 |
1,50 MJ/kWh |
1,75 MJ/kWh |
0,187 |
1,75 MJ/kWh |
2,00 MJ/kWh |
0,191 |
2,00 MJ/kWh |
onbepaald |
0,194 |
De correcties op het basisbedrag voor subsidie voor een productie-installatie als bedoeld in artikel 4, eerste lid, worden voor 2011 als volgt vastgesteld:
a. € 0,083 per kWh voor wat betreft de elektriciteitsprijs, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, van het besluit;
b. € 0 voor wat betreft de correcties, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdelen b en c, van het besluit.
De correcties op het basisbedrag voor subsidie voor een productie-installatie als bedoeld in artikel 10, eerste lid, worden voor 2011 als volgt vastgesteld:
a. € 0,042 per kWh voor wat betreft de elektriciteitsprijs, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, van het besluit;
b. € 0 voor wat betreft de correcties, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdelen b en c, van het besluit.
1. De correcties op het basisbedrag voor subsidie voor een productie-installatie als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel a, worden voor 2011 als volgt vastgesteld:
a. € 0,042 per kWh voor wat betreft de elektriciteitsprijs, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, van het besluit;
b. € 0 voor wat betreft de correcties, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdelen b en c, van het besluit.
2. De correcties op het basisbedrag voor subsidie voor een productie-installatie als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel b, worden voor 2011 als volgt vastgesteld:
a. € 0,042 per kWh voor wat betreft de elektriciteitsprijs, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, van het besluit;
b. € 0 voor wat betreft de correcties, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdelen b en c, van het besluit.
1. De correcties op het basisbedrag voor subsidie voor een productie-installatie als bedoeld in artikel 21, eerste lid, onderdeel a, worden voor 2011 als volgt vastgesteld:
a. € 0,042 per kWh voor wat betreft de elektriciteitsprijs, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, van het besluit;
b. € 0 voor wat betreft de correcties, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdelen b en c, van het besluit.
2. De correcties op het basisbedrag voor subsidie voor een productie-installatie als bedoeld in artikel 21, eerste lid, onderdeel b, worden voor 2011 als volgt vastgesteld:
a. € 0,042 per kWh voor wat betreft de elektriciteitsprijs, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, van het besluit;
b. € 0 voor wat betreft de correcties, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdelen b en c, van het besluit.
3. De correcties op het basisbedrag voor subsidie voor een productie-installatie als bedoeld in artikel 21, eerste lid, onderdeel c, worden voor 2011 als volgt vastgesteld:
a. € 0,042 per kWh voor wat betreft de elektriciteitsprijs, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, van het besluit;
b. € 0 voor wat betreft de correcties, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdelen b en c, van het besluit.
1. De correcties op het basisbedrag voor subsidie voor een productie-installatie als bedoeld in artikel 26, eerste lid, onderdeel a, worden voor 2011 als volgt vastgesteld:
a. € 0,047 per kWh voor wat betreft de elektriciteitsprijs, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, van het besluit;
b. € 0 voor wat betreft de correcties, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdelen b en c, van het besluit.
2. De correcties op het basisbedrag voor subsidie voor een productie-installatie als bedoeld in artikel 26, eerste lid, onderdeel b, worden voor 2011 als volgt vastgesteld:
a. € 0,048 per kWh voor wat betreft de elektriciteitsprijs, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, van het besluit;
b. € 0 voor wat betreft de correcties, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdelen b en c, van het besluit.
De correcties op het basisbedrag voor subsidie voor een productie-installatie als bedoeld in artikel 31, eerste lid, worden voor 2011 als volgt vastgesteld:
a. € 0,048 per kWh voor wat betreft de elektriciteitsprijs, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, van het besluit;
b. € 0 voor wat betreft de correcties, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdelen b en c, van het besluit.
De correcties op het basisbedrag voor subsidie voor een productie-installatie als bedoeld in artikel 35, eerste lid, worden voor 2011 als volgt vastgesteld:
a. € 0,049037 per kWh voor wat betreft de elektriciteitsprijs, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, van het besluit;
b. € 0 voor wat betreft de correcties, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdelen b en c, van het besluit.
De correcties op het basisbedrag voor subsidie voor een productie-installatie als bedoeld in artikel 40, eerste lid, worden voor 2011 als volgt vastgesteld:
a. € 0,046 per kWh voor wat betreft de elektriciteitsprijs, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, van het besluit;
b. € 0 voor wat betreft de correcties, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdelen b en c, van het besluit.
De correcties op het basisbedrag voor subsidie voor een productie-installatie als bedoeld in artikel 44, eerste lid, worden voor 2011 als volgt vastgesteld:
a. € 0,042 per kWh voor wat betreft de elektriciteitsprijs, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, van het besluit;
b. € 0 voor wat betreft de correcties, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdelen b en c, van het besluit.
De correcties op het basisbedrag voor subsidie voor een productie-installatie als bedoeld in artikel 48, eerste lid, worden voor 2011 als volgt vastgesteld:
a. € 0,042 per kWh voor wat betreft de elektriciteitsprijs, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, van het besluit;
b. € 0 voor wat betreft de correcties, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdelen b en c, van het besluit.
De correcties op het basisbedrag voor subsidie voor een productie-installatie als bedoeld in artikel 52, eerste lid, worden voor 2011 als volgt vastgesteld:
a. € 0,042 per kWh voor wat betreft de elektriciteitsprijs, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, van het besluit;
b. € 0 voor wat betreft de correcties, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdelen b en c, van het besluit.
De correcties op het basisbedrag voor subsidie voor een productie-installatie als bedoeld in artikel 56, eerste lid, worden voor 2011 als volgt vastgesteld:
a. € 0,042 per kWh voor wat betreft de elektriciteitsprijs, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, van het besluit;
b. € 0 voor wat betreft de correcties, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdelen b en c, van het besluit.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbaar gas geproduceerd door:
a. een productie-installatie bestaande uit een installatie voor de productie van stortgas of een vergistingsinstallatie, en een installatie voor het opwerken van hernieuwbaar gas tot aardgaskwaliteit, waarmee hernieuwbaar gas wordt geproduceerd uit gas dat vrijkomt tengevolge van biologische afbraakreacties:
1°. uit gestorte afvalstoffen of
2°. bij de zuivering van huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater en afvloeiend hemelwater;
b. een productie-installatie die onderdeel uitmaakt van een groen gas hub en waarmee hernieuwbaar gas wordt geproduceerd uit gas dat vrijkomt tengevolge van biologische afbraakreacties:
1°. uit gestorte afvalstoffen of
2°. bij de zuivering van huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater en afvloeiend hemelwater.
2. Productie-installaties als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in artikel 56, eerste lid, tweede volzin, van het besluit.
3. Aanvragen om subsidie als bedoeld in het eerste lid worden ontvangen in de periode van 1 juli 2011 tot 30 december 2011, 17:00 uur.
4. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 6.
Voor subsidie als bedoeld in artikel 80, eerste lid, is de verplichting, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de algemene uitvoeringsregeling, niet van toepassing.
1. Subsidie als bedoeld in artikel 80, eerste lid, wordt voor een periode van 12 jaar verstrekt.
2. De subsidie-ontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 80, eerste lid, binnen 4 jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
Het maximaal aantal vollasturen voor een productie-installatie als bedoeld in artikel 80, eerste lid, bedraagt 8000 uren per jaar.
Het basisbedrag, bedoeld in artikel 28 van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 80, eerste lid, bedraagt in de periode, genoemd in artikel 80, derde lid, voor een productie-installatie als bedoeld in:
a. artikel 80, eerste lid, onderdeel a: € 0,288 per Nm3;
b. artikel 80, eerste lid, onderdeel b: € 0,170 per Nm3.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbaar gas geproduceerd door:
a. een productie-installatie bestaande uit een vergistingsinstallatie en een installatie voor het opwerken van hernieuwbaar gas tot aardgaskwaliteit, waarmee hernieuwbaar gas wordt geproduceerd met gebruik van uitsluitend biogas uit allesvergisting;
b. een productie-installatie bestaande uit een vergistingsinstallatie en een installatie voor het opwerken van hernieuwbaar gas tot aardgaskwaliteit, waarmee hernieuwbaar gas wordt geproduceerd met gebruik van uitsluitend biogas uit vergisting en co-vergisting van dierlijke mest;
c. een productie-installatie die onderdeel uitmaakt van een groen gas hub en waarmee hernieuwbaar gas wordt geproduceerd met gebruik van uitsluitend biogas uit allesvergisting;
d. een productie-installatie die onderdeel uitmaakt van een groen gas hub en waarmee hernieuwbaar gas wordt geproduceerd met gebruik van uitsluitend biogas uit vergisting en co-vergisting van dierlijke mest.
2. Productie-installaties als bedoeld in het eerste lid, onderdelen c en d, worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in artikel 56, eerste lid, tweede volzin, van het besluit.
3. Aanvragen om subsidie als bedoeld in:
a. het eerste lid, onderdelen a en d, worden ontvangen in de periode van 31 augustus 2011, 17:00 uur, tot 30 december 2011, 17:00 uur;
b. het eerste lid, onderdeel b, wordt ontvangen in de periode van 31 oktober 2011, 17:00 uur, tot 30 december 2011, 17:00 uur;
c. het eerste lid, onderdeel c, wordt ontvangen in de periode van 1 juli 2011 tot 30 december 2011, 17:00 uur.
4. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 6.
1. Subsidie als bedoeld in artikel 86, eerste lid, wordt voor een periode van 12 jaar verstrekt.
2. De subsidie-ontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 86, eerste lid, binnen 4 jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
Het maximaal aantal vollasturen voor een productie-installatie bedoeld in artikel 86, eerste lid, bedraagt 8000 uren per jaar.
Het basisbedrag, bedoeld in artikel 28 van het besluit, bedraagt voor subsidie als bedoeld in:
a. artikel 86, eerste lid, onderdeel a, in de periode, genoemd in artikel 86, derde lid, onderdeel a: € 0,637 per Nm3;
b. artikel 86, eerste lid, onderdeel b, in de periode, genoemd in artikel 86, derde lid, onderdeel b: € 0,767 per Nm3;
c. artikel 86, eerste lid, onderdeel c, in de periode, genoemd in artikel 86, derde lid, onderdeel c: € 0,579 per Nm3;
d. artikel 86, eerste lid, onderdeel d, in de periode, genoemd in artikel 86, derde lid, onderdeel a: € 0,713 per Nm3.
De correcties op het basisbedrag voor subsidie voor een productie-installatie als bedoeld in artikel 80 worden voor 2011 als volgt vastgesteld:
a. € 0,186 per Nm3 voor wat betreft de gasprijs, bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel a, van het besluit.
b. € 0 voor wat betreft de correcties, bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel b, van het besluit.
De correcties op het basisbedrag voor subsidie voor een productie-installatie als bedoeld in artikel 86 worden voor 2011 als volgt vastgesteld:
a. € 0,186 per Nm3 voor wat betreft de gasprijs, bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel a, van het besluit.
b. € 0 voor wat betreft de correcties, bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel b, van het besluit.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
's-Gravenhage, 25 mei 2011
De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
M.J.M. Verhagen.
1. De Staat der Nederlanden, (hierna te noemen: de Staat), te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;
en
2. ..... ....., gevestigd te ..... (hierna te noemen: Ondernemer);
.....
(hierna te samen ook te noemen: Partijen);
overwegen:
a. de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie heeft blijkens een beschikking met kenmerk ....., hierna te noemen Beschikking, waarvan een kopie als Bijlage A bij deze overeenkomst is gevoegd aan de Ondernemer een subsidie verstrekt als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2011 (hierna: Regeling).
b. de Beschikking bevat de opschortende voorwaarde dat binnen acht weken na afgifte van de beschikking de onderhavige uitvoeringsovereenkomst, hierna te noemen Uitvoeringsovereenkomst, tot stand is gekomen tussen de Staat en de subsidieaanvrager;
c. de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie beoogt door middel van deze Uitvoeringsovereenkomst te verzekeren dat de Ondernemer de realisatie van het windpark bedoeld in de Beschikking vóór 1 augustus 2014 zal aanvangen opdat deze realisatie binnen de in artikel 61 van het Besluit stimulering duurzame energieproductie bedoelde termijn van vijf jaar kan worden voltooid.
Partijen komen daartoe het volgende overeen:
1. Voor de toepassing van deze overeenkomst wordt onder ‘de aanvang van de bouwperiode’ verstaan: ‘het bereiken van het eerste moment dat de bodem in beroering gebracht wordt door plaatsing van het werk dan wel de bekabeling naar land’, als bedoeld in de door de Ondernemer verkregen vergunning verleend op basis van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Waterwet.
2. Voor de toepassing van deze overeenkomst wordt de bouwperiode geacht te zijn aangevangen op de datum waarop de Ondernemer dat aan de Staat heeft aangetoond.
De Ondernemer verplicht zich jegens de Staat de bouwperiode tijdig aan te vangen en wel vóór 1 augustus 2014.
De Ondernemer verplicht zich om tot zekerheid voor de nakoming van de in artikel 2 bedoelde verplichting, alsmede de bij niet tijdige nakoming verschuldigde boetes, binnen acht weken nadat de Beschikking in werking is getreden ten behoeve van de Staat financiële zekerheid te stellen en gesteld houden voor een bedrag groot 2% van de maximale hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 16 van het Besluit stimulering duurzame energieproductie, door middel van de afgifte aan de Staat van een door een binnen de Europese Unie gevestigde bank afgegeven bankgarantie welke is opgemaakt onder gebruikmaking van het model opgenomen als Bijlage B
1. De verplichting de in artikel 3 bedoelde bankgarantie te blijven stellen vervalt uitsluitend door het schriftelijk bericht van de Staat aan de Bank dat de verplichting geheel of gedeeltelijk is vervallen. De Ondernemer ontvangt een kopie van het bericht van verval.
2. Zodra de verplichting geheel is vervallen zal de Staat de bankgarantie retourneren aan de Ondernemer.
1. Indien de Ondernemer de bouwperiode niet vóór 1 augustus 2014 is aangevangen, is de Ondernemer aan de Staat bij wijze van boete een bedrag verschuldigd groot 0,2% van het beschikte bedrag enkel door het verloop van die termijn en zonder dat enige ingebrekestelling nodig is.
2. Indien de Ondernemer daarna nog in gebreke blijft met het maken van een aanvang met de bouw is de Ondernemer maandelijks een boete van telkens 0,2% van de maximale hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 16 van het Besluit stimulering duurzame energieproductie, verschuldigd voor zover hij de bouw op de eerste van de maanden september, oktober, november en december van 2014 en augustus, september, oktober, november en december van het jaar 2015 niet is aangevangen.
3. De boetes bedoeld in het eerste en tweede lid, (in totaal ten hoogste tien) zijn telkens verschuldigd voor het enkele verloop van de termijn en zonder dat enige ingebrekestelling nodig is.
4. De Ondernemer machtigt bij deze de Staat onherroepelijk tot het innen van de boetes door het inroepen van de bankgarantie voor het bedrag van de boete, telkens wanneer er een boete verschuldigd is geworden.
1. Deze Uitvoeringsovereenkomst treedt in werking door de ondertekening daarvan door de Partijen met dien verstande dat de inwerkingtreding wordt opgeschort totdat de Beschikking in werking is getreden en de Staat de Ondernemer daarvan schriftelijk bericht heeft gestuurd.
2. Deze Uitvoeringsovereenkomst eindigt van rechtswege door de teruggave van de bankgarantie door de Staat aan de Ondernemer.
1. De Staat kiest voor uitvoering van deze Uitvoeringsovereenkomst domicilie ten kantore van Agentschap NL, agentschap van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, Hanzelaan 310, 8017 JK Zwolle.
2. Onverminderd het bepaalde in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dienen alle mededelingen, aanzeggingen, verzoeken, toestemmingen en andere berichten uit hoofde van deze uitvoeringsovereenkomst schriftelijk te worden gedaan.
3. Mededelingen, aanzeggingen, verzoeken, toestemmingen en andere berichten die niet in overeenstemming met het tweede lid zijn gedaan blijven zonder rechtsgevolg.
4. De Staat is bevoegd eenzijdig van het bepaalde in het eerste lid af te wijken.
1. Op deze Uitvoeringsovereenkomst is uitsluitend Nederlands recht van toepassing.
2. Alle geschillen in verband met deze uitvoeringsovereenkomst of met afspraken die daarmee samenhangen zullen worden beslecht door de bevoegde rechter te Den Haag.
Deze Uitvoeringsovereenkomst wordt tussen partijen aangeduid als ‘Uitvoeringsovereenkomst Wind op zee Staat/.....’.
Aldus overeengekomen en in tweevoud ondertekend
te .....
Ondernemer
te 's-Gravenhage op .....
De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
DE ONDERGETEKENDE,
....., gevestigd te ....., hierna te noemen de ‘Bank’,
IN AANMERKING NEMENDE DAT:
A. ..... , gevestigd te ..... , (hierna te noemen de Ondernemer) en de STAAT der NEDERLANDEN, (hierna te noemen: Staat), waarvan de zetel is gevestigd te Den Haag, te dezen vertegenwoordigd door ....., hierbij vertegenwoordigd door de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie op ..... de ‘Uitvoeringsovereenkomst Wind op zee Staat/..... ’ (hierna: uitvoeringsovereenkomst) hebben getekend;
B. de Ondernemer volgens artikel 3 van de overeenkomst binnen acht weken nadat deze overeenkomst in werking is getreden ten behoeve van de Staat financiële zekerheid dient te stellen en gesteld houden voor een bedrag groot € .....,– door de afgifte aan de Staat van een door een bank afgegeven bankgarantie welke luidt conform het model dat als Bijlage B bij die overeenkomst behoort;
C. de Bank bereid is de desbetreffende bankgarantie ten gunste van de Staat te stellen onder de hierna te noemen voorwaarden.
VERKLAART ALS VOLGT
1. De Bank stelt zich hierbij als zelfstandige verbintenis tegenover de Staat onherroepelijk en onvoorwaardelijk garant voor al hetgeen de Staat van de Ondernemer op grond van de uitvoeringsovereenkomst te vorderen heeft tot een maximumbedrag van € .....,–.
2. Deze bankgarantie is een abstracte afroepgarantie. De Bank komt in geen geval een beroep toe op de onderliggende rechtsverhouding tussen de Staat en de Ondernemer als vervat in de Uitvoeringsovereenkomst.
3. De Bank zal op eerste schriftelijk verzoek van de Staat, zonder opgaaf van redenen te verlangen of nader bewijs te vragen, overgaan tot uitbetaling van al hetgeen de Ondernemer, volgens verklaring van de Staat, verschuldigd is uit hoofde van de Uitvoeringsovereenkomst.
4. Deze bankgarantie vervalt uitsluitend door het schriftelijk bericht van de Staat aan de Bank dat de verplichting geheel of gedeeltelijk is vervallen.
5. De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie zendt de bankgarantie zo spoedig mogelijk nadat deze geheel is vervallen retour aan de Bank.
6. Op deze bankgarantie is uitsluitend Nederlands recht van toepassing. Alle geschillen die mochten ontstaan over of naar aanleiding van deze bankgarantie zullen worden beslecht door de bevoegde rechter te ’s-Gravenhage.
7. Indien deze bankgarantie dient te worden geretourneerd geschiedt dat door toezending aan adres: .....
Getekend te
op
De Bank
In deze regeling wordt de mogelijkheid tot stimulering van de productie van hernieuwbare elektriciteit en de productie van hernieuwbaar gas ingevuld voor het jaar 2011. Door dit kabinet is de stimulering van duurzame energieproductie (SDE) omgevormd naar de SDE+. De opzet van deze regeling verschilt daarom van de subsidieregelingen op basis van het Besluit stimulering duurzame energieproductie (hierna: Besluit SDE) uit voorgaande jaren.
De SDE richtte zich op twee doelen: grootschalige uitrol van duurzame energie en innovatie. De SDE+ richt zich slechts op de grootschalige uitrol van duurzame energie en verschilt daarom op een aantal punten significant van de SDE. De voornaamste veranderingen zijn:
• geen apart subsidieplafond per categorie productie-installaties;
• gefaseerde openstelling waarin goedkopere technieken het eerst aan bod komen;
• introductie van een vrije categorie, waardoor voor een productie-installatie van een categorie productie-installaties die gemiddeld te duur is voor een fase wel subsidie aangevraagd kan worden voor het maximale basisbedrag van de betreffende fase.
Het budget dat beschikbaar is voor de SDE+ wordt hierdoor zo kosteneffectief mogelijk besteed en draagt daarmee optimaal bij aan de doelstelling van 14% duurzame energie in 2020. Bovendien worden producenten extra gestimuleerd om hun project zo kosteneffectief mogelijk te realiseren. De meest kosteneffectieve projecten hebben dan ook een voordeel ten opzichte van minder kosteneffectieve projecten.
Het beschikbare budget wordt niet vooraf over verschillende subsidieplafonds per technologie verdeeld. Daardoor concurreren alle duurzame energie opties met elkaar onder één subsidieplafond. Het Besluit SDE biedt nog geen ruimte om een gezamenlijk subsidieplafond vast te stellen voor hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbaar gas. Om dat in de toekomst mogelijk te maken wordt het Besluit SDE gewijzigd. In de onderhavige regeling worden nog twee aparte subsidieplafonds vastgesteld voor hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbaar gas, elk van gelijke hoogte. Als een van de twee budgetten eerder uitgeput is en er is nog veel budget beschikbaar in de andere categorie, is het voornemen om de onderhavige regeling zodanig te wijzigen dat het resterende budget wordt herverdeeld. Zodoende functioneert het systeem zo veel mogelijk alsof er één subsidieplafond is.
De periode dat subsidieaanvragen kunnen worden ingediend verschilt per technologie. Voor technologieën met een lager basisbedrag krijgen aanvragers eerder de gelegenheid om subsidie aan te vragen dan voor technologieën met een hoger basisbedrag. Doordat op volgorde van binnenkomst wordt beschikt hebben aanvragers met een relatief kosteneffectief project meer kans dat er nog voldoende budget beschikbaar is voor hun project. Zodoende wordt het beschikbare budget efficiënt besteed. De verschillende technologieën zijn in vier groepen ingedeeld op basis van hun basisbedrag. Voor iedere groep geldt een andere openstellingsdatum:
• Fase 1: Projecten met een basisbedrag lager dan of gelijk aan € 0,09 /kWh of € 0,62 /Nm3 kunnen subsidie aanvragen van 1 juli tot 30 december, 17:00 uur.
• Fase 2: Projecten met een basisbedrag lager dan of gelijk aan € 0,11 /kWh of € 0,76 /Nm3 kunnen subsidie aanvragen van 31 augustus, 17:00 uur, tot 30 december, 17:00 uur.
• Fase 3: Projecten met een basisbedrag lager dan of gelijk aan € 0,13 /kWh of € 0,90 /Nm3 kunnen subsidie aanvragen van 31 oktober, 17:00 uur, tot 30 december, 17:00 uur.
• Fase 4: Projecten met een basisbedrag lager dan of gelijk aan € 0,15 /kWh of € 1,04 /Nm3 kunnen subsidie aanvragen van 30 november, 17:00 uur, tot 30 december, 17:00 uur.
De grenzen tussen de fases zijn zo gekozen dat de fases gelijkmatig zijn opgebouwd. Het interval bedraagt steeds € 0,02 /kWh voor elektriciteit, en € 0,14 /Nm3 voor hernieuwbaar gas. De fasegrens in € per kWh is omgerekend naar het equivalent bedrag in termen van bijdrage aan de duurzame energie doelstelling in cent/Nm3. De Europese Commissie werkt richtlijn nr. 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG (PbEU 2009, L 140) (hierna: richtlijn hernieuwbare energie) momenteel nog verder uit. Een van de uitwerkingen betreft het meetellen van hernieuwbaar gas voor het bereiken van de doelstelling voor het aandeel hernieuwbare energie van lidstaten. Per land wordt een factor berekend die gemiddelde conversierendementen en niet energetisch finaal gebruik van groen gas weergeeft. Voor Nederland is deze factor berekend op 78,5%. Dat betekent dat maar 78,5% van de energie-inhoud van hernieuwbaar gas meetelt voor de duurzame energie doelstelling. De SDE+ richt zich volledig op het bepalen van deze doelstelling. Daarom is deze factor tevens meegenomen in het bepalen van de fasegrenzen. Voor de energie-inhoud van hernieuwbaar gas is de calorische onderwaarde gebruikt.
De fasegrenzen voor hernieuwbaar gas zijn als volgt berekend:
Fasegrens hernieuwbaar gas [€/Nm3] = Fasegrens elektriciteit [€/kWh] / omrekenfactor [MJ/kWh] *Energie-inhoud per kuub gas [MJ/Nm3] * bijdrage aan doelstelling hernieuwbaar gas.
Ter illustratie, de ondergrens van € 0,09 /kWh voor elektriciteit wordt als volgt omgerekend naar hernieuwbaar gas: € 0,09 /kWh / 3,6 MJ/kWh x 31,65 MJ/Nm3 x 78,5% = 0,62 €/Nm3.
Voor de verschillende categorieën productie-installaties is een basisbedrag vastgesteld. Het basisbedrag geeft de gemiddelde kosten van energieproductie weer en is gebaseerd op berekeningen van ECN en KEMA. In deze berekeningen wordt een referentie-installatie als uitgangspunt genomen, zodanig dat het merendeel van de projecten gerealiseerd kan worden voor dat bedrag. Op basis van het basisbedrag is bepaald wanneer producenten subsidie kunnen aanvragen. Omdat de door ECN en KEMA berekende basisbedragen uitgaan van gemiddelden is het mogelijk dat een producent een project kan realiseren voor een lager basisbedrag dan het vastgestelde basisbedrag voor de betreffende categorie. Om dat potentieel te benutten wordt in iedere fase een vrije categorie opengesteld, met een basisbedrag dat gelijk is aan het maximum basisbedrag van de betreffende fase:
• fase 1: Projecten kunnen in de vrije categorie subsidie aanvragen voor een basisbedrag van € 0,09 /kWh of € 0,62 /Nm3 van 1 juli tot 31 augustus, 17:00 uur;
• fase 2: Projecten kunnen in de vrije categorie subsidie aanvragen voor een basisbedrag van € 0,11 /kWh of € 0,76 /Nm3 van 31 augustus, 17:00 uur, tot 31 oktober, 17:00 uur;
• fase 3: Projecten kunnen in de vrije categorie subsidie aanvragen voor een basisbedrag van € 0,13 /kWh of € 0,90 /Nm3 van 31 oktober, 17:00 uur, tot 30 november, 17:00 uur;
• fase 4: Projecten kunnen in de vrije categorie subsidie aanvragen voor een basisbedrag van € 0,15 /kWh of € 1,04 /Nm3 van 30 november, 17:00 uur, tot 30 december, 17:00 uur.
Aanvragen die worden ontvangen na 17:00 uur worden op grond van artikel 58, derde lid, van het Besluit SDE voor de verdeling van het subsidieplafond geacht te zijn ontvangen op de volgende dag. Om te voorkomen dat aanvragen uit verschillende fases voor de verdeling van het subsidieplafond geacht worden tegelijk binnen te zijn gekomen lopen fases steeds tot 17:00 uur en begint een volgende fase op dezelfde dag vanaf 17:00. Hierbij maakt het voor de verdeling van het subsidieplafond niet uit of een aanvraag wordt ontvangen na 17:00 of de volgende dag voor 17:00, omdat op grond van artikel 58, derde lid, van het Besluit SDE deze aanvragen geacht worden op dezelfde dag binnen te zijn gekomen.
De vrije categorie wordt steeds opengesteld voor categorieën productie-installaties met een gemiddeld basisbedrag dat hoger is dan het basisbedrag in de vrije categorie voor de betreffende fase, en voor categorieën productie-installaties waarvoor geen eigen basisbedrag is vastgesteld, omdat dit hoger zou zijn dan € 0,15 /kWh of € 1,04 /Nm3.
In het Besluit SDE is bepaald dat een aantal onderwerpen bij ministeriële regeling wordt geregeld. In deze regeling wordt voor het jaar 2011 een aantal voor de subsidieverstrekking bepalende factoren vastgesteld. Het gaat om de volgende aspecten:
• de categorieën productie-installaties die in aanmerking komen voor subsidie;
• het basisbedrag per kWh of per Nm3 aardgasequivalent voor categorieën hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbaar gas;
• de periode waarin subsidieaanvragen kunnen worden ingediend per categorie productie-installaties;
• de basiselektriciteitsprijs ingeval van hernieuwbare elektriciteit en de basisgasprijs ingeval van hernieuwbaar gas;
• de subsidieplafonds;
• de looptijd van de subsidiebeschikking;
• het maximaal aantal vollasturen waarover jaarlijks subsidie wordt uitgekeerd voor de verschillende categorieën productie-installaties;
• de wijze van verdeling van het beschikbare subsidiebedrag voor de verschillende categorieën productie-installaties;
• de correctiebedragen van de categorieën hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbaar gas voor de voorschotten in 2011.
Een belangrijk onderdeel van de onderhavige regeling betreft het vaststellen van de basisbedragen per kWh of Nm3 aardgasequivalent. De basisbedragen worden zodanig gekozen dat zij maximaal de gemiddelde kosten per energie-eenheid van een productie-installatie reflecteren.
Naast de basisbedragen zijn ook de jaarlijks vast te stellen correctiebedragen en de basiselektriciteitsprijs of basisgasprijs (zie hierna) relevant voor de berekening van het daadwerkelijke jaarlijks subsidiebedrag. Voor een toelichting op de berekeningssystematiek wordt verwezen naar paragraaf 2.5 van de nota van toelichting bij het Besluit SDE (Stb. 2007, 410).
Per categorie productie-installaties is een basisbedrag vastgelegd. Daarbij is gebruik gemaakt van de door ECN en KEMA uitgevoerde berekeningen van de basisbedragen voor de diverse categorieën productie-installaties (ECN-E--10-082, http://www.ecn.nl/publicaties/default.aspx?nr=ECN-E--10-082 en ECN-N–11-012, http://www.ecn.nl/publicaties/default.aspx?nr=ECN-N--11-012).
De categorieën productie-installaties zijn zodanig gekozen dat:
• in principe alle technologieën voor de productie van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbaar gas, met uitzondering van grootschalige bij- en meestook van biomassa in kolencentrales, in aanmerking komen voor subsidie;
• een categorie gelijksoortige technologie omvat;
• de installaties die binnen een categorie productie-installaties vallen een vergelijkbare kostprijs hebben;
• er een logisch onderscheid is tussen categorieën productie-installaties.
Daarbij geldt een maximum basisbedrag van € 0,15 /kWh of € 1,04 /Nm3. Categorieën die volgens de berekening van ECN en KEMA een hoger basisbedrag hebben dan € 0,15 kWh of € 1,04 /Nm3, komen wel in aanmerking voor subsidie in de vrije categorieën met de voor de vrije categorie vastgestelde basisbedragen (zie paragraaf 2.3).
Over het beleid voor bij- en meestook wordt overleg gevoerd met de sector.
Bij de categorie afvalverbrandingsinstallaties is de primaire taak van een afvalverbrandingsinstallatie - het verbranden van afval - als uitgangspunt genomen. Afval bestaat in 2011 gemiddeld voor 51% uit biogene fractie. Dit is 2 procentpunten meer dan in 2010. De warmte die vrijkomt bij het verbranden van dit deels biogene afval dient nuttig te worden aangewend in de vorm van elektriciteit en eventueel warmte. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de duurzame energiedoelstelling. Vanwege de genoemde primaire taak is subsidiëring van een standaardafvalverbrandingsinstallatie vanuit het energiebeleid niet nodig. Om voor subsidie in aanmerking te komen, dienen afvalverbrandingsinstallaties meer energie dan een standaardafvalverbrandingsinstallatie te produceren uit het gedeeltelijk biogene afval. Daarmee leveren zij een extra bijdrage aan het behalen van de duurzame energie doelstelling. Dit komt tot uiting in hogere rendementen dan bij standaardinstallaties.
Gelet op de huidige stand van de techniek, is het minimumrendement dat een afvalverbrandingsinstallatie moet behalen om voor subsidiëring onder deze regeling in aanmerking te komen 22% (de standaard rendementsnorm van een gemiddelde afvalverbrandingsinstallatie). Om deze reden komen installaties met een rendement van 22% of lager niet in aanmerking voor subsidie.
Om tot een hoger rendement te komen zijn additionele investeringen vereist ten opzichte van een afvalverbrandingsinstallatie die de rendementsnorm van 22% haalt. Deze additionele investeringen worden meegerekend bij het berekenen van de basisbedragen. Bij deze berekeningen is rekening gehouden met de volgende uitgangspunten.
• Er wordt niet uitgegaan van de gemiddelde kosten van de gehele installatie, maar uitsluitend van de kosten van de delen van de afvalverbrandingsinstallatie die nodig zijn om elektriciteit op te wekken en in te voeden op het elektriciteitsnet. De berekeningen hebben daarom betrekking op het energiebedrijf van de afvalverbrandingsinstallatie. Bij de investeringsbeslissing om meer duurzame energie met een hoog rendement op te wekken, zijn immers alleen de kosten van de energieopwekking bepalend.
• Voor het bepalen van de hoogte van het basisbedrag zijn uitsluitend de additionele investeringskosten en bedrijfsvoeringkosten ten opzichte van een standaard afvalverbrandingsinstallatie met een energetisch rendement van 22% bepalend.
• De meerkosten van de energieopwekking zullen toenemen naarmate het rendement toeneemt. Daarom is het basisbedrag bij afvalverbrandingsinstallaties afhankelijk gemaakt van de hoogte van het rendement. Dit komt tot uiting in een per procentpunt rendementstoename oplopend basisbedrag (de zogenaamde staffel).
Alleen energieopwekking uit het biogene deel van het afval (51%) is te beschouwen als opwekking van hernieuwbare energie en komt op basis daarvan voor subsidie in aanmerking. In de praktijk betekent dit dat 51% van de totaal geproduceerde elektriciteit voor subsidie vanuit de SDE+ in aanmerking komt. De door ECN en KEMA berekende basisbedragen voor afvalverbrandingsinstallaties met een verschillend energetisch rendement die ten grondslag hebben gelegen aan de staffel, zijn echter berekend op basis van de volledige elektriciteitsproductie. Wanneer een op basis van deze bedragen berekend subsidiebedrag alleen wordt uitgekeerd over 51% van de productie, zijnde het biogene deel, dan is de subsidie niet voldoende om de kosten te dekken. De op basis van de ECN-berekeningen vastgestelde staffelbedragen moeten dus worden gedeeld door 51% om dit effect te compenseren. Dezelfde correctiefactor wordt ook toegepast bij het vaststellen van de basiselektriciteitsprijs en bij het jaarlijks vast te stellen correctiebedrag. De onrendabele top voor afvalverbrandingsinstallaties is ten opzichte van 2011 niet veranderd. Vanwege de stijging van het percentage biogene fractie van het afval van 49% tot 51% zijn ten opzichte van vorige jaar, vanwege bovenstaand toegelichte systematiek, veranderingen doorgevoerd in het aantal vollasturen dat voor subsidie in aanmerking komt, de staffel met de basisbedragen voor afvalverbrandingsinstallaties en de basiselektriciteitsprijs. Ook bij de correctiebedragen voor 2011 is hiermee rekening gehouden.
Voor waterkracht zijn er drie categorieën onderscheiden. Waterkracht met een valhoogte tot 5 meter, en waterkracht met een valhoogte van 5 meter en meer worden onderscheiden, aangezien de rentabiliteit van een project lineair samenhangt met de valhoogte en het waterdebiet. Een grotere valhoogte geeft bij gelijke omstandigheden een grotere energieopbrengst.
Daarnaast kunnen onder de vrije categorie projecten aanvragen die gebruik maken van de technologie van vrijestromingsenergie. Bij deze waterkrachttechnologie is er geen sprake van valhoogte, maar bijvoorbeeld van getijdenstroming. Vrijestromingsenergie heeft een basisbedrag dat hoger is dan € 0,15 /kWh en kan daarom alleen subsidie aanvragen in de vrije categorie.
Er worden voor biomassa verschillende categorieën onderscheiden:
• allesvergisting;
• mest covergisting;
• stortgas of biogas uit afvalwater- of rioolwaterzuiveringsinstallaties;
• thermische conversie van biomassa ≤10 MW;
• thermische conversie van biomassa > 10 MW.
Voor de categorieën allesvergisting, mest covergisting en stortgas of biogas uit afvalwater- of rioolwaterzuiveringsinstallaties wordt onderscheid gemaakt in:
• elektriciteitproductie uit biogas;
• hernieuwbaar gas productie uit biogas;
• hernieuwbaar gas productie uit biogas via een groen gas hub.
De categorieën ‘GFT-vergisting’ en ‘overige vergisting’ die in 2010 werden onderscheiden, zijn samengevoegd onder de naam ‘allesvergisting’. GFT-vergisting en overige vergisting maken gebruik van gelijksoortige technologie, er worden alleen verschillende biomassastromen gebruikt. Door de categorieën samen te voegen hebben producenten meer flexibiliteit om uiteenlopende stoffen in de vergister te gebruiken. Hierdoor kan beter ingespeeld worden op beschikbaarheid en prijzen van grondstoffen. Bovendien zijn de basisbedragen van beide technologieën het afgelopen jaar dichterbij elkaar komen te liggen. Voor de categorie allesvergisting wordt het basisbedrag gebaseerd op de ECN-adviezen voor GFT-vergisting.
Ten opzichte van voorgaande jaren wordt een aantal extra biomassa stromen toegestaan voor de categorie allesvergisting, te weten: glycerine (NTA 8003, nr. 592), vetzuren (NTA 8003, nr. 587) en drinkwaterbereidingsslib (NTA 8003, nr. 430). Dit zijn stromen waar geen duurzaamheidsrisico aan verbonden is.
Het Besluit SDE is zodanig aangepast dat ook groen gas hubs gesubsidieerd kunnen worden. In een groen gas hub delen meerdere vergistingsinstallaties een deel van de voorzieningen om ruw biogas op te werken tot aardgaskwaliteit en in te voeden op een gasnet. Doordat er voorzieningen gedeeld worden, kunnen er schaalvoordelen worden bereikt en geldt voor biogasinstallaties die zijn aangesloten op een groen gas hub een lager basisbedrag dan voor solitaire productie-installaties.
In deze regeling worden aparte categorieën voor groen gas hubs gedefinieerd voor allesvergisting, mest covergisting en stortgas of biogas uit afvalwater- of rioolwaterzuiveringsinstallaties. Een productie-installatie is onderdeel van een groen gas hub als één of meerdere aansluitingen op een gasnet gezamenlijk met andere productie-installaties worden gebruikt. Daardoor kan het gas dat wordt ingevoed op het aardgasnetwerk niet per productie-installatie worden gemeten en moet een extra meting gedaan worden na de productie-installatie, zijnde de vergister. In de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energiezijn de meeteisen en verdelingssystematiek nader uitgewerkt.
Aanvragen voor productie-installaties die onderdeel zijn van een groen gas hub, kunnen gebundeld worden aangevraagd. Aanvragers kunnen besluiten om hun aanvragen te bundelen als zij het project alleen willen uitvoeren als alle aanvragen in de bundel worden gehonoreerd. In het geval van loting zal de bundel als één aanvraag worden gezien.
Bij de categorieën biomassa is in de SDE+ voor 2011 evenals in de SDE in 2009 en 2010 een prikkel opgenomen voor de producent om zoveel mogelijk restwarmte die vrijkomt bij de productie van elektriciteit uit biomassa, nuttig aan te wenden.
Deze prikkel is ingebouwd door de basisbedragen voor biomassa middels de zogenaamde warmtestaffel op te laten lopen naarmate er per kWh elektriciteit meer warmte nuttig wordt aangewend. De biomassacategorieën met warmtestaffel zijn ‘groot- en kleinschalige thermische conversie van biomassa’, ‘allesvergisting’ en ‘vergisting en covergisting van dierlijke mest’. De hoeveelheid nuttig aangewende warmte wordt bepaald aan de hand van een meetprotocol. De meetvoorwaarden waaraan dit meetprotocol moet voldoen, zijn opgenomen in de bijlage bij de Regeling garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit (hierna: GvO-regeling). In de GvO-regeling is aangegeven welke warmtetoepassingen in aanmerking komen om te worden meegerekend als nuttig aangewende warmte.
Ieder jaar wordt vastgesteld wat de gemiddelde hoeveelheid warmte is geweest die per kWh nuttig is aangewend. Op basis van deze waarde wordt vastgesteld welke trede in de staffel voor die installatie in dat betreffende jaar van toepassing is en op basis van welk basisbedrag de producent dat jaar subsidie ontvangt. Dit kan per jaar wijzigen indien de warmteaanwending per kWh van het project in de tijd wijzigt. De staffel met basisbedragen staat vast voor de looptijd van de subsidie.
De basisbedragen in de staffel geven de kosten per geproduceerde kWh elektriciteit weer. Bijvoorbeeld bij allesvergisting is het basisbedrag bij 2 MJ warmtebenutting: € 0,149 /kWh elektriciteit. Er wordt in dit geval echter 1 kWh + 2 MJ = 1,56 kWh aan energie geproduceerd. Als de 2 MJ warmtebenutting mee wordt gerekend in het basisbedrag bedragen de feitelijke productiekosten 14,9/1,56 = € 0,096 /kWh energie. Op basis van de bedragen per kWh energie is de fasering van categorieën met een warmtestaffel bepaald. De basisbedragen in de regeling geven echter het basisbedrag per kWh elektriciteit weer.
In de vrije categorie is ook een warmtestaffel opgenomen. Daarbij geldt ook dat voor iedere trede in de staffel een basisbedrag wordt gegeven in euro per kWh elektriciteit dat het equivalent is van het maximum basisbedrag van de betreffende fase in euro per kWh energie (elektriciteit + warmtebenutting). De door ECN en KEMA geadviseerde bedragen in de warmtestaffel zijn echter gehanteerd als maximum, om overstimulering te voorkomen.
Onder de categorie thermische conversie van biomassa vallen onder andere de verbranding en vergassing van biomassa. Deze categorie is onderverdeeld in grootschalige en kleinschalige installaties. Grootschalige installaties hebben door schaalvoordelen een lager basisbedrag nodig dan kleinschalige installaties. De grens is gelegd bij 10 MW. In 2010 werd er voor grootschalige installaties ook een bovengrens gesteld van 50 MW. In deze regeling wordt geen bovengrens in vermogen gesteld voor thermische conversie van biomassa. Hiervoor wordt wel de eis gesteld dat minstens 95% van de brandstof die in centrale wordt verstookt biogeen is.
Door de 95% biomassa-eis wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de categorieën thermische conversie en afval verbrandingsinstallaties en grootschalige bij- en meestook in kolencentrales. In het verleden kon dit onderscheid niet altijd duidelijk gemaakt worden terwijl er een groot verschil is in basisbedrag.
Productie-installaties waarin thermische conversie plaatsvindt van een mengsel van biogene en andere brandstoffen, vallen dus ofwel onder de categorie afvalverbrandingsinstallaties ofwel onder een eventueel toekomstig bij- en meestook regime.
De Europese Commissie heeft in de richtlijn hernieuwbare energie verplichte duurzaamheidscriteria voor thermische conversie van vloeibare biomassa gesteld. In deze regeling worden de duurzaamheidscriteria conform de richtlijn hernieuwbare energie verplicht gesteld voor thermische conversie van vloeibare biomassa. Gelijktijdig met de inwerkingtreding van deze regeling treedt een wijziging van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie in werking, waarin is uitgewerkt hoe de subsidie-ontvanger dient aan te tonen dat aan de duurzaamheidscriteria is voldaan. Omdat er op het moment van publicatie van deze regelingen nog geen erkende certificeringsschema’s om de duurzaamheid aan te tonen beschikbaar zijn, worden certificeringschema’s die aangemeld zijn voor erkenning geaccepteerd tot er goedgekeurde certificeringsschema’s beschikbaar zijn. Om grote duurzaamheidsrisico’s te voorkomen worden risicovolle vloeibare biomassastromen op basis van de onderhavige regeling niet gesubsidieerd, zoals ook in de afgelopen jaren gebruikelijk was.
In communicatie van de commissie (2010/C 160/02) is gesteld dat de duurzaamheidscriteria niet van toepassing zijn op biogas dat ingezet wordt voor elektriciteit of warmte. Daarom worden geen duurzaamheidscriteria gesteld voor de overige categorieën, zoals vergisters.
Er zijn vier categorieën op basis van windenergie geformuleerd:
• wind op land < 6 MW;
• wind op land ≥ 6 MW;
• wind in meer ≥ 3 MW;
• wind op zee.
De categorieën wind in meer en wind op zee hebben een door ECN en KEMA berekend basisbedrag dat hoger is dan € 0,15 /kWh en komen daarom alleen voor subsidie in aanmerking in de vrije categorie.
Voor windenergie is bij de berekening van de basisbedragen uitgegaan van een gemiddeld aantal vollasturen dat met de betreffende categorie geproduceerd kan worden. Het gemiddeld aantal vollasturen is voor wind op land < 6 MW 2200 vollasturen, voor wind op land ≥ 6 MW 3000 vollasturen, voor wind in meer 2500 vollasturen en voor wind op zee 3975. Windenergie heeft echter als kenmerk dat de opbrengst in extreme situaties in enig kalenderjaar tot wel 20% kan afwijken van het verwachte gemiddelde. Voor de opbrengst aan elektriciteitsinkomsten over de totale looptijd van de beschikking maakt dit niet uit, aangezien een slecht jaar gemiddeld gecompenseerd zal worden door een goed jaar. Dit geeft ook gelijk een prikkel aan de exploitant om te streven naar maximale efficiency, goede locaties en zo hoog mogelijke beschikbaarheid voor de windturbine vanwege de extra elektriciteitsinkomsten. Voor de subsidie ligt dit anders. In deze regeling wordt het maximaal aantal vollasturen vastgesteld waarover per jaar subsidie kan worden uitgekeerd. Het ligt in de rede om dat aantal vast te stellen op het aantal dat is gebruikt bij het berekenen van het basisbedrag. Dit maximum zou echter met zich meebrengen dat een windturbineexploitant in een slecht windjaar minder subsidie krijgt, terwijl dit niet kan worden gecompenseerd in een goed windjaar, omdat de subsidie is gemaximeerd. Over de totale looptijd van de beschikking krijgt de exploitant dan minder subsidie dan noodzakelijk is om het project rendabel te kunnen uitvoeren. Om dit te voorkomen, wordt de subsidie uitgekeerd over maximaal 80% van eerdergenoemde vollasturen. Het aantal uit te keren vollasturen per jaar bedraagt dan: voor wind op land < 6 MW 1760 vollasturen, voor wind op land > 6 MW 2400 vollasturen, voor wind in meer 2000 vollasturen en voor wind op zee 3180 vollasturen. Om er voor te zorgen dat exploitanten bij dit bijgestelde maximum van 80% van de vollasturen geen lager subsidiebedrag ontvangen, is bij de vaststelling van het basisbedrag het berekende basisbedrag vermenigvuldigd met een correctiefactor van 1,25 (= 1/80%). Dit geldt ook voor de vrije categorie. De gecorrigeerde basisbedragen voor wind in de vrije categorie zijn: € 0,113 /kWh in fase 1, € 0,138 /kWh in fase 2, € 0,163 cent/kWh in fase 3, € 0,188 cent/kWh in fase 4. Dezelfde correctie wordt ook toegepast bij het vaststellen van de basiselektriciteitsprijs en bij het jaarlijks vast te stellen correctiebedrag.
In de SDE werd onderscheid gemaakt tussen zonne-energie systemen groter dan en kleiner dan 15 kWp. Voor kleinschalige systemen vervangt de geproduceerde elektriciteit de inkoop van elektriciteit voor de consumentenprijs. Het correctiebedrag van kleinschalige systemen is dan ook gebaseerd op de consumentenprijs, die rond de € 0,25 /kWh ligt. Het maximum basisbedrag in de SDE+ is € 0,15 /kWh. Met een correctiebedrag van rond de € 0,25 /kWh, wordt er dus per definitie geen subsidie uitgekeerd. Daarom kunnen kleinschalige zonne-energie systemen niet langer gesubsidieerd worden in de SDE+. Voor grootschalige systemen geldt een correctiebedrag op basis van de groothandelsprijs (nu ongeveer € 0,06 /kWh). Systemen ≥ 15 kWp komen daarom in beginsel wel in aanmerking voor SDE+ subsidie. Systemen ≥ 15 kWp hebben volgens de berekeningen van ECN echter een basisbedrag dat hoger is dan € 0,15 /kWh en kunnen daarom alleen in de vrije categorie voor subsidie in aanmerking komen.
Op grond van het Besluit SDE wordt alleen opgewekte elektriciteit gesubsidieerd die op een elektriciteitsnet wordt ingevoed, tenzij bij ministeriële regeling is bepaald dat eigen gebruik ook voor subsidie in aanmerking komt. Voor veel zon-installaties geldt dat de opgewekte elektriciteit allereerst voor eigen verbruik wordt benut. Om die reden wordt evenals in de SDE-regeling ook het eigen verbruik bij zon-pv installaties gesubsidieerd. De door de garantiebeheerinstantie afgegeven garanties van oorsprong voor niet-netlevering (op grond van de Regeling garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit) zullen als bewijs dienen dat een bepaalde hoeveelheid hernieuwbare elektriciteit is opgewekt en is verbruikt.
Het aantal subsidiabele vollasturen voor zon-PV ≥ 15 kWp wordt verhoogd naar 1000 vollasturen. In de praktijk is gebleken dat een gemiddelde zonne-energie installatie deze productie kan halen.
In de voorgaande jaren was de eis opgenomen dat zonnepanelen aan een bouwwerk moesten worden bevestigd. Deze eis was gesteld met het oog op ruimtelijke ordening. Omdat grootschalige weilandsystemen over het algemeen vergunningplichtig zijn, wordt reeds bij de vergunningaanvraag op ruimtelijke ordening aspecten toegezien. Om dubbele regels te voorkomen komt de eis dat zonnepanelen aan een bouwwerk worden bevestigd in de SDE+ te vervallen.
In de SDE+ komen een aantal nieuwe technologieën in aanmerking voor subsidie, waaronder osmose en geothermie. Voor deze technologieën geldt dat het berekende basisbedrag op dit moment nog hoger is dan € 0,15 /kWh. Daarom kan voor deze projecten alleen subsidie worden aangevraagd in de vrije categorie.
Naast de basisbedragen zijn ook de jaarlijks vast te stellen correctiebedragen en de basiselektriciteitsprijs of basisgasprijs van belang voor de berekening van het daadwerkelijke jaarlijkse subsidiebedrag.
De basiselektriciteitsprijs en de basisgasprijs vertegenwoordigen de laagste waarde van de elektriciteits- en gasprijs waarmee zal worden gecorrigeerd. Dit is de grens tot waar de elektriciteit- en gasprijs wordt aangevuld met subsidie tot het basisbedrag.
Met de vaststelling van de basiselektriciteitsprijs en de basisgasprijs wordt voorkomen dat het subsidiebedrag bij sterk dalende elektriciteit- en gasprijzen kan blijven oplopen. Tevens wordt voorkomen dat relatief grote budgettaire reserveringen zijn vereist. Dit zou ten koste gaan van het aantal beschikkingen dat kan worden afgegeven op basis van het Besluit SDE.
De basiselektriciteitsprijs en de basisgasprijs vertegenwoordigen een risico voor de producent. Indien de daadwerkelijke energieprijs lager is dan de basiselektriciteits- of basisgasprijs, zal het subsidiebedrag immers niet langer voldoende zijn om de gemiddelde kosten per kWh of Nm3 gas te dekken. Overigens is in de basisbedragen een premie opgenomen ter compensatie van het risico dat een producent loopt als gevolg van de basiselektriciteits- en basisgasprijs.
In deze regeling worden de volgende lange termijn prijzen gebruikt:
– elektriciteitsproductie (baseload): € 0,062 /kWh;
– elektriciteitsproductie (peakload): € 0,071 /kWh;
– gasprijs: € 0,210 /Nm3 gas.
De basiselektriciteitsprijs en de basisgasprijs zijn vastgesteld op 2/3 van de voor de lange termijn verwachte energieprijs die voor de betreffende categorie relevant is.
Het leveringstarief bestaat uit elektriciteitsopwekkingkosten, het zogenaamde gebruikersprofiel en belastingen. De factor 2/3 wordt in onderstaande berekening uitsluitend op bovengenoemd leveringstarief voor elektriciteit toegepast.
Voor de categorie wind op land en de categorie zon-pv met een vermogen ≥15 kWp worden de prijsbepalende elementen die in het jaarlijks vast te stellen correctiebedrag worden meegenomen, eveneens verwerkt in de basiselektriciteitsprijs. Het gaat daarbij om onbalanskosten en, voor wat betreft wind op land, om de profielkosten. Onbalanskosten zijn kosten voor afwijking van het vooraf opgegeven programma. Producenten dienen hun elektriciteit zelf te verkopen. Dat betekent dat deze een zogenoemde programmaverantwoordelijkheid dragen. Dit houdt in dat producenten moeten aangeven op welk moment deze hoeveel elektriciteit gaan leveren. Als gevolg van afwijkingen ten opzichte van de voorspelde opbrengst is dit programma niet altijd in overeenstemming met de werkelijk geleverde elektriciteit. Voor afwijkingen ten opzichte van het vooraf opgegeven programma krijgt de producent boetes van de netbeheerder. Voor deze onbalanskosten wordt bij sommige opties forfaitair gecorrigeerd. Profielkosten zijn kosten (of opbrengsten) die ontstaan omdat de waarde van elektriciteit op de momenten dat een productie-installatie produceert, niet overeenkomt met de gemiddelde marktwaarde van elektriciteit. Windturbines leveren alleen elektriciteit als het waait. Op die momenten leveren echter alle windturbines en is er dus relatief veel aanbod. Dit kan een neerwaarts effect hebben op de marktprijs, hetgeen zal toenemen naarmate het opgestelde windenergievermogen groeit. Gemiddeld kunnen leveranciers van windenergie daarom geconfronteerd worden met lagere marktprijzen.
Voor de vaststelling van de basiselektriciteitsprijs worden genoemde elementen voor de lange termijn geschat en vastgesteld in de onderhavige regeling. Voor wind op land met een nominaal vermogen per turbine tot 6 MW wordt de correctiefactor in verband met onbalanskosten vastgesteld op 0,89. Voor wind op land met een nominaal vermogen groter dan of gelijk aan 6 MW per turbine wordt de correctiefactor in verband met de onbalanskosten vastgesteld op 0,915. De onbalanskosten zijn afhankelijk van het aantal vollasturen. Omdat het aantal vollasturen bij de grotere turbines hoger ligt, is de onbalansfactor voor die turbines hoger vastgesteld dan voor de categorie waarin de kleinere turbines zijn opgenomen. Voor beide categorieën wind op land wordt de correctiefactor in verband met de profielkosten vastgesteld op 1. Daarnaast wordt bij de vaststelling van de basiselektriciteitsprijs voor wind op land ook nog rekening gehouden met de in paragraaf 4 toegelichte factor van 1,25 in verband met de correctie op het maximale aantal vollasturen. Voor zon-pv met een vermogen groter dan 15 kWp wordt de correctiefactor in verband met onbalanskosten vastgesteld op 0,94.
Voor de categorie afvalverbrandingsinstallaties wordt bij de vaststelling van de basiselektriciteitsprijs rekening gehouden met de in paragraaf 3.1 toegelichte factor van 0,51 in verband met het uitsluitend subsidiëren van het biogene deel van het afval.
Bovengenoemde prijsbepalende elementen spelen geen rol voor alle andere categorieën productie-installaties die in deze regeling worden onderscheiden.
Concreet leidt het bovenstaande tot de volgende basiselektriciteits- en basisgasprijzen:
– wind op Land, turbines met een vermogen tot 6,0 MW: basiselektriciteitsprijs = 2/3 * lange termijn elektriciteitsprijs (baseload) * factor i.v.m. profielkosten * factor i.v.m onbalanskosten * 1,25 = 2/3 * € 0,062 /kWh * 1 * 0,89 * 1,25 = € 0,046 /kWh;
– wind op land, turbines met een vermogen van 6,0 MW en groter: basiselektriciteitsprijs = 2/3 * lange termijn elektriciteitsprijs (baseload) * factor i.v.m. profielkosten * factor i.v.m onbalanskosten * 1,25 = 2/3 * € 0,062 /kWh * 1 * 0,915 * 1,25 = € 0,047 /kWh;
– wind in meer: basiselektriciteitsprijs = 2/3 * lange termijn elektriciteitsprijs (baseload) * factor i.v.m. profielkosten * factor i.v.m onbalanskosten * 1,25 = 2/3 * € 0,062 /kWh * 1 * 0,915 * 1,25 = € 0,047 /kWh;
– wind op zee: basiselektriciteitsprijs = 2/3 * lange termijn elektriciteitsprijs (baseload) * factor i.v.m. profielkosten * factor i.v.m onbalanskosten * 1,25 = 2/3 * € 0,062 /kWh * 1 * 0,93 * 1,25 = € 0,048050 /kWh;
– zon-PV met een vermogen groter dan 15 kWp: basiselektriciteitsprijs = 2/3 * elektriciteitstarief (piek) * factor i.v.m onbalanskosten = 2/3 * € 0,071 /kWh * 0,94 = € 0,044 /kWh;
– afvalverbrandingsinstallaties: basiselektriciteitsprijs = 2/3 * lange termijn elektriciteitsprijs (baseload)/0,51 = 2/3 * € 0,062 /kWh / 0,51 = € 0,081 /kWh;
– alle overige categorieën: basiselektriciteitsprijs = 2/3 * lange termijn elektriciteitsprijs (baseload) = 2/3 * € 0,062 /kWh = € 0,041 /kWh en basisgasprijs = 2/3 * lange termijn gasprijs = 2/3 * € 0,210 /Nm3 = € 0,140 / Nm3.
In deze regeling wordt de subsidieperiode en de looptijd van de in 2011 af te geven beschikkingen per categorie vastgesteld. De praktijk heeft uitgewezen dat indien de subsidieduur niet goed aansluit bij de levensduur van sommige productie-installaties, dit kan leiden tot ontmanteling van productie-installaties terwijl technisch gesproken de desbetreffende productie-installatie nog enkele jaren kan functioneren. Om dit te ondervangen is er voor gekozen om de subsidieduur in lijn te brengen met de verwachte gemiddelde technische levensduur van een categorie productie-installaties. Dit uitgangspunt is bij alle categorieën productie-installaties toegepast.
In de subsidiebeschikking zal een maximumproductie per jaar worden vastgesteld waarvoor subsidie zal worden verstrekt. Voor de berekening van deze maximumproductie is in deze regeling per categorie productie-installaties een maximum aantal vollasturen bepaald. Daarbij wordt in principe het aantal vollasturen gehanteerd dat ECN heeft gebruikt voor de berekening van het basisbedrag. Bij wind wordt het maximaal aantal vollasturen vastgesteld op 80% van het door ECN gebruikte aantal vollasturen (zie de toelichting in paragraaf 3.4). Bij afvalverbrandingsinstallaties wordt op basis van het ECN-advies uitgegaan van 8000 vollasturen. Ook hier moet de in paragraaf 3.1 toegelichte factor van 51% worden toegepast. Er komt immers slechts 51% van de totale elektriciteitsproductie van een afvalverbrandingsinstallatie voor subsidie in aanmerking. Vermenigvuldigen van de eerdergenoemde 8000 vollasturen met deze factor van 51% levert een maximaal aantal te subsidiëren vollasturen van 4080 op.
In deze regeling worden voor alle opengestelde categorieën hernieuwbare energie de correctiebedragen ten behoeve van de bevoorschotting voor 2011 vastgesteld. Deze regeling geeft daarmee invulling aan de artikelen 14, zesde lid, en 31, vijfde lid, van het Besluit SDE.
De jaarlijks vast te stellen correctiebedragen zijn van belang voor de berekening van de jaarlijkse subsidiebedragen voor de verschillende categorieën productie-installaties. Voor een toelichting op de berekeningssystematiek van de subsidiehoogte en het gebruik van correctiebedragen hierbij wordt verwezen naar paragraaf 2.5 van de nota van toelichting bij het Besluit SDE (Stb. 2007, 410). De definitieve correctiebedragen worden na afloop van ieder kalenderjaar vastgesteld.
In de artikelen 14, eerste lid, en 31, eerste lid, van het Besluit SDE staat een drietal factoren waarmee het basisbedrag kan worden gecorrigeerd. Voor de bevoorschotting van alle categorieën wordt in 2011 uitsluitend gecorrigeerd voor de verwachte jaargemiddelde marktwaarde van hernieuwbare elektriciteit of hernieuwbaar gas opgewekt met een productie-installatie die valt onder een aangewezen categorie productie-installaties. Deze correctiebedragen kunnen per categorie productie-installaties verschillen.
De correctiebedragen voor de bevoorschotting representeren de voor de verschillende categorieën productie-installaties gemiddeld in het volgende jaar verwachte waarde van hernieuwbare elektriciteit of hernieuwbaar gas. Deze bedragen worden vastgesteld op basis van het prijsniveau van de meest relevante prijsindex van gas of elektriciteit.
De correctiebedragen voor de marktwaarde van de garanties van oorsprong en eventuele andere, uit overheidshandelen voortvloeiende, verschillen tussen de gemiddelde kostprijs van hernieuwbare energie en de relevante gemiddelde marktprijs van elektriciteit of gas, worden voor alle categorieën productie-installaties voor 2011 vastgesteld op € 0,00.
De hierboven beschreven systematiek wordt per categorie productie-installaties nader uitgewerkt en toegelicht wordt hoe de in deze regeling vastgestelde correctiebedragen voor de bevoorschotting zijn bepaald.
Het correctiebedrag ten behoeve van de bevoorschotting voor 2011 voor alle categorieën productie-installaties die zijn aangewezen in deze regeling waarbij elektriciteit wordt opgewekt met behulp van afvalverbranding wordt bepaald door de volgende formule:
Correctiebedragavi = marktindex (ad 1)/aandeel hernieuwbaar (ad 2)
Ad 1. De gemiddelde waarde van de meest relevante prijsindex/indices voor het verhandelen van elektriciteit opgewekt met behulp van afvalverbrandingsinstallaties over de periode oktober t-2-september t-1 van het jaar (t) waarop het correctiebedrag ten behoeve van de bevoorschotting betrekking heeft. Bij de keuze voor een index wordt in ieder geval rekening gehouden met:
• transparante karakter van de index;
• aantal partijen die de hoogte van de index bepalen;
• liquiditeit van de index.
Ad 2. Uit hoofde van de SDE+ wordt slechts voor de hernieuwbare elektriciteitsproductie van de afvalverbrandingsinstallatie subsidie verleend. Het basisbedrag wordt daarom ook op basis van uitsluitend het hernieuwbare deel van de elektriciteitsproductie van de installatie vastgesteld. De relevante waarde van de elektriciteitsopbrengsten waarmee het basisbedrag wordt gecorrigeerd heeft dientengevolge ook alleen betrekking op dit deel van de productie. Om de relevante waarde van de elektriciteitsopbrengsten te bepalen wordt de waarde van de elektriciteitsopbrengst voor de hele installatie toegeschreven aan het hernieuwbare deel. Het correctiebedrag voor afvalverbrandingsinstallaties wordt dan ook bepaald door de elektriciteitsprijs te delen door het hernieuwbare aandeel van de productie.
Voor het vaststellen van het correctiebedrag ten behoeve van de bevoorschotting voor de categorie afvalverbrandingsinstallaties is de formule als volgt ingevuld:
Correctiebedragavi = € 0,0422 /kWh (ad 1) / 0,51 (ad 2) = € 0,083 /kWh
Ad 1. Voor de prijsindex is de uurgemiddelde prijs van de day ahead base load index op de APX als basis genomen (hierna: APXbase index). Deze index is de best beschikbare index om het gerealiseerde prijsniveau voor elektriciteit in Nederland te bepalen. Deze index voldoet in voldoende mate aan de criteria zoals hierboven onder ad 1) zijn opgenomen.
Ad 2. Deze factor bedraagt voor subsidie die is verleend op grond van deze regeling 51% en is een inschatting voor het hernieuwbare deel van het afval.
Het correctiebedrag voor beschikkingen afgegeven voor de openstellingsrondes van de SDE+ in 2011 ten behoeve van de bevoorschotting voor de categorie productie-installaties wind op land is bepaald door de volgende formule:
Correctiebedragwind = marktindex (1) * profiel (2) * onbalans (3) * 1,25 (4)
Ad 1. De gemiddelde waarde van de meest relevante prijsindex/indices voor het verhandelen van elektriciteit opgewekt met behulp van windenergie over de periode oktober t-2-september t-1 van het jaar (t) waarop het correctiebedrag ten behoeve van de bevoorschotting betrekking heeft. Bij de keuze voor een index wordt in ieder geval rekening gehouden met:
• transparante karakter van de index;
• aantal partijen dat de hoogte van de index bepaalt;
• liquiditeit van de index.
Ad 2. De profielfactor geeft weer in welke mate windturbines elektriciteit leveren op momenten dat de elektriciteitsprijs onder het jaargemiddelde ligt. Op momenten dat het waait leveren immers alle windturbines, en bij een groot opgesteld windenergievermogen kan dit een drukkend effect hebben op de marktprijs op die momenten.
Ad 3. De onbalanskosten van windenergie. Deze kosten worden verdisconteerd door de marktindex hiermee te verminderen.
Ad 4. Een vaste factor voor het jaarlijks uitkeren over slechts 80% van de vollasturen van de referentiecase die gebruikt is voor het berekenen van het basisbedrag. Deze factor bedraagt 1/0,8=1,25. Deze factor ligt vast voor de looptijd van een beschikking.
Voor het vaststellen van het correctiebedrag ten behoeve van de bevoorschotting voor 2011 voor de categorie productie-installaties wind op land met een nominaal vermogen per turbine tot 6,0 MW is de formule als volgt ingevuld:
Correctiebedragwind = € 0,0422 /kWh (a) * 1 (b) * 0,89 (c) * 1,25 = € 0,047 /kWh
Voor het vaststellen van het correctiebedrag ten behoeve van de bevoorschotting voor 2011 voor de categorie productie-installaties wind op land met een nominaal vermogen per turbine van 6,0 MW en hoger en voor de categorie wind in meer is de formule als volgt ingevuld:
Correctiebedragwind = € 0,0422 /kWh (a) * 1 (b) * 0,915 (d) * 1,25 = € 0,048 /kWh
Voor het vaststellen van het correctiebedrag ten behoeve van de bevoorschotting voor 2011 voor de categorie wind op zee is de formule als volgt ingevuld:
Correctiebedragwind = € 0,042182 /kWh (a) * 1 (b) * 0,93 (d) * 1,25 =
€ 0,049037 /kWh
Ad a. Voor de prijsindex is de uurgemiddelde prijs van de day ahead base load index op de APX als basis genomen (hierna: APXbase index). Deze index is de best beschikbare index om het gerealiseerde prijsniveau voor elektriciteit in Nederland te bepalen. Deze index voldoet in voldoende mate aan de criteria die hierboven onder ad 1) zijn opgenomen.
Ad b. Voor het jaar 2011 wordt deze factor vastgesteld op 1. Dit houdt in de bevoorschotting voor het jaar 2011 geen correctie op de APX waarden voor een profiel wordt doorgevoerd.
Ad c. De onbalanskosten voor windenergie met een nominaal vermogen per individuele turbine tot 6 MW zijn vastgesteld op 11%, waardoor de onbalansfactor 0,89 bedraagt.
Ad d. De onbalanskosten voor windenergie met een nominaal vermogen per individuele turbine van 6 MW en hoger en van wind in meer zijn vastgesteld op 8,5%, waardoor de onbalansfactor 0,915 bedraagt.
Het correctiebedrag ten behoeve van de bevoorschotting voor de categorie productie-installaties fotovoltaïsche zonnepanelen met een vermogen > 15 kWp uit de SDE+ 2011 wordt bepaald door de volgende formule:
Correctiebedrag zonnestroom >15 kWp = marktindex (1) * onbalans (2)
Ad 1. De gemiddelde waarde van de meest relevante prijsindex/indices voor het verhandelen van elektriciteit opgewekt met behulp van zonnestroom over de periode oktober t-2-september t-1 van het jaar (t) waarop het correctiebedrag ten behoeve van de bevoorschotting van toepassing is. Bij de keuze voor een index wordt in ieder geval rekening gehouden met:
• transparante karakter van de index;
• aantal partijen die de hoogte van de index bepalen;
• liquiditeit van de index.
Ad 2. De onbalanskosten van zonne-energie. Deze kosten worden verdisconteerd door de marktindex met deze factor te verminderen.
Voor het vaststellen van het correctiebedrag ten behoeve van de bevoorschotting voor 2011 voor fotovoltaïsche zonnepanelen > 15kWp is de formule als volgt ingevuld:
Correctiebedrag zonnestroom >15 KWp = € 0,0485 /kWh (a) * 0,94 (b) =
€ 0,046 /kWh.
Ad a. Voor de prijsindex is de uurgemiddelde prijs van de day ahead peak load index op de APX als basis genomen (hierna: APXpeak index). Deze index is de best beschikbare index om het gerealiseerde prijsniveau voor elektriciteit gedurende de uren dat de zon in Nederland schijnt te bepalen. Deze index voldoet in voldoende mate aan de criteria die hierboven onder ad 1) zijn opgenomen.
Ad b. De onbalanskosten voor zonnestroom zijn vastgesteld op 6%, waardoor de onbalansfactor 0,94 bedraagt.
Het correctiebedrag ten behoeve van de bevoorschotting voor 2011 voor de overige categorieën productie-installaties wordt voor de SDE+ 2011 bepaald door de volgende formule:
Correctiebedrag = marktindex (1)
Ad 1. De gemiddelde waarde van de meest relevante prijsindex/indices voor het verhandelen van elektriciteit opgewekt met behulp van biomassa en waterkracht over de periode oktober t--september t-1 van het jaar (t) waarop het correctiebedrag ten behoeve van de bevoorschotting betrekking heeft. Bij de keuze voor een index wordt in ieder geval rekening gehouden met:
• transparante karakter van de index
• aantal partijen die de hoogte van de index bepalen
• liquiditeit van de index
Voor het vaststellen van het correctiebedrag ten behoeve van de bevoorschotting voor voornoemde categorieën productie-installaties is de formule als volgt ingevuld:
Correctiebedrag . = € 0,042 /kWh (a)
Ad a. Voor de prijsindex is de uurgemiddelde prijs van de day ahead base load index op de APX als basis genomen (hierna: APXbase index). Deze index is de best beschikbare index om het gerealiseerde prijsniveau voor elektriciteit in Nederland te bepalen. Deze index voldoet in voldoende mate aan de criteria zoals hierboven onder ad 1) zijn opgenomen.
Het correctiebedrag ten behoeve van de bevoorschotting voor 2011 voor de categorieën productie-installaties hernieuwbaar gas die zijn aangewezen in deze regeling wordt bepaald door de volgende formule:
Correctiebedragbiomassa-biogas = marktindex (1)
Ad 1. De gemiddelde waarde van de meest relevante prijsindex/indices voor het verhandelen van gas opgewekt met behulp van biomassa over de periode oktober t-2 september t-1 van het jaar (t) waarop het correctiebedrag ten behoeve van de bevoorschotting betrekking heeft. Bij de keuze voor een index wordt in ieder geval rekening gehouden met:
• a. transparante karakter van de index;
• b. aantal partijen die de hoogte van de index bepalen;
• c. liquiditeit van de index.
Voor het vaststellen van het correctiebedrag ten behoeve van de bevoorschotting voor de voornoemde categorie productie-installaties is de formule als volgt ingevuld:
Correctiebedragbiomassa-biogas = € 0,186 /kWh (a)
Ad a. Voor de prijsindex is de gemiddelde year ahead TTF prijs voor het verhandelen van G gas als basis genomen (hierna: TTF index). Deze index is de best beschikbare index om het gerealiseerde prijsniveau voor gas in Nederland te bepalen. Deze index voldoet in voldoende mate aan de criteria zoals hierboven onder ad 1) zijn opgenomen.
Op grond van deze regeling zullen subsidieaanvragen worden ingediend voor in complexiteit en investeringsbedrag zeer uiteenlopende projecten. Het bepalen van de administratieve lasten verbonden aan deze regeling is alleen mogelijk door van in omvang gemiddelde projecten uit te gaan.
Kenmerkend voor subsidie op grond van deze regeling is dat er voor een lange periode subsidie wordt verleend. Een producent doet eenmaal een subsidieaanvraag en ontvangt vervolgens voor vele jaren subsidie. De administratieve lasten zullen zich concentreren in het jaar van aanvraag van de subsidie. De jaren erop dient men slechts indien relevant te rapporteren over de duurzaamheid van de gebruikte biomassa. In die jaren zullen de administratieve lasten daarom beperkt zijn.
Omdat zon-pv projecten qua investeringskosten en administratieve lasten over het algemeen sterk zullen afwijken van projecten uit de andere categorieën, worden voor zon-pv projecten de administratieve lasten afzonderlijk bepaald.
De administratieve lasten voor deze regeling zijn slechts in samenhang te zien met de bepalingen uit de overige regelingen die voortvloeien uit het Besluit SDE. In de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie zijn de administratieve lasten per € 100 miljoen opengesteld subsidiebudget berekend waarbij rekening is gehouden met alle administratieve lasten die samenhangen met de onderliggende regelgeving van het besluit. Bij de bepaling van de hoogte van de administratieve lasten is onderscheid gemaakt tussen zon-pv en alle andere categorieën.
Voor alle categorieën, met uitzondering van zon-pv zullen de totale administratieve lasten per € 100 miljoen opengesteld subsidiebudget € 172.370,– bedragen. Uitgedrukt in een percentage per € 100 miljoen opengesteld subsidiebudget zijn de administratieve lasten van de regeling, exclusief de categorie zon-pv, indicatief berekend maximaal ca. 0,17%. Voor de categorie zon-pv > 15 kWp zullen de totale administratieve lasten per € 100 miljoen subsidiebudget € 553.000,– bedragen. Uitgedrukt in een percentage per € 100 miljoen subsidiebudget zijn de administratieve lasten voor de categorie zon-pv > 15 kWp indicatief berekend maximaal ca. 0,55%. Omdat de categorie zon-pv > 15 kWp een hoger basisbedrag heeft dan het maximum basisbedrag van € 0,15 /kWh en daarom alleen in de vrije categorie kan aanvragen, wordt aangenomen dat er geen zon-pv aanvragen zullen worden gedaan. Indien dit wel gebeurt zal het naar verwachting om een beperkt aantal projecten gaan. De categorie zon-PV klein wordt, in tegenstelling tot voorgaande regelingen, niet opengesteld in onderhavige regeling, daarom worden er voor deze categorie geen administratieve lasten meegenomen. Er zijn daarmee ook geen administratieve lasten voor burgers meer.
In totaal wordt in deze regeling € 1.500.000.000,– subsidiebudget opengesteld.
De administratieve lasten voor deze openstelling bedragen € 2.550.000,–. Het percentage administratieve lasten is ca. 0,17%.
Bij de inwerkingtreding van deze regeling wordt afgeweken van het kabinetsstandpunt inzake de vaste verandermomenten. De regeling treedt niet in werking op een vast verandermoment (1 januari, 1 april, 1 juli of 1 oktober) en is niet de vereiste twee maanden van tevoren gepubliceerd. Afwijking van het kabinetsstandpunt is in dit geval toegestaan omdat er sprake is van private voordelen bij een eerdere de invoering (uitzonderingsgrond 1). De doelgroep van de subsidie voor duurzame energieproductie is gebaat bij een spoedige inwerkingtreding, omdat er dan sneller zekerheid is of een project voor subsidie in aanmerking komt. Er wordt wel voldoende tijd gelaten tussen het moment van publicatie van deze regeling en het eerste moment waarop subsidie kan worden aangevraagd, zodat potentiële subsidieaanvragers voldoende gelegenheid hebben om de aanvraag voor te bereiden.
Deze regeling is op 20 mei 2011 gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen (nr. 2011/0237/NL) ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van Richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG L 217). Het gaat hier om technische specificaties of andere eisen die verbonden zijn met fiscale of financiële maatregelen als bedoeld in artikel 1, negende lid, tweede alinea, derde streepje van richtlijn nr. 98/34/EG. Hiervoor geldt op grond van artikel 10, vierde lid, van de richtlijn geen standstill-termijn.
Door een wijziging van het Besluit SDE is het vanaf 1 juli 2011 mogelijk om, naast subsidie voor het invoeden van hernieuwbaar gas op een gasnet, subsidie te krijgen voor hernieuwbaar gas dat men heeft laten invoeden op een gasnet. Hierdoor wordt het mogelijk om subsidie te krijgen voor een productie-installatie die onderdeel is van een groen gas hub, omdat een dergelijke productie-installatie voor de invoeding van het hernieuwbare gas afhankelijk zijn van gedeelde faciliteit, zoals leidingen en een opwerkinstallatie. De producent kan in die situatie niet zelf het hernieuwbaar gas invoeden op een gasnet, maar laat het hernieuwbare gas invoeden op een gasnet door een derde.
Ten behoeve van het onderscheid tussen solitaire productie-installaties en productie-installaties die onderdeel zijn van een groen gas hub, is in artikel 1 een definitie van groen gas hub opgenomen. Van een groen gas hub is volgens deze definitie sprake als meerdere productie-installaties voor de productie van hernieuwbaar gas voor de invoeding van het hernieuwbare gas gezamenlijk één of meerdere aansluitingen op een gasnet gebruiken. Deze definitie laat onverlet dat de productie-installaties meer kunnen delen dan alleen aansluitingen. Voor de hand ligt dat binnen een groen gas hub ook één of meerdere opwerkinstallaties worden gedeeld. Zie ook paragraaf 3.3.3. van de algemene toelichting.
Deze artikelen bevatten enkele algemene bepalingen omtrent de subsidieverlening voor de productie van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbaar gas. Hierbij ziet artikel 2 op hernieuwbare elektriciteit en artikel 3 op hernieuwbaar gas.
In het eerste lid is het subsidieplafond opgenomen, is omschreven voor welke categorieën productie-installaties het subsidieplafond geldt en wat de periode is waarvoor het subsidieplafond geldt. Op grond van het tweede lid worden de subsidieplafonds verdeeld op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.
Het derde lid geeft toepassing aan artikel 56, eerste lid, van het Besluit SDE, op grond waarvan bepaald kan worden dat per categorie productie-installaties bepaald kan worden dat er per adres waarop een productie-installatie is of wordt geplaatst slechts één aanvraag per openstellingsperiode ingediend kan worden. Van een categorie productie-installaties is sprake als in deze regeling een aparte beschrijving van het type productie-installaties is opgenomen en hiervoor een aantal vollasturen of basisprijs is vastgesteld. De vrije categorie is geen eigenstandige categorie productie-installaties. Onder openstellingsperiode wordt verstaan de hele periode waarvoor het subsidieplafond geldt, te weten 1 juli 2011 tot en met 30 december 2011.
In het vijfde lid is invulling gegeven aan de eis van artikel 6, eerste lid, van het Besluit SDE, op grond waarvan de termijn moet worden vastgesteld waarbinnen de periode waarover subsidie wordt verstrekt uiterlijk aanvangt.
Op grond van dit artikel hoeft voor afvalverbrandingsinstallaties door de subsidie-ontvanger geen jaarlijkse duurzaamheidsverklaring te worden overgelegd. De samenstelling van afvalstromen die in afvalverbrandingsinstallaties worden gebruikt is bekend. Om die reden heeft een jaarlijkse duurzaamheidsverklaring geen toegevoegde waarde en zou de verplichting uit de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie onnodige administratieve laten met zich meebrengen.
Op grond van dit artikel hoeft voor afvalwater- of rioolwaterzuiveringsinstallaties door subsidie-ontvanger geen jaarlijkse duurzaamheidsverklaring te worden overgelegd. De samenstelling van stromen biomassa die in afvalwater- of rioolwaterzuiveringsinstallaties worden gebruikt is bekend. Om die reden heeft een jaarlijkse duurzaamheidsverklaring geen toegevoegde waarde en zou de verplichting uit de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie onnodige administratieve laten met zich meebrengen.
In het tweede lid van artikel 21 is opgenomen dat voor de productie van hernieuwbare elektriciteit door middel van thermische conversie van vloeibare biomassa alleen subsidie wordt verstrekt voor de productie waarvan aangetoond kan worden dat vloeibare biomassa is gebruikt die voldoet aan de duurzaamheidscriteria van de richtlijn hernieuwbare energie. Deze eis aan de subsidiabele productie heeft gedurende de hele looptijd van de subsidie werking, omdat geen subsidie wordt verstrekt voor het gebruik van vloeibare biomassa waarvan niet aangetoond kan worden dat het aan de duurzaamheidscriteria voldoet.
Subsidie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie op zee wordt verstrekt onder de opschortende voorwaarde dat een uitvoeringsovereenkomst wordt gesloten. De uitvoeringsovereenkomst ziet op de tijdige realisatie van de productie-installatie en zekerheidstelling door de subsidieaanvrager voor het geval de productie-installatie niet tijdig wordt gerealiseerd. Bij wind op zee gaat het om grote projecten waarbij de onzekerheid dat het project gerealiseerd wordt relatief groot. De combinatie van het grote budgettaire beslag dat wind op zee-projecten hebben de relatief grote onzekerheid dat het gerealiseerd wordt, maakt dat vanuit het oogpunt van efficiëntie besteding van overheidsmiddelen wenselijk is om aanvullende zekerheid te creëren voor de overheid door middel van een uitvoeringsovereenkomst.
In het tweede lid is opgenomen dat voor de productie van hernieuwbare elektriciteit door middel van thermische conversie van vloeibare biomassa alleen subsidie wordt verstrekt voor de productie waarvan aangetoond kan worden dat vloeibare biomassa is gebruikt die voldoet aan de duurzaamheidscriteria van de richtlijn hernieuwbare energie. Deze eis aan de subsidiabele productie heeft gedurende de hele looptijd van de subsidie werking, omdat geen subsidie wordt verstrekt voor het gebruik van vloeibare biomassa waarvan niet aangetoond kan worden dat het aan de duurzaamheidscriteria voldoet.
In deze artikelen is de vrije categorie (zie paragraaf 2.3 van de algemene toelichting) geregeld. De vrije categorie is opgedeeld in vier fasen met verschillende basisbedragen. Afhankelijk van de hoogte van het basisbedrag in de vrije categorie kan subsidie worden aangevraagd voor categorieën productie-installaties. Indien het basisbedrag in de vrije categorie hoger is dan het basisbedrag dat voor een categorie productie-installaties geldt, kan er geen subsidie voor de betreffende categorie productie-installaties worden aangevraagd binnen de vrije categorie.
De vrije categorie werkt als een doorverwijzing naar de bepalingen over de categorieën productie-installaties. In de artikelen 60 tot en met 67 wordt slechts geregeld voor welke categorieën subsidie kan worden aangevraagd, in welke periode en voor welk basisbedrag. Voor het overige gelden de bepalingen van de categorieën productie-installaties, zoals de bepalingen over het aantal vollasturen en de basisprijs.
De vrije categorie is geen eigenstandige categorie productie-installaties.
Op grond van dit artikel hoeft voor afvalwater- of rioolwaterzuiveringsinstallaties door subsidie-ontvanger geen jaarlijkse duurzaamheidsverklaring te worden overgelegd. De samenstelling van stromen biomassa die in afvalwater- of rioolwaterzuiveringsinstallaties worden gebruikt is bekend. Om die reden heeft een jaarlijkse duurzaamheidsverklaring geen toegevoegde waarde en zou de verplichting uit de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie onnodige administratieve laten met zich meebrengen.
In deze artikelen is de vrije categorie (zie paragraaf 2.3 van de algemene toelichting) geregeld. De vrije categorie is opgedeeld in vier fasen met verschillende basisbedragen. Afhankelijk van de hoogte van het basisbedrag in de vrije categorie kan subsidie worden aangevraagd voor categorieën productie-installaties. Indien het basisbedrag in de vrije categorie hoger is dan het basisbedrag dat voor een categorie productie-installaties geldt, kan er geen subsidie voor de betreffende categorie productie-installaties worden aangevraagd binnen de vrije categorie.
De vrije categorie werkt als een doorverwijzing naar de bepalingen over de categorieën productie-installaties. In de artikelen 91 tot en met 94 wordt slechts geregeld voor welke categorieën subsidie kan worden aangevraagd, in welke periode en voor welk basisbedrag. Voor het overige gelden de bepalingen van de categorieën productie-installaties, zoals de bepalingen over het aantal vollasturen en de basisprijs.
De vrije categorie is geen eigenstandige categorie productie-installaties.
De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
M.J.M. Verhagen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2011-9424.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.