Regeling van de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 12 mei 2011, nr. 199682 houdende wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet in verband met een versoepeling van de voorwaarden voor boer-boer transport en de toevoeging van stoffen aan Bijlage Aa.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Infrastructuur en Milieu;

Gelet op de artikelen 5, tweede lid en 70, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet;

Besluit:

ARTIKEL I

De Uitvoeringsregeling Meststoffenwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 84 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt ‘tenminste 85 procent’ vervangen door: in de jaren 2011, 2012 en 2013 ten minste 80 procent en in de jaren 2014 en volgende ten minste 75 procent.

2. In het tweede lid wordt ‘ten hoogste vijftien procent’ vervangen door: in de jaren 2011, 2012 en 2013 ten hoogste 20 procent en in de jaren 2014 en volgende ten hoogste 25 procent.

B

Bijlage Aa wordt als volgt gewijzigd:

1. In de lijst onder I. Stoffen die als meststof kunnen worden verhandeld, wordt in de omschrijving van de reststof in onderdeel 16 de zinsnede ‘ontwaterd en gedroogd’ vervangen door: ontwaterd en eventueel gedroogd.

2. Aan de lijst onder I. Stoffen die als meststof kunnen worden verhandeld, worden toegevoegd:

  • 18. Reststof die is vrijgekomen bij de productie van methionine en die bestaat uit een waterige oplossing van kaliumbicarbonaat, enig kaliumcarbonaat en resten methionine, alanine en dimeren van methionine (kaliumbicarbonaat uit methionineproductie).

  • 19. Reststof die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige productie van papier en karton en die bestaat uit een mengsel van geschoond papiercellulose en oppervlaktewater (stabilisator voor het bodemoppervlak op basis van papiercellulose).

  • 20. Reststof die is vrijgekomen bij rookgasontzwavelinginstallaties van de poederkoolgestookte elektriciteitscentrale met bijstook van biomassa na wassen met een calciumhydroxide-suspensie en afscheiding en droging en die bestaat uit calciumsulfaatdihydraat (rookgasontzwavelinggips van kalk uit poederkoolgestookte elektriciteitscentrale).

  • 21. Reststof die is vrijgekomen bij rookgasontzwavelinginstallaties van de poederkoolgestookte elektriciteitscentrale met bijstook van biomassa na wassen met een calciumcarbonaatsuspensie en afscheiding en droging en die bestaat uit calciumsulfaatdihydraat (rookgasontzwavelinggips van kalksteen).

3. Aan de lijst onder III. Stoffen die bij de productie van meststoffen kunnen worden gebruikt, worden toegevoegd:

  • 2. Reststof die is vrijgekomen bij rookgasontzwavelinginstallaties van de poederkoolgestookte elektriciteitscentrale met bijstook van biomassa na wassen met een calciumhydroxide-suspensie en afscheiding en droging en die bestaat uit calciumsulfaatdihydraat (rookgasontzwavelinggips van kalk uit poederkoolgestookte elektriciteitscentrale).

  • 3. Reststof die is vrijgekomen bij rookgasontzwavelinginstallaties van de poederkoolgestookte elektriciteitscentrale met bijstook van biomassa na wassen met een calciumcarbonaatsuspensie en afscheiding en droging en die bestaat uit calciumsulfaatdihydraat (rookgasontzwavelinggips van kalksteen).

4. Aan de lijst onder IV. Eindproducten van bewerkingsprocédés die als meststof kunnen worden verhandeld, worden onder Categorie 1, onderdeel C1, toegevoegd:

  • 17. Reststof die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige verwerking van suikerbieten via een proces van wassen, snijden en extraheren met heet water ten behoeve van de winning van suiker en dat uitsluitend bestaat uit het geperste snijdsel (bietenperspulp).

  • 18. Reststof die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige verwerking van uien en die uitsluitend bestaat uit al dan niet ontwaterde, vermalen en gekookte uien, dat resteert na het kook- en distillatieproces ten behoeve van de winning van uienolie (uienpulp).

  • 19. Reststof die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige verwerking van uien en dat uitsluitend bestaat uit het perssap van pulp van vermalen en gekookte uien, dat resteert na het kook- en destillatieproces ten behoeve van de winning van uienolie (uiensap).

  • 20. Reststof die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige verwerking van geschoonde en gewassen zetmeelaardappelen die zijn fijn gemaakt met behulp van raspen en waaruit aardappelzetmeel en aardappelvruchtwater zijn verwijderd en dat vervolgens met persen ontwaterd is (aardappelpersvezels).

  • 21. Reststof die is vrijgekomen bij het brouwen van bier en bestaat uit uitgetrokken en afgewerkte mout en dat uitsluitend bestaat uit het omhulsel van kaf, vruchtwand of zaadhuid en niet in warm water oplosbare bestanddelen van gerst of tarwe (bierbostel).

  • 22. Reststof die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige verwerking van cichoreiwortelen tot inuline en fructosestroop en dat uitsluitend bestaat uit het uitgewassen en uitgeperste snijdsel (cigarant).

5. Aan de lijst onder IV. Eindproducten van bewerkingsprocédés die als meststof kunnen worden verhandeld, worden onder Categorie 1, onderdeel C2, toegevoegd:

  • 5. Reststof die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige productie van uitsluitend de voedingsmiddelen salades, sauzen en quiches en die bestaat uit slib na fysisch chemische zuivering van afvalwater door flocculatie en flotatie (voedingsmiddelen flotatieslib).

  • 6. Reststof die is vrijgekomen bij de productie van brood en banket en die bestaat uit resten brood, koek, banket en deegresten en die zijn uitgevallen bij het productieproces en oorspronkelijk bestemd waren om in voedingsmiddelen te verwerken en niet bestaan uit veegvuil, productievreemde delen, keukenafval en etensresten (bakkerijrestproducten).

Artikel II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2011.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 12 mei 2011

De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

H. Bleker.

TOELICHTING

Algemeen

De onderhavige regeling wijzigt de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet (Urm). De wijziging ziet op een versoepeling van de voorwaarden voor het zogenaamde boer-boer transport in artikel 84 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet (Urm) en het toevoegen van stoffen aan bijlage Aa bij de Urm.

Versoepeling van de voorwaarden voor boer-boer transport

Eén van de voorwaarden die gelden voor boer-boer transport is dat het afvoerende bedrijf ten minste 85 procent van de dierlijke mestproductie (uitgedrukt in kilogrammen fosfaat) kan plaatsen op de landbouwgrond die bij het bedrijf hoort. Met de dalende fosfaatgebruiksnormen is het voor bedrijven steeds moeilijker om aan deze voorwaarde te voldoen. Daarom heb ik besloten om bovengenoemd percentage in twee fasen te verlagen zodat de geleidelijke versoepeling aansluit op de geleidelijke aanscherping van de fosfaatgebruiksnorm. Hierdoor blijft het aantal boeren dat in aanmerking komt voor de boer-boer regeling ongeveer gelijk.

In het algemeen overleg met de vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) en de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu (I&M) op 15 december 2010 heeft zowel de VVD-fractie (het Kamerlid Snijder-Hazelhoff) als de SGP-fractie (het Kamerlid Dijkgraaf) gepleit voor een versoepeling van het boer-boer transport (Kamerstukken II 2010/11, 28 385, nr. 201). Ten behoeve van bovengenoemd overleg heeft ook LTO Nederland verzocht de boer-boer regeling aan te passen. Met de wijziging met betrekking tot het boer-boer transport wordt dan ook tegemoet gekomen aan de wensen van zowel een deel van de Tweede Kamer als LTO Nederland.

Toevoeging van stoffen aan bijlage Aa bij de Urm

LTO Nederland en de Biogas Brancheorganisatie hebben in het najaar van 2010 21 stoffen geïnventariseerd waarvan zij vinden dat deze ook op de positieve lijst covergisting horen te staan. De beoordeling van acht van de 21 stoffen is reeds afgerond waardoor deze acht stoffen (voorlopig) aan de lijst kunnen worden toegevoegd. Daarmee wordt uitvoering gegeven aan hetgeen daarover staat vermeld in de brief aan de Tweede Kamer van 14 oktober 2010 betreffende problemen en oplossingsrichtingen rond covergisters en biovergisting (Kamerstukken II 2010/11, 28 385, nr. 194).

De wijzigingen die met deze regeling in de Urm worden aangebracht zijn reeds gecommuniceerd met de sector. De wijziging met betrekking tot boer-boer transport is aangekondigd door het versturen van een persbericht aan vakmedia en een bericht op het DR-loket, de wijziging met betrekking tot de toevoeging van stoffen aan bijlage Aa is aangekondigd door middel van het informeren van diverse brancheorganisaties.

Om bovengenoemde redenen is afgezien van een consultatie van de sector.

Boer-Boer transport

De boer-boer-regeling in zijn huidige vorm is van kracht sinds de invoering van het stelsel van gebruiksnormen per 1 januari 2006. Door deze regeling kunnen bedrijven met een relatief klein mestoverschot onder voorwaarden hun overschot in de directe omgeving afzetten zonder dat de mest gewogen, bemonsterd en geanalyseerd dient te worden. Bovendien is de inzet van een geregistreerd vervoerder niet verplicht; de bedrijven mogen de mest zelf vervoeren.

Zoals reeds aangegeven is één van de voorwaarden die gelden voor boer-boer transport dat het afvoerende bedrijf ten minste 85 procent van de dierlijke mestproductie (uitgedrukt in kilogrammen fosfaat) kan plaatsen op de landbouwgrond die bij het bedrijf hoort. Met de dalende fosfaatgebruiksnormen is het voor bedrijven steeds moeilijker om aan deze voorwaarde te voldoen.

In onderstaande tabel is het verloop van de fosfaatgebruiksnormen vanaf 2006 weergegeven.

 

Derde AP

Vierde AP

Vijfde AP

 

2006

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Grasland

        

grond met hoge fosfaattoestand

110

100

90

90

85

85

85

80

Fosfaatneutrale grond

110

100

95

95

95

95

95

90

grond met lage fosfaattoestand

110

100

100

100

100

100

100

100

         

Bouwland

        

grond met hoge fosfaattoestand

95 (85)*

85

75

70

65

55

55

50

Fosfaatneutrale grond

95 (85)

85

80

75

70

65

65

60

grond met lage fosfaattoestand

95 (85)

85

85

85

85

85

80

75

Tabel 1: Fosfaatgebruiksnormen voor de periode 2010–2015 voor bouwland en grasland. De normen voor de jaren 2014 en 2015 zijn indicatief (*Tussen haakjes de maximale gift aan fosfaat afkomstig uit dierlijke mest).

Bron: Vierde Nederlandse Actieprogramma betreffende de Nitraatrichtlijn (2009–2013) (Kamerstukken II 2008/09, 28 385, nr. 132)

De gemiddelde fosfaatproductie bij melkveebedrijven bedroeg in 2008 circa 98 kg/ha. Bedrijven met een fosfaatproductie van 110 kg/ha of meer en alle gronden in de fosfaatklassen ‘neutraal’ dan wel ‘hoog’ kunnen echter bij de huidige fosfaatnormen al niet meer voldoen aan de voorwaarde van 85 procent plaatsing van mestproductie op eigen grond.

Deze voorwaarde wordt daarom met deze wijzigingsregeling versoepeld door het percentage eigen mest op eigen grond per direct, met terugwerkende kracht tot 1 januari 2011, te verlagen van 85 procent naar 80 procent en per 1 januari 2014 nogmaals te verlagen naar 75 procent.

In verband met deze versoepeling wordt de maximaal toegestane hoeveelheid mest die zonder wegen, bemonsteren en analyseren mag worden afgevoerd evenredig verhoogd. Dit betekent dat dit percentage per direct, met terugwerkende kracht tot 1 januari 2011, wordt verhoogd van 15 procent naar 20 procent en per 1 januari 2014 nogmaals wordt verhoogd naar 25 procent. Een bedrijf dat hiervoor in aanmerking komt kan hierdoor in theorie zijn gehele mestoverschot via de boer-boer regeling afzetten.

Bijlage Aa

Aanpassing omschrijving reststof onderdeel 16 ‘magnesiumammoniumfosfaat van aardappelproceswater’ in onderdeel I

De Commissie van Deskundigen Meststoffenwet (CDM) heeft de stof magnesiumammoniumfosfaat van aardappelproceswater beoordeeld die vrijkomt zonder dat sprake is van droging van de reststof en komt tot het oordeel dat deze geschikt is om als meststof te worden verhandeld. Aangezien de aard van deze stof dezelfde is zoals reeds omschreven in de lijst onder I, onderdeel 16, waarin staat dat de stof wordt gedroogd, volstaat het om de desbetreffende reststofomschrijving daarop aan te passen.

Toevoeging stoffen aan onderdeel I (stoffen die als meststof kunnen worden verhandeld)

Voor de afvalstof of reststof kaliumbicarbonaat uit methionineproductie was er op basis van het Meststoffenbesluit 1977 een ontheffing (zogenoemde RIKILT-ontheffing) verleend om deze stof als meststof te mogen verhandelen en gebruiken. De verhandeling van deze stof was – ook na het vervallen van het Meststoffenbesluit 1977 (en daarmee van de ontheffing) – ingevolge het overgangsregime van artikel 77 van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet (Ubm), zoals dat is uitgewerkt in artikel 23 van de Urm, tot 1 januari 2011 onderworpen aan de bij of krachtens het Meststoffenbesluit 1977 gestelde regels. De verhandeling van de reststoffen rookgasontzwavelinggips van kalk uit poederkoolgestookte elektriciteitscentrale en rookgasontzwavelinggips van kalksteen vielen niet onder voornoemd overgangsregime.

De CDM heeft zowel de stof die onder het overgangsregime viel, als ook de twee andere stoffen op landbouwkundige en milieukundige aspecten getoetst en komt tot het oordeel dat deze geschikt zijn om als meststof te worden verhandeld. Het oordeel van de CDM wordt overgenomen en deze stoffen worden in bijlage Aa opgenomen.

Ook voor de reststof papiercellulose was op basis van het Meststoffenbesluit 1977 een RIKILT-ontheffing verleend. Papiercellulose is geen meststof zoals gedefinieerd in artikel 1, onderdeel d, van de Meststoffenwet. De stof wordt toegepast voor de bestrijding van winderosie op Nederlandse landbouwgronden. Deze toepassing valt daarmee binnen het afvalstoffenregime van de Wet milieubeheer (Wm).

Het ministerie van I&M werkt aan een voorziening om papiercellulose die gebruikt zal worden als stuifbestrijder, niet langer als afvalstof aan te merken. Artikel 1.1, zesde lid, van de Wm kent deze mogelijkheid waarbij ook aan artikel 6 (met name vierde lid) van de Europese Kaderrichtlijn afvalstoffen (richtlijn nr. 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PbEU L312)) moet worden voldaan. Naar verwachting zal aan het eind van dit jaar de procedure zijn doorlopen.

Tot de tijd dat deze voorziening getroffen is zou het genoemde papiercellulose echter vallen onder het afvalstoffenregime van de Wm. Het uitrijden van het papiercellulose over het land zou dan niet mogelijk zijn. Om dit te voorkomen wordt met de onderhavige wijziging bewerkstelligd dat het papiercellulose (tijdelijk) als meststof wordt aangeduid en daarmee, ingevolge artikel 22.1, achtste lid, van de Wm, wordt uitgezonderd van het afvalstoffenregime van die wet. Bij de inwerkingtreding van voormelde voorziening zal de toevoeging van het papiercellulose ongedaan worden gemaakt.

Toevoeging stoffen aan onderdeel IV (eindproducten van bewerkingsprocédés die als meststof kunnen worden verhandeld)

Met de toevoeging van zes stoffen aan subcategorie C1 van categorie 1 van onderdeel IV van bijlage Aa en twee stoffen aan subcategorie C2 wordt, zoals in het algemeen deel van de toelichting aangegeven, uitvoering gegeven aan hetgeen daarover staat vermeld in de brief aan de Tweede Kamer van 14 oktober 2010 betreffende problemen en oplossingsrichtingen rond covergisters en biovergisting (Kamerstukken II 2010/11, 28 385, nr. 194). Acht van de 21 stoffen, waarvan LTO-Nederland en de Biogas Brancheorganisatie vinden dat deze op bijlage Aa horen te staan, zijn door de CDM globaal beoordeeld. Hoewel het nog onbekend is in welke mate bepaalde verontreinigende stoffen (residuen van gewasbeschermingsmiddelen en biociden) voorkomen in deze stoffen, wordt verwacht dat deze verontreinigende stoffen niet in zorgvragende gehalten aanwezig zullen zijn. De CDM komt daarom tot het oordeel dat deze acht stoffen in ieder geval aan bijlage Aa kunnen worden toegevoegd totdat definitief uitsluitsel is verkregen over de werkelijke gehalten aan residuen van gewasbeschermingsmiddelen en biociden.

Administratieve en bestuurlijke lasten en bedrijfseffecten

De wijzigingen die in deze regeling worden aangebracht hebben geen gevolgen voor de administratieve of bestuurlijke lasten. Door de verruiming van de mogelijkheden voor boer-boer transporten moeten minder bedrijven kosten maken voor de afzet van mest, ondanks de verkleining van hun gebruiksruimte als gevolg van het aanscherpen van de gebruiksnormen. Daarbij kan gedacht worden aan de kosten die anders gemaakt zouden moeten worden voor het inzetten van een geregistreerd vervoerder en voor het laten bemonsteren van de mest. De toevoeging van stoffen aan bijlage Aa heeft tot gevolg dat de mogelijkheden voor covergisting verruimd worden. Dit heeft een positief effect voor de biogasbranche.

Inwerkingtreding van de regeling in verband met vaste verandermomenten

Er wordt afgeweken van de uitgangspunten van vaste verandermomenten voor regelgeving van mijn ministerie, die inhouden dat nieuwe regels op vaste momenten in het jaar, per 1 januari, 1 april, 1 juli of 1 oktober ingaan en dat minimaal twee maanden daaraan voorafgaand publicatie van de nieuwe regels plaatsvindt. Dit beleid is neergelegd in de brief van de toenmalig Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 28 april 2008 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2007/08, 29 515 en 31 201, nr. 243 en Kamerstukken II 2009/10, 29 515, nr. 309). Afwijking van de vaste

verandermomenten is in dit geval op zijn plaats omdat de onderhavige aanpassing van de Urm kostenbesparingen voor de sector met zich brengt.

Zoals reeds aangegeven, is deze wijziging van de Urm gecommuniceerd met de sector.Daarom en vanwege het feit dat de wijziging met betrekking tot boer-boer transport begunstigend werkt voor de gebruikers van landbouwgronden en de wijziging met betrekking tot bijlage Aa begunstigend werkt voor de biogasbranche, is het verlenen van terugwerkende kracht gerechtvaardigd.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

H. Bleker.

Naar boven