Regeling van de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 3 mei 2011, nr. WJZ/11059465, tot wijziging van de Regeling kwaliteitsaspecten netbeheer elektriciteit en gas

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

Gelet op de artikelen 16d, tweede lid, 19a, vijfde lid, en 21, derde lid, van de Elektriciteitswet 1998, de artikelen 8, derde lid, 8a, derde lid, 35a, vijfde lid, en 51, tweede lid, van de Gaswet;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling kwaliteitsaspecten netbeheer elektriciteit en gas wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het eerste lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel m door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

n. aanrijdtijd storing:

het aantal minuten vanaf het tijdstip van de melding van een storing tot het tijdstip waarop een vertegenwoordiger van de netbeheerder op de gemelde storingslocatie aankomt.

2. Na het derde lid, worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 4. Waar in deze regeling naar de netbeheerder van een landelijk net wordt verwezen, wordt daarmee bedoeld de netbeheerder van het landelijk hoogspanningnet, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel j, van de Elektriciteitswet 1998, en de netbeheerder van het landelijk gastransportnet, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel n, van de Gaswet.

  • 5. Bij de toepassing van de artikelen 2, eerste lid, 3 tot en met 5, 7, eerste lid en tweede lid, onderdelen a, b, d, e, h, i en k, 8, eerste lid, 10, eerste lid, en 16, eerste lid, onderdeel c, maakt de netbeheerder een onderscheid tussen voorziene en onvoorziene onderbrekingen.

B

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid, onderdelen b tot en met d, komen te luiden:

  • b. het aantal voorvallen dat de dood of letsel van een persoon dan wel schade aan een zaak of het milieu heeft veroorzaakt dat aan de Onderzoeksraad voor veiligheid is gemeld op grond van artikel 9, eerste lid, onderdeel g, van het Besluit Onderzoeksraad voor veiligheid;

  • c. het aantal voorvallen dat gevaar voor de dood of letsel van een persoon dan wel schade aan een zaak of het milieu in het leven heeft geroepen dat aan de Onderzoeksraad voor veiligheid is gemeld op grond van artikel 9, eerste lid, onderdeel g, van het Besluit Onderzoeksraad voor veiligheid;

  • d. de gemiddelde aanrijdtijd bij een storing;.

2. Onder vernummering van het vierde lid tot vijfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 4. In afwijking van het tweede lid, onderdelen a en d, wordt door de netbeheerder van het landelijk gastransportnet, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel n, van de Gaswet als kwaliteitsindicatoren opgenomen:

    • a. het aantal transportonderbrekingen, zijnde het aantal keren dat voor een netgebruiker gedurende bepaalde tijd geen transport van gas kon worden verricht of dat een netgebruiker gedurende bepaald tijd door lage druk geen gebruik kon maken van het verrichte gastransport, met uitzondering van transportonderbrekingen die aan de netgebruiker kunnen worden toegerekend;

    • b. de gemiddelde tijdsduur voor het veiligstellen van een storing.

C

Artikel 6 wordt gewijzigd als volgt:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. In het eerste lid (nieuw) wordt ‘artikel 2, tweede lid, onderdeel d’ vervangen door: artikel 2, vierde lid, onderdeel b.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. De gemiddelde aanrijdtijd bij een storing als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel d, wordt bepaald met toepassing van de volgende formule:

    gemiddelde aanrijdtijd bij een storing = ∑ (TR)/S, waarbij:

    • TR = de aanrijdtijd storing;

    • S = het totale aantal storingen;

    • = sommatie over alle storingen van het desbetreffende jaar van registratie betreft.

D

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘de netbeheerder’ vervangen door: de netbeheerder, met uitzondering van de netbeheerder van het landelijk gastransportnet, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel n, van de Gaswet,.

2. Onder vernummering van het tweede lid tot derde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. De formules, bedoeld in de artikelen 3 tot en met 5, zijn van overeenkomstige toepassing op het bepalen van de door een netbeheerder na te streven waarden voor de kwaliteitsindicatoren, bedoeld in het eerst lid, met dien verstande dat de variabelen in die formules geen betrekking hebben op gerealiseerde maar op na te streven eenheden.

E

Artikel 11 wordt gewijzigd als volgt:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. In het eerste lid (nieuw), onderdeel a, vervallen de zinsneden ‘gespecificeerd naar spanningsniveau’ en ‘gespecificeerd naar drukniveau’.

3. In het eerste lid (nieuw), onderdeel b, vervalt de zinsnede ‘bestaande en te verwachten’.

4. In het eerste lid (nieuw) wordt in onderdeel f ‘artikel 15, derde lid’ vervangen door: artikel 15, vierde lid.

5. In het eerste lid (nieuw) vervallen de onderdelen j tot en met l, onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel i door een punt.

6. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 2. Het kwaliteits- en capaciteitsdocument wordt gebaseerd op gegevens uit het kwaliteitsbeheersingssysteem, bedoeld in artikel 15, eerste lid.

  • 3. De periodes waarop het kwaliteits- en capaciteitsdocument betrekking heeft, zijn voor de netbeheerder van het landelijk net ten aanzien van de onderwerpen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a tot en met d, en f tot en met h, de periodes, bedoeld in de artikelen 14, eerste lid, 15, zesde lid, en 16, derde lid.

F

Artikel 12, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. In de daaropvolgende kwaliteits- en capaciteitsdocumenten geeft de netbeheerder naar keuze de informatie, bedoeld in artikel 11, integraal weer of geeft de netbeheerder uitsluitend de wijzigingen weer ten opzichte van de laatste keer dat de informatie, bedoeld in artikel 11, integraal in een kwaliteits- en capaciteitsdocument is weergegeven.

G

Artikel 14 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt ‘zeven jaren’ vervangen door ‘tien jaren’ en vervalt ‘op basis van een door hem vastgestelde procedure’.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. De raming van de netbeheerder, bedoeld in het eerste lid, berust voor de eerste drie jaren op een door hem daartoe vastgestelde procedure met daarin:

    • a. de methode van ramen;

    • b. een schets van de ontwikkeling van meerdere scenario’s die de totale capaciteitsbehoefte prognosticeren;

    • c. een uitwerking op hoofdlijnen van het scenario waarvan het meest waarschijnlijk is dat het zich zal verwezenlijken;

    • d. een indicatie van de te hanteren uitgangspunten en de daarbij behorende vooronderstellingen die aan de scenario’s, bedoeld in onderdeel b, ten grondslag liggen;

    • e. een analyse voor het bepalen van de betrouwbaarheid van de raming;

    • f. een analyse van de wijze waarop de netbeheerder omgaat met het risico dat zich uiteindelijk een ander scenario verwezenlijkt dan door hem is geprognosticeerd;

    • g. een methode voor het bepalen van capaciteitsknelpunten.

3. In het derde lid wordt na ‘Bij de raming, bedoeld in het eerste lid,’ toegevoegd ‘die op een procedure, bedoeld in het tweede lid, berust’ en vervalt ‘zoveel mogelijk’.

4. Onder vernummering van het vierde lid tot het zesde lid worden twee leden ingevoegd, luidende:

  • 4. De uitwerking van het meest waarschijnlijke scenario, bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, omvat in ieder geval een motivering van de netbeheerder voor de keuze van dat scenario als meest waarschijnlijke, waarbij ten minste aandacht wordt besteed aan de invloed van de ingediende, eventueel geschatte en eerder gerealiseerde capaciteitsvraag op die keuze.

  • 5. De uitwerking van een methode voor het bepalen van capaciteitsknelpunten, bedoeld in het tweede lid, onderdeel g, richt zich in ieder geval op:

    • a. de wijze waarop een verband wordt gelegd tussen het bepalen van een capaciteitsknelpunt en een ontwikkelingsscenario;

    • b. de waarschijnlijkheid waarmee, de termijn waarbinnen en de omstandigheden waaronder een capaciteitsknelpunt zich naar verwachting voordoet.

5. In het zesde lid (nieuw) wordt ‘onderdeel b’ vervangen door ‘onderdeel d’ en ‘de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet of de netbeheerder van het landelijk gastransport’ door: de netbeheerder van het landelijk net.

6. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 7. In afwijking van het tweede lid, berust de raming van de netbeheerder van het landelijk net voor de eerste vijf jaren op een door hem daartoe vastgestelde procedure die voldoet aan de eisen, bedoeld in het tweede lid.

H

Artikel 15 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het tweede lid wordt ‘een risicoanalyse’ vervangen door: een actuele risicoanalyse.

2. Onder vernummering van het derde lid tot vierde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 3. De netbeheerder maakt in de actuele risicoanalyse, bedoeld in het tweede lid, inzichtelijk op welke wijze hij de belangrijkste risico’s heeft geïnventariseerd en op hun relevantie heeft beoordeeld, en op welke aspecten binnen de bedrijfsvoering die risico’s betrekking hebben.

3. In het vierde lid (nieuw) wordt ‘vijftien jaren’ vervangen door ‘zeven jaren’ en ‘vijf jaren’ door: drie jaren.

4. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 5. De netbeheerder betrekt bij de risicoanalyse, bedoeld in het tweede lid, de in het bedrijfsmiddelenregister opgenomen gegevens die relevant zijn voor het bepalen van de kwaliteit van de verbindingen, leidingen en hulpmiddelen.

  • 6. In afwijking van het vierde lid, bedraagt voor de netbeheerder van het landelijk net de periode waarop de vast te stellen maatregelen betrekking hebben vijftien jaren, met uitzondering van de eerste vijf jaren.

I

Artikel 16 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:

  • a. een investeringsplan voor de komende drie jaren, waarin hij voor ieder jaar afzonderlijk de te plegen investeringen en de daarvoor benodigde werkzaamheden beschrijft met een uitsplitsing naar vervangings- en uitbreidingsinvesteringen;.

2. In het eerste lid, onderdeel b, wordt ‘vijf jaren’ vervangen door: drie jaren.

3. Het tweede lid, komt te luiden:

  • 2. In de plannen, bedoeld in het eerste lid:

    • a. specificeert de netbeheerder de benodigde tijd en financiële middelen en licht hij toe op welke wijze de aanpassingen ten opzichte van voorgaande plannen voortkomen uit de realisatie daarvan of uit gewijzigde inzichten over de ontwikkeling in de te verwachten capaciteitsbehoefte;

    • b. licht de netbeheerder toe hoe met de resultaten van de risicoanalyse, bedoeld in artikel 15, tweede lid, in die plannen rekening is gehouden en betrekt hij daarbij tevens eventuele resterende risico’s.

4. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. In afwijking van het eerste lid, onderdelen a en b, bedraagt voor de netbeheerder van het landelijk net de periode waarop het investeringsplan respectievelijk het onderhoudsplan betrekking heeft vijf jaren.

J

De artikelen 17 en 18 komen te luiden:

Artikel 17

  • 1. De netbeheerder hanteert een bedrijfsmiddelenregister, dat een beschrijving bevat van alle verbindingen, leidingen en hulpmiddelen van het net, aangeduid naar locatie, aard, type en overige relevante gegevens.

  • 2. De netbeheerder maakt gebruik van een procedure die ertoe leidt dat het bedrijfsmiddelenregister actueel en compleet is en dat wijzigingen met betrekking tot de bedrijfsmiddelen binnen twee maanden zijn verwerkt.

  • 3. De netbeheerder geeft steeds in de oneven kalenderjaren op basis van de procedure, bedoeld in het tweede lid:

    • a. een beschrijving van het geautomatiseerde systeem waarin de gegevens zijn vastgelegd die deel uitmaken van het bedrijfsmiddelenregister, en in geval van meerdere van die systemen tevens de wijze waarop gewaarborgd is dat die gezamenlijk actueel en compleet zijn;

    • b. een beschrijving van de componenten van het net en een kwalitatieve beoordeling van de technische toestand van deze componenten;

    • c. de wijzigingen van de toestand van de componenten ten opzichte van het voorafgaande jaar.

Artikel 18

  • 1. De beschrijving van de leidingen en hulpmiddelen, bedoeld in artikel 17, eerste lid, betreffende een net als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel d, van de Gaswet bevat in ieder geval een beschrijving van:

    • a. de materiaalsoort, de functie, de diameter en de lengte van een leiding;

    • b. het legjaar van de leiding of, indien die niet bekend is, een gemotiveerde aanduiding van de periode waarin die leiding is gelegd;

    • c. de druk gemeten in bar waaronder een leiding gebruikt wordt;

    • d. in geval van een stalen leiding, de bekleding van de leiding en de vermelding of sprake is van kathodische bescherming van de leiding;

    • e. de stations en appendages, alsmede de datum van ingebruikneming of, indien die niet bekend is, een gemotiveerde aanduiding van de periode van ingebruikneming.

  • 2. De beschrijving van de verbindingen en hulpmiddelen, bedoeld in artikel 17, eerste lid, betreffende een net als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van de Elektriciteitswet 1998 bevat in ieder geval een beschrijving van:

    • a. het materiaal van de kern, het isolatiemateriaal en de diameter van de verbinding;

    • b. het aanlegjaar van de verbinding of, indien die niet bekend is, een gemotiveerde aanduiding van de periode waarin de verbinding is aangelegd;

    • c. de vermelding van het spanningsniveau waarop een verbinding functioneert;

    • d. de lengte van een verbinding tussen twee schakelstations en de lengte van elk verbindingsdeel van die verbinding;

    • e. de transformatoren, spanningsruimtes, stationsvelden en schakel- en regelstations, alsmede de datum van ingebruikneming of, indien die niet bekend is, een gemotiveerde aanduiding van de periode van ingebruikneming.

K

In artikel 19 wordt na ‘bedoeld in artikel 14,’ ingevoegd: de streefwaarden, bedoeld in artikel 10, eerste lid,.

L

In artikel 20, eerste lid, wordt ‘de artikelen 14 en 16 tot en met 18,’ vervangen door: de artikelen 14, 16 en 17,.

M

Na artikel 20 wordt een nieuw hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK 3A. CALAMITEITENPLANNEN EN VOORVALLEN

Artikel 20a
  • 1. De netbeheerder beschikt over een calamiteitenplan waarin de volgende onderdelen in ieder geval aan bod komen:

    • a. de visie, uitgangspunten en strategie met betrekking tot crisismanagement;

    • b. de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van crisismanagers;

    • c. de crisisorganisatie;

    • d. de besluitvormingsstructuur;

    • e. de wijze van alarmering en opschaling van activiteiten;

    • f. interne en externe communicatieafspraken.

  • 2. De netbeheerder stemt het calamiteitenplan, bedoeld in het eerste lid, af met de hulpverlenende diensten die bij calamiteiten over het algemeen worden ingeschakeld.

Artikel 20b

De netbeheerder verstrekt met betrekking tot een voorval, bedoeld in artikel 8a, eerste lid, van de Gaswet, zodra zij bekend zijn, aan de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie de gegevens over:

  • a. de oorzaken van het voorval en de omstandigheden waaronder het voorval zich heeft voorgedaan;

  • b. de ten gevolge van het voorval vrijgekomen gassen, alsmede hun eigenschappen en de hoeveelheden die zijn vrijgekomen;

  • c. de aard en de ernst van de gevolgen voor de mens of het milieu van het voorval;

  • d. de maatregelen die zijn genomen of worden overwogen om de gevolgen van het voorval te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken;

  • e. de maatregelen die zijn genomen of worden overwogen om te voorkomen dat het voorval zich nogmaals kan voordoen.

N

Artikel 21 vervalt.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2011.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 3 mei 2011

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

M.J.M. Verhagen.

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Inleiding

Onderhavige regeling wijzigt de Regeling kwaliteitsaspecten netbeheer elektriciteit en gas (hierna: de regeling). De wijzigingen bevatten aanscherpingen van bestaande voorschriften in de regeling, maken die op onderdelen specifieker en zorgen voor meer samenhang daartussen. Ook is rekening gehouden met nieuwe ontwikkelingen en inzichten op het gebied van kwaliteitsbeheersing. Deze wijzigingen dragen bij aan een eenduidiger toepassing van de regeling door netbeheerders, betere mogelijkheden voor een adequaat toezicht op de naleving daarvan en een verdere professionalisering van de netbeheerders bij de beheersing van de kwaliteit van hun netten en capaciteitsbehoefte. De wijzigingen dienen verder worden bezien in samenhang met de wet van 2 december 2010 tot wijziging van de Gaswet en de Elektriciteitswet 1998, tot versterking van de werking van de gasmarkt, verbetering van de voorzieningszekerheid en houdende regels met betrekking tot de voorrang voor duurzame elektriciteit, alsmede enkele andere wijzigingen van deze wetten (Stb. 810) (hierna: de wijzigingswet). Op grond van deze wijzigingswet is specifieker dan voorheen bepaald dat bij ministeriële regeling regels dienen te worden gesteld over aspecten die onder meer verband houden met capaciteitsbehoefte, investeringen en de veiligheid van gastransportnetten. Deze onderwerpen maakten reeds deel uit van de regeling, maar waar nodig is dit verder aangescherpt en uitgebreid. Ook over het melden van incidenten en het opstellen van calamiteitenplannen bevat de regeling voortaan nadere regels. Ten aanzien van de veiligheid van gastransportnetten bevat deze regeling een aanpassing in de kwaliteitsindicatoren. Er is een algemene maatregel van bestuur in voorbereiding die de veiligheid van lage druk gasnetten apart tot onderwerp heeft. Voor zover daarin eisen worden gesteld aan het kwaliteitsbeheersingssysteem in verband met veiligheid of over daarover in het kwaliteits- en capaciteitsdocument verplicht op te nemen informatie, werkt de regeling op die algemene maatregel van bestuur aanvullend. Ten slotte zijn bij de voorbereiding van alle wijzigingen telkens het belang van bedrijfsvrijheid voor netbeheerders en de gevolgen voor administratieve lasten meegewogen.

2. Wijzigingen

2.1 Richtsnoeren kwaliteits- en capaciteitsdocument

Netbeheerders en toezichthouders hebben inmiddels een aantal jaren ervaring kunnen opdoen met de regeling. Dat heeft geleid tot nieuwe inzichten, die binnen de regeling een plaats krijgen. Onderdeel daarvan is verdere verduidelijking en aanscherping van de voorschriften in de regeling met vergroting van de samenhang daartussen. Daarbij vormt de huidige praktijk van naleving en toezicht het uitgangspunt. Dit wordt bereikt door aansluiting te zoeken bij de Richtsnoeren kwaliteits- en capaciteitsdocument van de NMa (Stcrt. 2008, nr. 28) (hierna: de Richtsnoeren). Deze Richtsnoeren uit 2008 geven een nadere uitleg aan de regeling, zoals die voor deze wijzigingsregeling luidde. De Richtsnoeren hebben op diverse onderwerpen uit de regeling betrekking, zoals op capaciteitsbehoefte en kwaliteitsbeheersing. Verwerking van de Richtsnoeren in de regeling leidt tot concretisering van en meer samenhang tussen voorschriften. Bij deze verwerking zijn de Richtsnoeren in belangrijke mate, maar niet op precies dezelfde wijze overgenomen. Dit hangt samen met aspecten als de bestaande structuur van de regeling, toegankelijkheid van voorschriften, afwegingen in verband met mogelijkheden voor verbeteringen in het toezicht, het respecteren van vrijheid in de bedrijfsvoering voor de netbeheerders en administratieve lasten. Ook is rekening gehouden met nieuwe ontwikkelingen en initiatieven vanuit de markt, zoals op het vlak van risicomanagement (NTA 8120). De integratie van de Richtsnoeren in de regeling dient om deze redenen niet los van deze belangen en overige wijzigingen te worden gezien. In de toelichting op de artikelen is telkens aangegeven wanneer een wijziging (mede) betrekking heeft op een omzetting van de Richtsnoeren.

2.2 Capaciteitsbehoefte

Diverse wijzigingen hebben betrekking op het ramen van de capaciteitsbehoefte door netbeheerders. Deze wijzigingen zijn te herleiden tot de Richtsnoeren. Bij de meerjarige raming van capaciteitsbehoefte dient een netbeheerder voor de dichtstbijzijnde jaren een procedure vast te stellen om die behoefte te ramen. Duidelijker dan voorheen ligt het accent ten aanzien van de inhoud van die procedure op de onderbouwing van het scenario aan capaciteitsbehoefte waarvan het meest waarschijnlijk is dat het zich zal voordoen. De meeste aandacht dient derhalve uit te gaan naar dit scenario, zodat hier een verdiepend inzicht in ontstaat. Ook dient de netbeheerder een analyse te geven van de wijze waarop hij omgaat met het risico dat geen van de geprognosticeerde scenario’s zich verwezenlijkt. Verder worden aan het hanteren van een methode door netbeheerders om capaciteitsknelpunten te bepalen enkele voorwaarden gesteld, die de toezichthouder beter in staat stellen vast te stellen waar zich op te lossen problemen ten aanzien van capaciteitsbehoefte voordoen. Er zijn ook wijzigingen die geen verband houden met de Richtsnoeren. Nieuw is dat de periode van meerjarige raming van de capaciteitsbehoefte voor een netbeheerder in overeenstemming zijn gebracht met Europese ontwikkelingen en op 10 jaar is gesteld. Binnen deze periode van raming is vervolgens een verfijning aangebracht. De regionale netbeheerders dienen voor de eerste drie jaren en de landelijk netbeheerder voor de eerste vijf jaren een raming te baseren op een procedure die aan bepaalde eisen voldoet. Dit leidt tot een verlaging van de administratieve lasten voor de regionale netbeheerders.

2.3 Kwaliteitsbeheersing: risicomanagement

Naast wijzigingen met betrekking tot de raming van en procedures voor capaciteitsbehoefte, bevat de regeling ook aanpassingen in de voorschriften over kwaliteitsbeheersing. Die wijzigingen leiden tot concretisering en meer samenhang tussen de verschillende onderdelen van het kwaliteitsbeheersingssysteem. Dit past bij de ontwikkelingen en behoeftes over integraal risicomanagement en het toezicht daarop. In dat verband is van belang dat de sector initiatieven heeft genomen, die gericht zijn op de totstandkoming van zogenaamde Nederlandse Technische Afspraken (NTA). Specifiek voor gas en elektriciteit betreft dit de NTA 8120. De NTA 8120 heeft betrekking op het veiligheids- en kwaliteitsmanagementsysteem voor elektriciteit en gasnetbeheer. Belangrijk onderdeel in de NTA 8120 is het voeren van risicomanagement. Hiertoe moet een netbeheerder beschikken over procedures om risico’s te identificeren, te beoordelen en om de juiste risicoreducerende maatregelen te nemen. Een risicoanalyse bestaat in het algemeen uit assetgerelateerde, mensgerelateerde, algemene bedrijfsgerelateerde en omgevinggerelateerde risico’s. Voorbeelden van algemene bedrijfsgerelateerde risico’s zijn risico’s die het voortbestaan van het bedrijf bedreigen, zoals solvabiliteit. Bij mensgerelateerde risico’s kan bijvoorbeeld gedacht worden aan vergrijzing. In het kader van de voorliggende regeling betreft het vooral de assetgerelateerde, de mensgerelateerde en de omgevinggerelateerde risico’s. Belangrijk hierbij is, hoe de toestand van de bedrijfsmiddelen is, hoe onderhoud en vervanging gepland en uitgevoerd worden en hoe goed de netbeheerder in staat is in te spelen op onverwachte gebeurtenissen. De basis hiervoor is de risicoanalyse. Het risico van een bedrijfsmiddel wordt bepaald door de kans op falen. De kans op falen kan bepaald worden uit de historie van het bedrijfsmiddel, bijvoorbeeld het materiaal, de leeftijd, de ligging ten opzichte van de omgeving, de samenstelling en stabiliteit van de grond, het aantal lekken, storingen. Wanneer al deze gegevens geanalyseerd worden dan kan een risiconiveau aan het bedrijfsmiddel worden toegekend en dan kan vervolgens de rest van de levensduur van het bedrijfsmiddel bepaald worden. Bij dit alles is de technische expertise van het personeelsbestand van groot belang.

Het is belangrijk dat een risicoanalyse betrekking heeft op specifieke onderdelen van het net en niet alleen algemene uitgangspunten heeft. Dit betekent dat een risicoanalyse waarin bijvoorbeeld gesteld wordt dat grijsgietijzeren leidingen in het algemeen een risico voor de omgeving betekenen niet voldoet. Dit leidt namelijk niet tot een adequate beheersingsmethode. Immers, in een omgeving waar veel bouw- en graaf activiteiten zijn is het risico groter dan in een rustige straat waar niet gebouwd wordt. Om een werkelijk meerjarig risicogericht vervangings- en onderhoudsbeleid te kunnen ontwikkelen is het zaak dat de netbeheerder op de hierboven beschreven wijze zijn risico’s bepaalt.

De wijze waarop een netbeheerder zijn risico’s beheerst, moet worden gedocumenteerd ten behoeve van naslag, controle en toezicht hierop. Een dergelijke risicomanagementprocedure dient verder door een netbeheerder periodiek te worden toegepast om te bepalen of eerder geïdentificeerde risico’s adequaat beheerst worden en of sprake is van nieuwe risico’s waar beheersmaatregelen voor moeten worden geïmplementeerd. Het voeren van integraal risicomanagement is randvoorwaardelijk voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van het netbeheer. Aangezien dit nog in ontwikkeling is, is het aan de toezichthouders om te bepalen welke waarde wordt toegekend aan het gebruik van een dergelijk systeem, zoals NTA, bij de vaststelling of aan voorschriften van de regeling is voldaan. De regeling gaat niet zover dat regels worden gesteld omtrent certificering en daaraan door de toezichthouders te ontlenen bewijsvermoedens. Op dit moment zijn er ontwikkelingen in de markt die tot doel hebben dat certificerende instellingen op basis van de NTA een door de Raad van Accreditatie goedgekeurde certificeringschema opstellen op basis waarvan netbeheerders hun veiligheidsbeheersingssysteem kunnen laten certificeren. Aan de hand van de ervaringen die de sector en de toezichthouders met de NTA 8120 opdoen en de voortgang ten aanzien van certificatie, zal te zijner tijd alsnog kunnen worden bezien of nadere regels ten aanzien van certificering gewenst zijn.

2.4 Bedrijfsmiddelenregistratie en monitoring componenten

Risicomanagement vereist dat de risico’s met betrekking tot de netten en het beheer daarvan goed in kaart worden gebracht. Een indicatie voor die risico’s geven onder meer de kwaliteitsindicatoren. De regeling bevat op enkele onderdelen een wijziging van de kwaliteitsindicatoren voor gas, waardoor die beter aansluiten bij de praktijk. De kwaliteitsindicatoren bieden vooral informatie over risico’s zoals die zich in het verleden hebben voorgedaan. Voor een vollediger beoordeling van risico’s is minstens zo belangrijk dat de netbeheerder inzicht heeft in de toestand van zijn net. De toestand van het net bepaalt immers welke risico’s er mogelijk zijn en welke beheersmaatregelen daartoe getroffen kunnen worden. De gegevens die de netbeheerder moet registreren in het zogenaamde bedrijfsmiddelenregister, zijn uiteindelijk de gegevens die nodig zijn om te bepalen wat de toestand van het net is. De artikelen 17 en 18 hebben hierop betrekking. De afgelopen jaren is dat inzicht vergroot, mede op basis van verdere automatisering van systemen. Ook is inmiddels de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten van kracht, waardoor uitvoerders van graafwerkzaamheden tijdig over relevante informatie kunnen beschikken. Ten aanzien van de informatie die het bedrijfsmiddelenregister minimaal verplicht dient te bevatten, bleek evenwel onduidelijkheid te bestaan bij zowel netbeheerders als de toezichthouders. In het kader van risicomanagement is dit geen goede ontwikkeling. Voor een goede risicotaxatie is een eenduidige en volledige registratie van informatie over de toestand van de leidingen van het net en de componenten van essentieel belang. Om het belang hiervan verder te onderstrepen en invulling te geven, worden de hierover in de regeling te registreren gegevens geconcretiseerd.

2.5 Overige aspecten

Nieuw is voorts dat de regeling voorschriften bevat over het melden van incidenten op basis van artikel 8a, derde lid, van de Gaswet. Ten slotte bevat de regeling voorschriften met betrekking het opstellen van calamiteitsplannen. Op grond van de wijzigingswet dienen netbeheerders ingevolge artikel 51 van de Gaswet en artikel 16d van de Elektriciteitswet 1998 calamiteitenplannen op te stellen, waaraan bij ministeriële regeling eisen worden gesteld. Om hieraan uitvoering te geven is aan de regeling een nieuw hoofdstuk toegevoegd.

3. Uitvoering en handhaving

De Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (hierna: de Raad) komt tot de conclusie dat de Regeling uitvoerbaar en handhaafbaar is en leidt tot meer samenhang tussen de verschillende onderdelen van de Regeling. Wel komt de Raad met een aantal inhoudelijke adviezen die de werking van de Regeling mogelijk verder zullen verbeteren.

De Raad adviseert waar in artikel 1 een nieuwe indicator is toegevoegd over de aanrijdtijd storing, het woord ‘gemelde’ weg te laten, dit om te voorkomen dat het hier slechts om door derden gemelde storingen zou gaan. Deze aanbeveling kwam eveneens uit de consultatie onder netbeheerders naar voren en is overgenomen.

Ten aanzien van artikel 15 adviseert de Raad het artikel uit te breiden met een lid waarin staat dat de risicoanalyse moet zijn gebaseerd op een daartoe vastgestelde methode. In artikel 15, derde lid, staat dan ook dat de netbeheerder inzichtelijk moet maken op welke wijze hij de belangrijkste risico’s heeft geïnventariseerd en hoe hij deze op hun relevantie heeft beoordeeld, en op welke aspecten binnen de bedrijfsvoering die risico’s betrekking hebben. Mede op grond van de consultatie en het advies van de Raad is in de toelichting nadrukkelijker aangegeven dat het belangrijk is dat de netbeheerder op deze wijze inzicht geeft in de methode van de betreffende risico analyse. In dit verband is ook een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 3 maart 2011 relevant. In de toelichting op artikel I, onderdeel H, wordt op de uitspraak ingegaan.

De Raad geeft aan het van belang te vinden dat uit artikel 16 blijkt dat de capaciteitsraming leidt tot plannen voor uitbreidingsinvesteringen en dat de risicoanalyse leidt tot plannen voor vervangingsinvesteringen. Daarom is in artikel 16, tweede lid, opgenomen dat netbeheerders onder andere moeten aangeven of de investeringsplannen voortkomen uit ontwikkelingen in te verwachten capaciteitsbehoefte en hoe in de investeringsplannen rekening is gehouden met de risicoanalyse.

De Raad geeft aan een monitoringsprocedure en een kwalitatieve beoordeling van de technische toestand van de componenten van het net zeer wenselijk te vinden in artikel 17 en het betrekken van de uitkomsten hiervan bij de risicoanalyse in artikel 15.

In de bestaande regeling beperkte het bedrijfsmiddelenregister (BMR) zich tot leidingen en ook tot graafwerkzaamheden. Om inzicht te krijgen in de toestand van het net, werd de netbeheerder gevraagd de componenten van het net te beschrijven en hiervan een kwalitatieve beoordeling te geven. Deze regeling zorgt echter op deze onderdelen door een andere opbouw en maakt het veel concreter. Zo moeten nu alle componenten en niet alleen leidingen, worden opgenomen in het BMR. Daarnaast is er een lid toegevoegd waarin van de netbeheerders gevraagd wordt om aanpassingen binnen een maximale tijdsduur te verwerken.

Dit waarborgt dat de inhoud van het BMR continue tijdig wordt bijgewerkt.

Het zijn uiteindelijk de gegevens uit het BMR die de toestand en kwaliteit van het net bepalen. Daarmee gaat deze regeling dus een stap verder, en geeft het een realistischer beeld van de werkelijke toestand en kwaliteit van het net dan een kwalitatieve beoordeling alleen zou geven. Op verzoek van de Raad dienen netbeheerders wel te blijven rapporteren over de kwalitatieve beoordeling, zoals op grond van het reeds bestaande artikel 17 ook verplicht was. Zoals de Raad aangeeft, is het van belang dat de uitkomsten van de beoordeling van de toestand van het net wordt betrokken bij de risicoanalyse. Er is dan ook bepaald dat de gegevens uit het BMR de input vormen voor de risicoanalyse (art. 15, vijfde lid), hetgeen uiteindelijk leidt tot noodzakelijke beheersmaatregelen.

4. Administratieve lasten en inhoudelijke nalevingskosten

In lijn met het kabinetstandpunt is het uitgangspunt geweest om administratieve lasten zoveel mogelijk te voorkomen dan wel te minimaliseren. De administratieve lasten als gevolg van de voorliggende regeling is onderzocht door het bureau EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid (hierna: het EIM). Het EIM concludeert in haar rapport dat een groot deel van de wijzigingen dat wordt doorgevoerd in de Regeling kwaliteitsaspecten netbeheer elektriciteit en gas, doordat zij reeds in de praktijk werden toegepast, niet tot toename leidt van de administratieve lasten. Een voorbeeld hiervan is artikel 14 waarin de netbeheerder gevraagd wordt een schets te geven van meerdere scenario’s en het meest waarschijnlijke scenario op hoofdlijnen uit te werken. De netbeheerders rapporteerden reeds op deze wijze in verband met het Besluit van de Raad van bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit met betrekking tot de Richtsnoeren kwaliteits- en capaciteitsdocument van 5 februari 2008. Andere wijzigingen hebben gevolgen voor de landelijke netbeheerders en hebben daarmee gevolgen voor de uitvoeringskosten van de overheid, maar niet voor de administratieve lasten voor het bedrijfsleven. Tot slot zijn er wijzigingen die leiden tot het aanpassen van inhoudelijke verplichtingen voor regionale netbeheerders en dus ook niet leiden tot verandering van de administratieve lasten. Dit heeft betrekking op artikel 19 waarin de richtsnoeren zijn verwerkt (reeds bestaande praktijk) en artikel 20a dat gaat over de calamiteitenplannen. Ook hier is sprake van formalisering van huidige praktijk, netbeheerders hebben op grond van de codes al calamiteitenplannen. Er is dus geen toename van de inhoudelijke nalevingskosten.

Naar aanleiding van de administratieve lastentoets is besloten om een voorgenomen wijziging in artikel 14, eerste lid, waarmee de netbeheerders verplicht werden capaciteit te ramen voor het transport van elektriciteit voor netten met een spanning vanaf 10 kV in plaats van vanaf 25 kV niet door te voeren. Deze wijziging zou een onevenredige stijging van de administratieve lasten van 264.600 euro per jaar met zich meebrengen. Het huidige spanningsniveau van 25 kV zal van kracht blijven.

4.1 Structurele administratieve lasten

In de gewijzigde Regeling zijn een aantal aanpassingen die leiden tot wijziging van structurele administratieve lasten. Het gaat dan met name om artikel 16, tweede lid, onderdeel b, waarin de netbeheerders gevraagd wordt toe te lichten hoe in de investeringsplannen rekening is gehouden met de risicoanalyse, waarbij tevens de eventuele restrisico’s worden betrokken. Dit brengt een toename van de administratieve lasten met zich mee. Daarnaast zijn er ook wijzigingen die zorgen voor een afname van de structurele administratieve lasten. Het gaat dan onder meer om artikel 15, lid 4 waarin de zichtperiode voor te treffen maatregelen ten aanzien van onderhoud en vervanging wordt verkort. In onderstaande tabel is weergegeven wat de administratieve lasten zijn voor de netbeheerders van respectievelijk elektriciteit en gas als gevolg van de gewijzigde Regeling. De stijging van de administratieve lasten bedraagt minimaal ongeveer € 30.000, en maximaal ongeveer € 70.000.

 

Elektriciteit

Gas

Artikel 10, lid 2

↑ € 1.570

↑ € 2.160

Artikel 15, lid 2

↑ € 7.840

↑ € 10.780

Artikel 15, lid 4

↓ € 7.840

↓ € 10.780

Artikel 16, lid 2, sub b

↑ €11.760

↑ € 16.170

Artikel 20b

 

Min. ↑ € 1.350

Max. ↑ € 40.430

Totaal

↑ € 13.330

Min. ↑ € 19.680

Max. ↑ € 58.760

5. Opvattingen belanghebbenden

Gedurende de voorbereiding van de voorliggende Ministeriële Regeling heeft frequent overleg plaatsgevonden met de toezichthouders. Tevens zijn de netbeheerders en Netbeheer Nederland geraadpleegd over voorgenomen wijzigingen. Dit heeft geleid tot aanpassingen die waar mogelijk zoveel als mogelijk aansluiten bij de bedrijfspraktijk om administratieve lasten te beperken.

De regeling is van 25 november 2010 tot 31 december 2010 onderwerp geweest van internetconsultatie, om belanghebbenden in de gelegenheid te stellen hun visie op de voorgenomen wijzigingen kenbaar te maken. Hierop zijn vier reacties door het Ministerie ontvangen. De reacties waren overwegend positief en de voorliggende wijzigingsregeling wordt grotendeels als een verbetering gezien ten opzichte van de huidige regeling. Met name het feit dat aansluiting is gezocht bij de NTA 8120 wordt als positief ervaren, evenals de nadere concretisering en samenhang tussen de verschillende onderdelen van het kwaliteitsbeheersingssysteem.

De reacties hebben op een aantal punten tot wijzigingen van de regeling geleid. Zo is afgezien van het opnemen van het bedrijfsmiddelenregister in het kwaliteit- en capaciteitsdocument en ook is afgezien van het verlagen van de spanningsdruk van 25Kv naar 10Kv (in artikel 14). Deze verplichtingen zouden de netbeheerders op ongerechtvaardigd hoge (administratieve) lasten hebben gejaagd.

Voorts is de zichtperiode in artikel 14 op 10 jaar gesteld, omdat dit beter aansluit bij Europese ontwikkelingen. In het kader van Regulation (EC) no 715/2009 wordt namelijk een periode van 10 jaar voorgeschreven.

II. Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A

In artikel 1 wordt een omschrijving van het begrip aanrijdtijd storing toegevoegd. Deze wijziging is noodzakelijk doordat de kwaliteitsindicator die geldt ten aanzien van het veiligstellen van storingen bij gas voor regionale netbeheerders wordt vervangen door een beter uitvoerbare indicator, die betrekking heeft op de tijd die gemoeid is om na een melding van een storing ter plekke te zijn op de storingslocatie. Voor deze definitie is niet relevant wie de storing meldt. Dat kan dus ook een medewerker van de netbeheerder zijn.

Verder voegt dit onderdeel aan artikel 1 een nieuw vierde lid toe dat de netbeheerder van het landelijk net apart definieert. Enkele voorschriften in de regeling gelden alleen voor de landelijk netbeheerders. Als gevolg daarvan dient onderscheid te worden gemaakt tussen de beheerder van het landelijk hoogspanningsnet voor elektriciteit en de beheerder van het landelijk gastransportnet enerzijds en andere netbeheerders anderzijds. Tot slot is artikel 21, tweede lid, als vijfde lid aan artikel 1 toegevoegd.

Artikel I, onderdelen B en C

Vanuit oogpunt van veiligheid is van belang dat na een storing in het gastransportnet de tijdsduur die gemoeid is met het veiligstellen van een storing zo beperkt mogelijk is. Dit is in het algemeen wenselijk en in het bijzonder bij storingen waarbij sprake is van lekken die onmiddellijk gevaar opleveren voor personen en objecten. Naast andere kwaliteitsindicatoren bevatte de regeling onder meer een verplichting tot registratie van de indicator betreffende de gemiddelde tijdsduur die gemoeid is met het veiligstellen van een storing. Uit signalen van de netbeheerders blijkt dat gelet op de uiteenlopende storingssituaties die zich kunnen voordoen het erg lastig is om eenvoudig en eenduidig aan deze registratieverplichting te voldoen en sprake is van aanzienlijke administratieve lasten. Gelet hierop vervangt onderdeel B de bedoelde kwaliteitsindicator door de gemiddelde aanrijdtijd bij een storing. Hoewel dit niet volledig overeenkomt met het tijdstip van veiligstellen van een storing, biedt dit een indicatie voor de mate waarin alert wordt gereageerd op een storing. Een snelle responstijd is van wezenlijk belang, zodat de storingslocatie bijvoorbeeld zo snel mogelijk kan worden afgesloten of afgezet. Daarnaast is deze indicator naar verwachting eenduidig voor de uitvoering in de praktijk, zodat netbeheerders ook daadwerkelijk verbeteringen kunnen nastreven. Ook ten aanzien van de registratie van deze nieuwe kwaliteitsindicator geldt op grond van het huidige artikel 2, derde lid, dat onderscheid gemaakt dient te worden tussen lekken bij een storing die een onmiddellijk gevaar opleveren voor personen en objecten en overige lekken. De netbeheerder kan hiervoor bijvoorbeeld aansluiten bij de NEN norm 7244-9 die onderscheid maakt naar lekklasse I en lekklasse II.

Voor de beheerder van het landelijk gastransportnet bevat de regeling een nieuwe kwaliteitsindicator en is de indicator tijdstip van veiligstellen van een storing gehandhaafd. De nieuwe indicator betreft het aantal transportonderbrekingen. De in artikel 2, eerste lid, genoemde indicatoren richten zich op de onderbrekingen bij een afnemer en zijn derhalve van toepassing op de distributiefunctie. De representativiteit van deze indicatoren is voor de beheerder van het landelijk gastransportnet, die een net heeft waarop nauwelijks afnemers rechtstreeks op zijn aangesloten, gering. De in de regeling voorgestelde indicator geeft een betere indicatie van de betrouwbaarheid van het landelijk gastransportnet, namelijk ook als er geen onderbreking bij afnemers waarneembaar is.

Naast de in deze regeling opgenomen kwaliteitsindicatoren wordt er door de gezamenlijke netbeheerders gewerkt aan een veiligheidsindicator. De veiligheidsindicator is een maat voor de veiligheid van een gastransportnet. Deze veiligheidsindicator wordt sinds 2007 jaarlijks opgesteld in opdracht van Netbeheer Nederland. De getalswaarde van de veiligheidsindicator is nog in ontwikkeling. Indien de veiligheidsindicator volledig ontwikkeld is zal worden bezien of het opnemen van de veiligheidsindicator in regelgeving wenselijk is.

Onderdeel C bevat de formule op basis waarvan de gemiddelde aanrijdtijd bij storing dient te worden vastgesteld.

Voorts is de verwijzing naar meldingen bij de Raad voor de Transportveiligheid vervangen door de meldingen bij de Onderzoeksraad voor veiligheid, omdat inmiddels de Raad voor de Transportveiligheid in de Onderzoeksraad voor veiligheid is opgegaan.

Artikel I, onderdeel D

Doordat de indicatoren jaarlijkse uitvalduur, gemiddelde onderbrekingsduur en onderbrekingsfrequentie niet gelden voor de netbeheerder van het landelijk gastransportnet is het overbodig dat deze netbeheerder streefwaarden in het kwaliteits- en capaciteitsdocument opneemt. Daarom wordt in het eerste lid de netbeheerder van het landelijk gastransportnet uitgezonderd van de verplichting over deze indicatoren streefwaarden op te nemen.

Dit onderdeel voegt een nieuw tweede lid aan artikel 10 van de regeling toe. Doel daarvan is te waarborgen dat de door een netbeheerder na te streven waarden voor jaarlijkse uitvalduur, de gemiddelde onderbrekingsduur en de onderbrekingsfrequentie kwantitatief te vergelijken zijn met gerealiseerde waarden voor diezelfde kwaliteitsindicatoren. Daartoe dienen de formules die netbeheerders moeten gebruiken voor de berekening van gerealiseerde waarden (artikelen 3 tot en met 5) ook maatgevend te zijn voor het bepalen van de na te streven waarden. Het tweede lid brengt dit tot uitdrukking, waarmee het bepaalde in artikel 3, onder b, van de Richtsnoeren overbodig wordt. De afwijkingen in de gerealiseerde waarden van de nagestreefde waarden dient een netbeheerder vervolgens op grond van de wijzigingswet in de jaarlijkse rapportageplicht te motiveren (artikel 35a, tweede lid, van de Gaswet en artikel 19a, tweede lid, van de Elektriciteitswet). Aangezien een netbeheerder om het jaar een nieuw kwaliteits- en capaciteitsdocument moet indienen en naar zijn voornemens dient te handelen, is daaruit af te leiden dat de streefwaarden actueel, realistisch en tijdsgebonden dienen te zijn.

Artikel I, onderdeel E

Artikel 11 bepaalt welke informatie in het kwaliteits- en capaciteitsdocument opgenomen dient te worden. Onderdeel E verdeelt artikel 11 onder in een eerste, tweede en derde lid.

Het tweede lid is nieuw toegevoegd en geeft aan dat het kwaliteits- en capaciteitsdocument gebaseerd dient te zijn op de gegevens uit het kwaliteitsbeheersingssysteem.

Het nieuw toegevoegde derde lid geeft aan welke periodes er voor de netbeheerders van het landelijk net gelden. Op grond van het oude artikel 11, onderdeel a, waren netbeheerders verplicht om de raming van de capaciteitsbehoefte per spannings- respectievelijk drukniveau te specificeren. Dit voorschrift blijkt voor netbeheerders praktisch niet goed uitvoerbaar, zodat de verplichting tot die specificatie van de raming is vervallen. In onderdeel b vervalt het onderscheid tussen de bestaande en te verwachten capaciteitsknelpunten, aangezien de regeling verder geen aparte voorschriften bevat die zich ofwel op bestaande ofwel op te verwachten capaciteitsknelpunten richten.

De onderdelen j, k en l van het oude artikel 11 komen te vervallen.

Om de uniformiteit van de kwaliteits- en capaciteitsdocumenten van de verschillende netbeheerders te vergroten wordt door de toezichthouders gewerkt aan een handreiking waarin uiteengezet wordt welke eisen de regeling stelt aan de kwaliteits- en capaciteitsdocumenten.

Artikel I, onderdeel F

Artikel 12, tweede lid, bood netbeheerders enkel de mogelijkheid om in opvolgende kwaliteits- en capaciteitsdocumenten wijzigingen in de informatie ten opzichte van het eerste kwaliteits- en capaciteitsdocument door te geven. In de praktijk is gebleken dat het voor een netbeheerder niet altijd de meest aangewezen wijze is om uitsluitend wijzigingen ten opzichte van het eerste kwaliteits- en capaciteitsdocument door te geven. In plaats daarvan kan om praktische redenen de voorkeur van de netbeheerder er naar uitgaan om een nieuw integraal kwaliteits- en capaciteitsdocument te overleggen. De netbeheerder is op grond van artikel 8, vierde lid, van de Gaswet en artikel 21, vierde lid, van de Elektriciteitswet 1998 al verplicht dit document op geschikte wijze openbaar te maken. Het tweede lid is zodanig gewijzigd dat netbeheerders de keus hebben tussen het integraal aanleveren van het kwaliteits- en capaciteitsdocument of uitsluitend de wijzigingen daarin door te geven ten opzichte van de laatste keer dat dit document integraal is aangeleverd.

Artikel I, onderdeel G

De netbeheerder moest op grond van artikel 14, tweede lid, onderdeel b, bij het ramen van de capaciteitsbehoefte onder meer een indicatie geven van meerdere ontwikkelingsscenario’s. Dit onderdeel stelt het belang van de ontwikkeling van meerdere ontwikkelingsscenario’s nadrukkelijker voorop. Daarmee is duidelijker dat een netbeheerder zich met de raming van capaciteitsbehoefte niet uitsluitend op één ontwikkelingsscenario dient te concentreren, maar ook oog moet hebben voor andere scenario’s die zich kunnen voordoen.

De netbeheerder kan volstaan met het in algemene termen schetsen van de ontwikkeling van de verschillende scenario’s, maar dient aan het scenario waarvan het meest waarschijnlijk is dat het zich zal verwezenlijken een nadere uitwerking op hoofdlijnen te geven. Dit volgt uit onderdeel G, onder 2. Daarmee wordt onderkend dat de inspanningen van een netbeheerder om de capaciteitsbehoefte te bepalen in verhouding dienen te staan tot de waarschijnlijkheid dat een scenario werkelijkheid wordt. Deze wijziging in de regeling sluit aan bij artikel 4, onderdeel a, van de Richtsnoeren. De netbeheerder dient verder een analyse te maken van de wijze waarop met het risico wordt omgegaan dat geen van de geschetste scenario’s zich verwezenlijkt. Dat doet recht aan de gedachte dat ieder scenario voor de ontwikkeling van de capaciteitsbehoefte onzekerheden kent en de werkelijkheid zich anders kan ontwikkelen dan gedacht. Deze wijziging sluit aan bij artikel 4, onderdeel c, van de Richtsnoeren. Verder is van belang dat duidelijk is waarom een netbeheerder een bepaald scenario als het meest waarschijnlijke aanmerkt. Onderdeel G, onder F, voegt met dit doel aan artikel 14 een nieuw vierde lid toe dat een motiveringsplicht voor de netbeheerder bevat. In die motivering dient de netbeheerder in ieder geval aandacht te besteden aan de ingediende, de eventueel geschatte en eerder gerealiseerde capaciteitsvraag. Dit zijn belangrijke indicaties voor de capaciteitsbehoefte. Deze wijzigingen sluiten aan bij artikel 4, onderdelen b en l, van de Richtsnoeren, met dien verstande dat het accent niet langer enkel op de ingediende capaciteitsvraag ligt. Voorts dient de methode voor het bepalen van capaciteitsknelpunten aan bepaalde voorwaarden te voldoen, die in een nieuw ingevoegd vijfde lid staan opgesomd. Daarmee is artikel 4, onderdelen h tot en met j, van de Richtsnoeren onderdeel van de regeling. De periode waarover de raming van de capaciteitsbehoefte zich dient uit te strekken, het onderscheid dat daarbij tussen de landelijk en regionaal netbeheerder wordt gemaakt, en voor welk deel van die periodes de netbeheerder een procedure moet vaststellen, is eveneens onderwerp van dit onderdeel. Het algemeen deel van de toelichting gaat hier nader op in.

Artikel I, onderdeel H

Op grond van de artikelen 8, tweede lid, onderdeel b, van de Gaswet en artikel 21, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998 dient de netbeheerder door middel van het kwaliteits- en capaciteitsdocument aannemelijk te maken dat hij beschikt over een doeltreffend kwaliteitsbeheersingssysteem. Op dit kwaliteitsbeheersingssysteem van de netbeheerders heeft artikel 15 van de regeling betrekking. Belangrijk onderdeel daarvan is de uitvoering van een risicoanalyse, die op grond van artikel 15, tweede lid, verplicht dient te worden uitgevoerd. Onderdeel H voegt aan die risicoanalyse toe dat die inzichtelijk dient te maken op welke wijze de belangrijkste risico’s zijn geïnventariseerd en worden beoordeeld, en op welke aspecten binnen de bedrijfsvoering die risico’s betrekking hebben. Dit komt in belangrijke mate overeen met het bepaalde in de artikelen 5, tweede lid, en 6, tweede lid, van de Richtsnoeren. In een uitspraak van 3 maart 2011 is de rechtbank Rotterdam (LJN BP6642) ingegaan op de verplichting die netbeheerders hebben op grond van het voormalige artikel 15. De rechtbank komt in de uitspraak tot de conclusie dat netbeheerders niet hoeven te beschikken over een vastgestelde methode op basis waarvan de risicoanalyses tot stand komen. Het gewijzigde artikel 15 voorziet nu zelf deels in een methode hoe de risicoanalyses tot stand moeten komen en verplicht voor het overige dat de netbeheerders in de risicoanalyse zelf toelichten hoe deze tot stand is gekomen. Hiermee is verzekerd dat er voldoende inzicht is in hoe netbeheerders te werk gaan en welke risico’s er zijn en is het niet meer nodig om voor te schrijven dat netbeheerders over een vooraf schriftelijk vastgelegde methode moeten beschikken.

Voor een goede risicoanalyse is noodzakelijk dat de netbeheerder over inzicht beschikt in de kwaliteit van transportdiensten en netten voor gas en elektriciteit. Voorschriften die betrekking hebben op de gegevens die in het bedrijfsmiddelenregister opgenomen dienen te worden met betrekking tot leidingen en componenten leveren aan dit inzicht een bijdrage. Verder geldt voortaan voor de netbeheerder de uitdrukkelijke verplichting om bij diens risicoanalyse deze informatie te betrekken. Daartoe is in artikel 15 een nieuw vijfde lid toegevoegd.

De wijziging in onderdeel H kan niet los worden gezien van diverse andere wijzigingen waarvoor de risicoanalyse van belang is. Zo dient de netbeheerder bij zijn investerings- en onderhoudsplannen met de resultaten van de risicoanalyse rekening te houden en dit toe te lichten (onderdeel I, onder 3). Het samenhangende en integrale karakter van een kwaliteitsbeheersingssysteem krijgt daarmee meer profiel. Deze en andere wijzigingen leggen in onderlinge samenhang bezien het accent meer op een systeem van kwaliteitsbeheersing waarin integraal risicomanagement van kwaliteit van transportdiensten voor gas en elektriciteit centraal staat. Tegelijkertijd sluit dit aan bij de NTA 8120 die voor gas en elektriciteit met betrekking tot veiligheids- en kwaliteitsmanagement is vastgesteld. De NTA 8120 onderscheidt verschillende stappen in het risicomanagement, waaronder de identificatie van risico’s, de beoordeling daarvan, het treffen van risicoreducerende maatregelen, en documentatie. Binnen die stappen heeft het in onderdeel H toegevoegde artikel 15, derde lid, betrekking op de identificatie en beoordeling van risico’s. De beoordeling kan een netbeheerder uitvoeren door de verschillende risico’s tegen elkaar af te wegen, zodat de verhouding daartussen inzichtelijk wordt. Bij het leggen van een relatie tussen de risico’s en de bedrijfsvoering kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de invloed van risico’s op aspecten als ‘assets’, ‘mens’ en ‘omgeving’. Een risicoanalyse als onderdeel van het kwaliteitsbeheersingssysteem beperkt zich niet tot de betrouwbaarheid van gastransportdiensten, maar omvat in ieder geval tevens de veiligheid van gastransportdiensten (zie onder meer artikel 8, eerste lid, van de Gaswet).

Artikel I, onderdeel I

Op grond van dit onderdeel geldt voor iedere netbeheerder dat hij bij het opstellen van het investeringsplan voor ieder jaar afzonderlijk de te plegen investeringen beschrijft met een uitsplitsing naar vervangings- en uitbreidingsinvesteringen. Daarmee is artikel 6, eerste lid, van de Richtsnoeren in artikel 16, eerste lid, van de regeling verwerkt.

De wijziging van artikel 16, tweede lid, onder a, heeft tot gevolg dat de netbeheerder een motiveringsplicht heeft om toe te lichten op welke wijze de aanpassingen ten opzichte van voorgaande investeringsplannen voortkomen uit de realisatie daarvan of uit gewijzigde inzichten over de ontwikkeling in te verwachten capaciteitsbehoefte. Dit is een verwerking van artikel 6, tweede lid, van de Richtsnoeren. Daarbij is wel sprake van enig verschil. Ook gewijzigde inzichten in de ontwikkeling van de capaciteitsbehoefte kunnen een verklaring zijn voor het niet volledig realiseren van investeringsplannen. Artikel 6, tweede lid, van de Richtsnoeren noemde dit niet als mogelijke reden.

De toevoeging van een nieuw onderdeel b aan artikel 16, tweede lid, leidt er toe dat de netbeheerder in de investerings- en onderhoudsplannen rekening dient te houden met de resultaten van de risicoanalyse. Tot slot hoeft het investerings- en onderhoudsplan van de netbeheerders niet langer op vijf, maar op drie jaren betrekking te hebben. In afwijking daarvan geldt voor de landelijk netbeheerder onveranderd de periode van vijf jaren. Hiertoe is aan artikel 16, een derde lid toegevoegd.

Artikel I, onderdeel J

In de regeling werd een onderscheid gemaakt tussen een monitoringsprocedure voor componenten en een bedrijfsmiddelenregister voor leidingen. Dit onderscheid in benadering van componenten en leidingen vervalt met dit onderdeel. In plaats daarvan geldt voortaan dat de netbeheerder dient te beschikken over een bedrijfsmiddelenregister dat niet enkel van leidingen, maar ook van componenten een beschrijving bevat, daarbij is de terminologie in lijn gebracht met de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet door de begrippen verbindingen, leidingen en hulpmiddelen te hanteren (artikel 17). De netbeheerders moesten ten aanzien van het bedrijfsmiddelenregister reeds gebruik maken van een procedure die er toe leidde dat dit register actueel en compleet is. Nieuw daarbij is dat dit er ook toe moet leiden dat aanpassingen binnen een maximale tijdsduur zijn verwerkt (artikel 17, tweede lid). Dit waarborgt dat de inhoud van een bedrijfsmiddelenregister continue tijdig wordt bijgewerkt. In de praktijk beschikt het merendeel van de netbeheerders niet over één geïntegreerd informatiesysteem voor het vastleggen en beheren van (de kwaliteit van) bedrijfsmiddelen. Gelet daarop is van belang dat de netbeheerder aangeeft hoe bij het gebruik van meerdere informatiesystemen wordt gewaarborgd dat die gezamenlijk actueel en compleet zijn. Met dit doel is aan artikel 17 een derde lid toegevoegd. Deze wijziging is te herleiden tot artikel 8, onderdelen a en b, van de Richtsnoeren. Anders dan in de oude regeling wordt de informatie die het bedrijfsmiddelenregister in ieder geval dient te bevatten uitdrukkelijk omschreven voor verbindingen, leidingen en hulpmiddelen (artikel 18). Dit biedt voor de netbeheerders en toezichthouders houvast over de inhoud van die informatie, zodat een duidelijk en concreet inzicht ontstaat in de kwaliteit van de netten. Die informatie dient verder ook telkens bij het opstellen van een risicoanalyse te worden betrokken (artikel 15, vijfde lid). Bij een gastransportnet biedt informatie over het legjaar van een leiding bijvoorbeeld inzicht over de ouderdom daarvan. In combinatie met de materiaalsoort kan dan een inschatting worden gemaakt van de levensduur daarvan en is op basis daarvan een risico-inschatting mogelijk ten aanzien van de noodzaak van onderhouds- of vervangingsinvesteringen. Ook dient het bedrijfsmiddelenregister informatie te bevatten over de functie van een leiding, zoals voor transport, distributie of aansluiting. In combinatie met informatie over de diameter van een leiding, en daarmee van de capaciteit, biedt dit een bepaald inzicht in de mate waarin de leiding kritisch is voor het net. Die informatie is eveneens van belang voor het opstellen van een risicoanalyse en daarop gebaseerde investeringsplannen. Informatie over de druk in bar gemeten waaronder een leiding gebruikt wordt, is relevant voor de slijtage van leidingen en daarmee voor de afschrijving daarvan. Ook voor hulpmiddelen wordt bepaald wat daar in ieder geval onder wordt verstaan. Met betrekking tot verbindingen en hulpmiddelen van elektriciteitsnetten wordt behoudens enkele verschillen vergelijkbare informatie verlangd als bij gastransportnetten.

De Richtsnoeren geven in artikel 7 en de bij artikel 7, tweede lid, behorende bijlage eveneens een uitwerking van de informatie die in het bedrijfsmiddelenregister dient te worden opgenomen. Deze uitwerking is niet volledig identiek aan artikel 18.

Ten slotte zijn enkele onderdelen uit artikel 18 van de regeling vervallen, die betrekking hadden op het uitwisselen van informatie over de ligging van leidingen en het melden van beschadigingen van het net ontstaan of geconstateerd tijdens graafwerkzaamheden. De daarmee te dienen belangen worden sinds de inwerkingtreding van de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten in dat kader al afdoend gewaarborgd. Artikel 8, onderdelen e tot en met h, van de Richtsnoeren komen dientengevolge evenmin voor verwerking in aanmerking.

Artikel I, onderdeel K

Onderdeel K bevat een wijziging van artikel 19 van de regeling. Deze wijziging is aan te merken als een verwerking van artikel 6, derde lid, van de Richtsnoeren. Uit de formulering van artikel 19 van de regeling volgt voldoende dat alle daarin opgenomen zaken, en dus ook de daarvan logisch deel uitmakende onderdelen zoals investerings- en onderhoudsplannen, onderling consistent en samenhangend dienen te zijn. Dit geldt ook voor de risicoanalyse die immers onderdeel is van het kwaliteitsbeheersingssysteem. Gelet daarop is artikel 9 van de Richtsnoeren dat eveneens op samenhang betrekking heeft, niet overgenomen. Wel is voor wat betreft de informatieverstrekking in het kwaliteits- en capaciteitsdocument in dit verband in onderdeel E een aanvullende informatieverplichting opgenomen, die in feite al onderdeel van artikel 9 van de Richtsnoeren was. Opgemerkt dient te worden dat de streefwaarden van artikel 10, eerste lid, geen betekenis hebben voor de netbeheerder van het landelijk gastransportnet, omdat de indicatoren jaarlijkse uitvalduur, gemiddelde onderbrekingsduur en onderbrekingsfrequentie op grond van artikel 2, vierde lid en artikel 10, eerste lid, niet van toepassing zijn voor deze netbeheerder.

Artikel I, onderdeel M

Artikel 20a vloeit voort uit artikel 16d van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 51 van de Gaswet, waarin gesteld wordt dat de netbeheerder iedere tien jaar een calamiteitenplan aan de Minister zendt. De eisen die in dit artikel worden gesteld, hebben niet zozeer betrekking op kwalitatieve criteria, maar op proceseisen. Er moet een zorgvuldig proces zijn doorlopen om te komen tot een crisisbeheersingssysteem en dit dient adequaat in de organisatie te worden geborgd, maar de inhoud ervan is de verantwoordelijkheid van de organisatie zelf.

Met artikel 20b wordt invulling gegeven aan artikel 8a van de Gaswet, waarin de mogelijkheid is opgenomen om nadere regels te stellen ten aanzien van de meldplicht bij incidenten.

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

M.J.M. Verhagen.

Naar boven