TOELICHTING
§ 1. Inleiding
Deze wijzigingsregeling strekt tot wijziging van de Regeling LNV-subsidies (hierna: de Regeling) en het Openstellingsbesluit
2011. De wijzigingsregeling strekt tot het introduceren van een nieuwe subsidiemodule in de Regeling waarmee onderzoek naar
emissiearm veevoeder wordt gestimuleerd.
§ 2. Onderzoek naar emissiearm veevoeder
§ 2.1. Achtergrond
In het Convenant Schone en Zuinige Agrosectoren (hierna: convenant) hebben de rijksoverheid en de agrosectoren afspraken gemaakt
om te werken aan energiebesparing, duurzame energie en reductie van broeikasgassen in het belang van het klimaat, een duurzame
energievoorziening en economische groei.
Het gas methaan (CH4), dat in grote hoeveelheden vrijkomt in de melkveehouderijsector ten gevolge van de spijsvertering van melkvee is een broeikasgas
dat invloed heeft op ons klimaat. In het licht van de reductie van broeikasgassen zijn met de melkveehouderij in het convenant
de volgende afspraken gemaakt over methaanreductie:
1. De melkveehouderijsector streeft naar het in de Europese Unie bereiken van de laagste emissie aan overige broeikasgassen per
liter melk; en
2. De melkveehouderijsector streeft naar reductie van tenminste 5% methaanemissie per melkkoe in 2020 t.o.v. 2007 door inzet
op rantsoenoptimalisatie die rekening houdt met de emissie van methaan en door gebruik specifieke voederadditieven.
In het convenant is ook opgenomen dat de rijksoverheid zich zal inzetten voor medefinanciering van een innovatieprogramma
ten behoeve van de ontwikkeling van ‘emissiearm veevoeder’. De methaanemissie in de pens of dikke darm van melkvee kan namelijk
worden gereduceerd door aanpassingen of toevoegingen aan het voederrantsoen. Er is echter nog weinig kennis beschikbaar over
betrouwbare methodes om reductie van methaanemissie via aanpassingen of toevoegingen aan veevoeder te bereiken.
§ 2.2. Doelstelling
Deze nieuwe subsidiemodule ‘onderzoek naar emissiearm veevoeder’ heeft als doel het bevorderen van de ontwikkeling van bruikbare
kennis op het gebied van de reductie van methaanemissie in de pens of dikke darm van melkvee via aanpassingen of toevoegingen
aan veevoeder. De subsidiemodule wordt uitgevoerd als onderdeel van het innovatieprogramma en draagt bij aan de hiervoor genoemde doelstellingen in
het convenant.
§ 2.3. Staatssteun
Deze nieuwe subsidiemodule valt onder de verordening (EG) nr. 800/2008 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van
6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke
markt verenigbaar worden verklaard (‘de algemene groepsvrijstellingsverordening’) (PbEU L214). In artikel 30 van de algemene
groepsvrijstellingsverordening wordt steun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie geregeld. De steun voor de onderzoeksprojecten
wordt verleend op grond van artikel 30 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
§ 3. Subsidiemodule emissiearm veevoeder
In deze paragraaf worden de artikelen van de nieuwe module nader toegelicht.
Artikel 2:36a
In dit artikel worden de definities van de in deze paragraaf gebruikte termen gegeven. De begrippen diervoeders, onderzoeksproject
diervoeders en productiemethode van diervoeders worden onder artikel 2:36b nader uitgelegd.
Artikel 2:36b
In dit artikel worden de verschillende criteria geformuleerd waaraan een onderzoeksproject diervoeders moet voldoen om voor
subsidie in aanmerking te komen. Ten eerste moet het project vallen onder de definitie van een onderzoeksproject diervoeders,
zoals omschreven in artikel 2:36a, van de Regeling.
Onderzoek naar diervoeders en de productiemethode van diervoeders kan zich zowel richten op diervoeders als op de grondstoffen
van diervoeders. Voor het in deze subsidiemodule beoogde onderzoek naar diervoederadditieven is de term ‘toevoegingsmiddelen’
in de Kaderwet Diervoeders te nauw gedefinieerd. Onder andere stoffen van natuurlijke samenstelling vallen niet onder de definitie
van ‘toevoegingsmiddelen’. Deze stoffen vallen wel onder de definitie van ‘diervoeders’ in de verordening (EG) nr. 178/2002
van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen
en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot
vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PbEG L 31) (hierna: verordening (EG) nr. 178/2002). Bij
de definiëring van ‘diervoeders’ is daarom aansluiting gezocht bij de brede definitie genoemd in verordening (EG) nr. 178/2002.
Volgens artikel 1:12, van de Regeling voert de subsidieontvanger het onderzoek uit met inachtneming van overige wettelijke
voorschriften die van toepassing zijn op de activiteiten en volgens artikel 1:15 van de Regeling wordt geen subsidie verleend
voor kosten voor activiteiten die worden uitgevoerd in strijd met EG-maatregelen of nationale voorschriften die daarop van
toepassing zijn. Hierbij moet worden gedacht aan de Kaderwet Diervoeders, Besluit Diervoeders, Regeling Diervoeders 2010 en
diverse Europese verordeningen betreffende diervoeders, zoals de hiervoor genoemde verordening (EG) nr. 178/2002.
Artikel 2 van de Kaderwet Diervoeders is één van de van belang zijnde wettelijke voorschriften die van toepassing zijn. In
dit artikel is opgenomen dat diervoeders, toevoegingsmiddelen en voormengsels (zoals gedefinieerd in de Kaderwet Diervoeders)
gezond, deugdelijk en van gebruikelijke handelskwaliteit dienen te zijn en geen gevaar mogen opleveren voor de gezondheid
van mens of dier, milieu of de dierlijke productie ongunstig beïnvloeden. Ingevolge het eerste lid is het onder meer verboden
dergelijke voeders te bereiden of in het verkeer te brengen. Diervoeders, toevoegingsmiddelen en voormengsels zijn ingevolge
het tweede lid in elk geval niet gezond, deugdelijk of van gebruikelijke handelskwaliteit indien ze niet voldoen aan de wettelijke
regels. Andere van belang zijnde wettelijke voorschriften zijn artikel 28 van het Besluit Diervoeders en de artikelen 58 tot
en met 60a van de Regeling diervoeders 2010 waarin de bepalingen staan over het verlenen van een proefontheffing voor onderzoeksdoeleinden.
De doelgroep van deze subsidiemodule zijn ondernemingen (in het bijzonder voederfabrikanten). Het te ontwikkelen methaanreducerend
diervoeders zal uiteindelijk door de markt moeten worden geleverd. De subsidie kan daarom worden ingediend door een onderneming
of een samenwerkingsverband van ondernemingen. Een onderzoeksorganisatie kan alleen deelnemen aan een samenwerkingsverband,
indien één van de deelnemers een onderneming is.
In het tweede lid van artikel 2:36b van de Regeling wordt aangegeven in welke gevallen er geen subsidie wordt verleend. Allereerst
wordt geen subsidie verleend aan onderzoeksprojecten die zich richten op de ontwikkeling van mathematische modellen die de
effectiviteit van diervoeders of de productiemethode van diervoeders voorspellen onder uiteenlopende omstandigheden. Deze
subsidiemodule richt zich namelijk alleen op het achteraf valideren van reeds bestaande hypotheses en kennis in de praktijk
met als doel een eerste stap te zetten richting de uiteindelijke ontwikkeling van praktisch toepasbare diervoeders met methaanreducerende
werking. De klassieke voerefficiëntieverbetering is geen onderdeel van deze subsidiemodule. Projecten moeten zich primair
richten op verlaging van eenheid methaan per eenheid nutriëntenaanbod, per liter melk en/of per koe. Verhoging van de melkproductie
per eenheid nutriëntenaanbod mag echter wel optreden als bijeffect van methaanreducerende maatregelen. Deze subsidiemodule
richt zich op de ontwikkeling van emissiearm voeder dat geleverd kan worden door de veevoederindustrie. Het gaat hier om zogenaamd
‘krachtvoer’. De effecten van ‘ruwvoer’ waaronder gras- en maissoorten zullen via publieke middelen elders in het innovatatieprogramma
ten behoeve van de ontwikkeling van ‘emissiearm veevoeder’ worden onderzocht. Ook onderzoek naar de effecten van verschillende
zetmeelbronnen zal elders worden belegd. Wel is het effect van productiemethoden van zetmeelbronnen onderdeel van het beoogde
onderzoek in deze subsidiemodule.
Artikel 2:36c
De subsidiemodules in de Regeling worden volgens de hoofdregel in artikel 1:8 van de Regeling uitgevoerd door Dienst Regelingen.
De uitvoering van deze subsidiemodule is in afwijking van voornoemd artikel in handen van Agentschap NL.
Een aanvraag tot subsidieverlening of subsidievaststelling voor een onderzoeksproject wordt ingediend bij Agentschap NL.
Contactgegevens:
AgentschapNL
NL Energie en Klimaat
T.a.v.: Secretariaat Klimaatbeleid Nationaal
o.v.v. Regeling Onderzoek naar emissiearmveevoeder
Bezoekadres: | Croeselaan 15 |
| 3521 BJ Utrecht |
Postadres: | Postbus 8242 |
| 3503 RE Utrecht |
Website: www.agentschapnl.nl/emissiearmveevoeder |
Artikel 2:36d
De gegevens die in ieder geval in het projectplan en eindverslag moeten zijn opgenomen worden aangegeven in dit artikel. In
het projectplan moet een onderbouwde hypothese of in vitro onderzoeksgegevens van de potentie en/of werkingsmechanisme van
de te onderzoeken diervoeders of productiemethode van diervoeders op de methaanemissie opgenomen zijn. Deze onderbouwing blijkt
bij voorkeur uit wetenschappelijke publicaties van onbesproken kwaliteit. Bij het verstrekken van de subsidie is de subsidieontvanger
ook verplicht om in het projectplan de verwachte gegevens op te nemen omtrent de afwenteling naar andere (milieu)effecten,
zoals stikstofemissie, de kwaliteit en kwantiteit van de melkproductie, gezondheid van mens of dier, het milieu, en de dierlijke
productie.
Tot slot moet het projectplan een analyse van het netto-effect op de uitstoot van broeikasgassen bevatten. Hierbij moet de
werking van het diervoeder op de reductie van methaanvorming in de pens en darmen worden afgezet tegen de uitstoot van broeikasgassen
elders in de keten, waarbij ook de herkomst van veevoedergrondstoffen moet worden meegenomen.
Het eindverslag moet een volledige en wetenschappelijke rapportage bevatten van hetgeen onderzocht is in het onderzoeksproject
diervoeders. Het gaat hierbij om de (meet)gegevens gegenereerd in het project en een omschrijving van het werkingsmechanisme
van het onderzochte diervoeder of productiemethode van diervoeder. Hiernaast kan het gaan om metaboliseerbaarheid, samenstelling
van de melk, kwantiteit en kwaliteit van de melk etc. Ook moet het eindverslag de gegevens bevatten omtrent de afwenteling
naar andere (milieu) effecten, zoals stikstofemissie, de kwaliteit en kwantiteit van de melkproductie, gezondheid van mens
of dier, het milieu, en de dierlijke productie. Tot slot moet het eindverslag een analyse van het netto-effect op de uitstoot
van broeikasgassen bevatten. Hierbij moet de werking van het diervoeder op reductie van methaanvorming in de pens en darmen
worden afgezet tegen uitstoot van broeikasgassen elders in de keten, waarbij ook de herkomst van veevoedergrondstoffen moet
worden meegenomen.
Artikel 2:36f
In het eerste lid van dit artikel wordt het subsidiebedrag per onderzoeksproject bepaald. De subsidie bedraagt ten hoogste
€ 250.000 en bedraagt 50% van de subsidiabele kosten, met dien verstande dat de subsidiabele kosten ten minste € 250.000 per
onderzoeksproject bedragen.
Artikel 2:36g
De subsidieontvanger voert het onderzoeksproject in Nederland uit. De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
kan met toepassing van artikel 2:95, tweede lid, ontheffing verlenen om het onderzoeksproject gedeeltelijk in het buitenland
uit te voeren. Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn, wanneer gebruik moet worden gemaakt van onderzoeksfaciliteiten in het
buitenland. Een verzoek voor ontheffing wordt ingediend bij Agentschap NL.
De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie kan de subsidieontvanger verplichten de gegevens genoemd in artikel
2:36b, tweede lid, onderdelen a en b, te verstrekken aan het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. Deze gegevens
worden beschikbaar gesteld voor de Nederlandse emissieregistratie ten behoeve van de ontwikkeling van een methode om de nationale
methaanreductie in kaart te brengen.
Artikel 2:36i
In het eerste lid van artikel 2:36i wordt bepaald dat de Adviescommissie Emissiearm veevoeder de Minister van Economische
Zaken, Landbouw en Innovatie adviseert over de rangschikking. De rangschikkingscriteria zijn:
a. het onderzoeksproject draagt meer bij aan de doelstelling van deze subsidiemodule: Het beoogde resultaat van het onderzoeksproject moet bijdragen aan het beleidsdoel van deze subsidiemodule, zoals hiervoor
uiteengezet onder de paragraaf 2.2;
b. het onderzoeksproject is van een betere kwaliteit en de slaagkans van het project is hoger: Onderzoeksprojecten moeten van hoge wetenschappelijke kwaliteit zijn, zodat de betrouwbaarheid van de resultaten wordt geborgd,
resultaten kunnen worden opgenomen in de Nederlandse emissieregistratie en formeel de status van ‘methaan reducerend voeder’
kunnen krijgen. Elementen die bij kunnen dragen aan de mate van wetenschappelijke kwaliteit zijn: gebruik van klimaatrespiratiecellen
als gouden standaard voor meting van methaanemissie, volledigheid van de verzamelde set meetgegevens zoals de metaboliseerbaarheid
(om het effect te bepalen per eenheid verteerd voer) en de melkproductie/samenstelling van de melk (voor het ontwikkelen van
een indicator elders in het innovatieprogramma ‘emissiearm veevoeder’ waarmee wordt beoogd methaanemissie te meten via de
melksamenstelling), betrouwbaarheid van de onderzoeksvraag en proefopzet. Beoordeeld wordt verder in hoeverre de informatie
is gebaseerd op wetenschappelijke publicaties van onbesproken kwaliteit en/of in hoeverre inhoudelijke aspecten van rapportage
en onderbouwing voldoen aan de eisen van helderheid, controleerbaarheid en betrouwbaarheid.
Het is verder niet de bedoeling dat er een afwenteling naar andere (duurzaamheids)kwesties zoals stikstofemissie, de kwaliteit
en kwantiteit van de melkproductie, gezondheid van mens of dier, het milieu, en de dierlijke productie plaatsvindt. Onderzoeksprojecten
worden hoger gerangschikt als ze een significant milieuvoordeel kennen en de hiervoor genoemde (duurzaamheids)kwesties niet
ongunstiger beïnvloeden.
c. het onderzoeksproject wordt uitgevoerd in een samenwerkingsverband dat beter gericht is op het behalen van de doelstelling
van deze subsidiemodule: Samenwerking draagt bij aan het behalen van de projectdoelstellingen indien er bijvoorbeeld wordt samengewerkt met instellingen
die wat betreft onderzoek naar methaanemissie en publiceren een aantoonbare ‘track-record’ hebben of indien er wordt samengewerkt
met andere ondernemingen of onderzoeksorganisaties die relevante expertise inbrengen;
d. de kosteneffectiviteit van het onderzoeksproject is hoger: Kosteneffectiviteit betreft de doelmatigheid waarmee de voorgestelde onderzoeksmethoden of activiteiten en de daaraan gerelateerde
kosten de verwachte resultaten bereiken;
e. er is sprake van meer internationale uitwisseling van ervaringen, kennis en resultaten: Met de internationale uitwisseling wordt bedoeld de mate waarin ervaringen, kennis en resultaten internationaal wordt gedeeld.
Internationale uitwisseling positioneert en versterkt het Nederlandse onderzoek in internationale context. Elementen die hieraan
bijdragen zijn bijvoorbeeld internationale samenwerking met onderzoeksorganisaties of ondernemingen en publicatie in internationale
tijdschriften.
De voorstellen die de hoogste score behalen én boven de drempelwaarde van 60 punten eindigen, komen in aanmerking voor de
subsidie voor zover er budget is.
§ 4. Administratieve lasten
De administratieve lasten voor een subsidie voor een onderzoeksproject diervoeder voor ondernemingen zijn € 49.000. Dit is
4.9% van het totale subsidieplafond van € 1000.000. Hiermee is de relatieve administratieve last lager dan de 5% norm die
Actal hanteert als een acceptabele relatieve administratieve last per subsidieregeling.
§ 5. Vaste Verandermomenten
In afwijking van vaste verandermomenten voor regelgeving (zie kamerstukken II 2007–2008, 29 515 en 31 201, nr. 243) treedt deze wijziging van de Regeling en het Openstellingsbesluit 2011 in werking op de dag na de dagtekening van de Staatscourant
waarin zij wordt geplaatst. Voor die afwijking van het systeem van vaste verandermomenten is gekozen wegens het voordeel voor
de doelgroep van deze subsidiemodule.
De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
H. Bleker.