Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 13 februari 2011, nr. BVE/Stelsel/266974, houdende nadere regels voor experimenten in het kader van het herontwerp van de kwalificatiestructuur mbo (Regeling experimenten herontwerp kwalificatiestructuur mbo 2011–2012)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie;

Gelet op artikel 12.1a.1, zesde lid, en artikel 12.1a.2, derde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

Besluit:

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. minister:

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en, voor zover het betreft het beroepsonderwijs op het gebied van de landbouw en natuurlijke omgeving, de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;

b. wet:

Wet educatie en beroepsonderwijs;

c. bevoegd gezag:

bevoegd gezag van een instelling, bedoeld in artikel 12.1a.1, eerste lid, of artikel 12.1a.2, eerste lid, van de wet;

d. competenties:

in het kader van het herontwerp van de kwalificatiestructuur mbo opgestelde eindtermen, die verwijzen naar onderliggende vaardigheden, kennis en houdingsaspecten en expliciet zijn gerelateerd aan toepassing in de praktijk;

e. experimentele opleiding:

beroepsopleiding als bedoeld in artikel 12.1a.1, eerste lid, of 12.1a.2, eerste lid, van de wet die gericht is op een door de minister vastgesteld kwalificatiedossier;

f. deelnemer:

deelnemer, bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet;

g. kenniscentrum:

kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven als bedoeld in artikel 1.5.1 van de wet, dat verantwoordelijk is voor de ontwikkeling van de kwalificatiedossiers voor experimentele opleidingen;

h. kwalificatiedossier:

een document waarin een of meer kwalificaties zijn beschreven en

i. procesmanagement:

organisatie ‘Procesmanagement MBO 2010’ te Ede die onderwijsinstellingen in het mbo ondersteunt bij het realiseren van de competentiegerichte kwalificatiestructuur.

Artikel 2. Algemene waarborgen deelnemer aan experimentele opleidingen

  • 1. Het bevoegd gezag zorgt ervoor dat de deelnemer, alvorens deze wordt ingeschreven voor een experimentele opleiding, volledig wordt geïnformeerd over de inhoud en inrichting van de desbetreffende opleiding, inclusief het examen, en de consequenties van het volgen van een experimentele opleiding voor die deelnemer.

  • 2. Inschrijving vindt slechts plaats voor zover aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    • a. in de onderwijsovereenkomst met de deelnemer is opgenomen dat, indien een experiment voortijdig moet worden beëindigd, de deelnemer in de gelegenheid wordt gesteld in te stromen in een vervangende verwante opleiding, van een gelijke duur, een gelijk niveau, een gelijke leerweg en een gelijkwaardige beroepspraktijkvorming als de experimentele opleiding;

    • b. de instelling draagt ervoor zorg dat de deelnemer geen nadelige gevolgen ondervindt van het experimentele karakter van de opleiding.

  • 3. Een instelling kan een kwalificatiedossier, dat in enig studiejaar door de minister is vastgesteld, van toepassing verklaren op een deelnemer die in een eerder studiejaar is ingeschreven voor de, op het desbetreffende kwalificatiedossier gerichte, experimentele opleiding.

  • 4. Een instelling verklaart een kwalificatiedossier als bedoeld in het derde lid niet van toepassing zonder toestemming van de desbetreffende deelnemer.

  • 5. De instelling die, conform het derde lid, een kwalificatiedossier van toepassing verklaart op een deelnemer legt met betrekking tot de desbetreffende opleiding schriftelijk vast dat het onderwijs wordt gegeven en de examens worden afgenomen op grond van het recenter kwalificatiedossier en draagt ervoor zorg dat de desbetreffende deelnemer geen nadelige gevolgen ondervindt van de mogelijke aanpassing van het onderwijs en de examens aan het recenter kwalificatiedossier.

  • 6. Het uitvoeren van een onderdeel van een experiment door een andere instelling dan de aanvragende instelling, geschiedt slechts op basis van een samenwerkingsovereenkomst tussen deze instellingen. In deze samenwerkingsovereenkomst wordt in ieder geval geregeld dat:

    • a. de deelnemers uitsluitend worden ingeschreven bij de aanvragende instelling en

    • b. de onder a vermelde instelling verantwoordelijk is voor het resultaat van de experimentele opleiding.

Artikel 3. Beëindiging bekostiging en erkenning experimentele opleiding

  • 1. Indien het belang van de deelnemers aan een experimentele opleiding dit noodzakelijk maakt, kan de minister, na advies van het procesmanagement of de Inspectie van het Onderwijs, besluiten dat een aanspraak op bekostiging die op grond van artikel 12.1a.1 van de wet is verleend, wordt ingetrokken dan wel dat de erkenning van de experimentele opleiding die op grond van artikel 12.1a.2 van de wet is verleend wordt beëindigd.

  • 2. Overeenkomstig artikel 6.4.4, eerste lid, beëindigt de minister de erkenning van de experimentele opleiding van een niet uit ’s Rijks kas bekostigde instelling evenals de registratie daarvan indien het bevoegd gezag te kennen geeft dat de instelling de opleiding niet langer zal verzorgen.

  • 3. De kennisgeving, bedoeld in het tweede lid, geschiedt voor 1 oktober voorafgaand aan het eerste studiejaar waarin de opleiding niet langer wordt verzorgd.

  • 4. De minister beëindigt de registratie ambtshalve wanneer de instelling de opleiding niet langer verzorgt en het bevoegd gezag de kennisgeving, bedoeld in het tweede lid, niet of niet tijdig doet.

Paragraaf 2. Experimentele opleidingen 2011–2012

Artikel 4. Aanvragen van uit ’s Rijks kas bekostigde instellingen

  • 1. Het bevoegd gezag van een instelling als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel b, dient ten behoeve van een experimentele opleiding voor het studiejaar 2011–2012 uiterlijk 18 februari 2011 een aanvraag voor bekostiging van een experimentele opleiding in bij het procesmanagement.

  • 2. Naast hetgeen in artikel 12.1a.1 van de wet is bepaald bevat de aanvraag voor de bekostiging van een experimentele opleiding in het bekostigd onderwijs tenminste informatie over het niveau van de opleiding.

Artikel 5. Aanvragen van niet uit ’s Rijks kas bekostigde instellingen

  • 1. Het bevoegd gezag van een andere instelling dan bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel b, dient ten behoeve van een experimentele opleiding voor het studiejaar 2011–2012 uiterlijk 18 februari 2011 een aanvraag voor erkenning van een experimentele opleiding in bij het procesmanagement.

  • 2. De aanvraag om toepassing van artikel 12.1a.2 geldt mede als aanmelding voor registratie in het Centraal register. In aanvulling op de gegevens, bedoeld in artikel 6.4.1, vijfde en zesde lid, onder a en b, van de wet, dient het bevoegd gezag op verzoek van de minister de gegevens te verschaffen waaruit blijkt dat het onderwijs van de betreffende opleiding van voldoende kwaliteit is of zal zijn en dat wordt voldaan aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 1.4.1, eerste lid, van de wet. Indien de gegevens niet binnen de door de minister gestelde termijn zijn ontvangen, wordt de aanvraag buiten behandeling gelaten.

  • 3. Naast hetgeen in artikel 12.1a.2 van de wet is bepaald bevat de aanvraag voor erkenning van een experimentele opleiding tenminste informatie over het niveau van de opleiding.

Artikel 6. Besluit op aanvragen

  • 1. De minister besluit uiterlijk op 9 maart 2011 op de aanvragen bedoeld in artikel 4 en artikel 5.

  • 2. Indien de minister het bevoegd gezag verzoekt de aanvraag aan te vullen met de gegevens, bedoeld in artikel 5, tweede lid, wordt de termijn, bedoeld in het eerste lid, opgeschort met 12 weken.

  • 3. De minister verzoekt het bevoegd gezag uiterlijk op 9 maart 2011 om de aanvraag aan te vullen, als bedoeld in artikel 5, tweede lid.

  • 4. De toetsing van de aanvragen vindt in ieder geval plaats op basis van de navolgende criteria:

    • a. voldoende spreiding van de experimentele opleidingen over de sectoren van de opleidingen;

    • b. voldoende spreiding van de experimentele opleidingen over de vier niveaus van de opleidingen;

    • c. voldoende landelijke spreiding van de experimenten;

    • d. voldoende spreiding van de experimenten over inhoudelijke ontwikkelingsaspecten voor de opleidingen;

    • e. indien het een aanvraag van een niet uit ’s Rijks bekostigde instelling betreft: de voorwaarde, bedoeld in artikel 1.4.1, eerste lid.

  • 5. De minister neemt uitsluitend een positief besluit op aanvragen voor experimentele opleidingen, voor zover de opleidingen overeenstemmen met de criteria, bedoeld in het vierde lid.

Artikel 7. Registratie Centraal register beroepsopleidingen

De minister registreert na het tijdstip van het vaststellen van het kwalificatiedossier de opleiding in het Centraal register beroepsopleidingen. Voornoemde registratie geldt voor het studiejaar 2011–2012.

Paragraaf 3. Procesmanagement

Artikel 8. Taken van het procesmanagement

  • 1. Aan het procesmanagement wordt, overeenkomstig afdeling 10.1.1 van de Algemene wet bestuursrecht, mandaat verleend tot het nemen van besluiten, bedoeld in artikel 6, eerste lid en tweede lid, behoudens voor zo ver het betreft een aanvraag, bedoeld in artikel 12.1a.2 van de wet, van een instelling die niet beschikt over enige erkenning als bedoeld in artikel 1.4.1 of artikel 12.1a.2 van de wet. In het laatstbedoelde geval adviseert het procesmanagement de minister over het te nemen besluit.

  • 2. De minister kan nadere voorwaarden stellen aan de advisering van het procesmanagement.

Paragraaf 4. Slotbepalingen

Artikel 9. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 10. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling experimenten herontwerp kwalificatiestructuur mbo 2011–2012.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart.

TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

Beoogd wordt om in de komende jaren een nieuwe, competentiegerichte kwalificatiestructuur voor beroepsopleidingen tot stand te brengen. Centraal element is de omslag van eindtermen naar competenties. Belangrijke verschillen zijn dat competenties globaler zijn geformuleerd dan eindtermen en expliciet zijn gerelateerd aan de toepassing in de praktijk.

In een kwalificatieprofiel worden de competenties, waarover degene die de opleiding voltooit dient te beschikken, inhoudelijk beschreven. De ervaringen die zijn opgedaan tijdens de eerste jaren van de experimenteerfase hebben geleid tot veranderingen in het format voor de kwalificatieprofielen; deze werden vanaf dat moment aangeduid als kwalificatiedossiers. Instellingen hebben in experimenteerjaar 2007–2008 voor het eerst opleidingen verzorgd volgens de eisen van kwalificatiedossiers (d.w.z. volgens het vernieuwde format). In een kwalificatiedossier wordt onder andere weergegeven: de competenties, welk beroep een deelnemer met het behalen van de beroepsopleiding kan uitoefenen en wat dit beroep inhoudt alsmede de aan de competenties ten grondslag liggende kennis en vaardigheden. Ook bevat een kwalificatiedossier een onderdeel dat tot doel heeft de ontwikkeling van het kwalificatiedossier toe te lichten en te verantwoorden.

Voor het jaar 2011–2012 worden opnieuw kwalificatiedossiers vastgesteld. Om ervoor te zorgen dat tijdens de experimenteerfase voldoende ervaring opgedaan kan worden met deze generatie kwalificatiedossiers kunnen instellingen ook voor reeds lopende experimenten het kwalificatiedossier van 2011–2012 van toepassing verklaren.

Punten die hierbij van belang zijn:

  • Algemeen uitgangspunt is dat de datum waarop de deelnemer met de opleiding is gestart, bepaalt welke versie van het kwalificatiedossier van toepassing is.

  • Voor deelnemers die vanaf 1 augustus 2011 starten met de opleiding is het kwalificatiedossier 2011–2012 van kracht.

  • Voor deelnemers die vóór 1 augustus 2011 met de opleiding zijn gestart, gelden in principe de kwalificatieprofielen of kwalificatiedossiers waarmee zij de opleiding zijn begonnen. Het is echter mogelijk om voor deelnemers van reeds lopende experimenten het onderwijs en examens te relateren aan de kwalificatiedossiers 2007–2008, 2008–2009, 2009–2010, 2010–2011 of 2011–2012. Dit kan alleen wanneer de desbetreffende deelnemers hier geen nadelige gevolgen van ondervinden en de beslissing voor alle betrokkenen, waaronder toezichthouders, op transparante wijze wordt gecommuniceerd. Bovendien gebeurt dit niet zonder toestemming van de deelnemer. Ook is het van belang dat de onderwijsovereenkomst wordt aangepast aan het nieuwe kwalificatiedossier (al dan niet d.m.v. een addendum).

Het is voor het schooljaar 2011–2012 toegestaan opleidingen te baseren op kwalificatiedossiers die voor het studiejaar 2011–2012 zijn vastgesteld dan wel eerder zijn vastgesteld voor het studiejaar 2010–2011, mits men als onderwijsinstelling ook in 2010–2011 toekenning heeft verkregen voor het mogen uitvoeren daarvan.

De kwalificatiedossiers hebben een beperkte levensduur vanwege de experimentele status van de opleidingen. De deelnemers mogen de experimentele opleiding afmaken met het kwalificatiedossier waarmee zij de opleiding zijn gestart. Afhankelijk van het niveau van het kwalificatiedossier is de maximale levensduur een optelsom van de nominale opleidingsduur, zoals geformuleerd in artikel 7.2.4, lid 8, van de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB), plus een maximale verlenging van 1 studiejaar. Als een ongewijzigd kwalificatiedossier voor een nieuw studiejaar wordt vastgesteld, gaat de geldingsduur voor deelnemers die dat jaar starten met de opleiding opnieuw lopen. Op die manier hebben deelnemers altijd de mogelijkheid de experimentele opleiding waar ze mee zijn gestart ook af te maken.

Deze ministeriële regeling geeft voorschriften voor de overgangssituatie van het studiejaar 2011–2012. In het wetsvoorstel voor de structurele situatie zullen de voorschriften worden vastgelegd voor de nieuwe kwalificatiestructuur en voor de nieuwe opleidingen, die zijn gebaseerd op de kwalificatiedossiers.

Hierbij merk ik op dat de jaarlijkse wijzingen van de kwalificatiedossiers de afgelopen jaren een stevige wissel hebben getrokken op de capaciteit van de instellingen. Daarom zal in het kader van het Actieplan mbo 2011–2015 voorgesteld worden alle kwalificatiedossiers voor een langere periode vast te stellen dan de huidige jaarlijkse vaststelling, zoals thans door de WEB wordt voorgeschreven.

2. Noodzaak ministeriële regeling

De omvangrijke operatie om te komen tot een nieuwe, competentiegerichte kwalificatiestructuur en beroepsopleidingen gericht op de nieuwe kwalificaties, zoals hiervoor omschreven, zal gefaseerd moeten plaatsvinden. Een experimenteerperiode is noodzakelijk om ervaring op te doen met de kwalificatiedossiers en de nieuwe beroepsopleidingen. Het is nodig om in de overgangssituatie voorafgaand aan invoering over de volle breedte in beperkte mate experimenten te kunnen uitvoeren. In het studiejaar 2004–2005 werd hiervoor op grond van de Regeling subsidiëring proeftuinen herontwerp beroepsonderwijs studiejaar 2004–2005 op bescheiden schaal de mogelijkheid geboden. Bij wet van 7 april 2005 tot wijziging van de WEB inzake experimenten op het gebied van kwalificaties en opleidingen (Stb. 2005, 203) is de benodigde ruimte geboden voor experimenten. Deze wet had voor het eerst betrekking op opleidingen in het studiejaar 2005–2006. Deze wettelijke experimenteerregeling wordt jaarlijks uitgewerkt in een ministeriële regeling.

3. Doel van de experimenteerfase

De experimenteerfase stelt instellingen, in samenwerking met kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven, in staat om:

  • ervaring op te doen met de ontwikkeling van competentiegerichte opleidingsprogramma’s (inclusief de regionale inkleuring), de uitvoering hiervan en de kwaliteitsbewaking, evenals het ontwikkelen en beschikbaar stellen van overdraagbare producten;

  • het uittesten van de uitvoerbaarheid van kwalificatiedossiers voor instellingen, leerbedrijven en deelnemers.

Tevens biedt de experimenteerfase de mogelijkheid om een beter uitgekristalliseerd beeld te verkrijgen van de implicaties van het herontwerp kwalificatiestructuur beroepsonderwijs. Dit betreft de gehele cyclus van ontwikkelen, uitvoeren, bewaken, verbeteren en verantwoorden. Daarbij is de betrokkenheid van deelnemers, leerbedrijven, kenniscentra en instellingen voor toeleverend en afnemend onderwijs essentieel. De inhoud van het onderwijs, inclusief het examen moet gericht zijn op het desbetreffende kwalificatiedossier.

Het voorgaande vraagt ook van het bevoegd gezag dat voldoende informatie over de opleiding en de inhoud van het onderwijs beschikbaar is voor de deelnemers tijdens de opleiding, zodat zij weten wat er van hen wordt verwacht en wat zij van de instelling mogen verwachten.

4. Inhoud van de regeling

Deze regeling is een vervolg op de Regeling experimenten herontwerp kwalificatiestructuur mbo 2010–2011. In verband met de publicatie van de Beleidsregel voor de totstandkoming en toetsing van kwalificatiedossiers in het beroepsonderwijs (Staatscourant nr. 20 van 30 januari 2009) zijn in de onderhavige regeling geen bepalingen meer opgenomen met betrekking tot het indienen van kwalificatiedossiers.

De wijze van aanvragen met betrekking tot erkenning van experimentele opleidingen is ten opzichte van voorgaande jaren enigszins gewijzigd.

De procedures zoals die voor bekostigde en voor niet-bekostigde onderwijsinstellingen worden gehanteerd zijn inmiddels schriftelijk aan de brin-geregistreerde onderwijsinstellingen toegezonden en zijn tevens gepubliceerd op www.mbo2010.nl, rubriek Regels en Toezicht.

5. Administratieve lasten

Onderhavige regeling leidt niet tot een toename van de administratieve lasten, omdat het hier met name technische wijzigingen betreffen. Bovendien is er sprake van verlenging van bestaande regelgeving.

Artikelsgewijs

Artikel 1, onder d en h

Het begrip eindtermen wordt hier nog gebruikt omdat dit de wettelijke term is. De WEB kent de begrippen ‘kwalificatieprofiel’, ‘kwalificatiedossier’ en ‘competentie’ niet. In een kwalificatieprofiel worden de competenties, waarover degene die de opleiding voltooit dient te beschikken, inhoudelijk beschreven. Het format van het kwalificatieprofiel werd voor het eerst gebruikt voor het studiejaar 2005–2006. Voor het studiejaar 2007–2008 werd een nieuw format geïntroduceerd: het kwalificatiedossier. In een kwalificatiedossier worden de competenties weergegeven, wordt omschreven welk beroep een deelnemer met het behalen van de beroepsopleiding kan uitoefenen en wat dit beroep inhoudt, en worden de aan de competenties ten grondslag liggende kennis en vaardigheden weergegeven. In de zin van de WEB zijn de competenties de huidige eindtermen.

Artikel 1, onder i

De ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en van Economische zaken, Landbouw en Innovatie hebben het procesmanagement MBO 2010 taken opgedragen met betrekking tot de vernieuwing van de kwalificatiestructuur beroepsonderwijs en de vernieuwing van de opleidingen op basis van de nieuwe kwalificatieprofielen en de nieuwe kwalificatiedossiers. Met deze ministeriële regeling wordt het procesmanagement ook belast met een aantal taken betreffende de experimentele opleidingen, waaronder de beoordeling en goedkeuring van aanvragen van instellingen en het op verzoek van de minister rapporteren over het geheel van experimenten.

Artikel 2

Het is zaak dat instellingen tijdig voor aanvang van het studiejaar en zodanig dat de deelnemer zich een goed beeld kan vormen van de inhoud en inrichting van het onderwijs en de examens, de deelnemers informeren over het onderwijsprogramma en de examens. Dat de deelnemer geen nadelige gevolgen van het experimentele karakter van de opleiding mag ondervinden houdt onder meer in dat de deelnemer die terug moet naar een verwante opleiding waarvoor al eindtermen zijn vastgesteld, daarvan ook financieel geen nadelige gevolgen mag ondervinden.

De instelling moet hiervoor een regeling treffen. Verwante opleidingen zijn eindtermgerichte opleidingen die opleiden tot hetzelfde of een vergelijkbaar beroep als waartoe de experimentele opleidingen opleiden.

Bij een beslissing om voor deelnemers van lopende experimenten het onderwijs en de examens te relateren aan een (recenter) kwalificatiedossier, dient de onderwijsinstelling dit schriftelijk vast te leggen. Deze informatie is van belang voor de betrokkenen zelf en voor de toezichthouder.

Artikel 3

Indien het belang van de deelnemer dit vergt, kan voor bekostigd onderwijs de bekostiging worden ingetrokken. In het geval van een niet-bekostigde instelling (nbi) kan slechts worden bepaald, dat de erkenning van de experimentele opleiding wordt ingetrokken. Daaraan is toegevoegd dat indien een nbi aangeeft de opleiding niet langer te verzorgen dan wel een dergelijke melding niet of niet tijdig wordt gedaan de minister de erkenning en daarmee de registratie in het centraal register kan beëindigen. Dit is in overeenstemming met artikel 6.4.4 van de WEB.

Artikel 4

Voor bekostigde instellingen geldt dat eerder toegekende experimentele opleidingen mogen worden voortgezet. De aanvraag hoeft enkel te worden gedaan voor competentiegerichte kwalificaties waarvoor nog niet eerder toekenning is verkregen.

Anders dan in vorige experimenteerjaren dienen de aanvragen gedaan te worden op het niveau van individuele kwalificaties en niet van gehele kwalificatiedossiers. In het geval dat een kwalificatiedossier of kwalificatie wordt vervangen door een nieuwe crebocode betreft het een nieuw kwalificatiedossier c.q. kwalificatie en zullen deze opnieuw moeten worden aangevraagd. Dit geldt ook voor uitbreiding van een dossier met nieuwe uitstromen.

Nadere informatie omtrent de wijze waarop door een bekostigde onderwijsinstelling een aanvraag moet worden ingediend, is gepubliceerd door het procesmanagement op www.mbo2010.nl, rubriek Regels en Toezicht.

Het adres van het procesmanagement is:

Procesmanagement

Postbus 7001

6710 CB Ede

tel.nr: 0318-648565

Artikel 5

Nbi’s dienen op grond van artikel 12.1a.2 van de WEB de voorwaarde, bedoeld in artikel 1.4.1, eerste lid, van de WEB in acht te nemen. Dit is in lijn met de reguliere procedure voor diploma-erkenning. De niet-bekostigde instelling moet een aanvraag voor een experimentele opleiding indienen bij het procesmanagement. Ter toetsing of voldaan wordt aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 1.4.1, eerste lid van de WEB, kan de minister nadere gegevens opvragen.

Gelet op het vorenstaande wordt de aanvraagprocedure voor niet-bekostigde instellingen in lijn gebracht met de aanvraagprocedure voor eindtermengerichte opleidingen. Dit betekent concreet dat instellingen voorafgaand aan de toekenning aan moeten kunnen tonen dat voldaan wordt aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 1.4.1, eerste lid van de WEB. De gegevens die het bevoegd gezag desgevraagd dient te kunnen overleggen betreffen in elk geval de deelnemersaantallen. Daarnaast kunnen gegevens met betrekking tot de kwaliteitszorg, de bpv-overeenkomst, de onderwijsovereenkomst, de inrichting van het onderwijs en de examinering alsmede het vormgeven van rechtsbescherming van de deelnemers opgevraagd worden. Gegevens hieromtrent kunnen per opleiding worden opgevraagd. Vervolgens kan aan de Inspectie van het Onderwijs (inspectie) gevraagd worden op basis van deze gegevens de opleiding inhoudelijk te beoordelen, wat zal leiden tot een advies. Een bezoek van de inspectie kan onderdeel uitmaken van voornoemde beoordeling.

Indien van toepassing wordt de instelling voor 9 maart benaderd met het verzoek om nadere gegevens aan te leveren voor de beoordeling van de betreffende opleidingen. De instelling zal vervolgens binnen de gestelde termijn de gevraagde gegevens voor de specifieke opleiding(en) aan dienen te leveren bij het procesmanagement MBO 2010. Uiterlijk op 9 maart 2011 zal het procesmanagement MBO 2010 op de aanvragen besluiten. Indien nadere gegevens zijn opgevraagd wordt voornoemde termijn opgeschort met 12 weken (1 juni 2011). Indien de gevraagde gegevens niet of niet binnen de gestelde termijn worden ontvangen dan wel indien niet voldaan wordt aan de vereisten gesteld in artikel 5, eerste, tweede en derde lid, zal de aanvraag niet in behandeling worden genomen.

Nadere informatie omtrent de wijze waarop door een niet-bekostigde onderwijsinstelling een aanvraag moet worden ingediend, is gepubliceerd door het procesmanagement op www.mbo2010.nl, rubriek Regels en Toezicht.

Het adres van het procesmanagement is:

Procesmanagement

Postbus 7001

6710 CB Ede

tel.nr: 0318-648565

Artikel 6

Op grond van artikel 12.1a.1 en 12.1a.2 van de WEB besluit de minister formeel op de aanvragen. Het nemen van een besluit is echter in artikel 8 van deze regeling gemandateerd aan het procesmanagement. De toetsing van de aanvragen vindt in ieder geval plaats op basis van de criteria genoemd in het vierde lid van artikel 6. Voor de nbi’s geldt daarbij een extra criterium, te weten dat voldaan wordt aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 1.4.1, eerste lid, van de WEB. Dit heeft voor de nbi’s tot gevolg dat een inhoudelijke beoordeling van de opleiding(en) door de inspectie onderdeel kan uitmaken van de procedure. De inspectie heeft dan ook een adviserende taak bij de erkenning van experimentele opleidingen.

Op de aanvragen van nbi’s neemt de minister dus een besluit, dat zal steunen op het advies van de inspectie en van het procesmanagement.

derde lid, onderdeel d

Bij inhoudelijke ontwikkelingsaspecten kan onder meer worden gedacht aan:

  • doorlopende leerlijnen vmbo-mbo-hbo

  • kwaliteitszorg en verantwoording

  • examinering

  • beroepspraktijkvorming

Artikel 7

In dit artikel wordt nogmaals benadrukt dat de bekostiging alsmede de erkenning voor een experimentele opleiding wordt verleend voor de duur van één studiejaar. Derhalve geldt de registratie ook voor één studiejaar. Dit betekent dat indien het bevoegd gezag de opleiding wil blijven verzorgen elk jaar een aanvraag ingediend dient te worden. Ook als de betreffende opleiding bij de instelling in afbouw is.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart.

Naar boven