Besluit van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 2 februari 2011, nr. WBN-A 2011/1, houdende wijziging van de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 toegespitst op het gebruik in Aruba

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op de Rijkswet op het Nederlanderschap en het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap (BvvN);

Besluit:

ARTIKEL I

De Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 toegespitst op het gebruik in Aruba wordt als volgt gewijzigd:

A

Toelichting Algemeen artikel 6 HRWN-A komt te luiden:

6 alg. Toelichting algemeen

Wetshistorie

De optieprocedure is met ingang van 1 april 2003 ingrijpend gewijzigd. Vóór 1 april 2003 was het uitbrengen van een optie voor de Nederlandse nationaliteit een eenzijdige vormvrije rechtshandeling. De verkrijging van het Nederlanderschap door optie was niet afhankelijk van een beslissing van een bestuursorgaan. De vreemdeling die bij een in de RWN aangewezen bestuursorgaan mondeling of schriftelijk verklaarde dat hij Nederlander wilde worden én die op dat moment voldeed aan alle voorwaarden voor verkrijging van het Nederlanderschap, verkreeg daarmee onmiddellijk de Nederlandse nationaliteit. Indien achteraf bleek dat hij op het moment van het uitbrengen van de optieverklaring toch niet voldeed aan alle voorwaarden, werd aan de betreffende optieverklaring het rechtsgevolg onthouden en werd de vreemdeling geacht de Nederlandse nationaliteit nooit te hebben verkregen. Daarbij maakte het geen verschil of de vreemdeling al geruime tijd was aangemerkt als Nederlander door een fout van het bestuursorgaan dan wel door het verstrekken van onjuiste gegevens door de vreemdeling zélf. Eventuele gewekte verwachtingen hadden niet tot gevolg dat het Nederlanderschap alsnog werd verkregen. Dit kon leiden tot minder gewenste situaties zoals het na geruime tijd nog moeten intrekken van een Nederlands paspoort en het wijzigen van de bevolkingsadministratie.

Huidige regeling

Sinds de inwerkingtreding van de RRWN op 1 april 2003 is de verkrijging van de Nederlandse nationaliteit door optie is niet langer een eenzijdige, vormvrije rechtshandeling. De optant moet immers in beginsel in persoon bij de Gouverneur verschijnen en de optieverklaring kan alleen nog maar schriftelijk worden uitgebracht. Voor het uitbrengen en voor de behandeling van een optieverklaring zijn optiegelden verschuldigd (zie artikel 13, eerste lid, RWN). Het Nederlanderschap wordt eerst verkregen nadat het daartoe bevoegde bestuursorgaan de verkrijging van de Nederlandse nationaliteit schriftelijk heeft bevestigd. Met ingang van 1 augustus 2008 treedt in Aruba het besluit tot bevestiging pas in werking nadat het als regel op een naturalisatieceremonie is uitgereikt. De uitreiking kan pas plaatsvinden nadat de verklaring van verbondenheid is afgelegd, tenzij voor de optant een uitzondering op deze voorwaarde geldt. Zie voor de naturalisatieceremonie artikel 60a BvvN en de toelichting in de Handleiding bij artikel 6, derde lid RWN en artikel 7 RWN (zie ook 2.12 – naturalisatieceremonie).

Minderjarige niet-Nederlandse kinderen delen voortaan onder bepaalde voorwaarden in de verkrijging van het Nederlanderschap door hun ouders. Zie de toelichting bij artikel 6, achtste lid, RWN. Dit wijkt sterk af van de situatie vóór 1 april 2003. Toen deelden minderjarige kinderen nooit in de optie van hun ouders.

Alleen een ouder die de wettelijke vertegenwoordiger is, kan ingevolge artikel 2, derde lid, RWN voor een kind een optieverklaring afleggen. Een ouder die niet de wettelijke vertegenwoordiger is, kan wél in zijn optieverklaring aangeven dat een kind moet delen in de verkrijging van het Nederlanderschap. Dit is immers niet een verklaring of verzoek van de minderjarige als bedoeld in artikel 2, derde lid, RWN. Het kind kan dan delen in de verkrijging van het Nederlanderschap door de ouder. Kinderen van twaalf jaar en ouder voor wie een optieverklaring wordt uitgebracht of voor wie wordt verzocht om medeverkrijging van de Nederlandse nationaliteit, alsmede hun wettelijke vertegenwoordiger en de andere ouder als bedoeld in artikel 2, vierde lid, RWN, worden op hun verzoek in de gelegenheid gesteld hun zienswijze naar voren te brengen (zie artikel 2, vierde lid, RWN).

In bepaalde gevallen wordt de naam van de optant en van zijn minderjarige kinderen in overleg met de optant vastgesteld in overeenstemming met het Arubaans namenrecht (zie de toelichting bij artikel 6, zesde lid, RWN). Ook deze situatie wijkt af van de oude situatie. Een bepaling over de vaststelling van namen bij verkrijging van het Nederlanderschap door optie ontbrak toen geheel. Bij verkrijging van de Nederlandse nationaliteit door optie is naamswijziging in principe niet mogelijk (zie de toelichting bij artikel 6, zesde lid, RWN).

Het bestuursorgaan – in Aruba is dat de Gouverneur – moet binnen dertien weken na inontvangstneming van de optieverklaring schriftelijk besluiten tot bevestiging of tot weigering van de bevestiging. Deze termijn kan eenmaal met maximaal dertien weken worden verlengd (zie artikel 6, vijfde lid, RWN). Op de besluiten van de Gouverneur is de Landsverordening administratieve rechtspraak van toepassing. Tegen het besluit van het bestuursorgaan kan een bezwaarschrift worden ingediend.

Als hoofdregel geldt dat bevestiging van de optie wordt geweigerd als er op grond van het gedrag van de optant ernstige vermoedens bestaan dat hij een gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden of de veiligheid van het Koninkrijk. Zie hieronder de toelichting bij artikel 6, vierde lid, RWN. Hierop wordt een uitzondering gemaakt voor de optie op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder d, RWN, indien de optant de leeftijd van zestien jaar nog niet heeft bereikt. Daarnaast wordt een uitzondering gemaakt als het op grond van een volkenrechtelijke verplichting niet is toegestaan om de bevestiging om die reden te weigeren. Voor twee van de in artikel 6 RWN genoemde categorieën van optiegerechtigden is dit het geval. Zie de toelichting bij artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b en c, RWN.

De datum op de schriftelijke bevestiging door de Gouverneur bepaalt het tijdstip waarop het Nederlanderschap uiteindelijk (na het meestal op een ná die datum gelegen naturalisatieceremonie afleggen van de verklaring van verbondenheid en de uitreiking van het besluit) wordt verkregen. De verkrijging van de Nederlandse nationaliteit door bevestiging van optie heeft geen terugwerkende kracht (zie artikel 2, eerste lid, RWN).

Indien achteraf blijkt dat de optieverklaring ten onrechte is bevestigd, is weliswaar het Nederlanderschap verkregen, maar kan de Nederlandse nationaliteit worden ingetrokken door onze Minister. Dit kan echter alleen als de verkrijging van de Nederlandse nationaliteit berust op een door de optant gegeven valse verklaring of bedrog dan wel op het verzwijgen van een voor de verkrijging relevant feit. Met andere woorden, fouten aan de zijde van de overheid zullen de optant niet worden tegengeworpen (zie ook de toelichting bij artikel 14, eerste lid, RWN). Indien de Gouverneur (of diens ambtenaren) in de uitoefening van zijn ambt kennis krijgt van dergelijke valse verklaringen of bedrog, dan wel de verzwijging van enig relevant feit dat heeft geleid tot de verkrijging of verlening van het Nederlanderschap, dient dit onverwijld te worden gemeld aan Onze Minister, onder medezending van afschriften van de op de zaak betrekking hebbende stukken (artikel 65 BVVN).

De optant die niet voldoet aan alle voorwaarden, wordt geadviseerd geen optieverklaring af te leggen. Voor de uiteindelijke beoordeling of aan de voorwaarden wordt voldaan, is het moment van de bevestiging van de optie bepalend.

In tegenstelling tot bij naturalisatie worden bij optie geen eisen gesteld ten aanzien van de inburgering. De bevestiging van de optie kan dus niet worden geweigerd, omdat de optant het Papiaments niet beheerst. Optanten die een optieverzoek ex artikel 6, eerste lid, aanhef en onder e, RWN indienen, moeten in beginsel afstand doen van hun oorspronkelijke nationaliteit (zie artikel 6a RWN). De afstandsverplichting geldt niet voor de overige optiecategorieën. Dit sluit overigens niet uit dat de nationaliteitswetgeving van het land waarvan de optant de nationaliteit bezit, kan bepalen dat deze nationaliteit verloren gaat als gevolg van de verkrijging van de Nederlandse nationaliteit. Zie de toelichting in de Handleiding bij artikel 6a RWN.

B

Toelichting ad artikel 6, eerste lid, aanhef en onder d HRWN-A komt te luiden:

6-1-d. Ad artikel 6, eerste lid, aanhef en onder d

Na het afleggen van een daartoe strekkende schriftelijke verklaring verkrijgt door een bevestiging als bedoeld in het tweede lid het Nederlanderschap: de minderjarige vreemdeling die krachtens Nederlandse rechterlijke beslissing of bij zijn geboorte van rechtswege onder het gezamenlijk gezag is komen te staan van een niet-Nederlandse vader of moeder en een ander die Nederlander is, indien hij na het instellen van dat gezag gedurende een onafgebroken periode van tenminste drie jaren verzorging en opvoeding heeft genoten van deze Nederlander, en hij zijn hoofdverblijf niet heeft in het land waarvan hij onderdaan is. Op de minderjarige die ten tijde van het afleggen van de verklaring de leeftijd van zestien jaar nog niet heeft bereikt, is het vierde lid van dit artikel niet van toepassing.

C

Paragraaf 2.2.4.4/6-3 Toelichting ad artikel 6, derde lid HRWN-A wordt toegevoegd en komt te luiden:

Paragraaf 2.2.4.4 Bereidheidsverklaring afstand

Ten aanzien van de afstandsverplichting informeert de Gouverneur – voor zover mogelijk – de optant die een optieverzoek ex artikel 6, eerste lid, aanhef en onder e, RWN heeft ingediend of hij al dan niet behoort tot een uitzonderingscategorie dan wel redelijkerwijs niet van hem kan worden verlangd dat hij afstand doet van zijn oorspronkelijke nationaliteit. Indien geen van de uitzonderingen van toepassing is, dient de optant een verklaring te ondertekenen dat hij bereid is het mogelijke te zullen doen om bij of na de verkrijging van het Nederlanderschap zijn oorspronkelijke nationaliteit(en) te verliezen (artikel 6, zesde lid, BVVN). De bereidheidsverklaring is opgenomen als model 1.14-1a en model 1.14-1b. Deze laatste verklaring moet alleen ondertekend worden door onderdanen van Egypte, Zuid-Afrika of Oostenrijk.

Indien de optant stelt dat afstand redelijkerwijs niet van hem kan worden verlangd, maar aan hem geen beroep toekomt op de in het tweede lid genoemde uitzonderingen, dan vraagt de Gouverneur aan de Minister om advies over de vraag of afstand redelijkerwijs kan worden verlangd. Zie hiervoor de toelichting in de Handleiding bij artikel 6a, vierde lid, RWN.

D

Paragraaf 2.6/6-3 ad artikel 6, derde lid HRWN-A komt te luiden:

Paragraaf 2.6 Administratieve verwerking van de bevestiging

De Gouverneur zendt de volgende stukken in kopie (conform origineel) aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), unit Nationaliteit en Naturalisatie in Rijswijk:

  • de optieverklaring;

  • de bereidverklaring afleggen verklaring van verbondenheid;

  • de afgelegde verklaring omtrent verblijfsstatus en/of gedrag;

  • de gegevens betreffende de toelating (kopie verblijfsdocument, verblijfstitels uit de bevolkingsadministratie en, in voorkomende gevallen, een bericht omtrent toelating);

  • de bereidheidsverklaring met betrekking tot het doen van afstand (indien van toepassing);

  • de bevestiging met daarop aangetekend de datum van uitreiking op de ceremonie, of de verklaring van verbondenheid is afgelegd en hoe (mondeling of schriftelijk);

  • het volledig ingevulde uitwisselingsformulier als bedoeld in de Overeenkomst van Parijs van 10 september 1964 (indien van toepassing); en

  • het volledig ingevulde uitwisselingsformulier als bedoeld in het Memorandum of Understanding van 26 augustus 2008 (bij een persoon met de Surinaamse nationaliteit).

Voornoemde stukken zijn nodig in verband met de opname van deze documenten in het nationaliteitenregister (artikel 12, eerste lid, BVVN) en om de afstandsprocedure van de optant (indien van toepassing) te controleren.

Het algemene uitwisselingsformulier ingevolge de Overeenkomst van Parijs

Het uitwisselingsformulier als bedoeld in de Overeenkomst van Parijs van 10 september 1964, betreffende het uitwisselen van gegevens met betrekking tot verkrijging van nationaliteit moet volledig worden ingevuld bij de verkrijging van het Nederlanderschap door een persoon met de nationaliteit van: België, Duitsland, Frankrijk, Griekenland, Italië, Luxemburg, Noorwegen, Oostenrijk, Portugal en Turkije (Model 1.35).

Het uitwisselingsformulier met Suriname

De Gouverneur voegt bij de stukken van een persoon van Surinaamse nationaliteit een ingevuld formulier gebaseerd op het Memorandum of Understanding inzake wederzijdse uitwisseling van informatie betreffende de verkrijging en het verlies van de nationaliteit tussen Nederland en Suriname, ondertekend op 26 augustus 2008 (Stcrt. 17 februari 2009, nr. 32) toe (model 1.35a). De Gouverneur maakt één uitwisselingsformulier op per meerderjarige, die door optie het Nederlanderschap verkregen heeft en die voorheen de Surinaamse nationaliteit bezat. Minderjarige kinderen die hebben gedeeld in de verkrijging van het Nederlanderschap van de ouder door optie en die voorheen de Surinaamse nationaliteit bezaten, staan vermeld op het uitwisselingsformulier van de ouder. Bij zelfstandige verkrijging van het Nederlanderschap door optie van een minderjarige van Surinaamse nationaliteit wordt eveneens een uitwisselingsformulier opgemaakt.

Mee te sturen bij afstandsplichtige optanten

Bij een optie op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder e, RWN moet een bereidheidsverklaring ingevuld worden. Deze verklaring moet naar de IND worden gestuurd, zodat de optant kan worden geïnformeerd over zijn afstandsplicht en worden gecontroleerd dat de optant daadwerkelijk afstand doet van zijn oorspronkelijke nationaliteit.

De Gouverneur bevordert dat de verkrijging van het Nederlanderschap, eventueel vastgestelde namen en het eventuele verlies van de oorspronkelijke nationaliteit in de bevolkingsadministratie worden verwerkt.

Tevens zendt de Gouverneur een afschrift van de optieverklaring en van de bevestiging van de verkrijging van het Nederlanderschap, alsmede eventueel vastgestelde namen en het eventuele verlies van de oorspronkelijke nationaliteit naar de DIMAS ter verwerking in de NAVAS.

Indien naamsvaststelling heeft plaatsgevonden, wordt zowel het OM als de betreffende ambtenaar van de burgerlijke stand op de hoogte gesteld. Dit geldt ook voor naamsvaststellingen die gevolgen hebben voor de namen van de kinderen van de optant, van welke kinderen in Aruba bij de ambtenaar van de burgerlijke stand geboorteakten zijn opgemaakt.

E

Paragraaf 2.6.1/6-3 ad artikel 6, derde lid HRWN-A wordt toegevoegd en komt te luiden:

Paragraaf 2.6.1 Administratieve handeling na de afstandsprocedure (zie artikel 30c BVVN)

Als de optant aan de IND een bewijsstuk heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij afstand heeft gedaan van de andere nationaliteit(en), dan zendt de IND een kopie (conform origineel) hiervan aan de autoriteit die de optieverklaring heeft bevestigd. De autoriteit moet vervolgens het verlies van de oorspronkelijke nationaliteit verwerken in de bevolkingsadministratie.

Als de optant aan de autoriteit die de optieverklaring heeft bevestigd een bewijsstuk overlegt waaruit blijkt dat hij afstand heeft gedaan van de andere nationaliteit(en), dan zendt de autoriteit een kopie (conform origineel) hiervan aan de IND. Vervolgens controleert de IND of de optant het juiste document heeft overgelegd en of het document aan alle eisen voldoet.

Mocht de optant inmiddels zijn verhuisd buiten Aruba, dan zendt de IND dan wel de autoriteit die de afstandsverklaring heeft ontvangen (dit zal meestal de autoriteit zijn die de optieverklaring heeft bevestigd) een kopie (conform origineel) van de afstandsverklaring aan de autoriteit van de plaats waar de optant op dat moment is ingeschreven in de bevolkingsadministratie, waarna vervolgens door die laatstgenoemde autoriteit het verlies van de andere nationaliteit(en) in de bevolkingsadministratie wordt verwerkt.

F

Paragraaf 2.12.5/6-3 ad artikel 6, derde lid HRWN-A komt te luiden:

Paragraaf 2.12.5 Procedurele aspecten na uitreiking

Terugmelding

Met het oog op het correct bijhouden van het nationaliteitenregister (artikel 24, eerste lid BvvN) zal bij iedere optiebevestiging van op of na 1 augustus 2008 moeten zijn vermeld op welke datum deze optiebevestiging is uitgereikt of anderszins is bekendgemaakt. Immers, het Nederlanderschap zal pas op die datum van uitreiking of bekendmaking zijn ingegaan met terugwerkende kracht tot de datum van de optiebevestiging. Terugmelding vindt in dit geval plaats door middel van het toesturen aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van een (gewaarmerkte) kopie van de optiebevestiging, voorzien van een uitreikingsdatum en een dienststempel.

Ingevolge artikel 60a, twaalfde lid, BVVN deelt de Gouverneur de Minister mee ‘of en op welke wijze de verklaring van verbondenheid is afgelegd.’ Ten behoeve van deze mededeling gebruikt de Gouverneur de kopie van de optiebevestiging die hij op grond van hetzelfde twaalfde lid, BVVN inzendt naar de IND ter opneming in het register als bedoeld in artikel 22 RWN. De wijze waarop de aantekening betreffende de verklaring van verbondenheid op de kopie van de optiebevestiging wordt genoteerd, is vormvrij en alleen van toepassing op optieverklaringen afgelegd op of ná 1 maart 2009.

Nadat betrokkene op de naturalisatieceremonie is verschenen, worden de gegevens ten aanzien van de verkrijging van het Nederlanderschap door de Gouverneur ook aan de bevolkingsadministratie verstrekt.

Archiveren schriftelijke verklaring

Indien de verklaring van verbondenheid schriftelijk is afgelegd, wordt deze verklaring gearchiveerd in het optiedossier bij de Gouverneur. De verklaring hoeft dus niet naar de IND te worden gestuurd.

Afstandsprocedure na uitreiking optiebevestiging

Indien de optant verplicht is om na de totstandkoming van de optie het mogelijke te zullen doen om zijn andere nationaliteit(en) te verliezen, stuurt de Gouverneur na uitreiking van de optiebevestiging het optiedossier naar de Minister van Justitie (IND) om de afstandsprocedure uit te voeren.

De IND zal de optant vervolgens schriftelijk meedelen dat hij binnen een termijn van drie maanden een verzoek moet doen tot afstand van die andere nationaliteit(en).

Heeft de optant het verzoek tot afstand dan wel een verklaring van afstand bij de autoriteiten van het land van herkomst ingediend of aangeboden, maar daarover is nog geen beslissing genomen, dan verzoekt de IND na zes maanden aan de optant om de IND te informeren over de stand van zaken met betrekking tot het doen van afstand.

Verlenen de autoriteiten van het land van herkomst geen of onvoldoende medewerking aan het verzoek of de verklaring van afstand, dan beslist de IND over de gevolgen daarvan voor de afstandsverplichting.

G

Na de toelichting op artikel 6, negende lid, HRWN-A wordt artikel 6a toegevoegd en komt te luiden:

Artikel 6a

  • 1. De in artikel 6, tweede lid, bedoelde bevestiging wordt geweigerd indien de vreemdeling als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder e, een andere nationaliteit bezit en niet het mogelijke heeft gedaan om die nationaliteit te verliezen dan wel niet bereid is het mogelijke te zullen doen om, na de totstandkoming van de bevestiging, die nationaliteit te verliezen, tenzij dit redelijkerwijs niet kan worden verlangd.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op

    • a. de vreemdeling die onderdaan is van een Staat die Partij is bij het op 2 februari 1993 te Straatsburg tot stand gekomen Tweede Protocol tot wijziging van het Verdrag betreffende de beperking van gevallen van meervoudige nationaliteit en betreffende militaire verplichtingen in geval van meervoudige nationaliteit (Trb. 1994, 265);

    • b. de vreemdeling die in Nederland, Aruba, Curaçao of Sint Maarten is geboren en daar ten tijde van de verklaring tot verkrijging van het Nederlanderschap zijn hoofdverblijf heeft;

    • c. de vreemdeling die gehuwd is met een Nederlander;

    • d. de vreemdeling die in Nederland, Aruba, Curaçao of Sint Maarten erkend is als vluchteling.

  • 3. De autoriteit bedoeld in artikel 6, derde lid, beoordeelt of de vreemdeling heeft voldaan aan het vereiste, genoemd in het eerste lid, of dat de vreemdeling een beroep toekomt op een van de uitzonderingen, genoemd in het tweede lid. Indien dit het geval is en ook aan de overige vereisten is voldaan, bevestigt zij schriftelijk de verkrijging van het Nederlanderschap.

  • 4. De autoriteit vraagt advies aan Onze Minister indien de vreemdeling stelt dat afstand van zijn andere nationaliteit redelijkerwijs niet kan worden verlangd. De autoriteit deelt de vreemdeling mee dat Onze Minister om advies is verzocht en binnen welke termijn op de optie zal worden besloten.

  • 5. De autoriteit besluit na ontvangst van het advies van Onze Minister schriftelijk op de verkrijging van het Nederlanderschap.

  • 6. De beslistermijn als bedoeld in artikel 6, vierde lid, wordt met vier weken verlengd, indien de autoriteit Onze Minister verzoekt om advies, bedoeld in het vierde lid.

Verwijzingen

RWN: artikelen 1; 2; 8; 9; 12; 13; 14.1; 21; 22; 23; 26 en 28

RRWN: artikelen IB; II.2 en V.1

BVVN: artikelen 3 t/m 12, 24, 30a t/m 30d, 32, 57 t/m 69 en 73

Awb: artikelen 4:5; 4:7; 4:15 en hoofdstukken 6 t/m 8

BW: artikelen 1:5; 1:253aa; 1:253sa en 1:253t

WCN: artikelen 4.2 en 5.b.b

WRvS: artikelen 37 en 39

Verdragen: artikel 1 Overeenkomst van Rome inzake de wettiging door huwelijk;

artikelen 1 en 12 Verdrag van New York ter beperking der staatloosheid;

artikelen 6.1a en 6.2b Europees Verdrag inzake nationaliteit.

Overgangsrecht

De afstandsverplichting geldt alleen voor optanten die op of na 1 oktober 2010 het optieverzoek hebben ingediend.

H

Toelichting ad artikel 6a, eerste lid, HRWN-A wordt toegevoegd en komt te luiden:

6a-1 Toelichting ad artikel 6a, eerste lid

De in artikel 6, tweede lid, bedoelde bevestiging wordt geweigerd indien de vreemdeling als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder e, een andere nationaliteit bezit en niet het mogelijke heeft gedaan om die nationaliteit te verliezen dan wel niet bereid is het mogelijke te zullen doen om, na de totstandkoming van de bevestiging, die nationaliteit te verliezen, tenzij dit redelijkerwijs niet kan worden verlangd.

Een vreemdeling die een artikel 6, eerste lid, onder e, RWN optieverzoek indient (vanaf het vierde levensjaar toelating en hoofdverblijf in een land van het Koninkrijk), moet in beginsel afstand doen van zijn oorspronkelijke nationaliteit. Dit is alleen anders indien het doen van afstand redelijkerwijs niet van hem verlangd kan worden. Daarnaast zijn er categorieën optanten waarop het vereiste van afstand van de oorspronkelijke nationaliteit niet van toepassing is (artikel 6a, tweede lid, RWN).

Gronden om geen afstand van de oorspronkelijke nationaliteit te vragen of te hoeven doen.

Een optant die in beginsel afstandsplichtig is, hoeft indien één van de onderstaande situaties zich voordoet toch geen afstand te doen van zijn oorspronkelijke nationaliteit:

  • 1. de optant die door verkrijging van het Nederlanderschap zijn oorspronkelijke nationaliteit automatisch verliest;

  • 2. de optant die onderdaan is van een staat die niet toestaat dat afstand van die nationaliteit wordt gedaan;

  • 3. de optant die volgens de wetgeving van het land waarvan hij de nationaliteit bezit eerst afstand van die nationaliteit kán doen nadat hij Nederlander is geworden. Na de verkrijging van het Nederlanderschap dient de optant wél afstand te doen van zijn oorspronkelijke nationaliteit;

  • 4. de optant die voor het doen van afstand van zijn oorspronkelijke nationaliteit een zodanig hoog bedrag moet betalen dat hij een substantieel financieel nadeel zal lijden;

  • 5. de optant die door het doen van afstand vermogensrechtelijke rechten zal verliezen, waardoor hij een substantieel financieel nadeel zal lijden;

  • 6. de optant die eerst afstand van zijn oorspronkelijke nationaliteit kan doen, nadat hij in het land waarvan hij de nationaliteit bezit zijn militaire dienstplicht heeft verricht of deze heeft afgekocht;

  • 7. de optant van wie niet kan worden verlangd dat hij contact opneemt met de autoriteiten van de staat waarvan hij de nationaliteit bezit;

  • 8. de optant die bijzondere en objectief waardeerbare redenen heeft om geen afstand te doen van zijn oorspronkelijke nationaliteit;

  • 9. de optant die onderdaan is van een staat welke niet door Nederland wordt erkend;

  • 10 de optant die onderdaan is van een staat die partij is bij het zogenaamde Tweede Protocol;

  • 11. de optant die is geboren in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba en daar zijn hoofdverblijf heeft ten tijde van de optieverklaring;

  • 12. de optant die is gehuwd met een Nederlander;

  • 13. de optant die in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba is erkend als vluchteling.

Voor de toelichtingen wordt verwezen naar artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, RWN, paragraaf 3. Zie tevens artikel 6 Regeling verkrijging en verlies Nederlanderschap.

Een optant die in de bevolkingsadministratie is ingeschreven als staatloze en dus wordt aangemerkt als staatloze in de zin van de RWN (zie de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder f, RWN), kan logischerwijs geen afstand doen. Hij wordt immers door geen enkele staat als onderdaan beschouwd. Dit geldt niet voor een optant die in de bevolkingsadministratie is opgenomen als zijnde van onbekende nationaliteit, omdat zijn nationaliteit niet kan worden vastgesteld (zie de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder f, RWN). Hij zal in de meeste gevallen immers wél in het bezit zijn van een nationaliteit. Eerst indien deze optant in de bevolkingsadministratie wordt opgenomen als zijnde staatloos, kan worden aangenomen dat hij geen afstand van een nationaliteit kan doen.

I

Toelichting ad artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, HRWN-A wordt toegevoegd en komt te luiden:

6a-2-a Toelichting ad artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a

Het eerste lid is niet van toepassing op de optant die onderdaan is van een Staat die Partij is bij het op 2 februari 1993 te Straatsburg tot stand gekomen Tweede Protocol tot wijziging van het Verdrag betreffende de beperking van gevallen van meervoudige nationaliteit en betreffende militaire verplichtingen in geval van meervoudige nationaliteit (Trb. 1994, 265).

Het doen van afstand wordt in dit geval niet verlangd. Immers bij de verkrijging van het Nederlanderschap verliest de optant automatisch zijn nationaliteit op grond van het Verdrag van Straatsburg van 1963, tenzij de eigen wetgeving het behoud toestaat (en dat kan alleen in de gevallen die genoemd zijn in het tweede protocol). De vreemdeling hoeft daarom geen bereidheidsverklaring te ondertekenen.

Momenteel zijn naast Nederland geen andere landen aangesloten bij het Tweede Protocol. Dit betekent dat momenteel geen vreemdeling onder de bepaling valt.

Voor de toelichting wordt verwezen naar het algemeen deel bij artikel 9, derde lid, RWN.

J

Toelichting ad artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder b, RWN wordt toegevoegd en komt te luiden:

6a-2-b Toelichting ad artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder b

Het eerste lid is niet van toepassing op de optant die in Nederland, Aruba, Curaçao of Sint Maarten is geboren en daar ten tijde van de verklaring tot verkrijging van het Nederlanderschap zijn hoofdverblijf heeft.

De afstandsverplichting geldt niet voor de optant die is geboren in Nederland, Aruba, Curaçao of Sint Maarten en daar ten tijde van het optieverzoek zijn hoofdverblijf heeft. De optant hoeft dan ook geen bereidheidsverklaring te ondertekenen.

K

Toelichting ad artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder c, RWN wordt toegevoegd en komt te luiden:

6a-2-c Toelichting ad artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder c

Het eerste lid is niet van toepassing op de optant die gehuwd is met een Nederlander.

Alleen bij nationaliteiten van Staten waarbij in de ’Landenlijst bij naturalisatie’ een B (geen automatisch verlies, maar het doen van afstand is mogelijk) staat, moet worden beoordeeld of desbetreffende optant afstandsplichtig is.

Voor een optant die gehuwd is met een Nederlander (van het andere of van hetzelfde geslacht) geldt geen afstandsverplichting. Ook de optant die in Nederland een geregistreerd partnerschap met een Nederlander is aangegaan of buiten Nederland een geregistreerd partnerschap is aangegaan als bedoeld in artikel 1, tweede lid, RWN, kan een beroep doen op deze uitzondering. De optant hoeft geen bereidheidsverklaring te ondertekenen. In het geval dat het huwelijk – anders dan door overlijden – tussen het afleggen van de optieverklaring en de optiebevestiging door echtscheiding is ontbonden, zal de optant alsnog afstand moeten doen van zijn oorspronkelijke nationaliteit. Hetzelfde geldt voor de beëindiging met wederzijds goedvinden of door ontbinding van het geregistreerd partnerschap. Immers, het moment van de optiebevestiging is doorslaggevend voor de beoordeling of de optant aan de voorwaarden voldoet. Voor de optant die met een ongehuwde Nederlander een duurzame relatie heeft, geldt de afstandseis onverkort.

Personen die afstand moeten doen en die na de optiebevestiging huwen met een Nederlander of een geregistreerd partnerschap (zie artikel 1, tweede lid, RWN) met een Nederlander aangaan, kunnen niet met succes een beroep doen op deze uitzondering. Huwen ze vóór de optiebevestiging (maar na het afleggen van de optieverklaring), dan kan alsnog met succes een beroep op deze uitzondering worden voldaan.

Op gelijktijdige optieverklaringen van twee met elkaar gehuwde personen of twee geregistreerde partners, dient zoveel mogelijk tegelijkertijd worden beslist. Het is niet de bedoeling dat een van de (huwelijks)partners eerder Nederlander wordt, zodat de ander geen afstand meer hoeft te doen op grond van het feit dat hij of zij de (huwelijks)partner is van een Nederlander.

Geen afstandsplicht bestaat voor de echtgeno(o)t(e)/geregistreerd partner met een B-nationaliteit (zie landenlijst) die samen met zijn/haar echtgeno(o)t(e)/geregistreerd partner met een B-nationaliteit een optieverzoek indient, waarbij één van hen op grond van artikel 6a, tweede lid, onder a, b of d RWN dan wel artikel 6, eerste lid, onderdeel d, e, f, g of h Regeling verkrijging en verlies Nederlanderschap (RVVN) niet afstandsplichtig is.

L

Toelichting ad artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder d, RWN wordt toegevoegd en komt te luiden:

6a-2-d Toelichting ad artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder d

Het eerste lid is niet van toepassing op de optant die in Nederland, Aruba, Curaçao of Sint Maarten erkend is als vluchteling.

De optant die met succes een beroep wil doen op deze uitzonderingsgrond zal bij het optieverzoek dienen aan te tonen dat hij in het bezit is van een Nederlandse verblijfsvergunning IV (verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd) of een Nederlands verblijfsdocument III (verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd).1

De reden voor deze uitzondering op de afstandsplicht is dat het onverantwoord is voor een erkende vluchteling contact op te nemen met de autoriteiten van het land van herkomst. Om dezelfde reden is deze categorie optanten vrijgesteld van het legalisatie-vereiste, indien optant bezwaar maakt tegen dat vereiste. De optant hoeft geen bereidheidsverklaring te ondertekenen.

M

Toelichting ad artikel 6a, derde lid, RWN wordt toegevoegd en komt te luiden:

6a-3 Toelichting ad artikel 6a, derde lid

De autoriteit bedoeld in artikel 6, derde lid, beoordeelt of de vreemdeling heeft voldaan aan het vereiste, genoemd in het eerste lid, of dat de vreemdeling een beroep toekomt op een van de uitzonderingen, genoemd in het tweede lid. Indien dit het geval is en ook aan de overige vereisten is voldaan, bevestigt zij schriftelijk de verkrijging van het Nederlanderschap.

De optiebevestiging van een optieverklaring geschiedt door de bevoegde autoriteit.

De autoriteit beoordeelt of de optant, die gebruik maakt van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder e, RWN en die tevens een andere nationaliteit of nationaliteiten bezit, al het mogelijke heeft gedaan om die nationaliteit(en) te verliezen, bereid is hiertoe het mogelijke te zullen doen, of dat aan hem een beroep toekomt op de in het eerste of tweede lid genoemde uitzonderingen. Indien dit het geval is en ook aan de overige vereisten voor optie is voldaan, bevestigt de autoriteit het Nederlanderschap.

N

Toelichting ad artikel 6a, vierde lid, RWN wordt toegevoegd en komt te luiden:

6a-4 Toelichting ad artikel 6a, vierde lid

De autoriteit vraagt advies aan Onze Minister indien de vreemdeling stelt dat afstand van zijn andere nationaliteit redelijkerwijs niet kan worden verlangd. De autoriteit deelt de vreemdeling mee dat Onze Minister om advies is verzocht en binnen welke termijn op de optie zal worden besloten.

Indien de optant stelt dat afstand redelijkerwijs niet van hem kan worden verlangd, maar aan hem geen beroep toekomt op de in het tweede lid genoemde uitzonderingen, vraagt de autoriteit aan de Minister om advies over de vraag of afstand redelijkerwijs kan worden verlangd. Deze verplichte adviesaanvraag heeft praktische redenen: een eenduidige toepassing van het beleid en het feit dat de IND veel ervaring heeft met het beoordelen van deze uitzonderingen. Voor het vragen van advies moet gebruik worden gemaakt van model 1.50.

Let op! Het is zinvol om de beslistermijn op grond van artikel 6, vijfde lid, RWN dan meteen te verlengen met 13 weken. De autoriteit deelt de optant vervolgens schriftelijk mee dat aan de Minister van Justitie om advies is verzocht en binnen welke termijn op de optie zal worden beslist. De Minister van Justitie (de IND) zal binnen vier weken na ontvangst van het advies de autoriteit hieromtrent adviseren.

Het advies wordt gemotiveerd. Als de optant het niet eens is met het advies staat daartegen geen bezwaar en beroep open. De optant kan wèl bezwaar en beroep aantekenen tegen het besluit van de tot optie bevoegde autoriteit.

O

Toelichting ad artikel 6a, vijfde lid, RWN wordt toegevoegd en komt te luiden:

6a-5 Toelichting ad artikel 6a, vijfde lid

De autoriteit besluit na ontvangst van het advies van Onze Minister schriftelijk op de verkrijging van het Nederlanderschap.

De autoriteit besluit na de ontvangst van het advies van de Minister schriftelijk op de verkrijging van het Nederlanderschap. Indien de autoriteit afwijkt van het advies van de Minister, dient zij dit wel te motiveren in het besluit tot bevestiging dan wel tot afwijzing van de bevestiging. Indien de autoriteit het advies van de Minister aan haar besluit ten grondslag legt, kan zij ter motivering van dit besluit volstaan met een verwijzing naar het advies. Het advies moet dan wel worden meegezonden aan de optant.

P

Toelichting ad artikel 6a, zesde lid, RWN wordt toegevoegd en komt te luiden:

6a-6 Toelichting ad artikel 6a, zesde lid

De beslistermijn als bedoeld in artikel 6, vijfde lid, wordt met vier weken verlengd, indien de autoriteit Onze Minister verzoekt om advies, bedoeld in het vierde lid.

Indien de autoriteit de Minister om advies vraagt, dan wordt de termijn waarbinnen op de optie dient te worden beslist (de termijn van 13 weken of, indien de termijn is verlengd, 26 weken), met vier weken verlengd (dus 13 weken + 4 weken of 26 weken + 4 weken). Dit wordt schriftelijk door de autoriteit aan de optant meegedeeld, zodra het advies aan de Minister is gevraagd.

Q

Artikel 15 HRWN-A komt te luiden:

Artikel 15

  • 1. Het Nederlanderschap gaat voor een meerderjarige verloren:

    • a. door het vrijwillig verkrijgen van een andere nationaliteit;

    • b. door het afleggen van een verklaring van afstand;

    • c. indien hij tevens een vreemde nationaliteit bezit en tijdens zijn meerderjarigheid gedurende een ononderbroken periode van tien jaar in het bezit van beide nationaliteiten zijn hoofdverblijf heeft buiten Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten en buiten de gebieden waarop het Verdrag betreffende de Europese Unie van toepassing is, anders dan in een dienstverband met Nederland, Aruba, Curaçao of Sint Maarten dan wel met een internationaal orgaan waarin het Koninkrijk is vertegenwoordigd, of als echtgenoot van of als ongehuwde in een duurzame relatie samenlevend met een persoon in een zodanig dienstverband;

    • d. door intrekking door Onze Minister van het besluit waarbij het Nederlanderschap is verleend, welke kan plaatsvinden, indien de betrokkene heeft nagelaten na de totstandkoming van zijn naturalisatie al het mogelijke te doen om zijn oorspronkelijke nationaliteit te verliezen;

    • e. indien hij zich vrijwillig in vreemde krijgsdienst begeeft van een staat die betrokken is bij gevechtshandelingen tegen het Koninkrijk dan wel tegen een bondgenootschap waarvan het Koninkrijk lid is;

    • f. door intrekking door onze Minister van het besluit waarbij de verkrijging van het Nederlanderschap is bevestigd, welke kan plaatsvinden, indien de vreemdeling als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder e, heeft nagelaten na de verkrijging van het Nederlanderschap het mogelijke te doen om zijn oorspronkelijke nationaliteit te verliezen.

  • 2. Het eerste lid, aanhef en onder a, is niet van toepassing op de verkrijger

    • a. die in het land van die andere nationaliteit is geboren en daar ten tijde van de verkrijging zijn hoofdverblijf heeft;

    • b. die voor het bereiken van de meerderjarige leeftijd gedurende een onafgebroken periode van tenminste vijf jaren in het land van die andere nationaliteit zijn hoofdverblijf heeft gehad; of

    • c. die gehuwd is met een persoon die die andere nationaliteit bezit.

  • 3. De periode bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt geacht niet te zijn onderbroken indien de betrokkene gedurende een periode korter dan één jaar zijn hoofdverblijf in Nederland, Aruba, Curaçao of Sint Maarten heeft, dan wel in de gebieden waarop het Verdrag betreffende de Europese Unie van toepassing is.

  • 4. De periode, bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt gestuit door de verstrekking van een verklaring omtrent het bezit van het Nederlanderschap dan wel van een reisdocument in de zin van de Paspoortwet. Vanaf de dag der verstrekking begint een nieuwe periode van tien jaren te lopen.

Verwijzingen

RWN: artikelen 1.1b; 1.2; 2.2 en 14.4

RRWN: artikelen IV en V

BVVN: artikelen 3; 61 t/m 70 en 72

Overgangsrecht

Zie voor het overgangsrecht de toelichting bij de afzonderlijke artikelleden.

R

Na de toelichting ad artikel 15, eerste lid, aanhef en onder e, RWN wordt toelichting ad artikel 15, eerste lid, aanhef en onder f, RWN toegevoegd en komt te luiden:

15-1-f Toelichting ad artikel 15, eerste lid, aanhef en onder f

Het Nederlanderschap gaat voor een meerderjarige verloren door intrekking door onze Minister van het besluit waarbij de verkrijging van het Nederlanderschap is bevestigd, welke kan plaatsvinden, indien de vreemdeling als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder e, heeft nagelaten na de verkrijging van het Nederlanderschap het mogelijke te doen om zijn oorspronkelijke nationaliteit te verliezen.

Dit artikellid is niet van toepassing op optieverklaringen die zijn ingediend vóór 1 oktober 2010.

Van de optant die een optieverzoek indient op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder e, RWN wordt verlangd dat hij het mogelijke doet om zijn oorspronkelijke nationaliteit te verliezen dan wel zich bereid verklaart om na de verkrijging van het Nederlanderschap het mogelijk te zullen doen om die nationaliteit te verliezen (artikel 6a, eerste lid, RWN). Dit is alleen anders als de optant valt onder een van de uitzonderingscategorieën (zie de toelichting bij artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a t/m d RWN) (artikel 30b BVVN).

Indien de optant, ondanks zijn eerdere verklaring bereid te zijn tot het doen van afstand van zijn oorspronkelijke nationaliteit, na de verkrijging van het Nederlanderschap heeft nagelaten al het mogelijke te doen om zijn oorspronkelijke nationaliteit te verliezen, kan de Minister van Justitie overgaan tot intrekking van het besluit waarbij het Nederlanderschap is verkregen (artikel 30d BVVN).

Het Nederlanderschap gaat verloren op de datum van het intrekkingsbesluit. De intrekking heeft geen terugwerkende kracht.

Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de toelichting in de Handleiding bij artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, RWN (artikel 70, eerste lid, BVVN).

S

Het volgende model wordt toegevoegd in de Handleiding en komt te luiden als aangegeven in bijlage 1: model 1.14-1a (bereidheidsverklaring afstand optie).

T

Het volgende model wordt toegevoegd in de Handleiding en komt te luiden als aangegeven in bijlage 2: model 1.14-1b (geen behoud bij optie).

U

Het volgende model wordt toegevoegd in de Handleiding en komt te luiden als aangegeven in bijlage 3: model 1.50 (model advies afstand optie).

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking één dag na publicatie in de Staatscourant en heeft terugwerkende kracht tot 1 oktober 2010.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant en de Landscourant van Aruba worden geplaatst.

Den Haag, 2 februari 2011

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

namens deze:

de wnd. Directeur-generaal Vreemdelingenzaken,

L. Mulder.

TOELICHTING

ALGEMEEN

De wijzigingen in dit WBN-A hebben betrekking op het onderdeel invoering afstandsplicht bij optie van de Rijkswet van 17 juni 2010, houdende wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap, met betrekking tot meervoudige nationaliteit en andere nationaliteitsrechtelijke kwesties (Stb. 2010, 242).

Voorts is in dit WBN-A rekening gehouden met de wijzigingen die de staatkundige hervormingen per 10 oktober 2010 met zich meebrengen.

ARTIKELSGEWIJS

A, G, N, O, P

Personen die vanaf hun vierde levensjaar toelating en hoofdverblijf in Nederland, Aruba, Curaçao of Sint Maarten hebben en die willen opteren op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder e, RWN, moeten vanaf 1 oktober 2010 na de optiebevestiging afstand doen van de oorspronkelijke nationaliteit. De afstandverplichting geldt niet voor de overige optiecategorieën.

Indien wordt gesteld dat afstand redelijkerwijs niet kan worden verlangd, maar de optant voldoet niet aan een uitzonderingscategorie, dan vraagt de autoriteit die de optie in ontvangst neemt aan de Minister van Justitie om advies over de vraag of afstand redelijkerwijs kan worden verlangd. Hiervoor moet gebruik worden gemaakt van het nieuwe model 1.50. Voor een advies is gekozen om te bevorderen dat de verschillende bevoegde autoriteiten een eenduidig beleid hanteren inzake de uitzonderingen op de afstandsverplichting. De Minister heeft bovendien reeds ervaring met de afstandsverplichting bij naturalisatie en op basis daarvan beleid ontwikkeld.

Het advies is een advies in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het is dus geen besluit in de zin van de Awb waartegen bezwaar en beroep openstaat. De optant kan natuurlijk wel bezwaar en beroep aantekenen tegen het besluit van de tot optie bevoegde autoriteit. Voorts is het advies van de Minister niet bindend. Indien de autoriteit afwijkt van het advies, dan moet de autoriteit dit wel motiveren in het besluit tot bevestiging dan wel tot afwijzing van de bevestiging. Indien de autoriteit het advies van de Minister aan haar besluit ten grondslag legt, dan kan ter motivering van het besluit worden volstaan met een verwijzing naar het advies van de Minister. Het advies moet wel worden meegezonden aan de optant.

Als de autoriteit aan de Minister om advies vraagt, dan wordt de beslistermijn waarbinnen op de optie moet worden beslist (de termijn van 13 weken of, indien de termijn is verlengd, 26 weken), met vier weken verlengd (dus 13 weken + 4 weken of 26 weken + 4 weken). Dit wordt schriftelijk aan de optant meegedeeld.

In artikel 6a, zesde lid 6, wordt nu verwezen naar de beslistermijn als bedoeld in artikel 6, vierde lid. Hier wordt echter het vijfde lid bedoeld. In het wetsvoorstel is dit onjuist geredigeerd.

B

Waar ‘derde lid van dit artikel’ staat, moet staan ‘vierde lid van dit artikel’. In de vorige wetswijziging is dit onjuist geredigeerd. Bij deze wetswijziging is deze fout hersteld.

C

Aangezien voor een optiecategorie vanaf 1 oktober 2010 ook de afstandsverplichting gaat gelden, betekent dit dat deze optanten vanaf 1 oktober 2010 in beginsel een bereidheidsverklaring met betrekking tot het doen van afstand moeten invullen en ondertekenen. De bereidheidsverklaring wordt in de Handleiding opgenomen als model 1.14-1a en model 1.14-1b.

D

Op dit moment stuurt de Gouverneur na de optiebevestiging reeds documenten naar de IND met het oog op de opname van deze documenten in het nationaliteitenregister. Aan de te overleggen stukken wordt – indien van toepassing – de bereidheidsverklaring met betrekking tot het doen van afstand toegevoegd. De IND controleert de afstandsverplichting van de optant.

E

Als de optant de IND een bewijsstuk heeft overgelegd waaruit blijkt dat voldaan is aan de afstandsverplichting, dan zendt de IND een gewaarmerkte kopie hiervan aan de autoriteit die de optieverklaring heeft bevestigd.

Als de optant aan de autoriteit die de optieverklaring heeft bevestigd een bewijsstuk overlegt waaruit blijkt dat voldaan is aan de afstandsverplichting, dan stuurt deze autoriteit een gewaarmerkte kopie hiervan aan de IND. Vervolgens controleert de IND of de optant het juiste document heeft overgelegd en of het document aan alle eisen voldoet.

Als de optant in de tussentijd is verhuisd, dan stuurt de IND of de autoriteit die de afstandsverklaring heeft ontvangen (meestal de autoriteit die de optieverklaring heeft bevestigd) een gewaarmerkt kopie van de afstandverklaring aan de autoriteit van de plaats waar de optant op dat moment woonachtig is. Deze autoriteit moet het verlies van de andere nationaliteit in de basisadministratie verwerken.

F

De IND controleert of de optant daadwerkelijk afstand doet van de oorspronkelijke nationaliteit. Als blijkt dat de optant niet al het mogelijke heeft gedaan om afstand te doen, of de autoriteiten in het land van herkomst verlenen geen of onvoldoende medewerking, dan beslist de IND over de gevolgen hiervan.

H, I, J, K, L

In deze onderdelen wordt beschreven wanneer het doen van afstand van een optant niet wordt verlangd (uitzonderingscategorieën met betrekking tot het doen van afstand volgens artikel 6a, eerste en tweede lid). Deze uitzonderingscategorieën zijn dezelfde als die gelden bij naturalisatie.

M

De autoriteit beoordeelt of de optant moet voldoen aan de afstandsverplichting, dan wel in aanmerking komt voor een uitzonderingscategorie. Als dit het geval is en de optant voldoet ook aan de overige vereisten voor optie, dan bevestigt de autoriteit pas het Nederlanderschap, waarna vervolgens het besluit wordt bekendgemaakt op een ceremonie.

Q, R

Door de invoering van artikel 6a, wordt de afstandsplicht ook verplicht voor de optanten genoemd in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder e, RWN. Indien de optant na de optiebevestiging heeft nagelaten al het mogelijke te doen om zijn oorspronkelijke nationaliteit te verliezen, kan het Nederlanderschap door de Minister van Justitie worden ingetrokken, net zoals dit onder de huidige RWN kan worden ingetrokken bij het niet voldoen aan de afstandsverplichting na naturalisatie.

S, T, U

Naar aanleiding van de invoering van de afstandsverplichting bij artikel 6, eerste lid, aanhef en onder e, RWN en de adviesprocedure (artikel 6a, vierde lid, RWN), zijn nieuwe modelformulieren gemaakt.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

namens deze:

de wnd. Directeur-generaal Vreemdelingenzaken,

L. Mulder.


XNoot
1

Hoewel erkenning als vluchteling in Aruba, Curaçao en Sint Maarten vooralsnog niet mogelijk is, houdt de wetstekst daar wel rekening mee.

Naar boven