De Minister van Infrastructuur en Milieu,
Gelet op Resolutie A.1023(26) van de Algemene Vergadering van de Internationale Maritieme Organisatie van 2 december 2009
inzake de Code voor de bouw en uitrusting van verplaatsbare offshore booreenheden 2009 (MODU-Code 2009), richtlijn nr. 92/29/EEG
van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 31 maart 1992 betreffende minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid
ter bevordering van een betere medische hulpverlening aan boord van schepen (PbEG 1992, L 113), artikel 5, eerste lid, van
de Schepenwet, de artikelen 12, eerste lid, 22, eerste lid, 32, 46, 48, eerste lid, en 65 van het Schepenbesluit 2004, de
artikelen 218, dertiende lid, onderdeel 8, 221, tweeënveertigste lid, onderdeel 20, 223, elfde lid, onderdeel 9, 231, eerste
lid, van het Vissersvaartuigenbesluit, alsmede de artikelen 6.5, 6.11, 7.17, achtste lid, onderdeel 20, 7.20, vijfde lid,
onderdeel 8, en 7.23, tweede lid, onderdeel 9, van het Vissersvaartuigenbesluit 2002;
Besluit:
ARTIKEL I
De Regeling veiligheid zeeschepen wordt als volgt gewijzigd:
A
In de alfabetische opsomming van begripsbepalingen van artikel 1, eerste lid, worden de volgende begripsbepalingen ingevoegd,
luidende:
-
– IMDG-Code: de bij resolutie MSC.122(75) van de Maritieme Veiligheidscommissie van de IMO aangenomen Internationale Maritieme Code inzake
gevaarlijke stoffen (International Maritime Dangerous Goods Code);
-
– MODU-Code 2009: de bij resolutie A.1023(26) van de Algemene Vergadering van de IMO aangenomen Code voor de bouw en uitrusting van verplaatsbare
offshore booreenheden 2009 (Mobile Offshore Drilling Units Code, 2009);.
B
Artikel 5, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef wordt ‘als bedoeld in de MODU-Code 1979 en 1989’ vervangen door: als bedoeld in de MODU-Code 1979, de MODU-Code
1989 en de MODU-Code 2009.
2. In onderdeel b wordt na ‘gebouwd op of na 1 mei 1991’ ingevoegd: maar voor 1 januari 2012.
3. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
C
In artikel 10 wordt ‘richtlijn 98/18/EG’ vervangen door: richtlijn 2009/45/EG.
D
In artikel 11 wordt de zinsnede ‘de MODU-Code 1979 of 1989’ vervangen door: de MODU-Code 1979, de MODU-Code 1989 of de MODU-Code
2009.
E
In de opschriften van de artikelen 18, 20 en 39 wordt ‘MODU-Code, DSC-Code, SPS-Code en SPS-Code 2008’ vervangen door: MODU-Codes,
DSC-Code en SPS-Codes.
F
In artikel 19, tweede lid, wordt na ‘tweede lid’ een komma ingevoegd.
G
In de artikelen 20, eerste lid, 39, onderdeel a, en 48 wordt na ‘de MODU-Code 1989’ telkens ingevoegd: , de MODU-Code 2009.
H
Artikel 24, derde lid, komt te luiden:
-
3. Indien een vrachtschip met een lengte van 24 meter of meer of een passagiersschip op of na 1 juli 2009 maar voor 1 juli 2011
is uitgerust met een wachtalarminstallatie op de brug, voldoet deze aan de eisen van resolutie MSC.128(75) van de Maritieme
Veiligheidscommissie van de IMO, inhoudende uitvoeringsnormen betreffende de wachtalarminstallatie op de brug (Performance
standards for a bridge navigational watch alarm system (BNWAS)).
I
Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het eerste lid wordt een zin toegevoegd, luidende: De eigenaar van een schip draagt voor eigen rekening zorg voor de
levering en de vernieuwing van de medische uitrusting.
2. In het tweede lid wordt ‘hoofdstuk VIIvanheSOLAS-verdrag’ vervangen door: hoofdstuk VII van het SOLAS-verdrag.
J
Artikel 37b wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a worden de subonderdelen 1˚ tot en met 5˚ vernummerd tot 2˚ tot en met 6˚ en wordt een subonderdeel ingevoegd,
luidende:
2. Aan onderdeel b wordt een subonderdeel toegevoegd, luidende:
K
Na artikel 41 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 41a. Vrijstellingen betreffende de veiligheid van navigatie
Wachtalarminstallaties op de brug, die voor 1 juli 2009 zijn geplaatst, zijn vrijgesteld van de eisen van resolutie MSC.128(75)
van de Maritieme Veiligheidscommissie van de IMO, inhoudende uitvoeringsnormen betreffende de wachtalarminstallatie op de
brug (Performance standards for a bridge navigational watch alarm system (BNWAS)) of daaraan gelijkwaardige uitvoeringsnormen.
L
Het opschrift van bijlage 4 komt te luiden: Bijlage 4. Zeegebieden van de klassen A tot en met D, als bedoeld in artikel 4,
tweede lid, van richtlijn nr. 2009/45/EG (bijlage behorend bij artikel 19, tweede lid, van de Regeling veiligheid zeeschepen).
M
Bijlage 5 wordt als volgt gewijzigd:
1. In kolom R van tabel 1 wordt bij 1.4.03 Oxytocine amp U/1 ml (voor im en iv inj) ‘–’ vervangen door: 3.
2. In kolom R van tabel 2 wordt bij II.5.05.a Injectiespuiten steriel 2 ml disposable en bij II.5.05.d Injectienaalden steriel
im 40x0,8 mm, passend op II.5.05.a/.b ‘–’ telkens vervangen door: 5.
ARTIKEL II
De Regeling medische uitrusting aan boord van Nederlandse vissersvaartuigen wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 3, eerste lid, wordt een zin toegevoegd, luidende: De eigenaar van een schip draagt voor eigen rekening zorg voor
de levering en de vernieuwing van de medische uitrusting.
B
De bijlage wordt als volgt gewijzigd:
1. In kolom R van tabel 1 wordt bij 1.4.03 Oxytocine amp U/1 ml (voor im en iv inj) ‘–’ vervangen door: 3.
2. In kolom R van tabel 2 wordt bij II.5.05.a Injectiespuiten steriel 2 ml disposable en bij II.5.05.d Injectienaalden steriel
im 40x0,8 mm, passend op II.5.05.a/.b ‘–’ telkens vervangen door: 5
ARTIKEL III
De Regeling tot wijziging van de regeling veiligheid zeeschepen in verband met de Code voor de veiligheid van schepen met
bijzondere doeleinden 2008 (Stcrt. 2009, 9868).wordt ingetrokken.
Artikel IV
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2012.
TOELICHTING
Algemeen
De onderhavige regeling wijzigt zowel de Regeling veiligheid zeeschepen (hierna: Rvz) als de Regeling medische uitrusting
aan boord van Nederlandse vissersvaartuigen. De wijzigingen die met deze regeling tot stand worden gebracht zijn van verschillende
aard. Beide regelingen worden gewijzigd om nader uitvoering te geven aan twee bepalingen uit richtlijn 92/29/EEG.1 De Rvz wordt tevens gewijzigd om de bij resolutie A.1023(26) door de Algemene Vergadering van de Internationale Maritieme
Organisatie (hierna: IMO) op 2 december 2009 aangenomen Code voor de bouw en uitrusting van verplaatsbare offshore booreenheden
2009 (Mobile Offshore Drilling Units Code, 2009 of MODU-Code 2009) te implementeren. Deze wijzigingen en de overige wijzigingen van uiteenlopende aard zullen in het artikelsgewijze deel nader
worden toegelicht.
Artikelsgewijs
Artikel I, onderdelen A, B, D, E en G
De MODU-Code 2009 heeft betrekking op de bouw en uitrusting van verplaatsbare offshore booreenheden. Verplaatsbare offshore
booreenheden worden gebruikt ten behoeve van onderzoek naar en voor de exploitatie van rijkdommen onder de zeebodem, zoals
vloeibare of gasvormige koolwaterstoffen, zwavel of zout. Momenteel varen er geen offshore boorinstallatie onder Nederlandse
vlag.
In 1979 en 1989 werden door de Algemene Vergadering van de IMO al de MODU-Code 1979 en de MODU-Code 1989 aangenomen. De MODU-Code
2009 betreft een actualisatie van de twee eerdergenoemde Codes. In de nieuwe Code zijn namelijk, en onder andere, de voor
verplaatsbare offshore booreenheden relevante wijzigingen van het SOLAS-verdrag2 en het Uitwateringsverdrag3, die sinds het aannemen van de twee oudere Codes in werking zijn getreden, verwerkt. Het betreft bijvoorbeeld voorschriften
ten aanzien van de mogelijkheid voor alternatieve ontwerpen en inrichting van de machine-installatie, brandveiligheid, reddingsmiddelen
en uitrusting. Voorts is er sprake van het opnemen van voorschriften die verband houden met het specifieke werkterrein, zoals
hefsystemen voor zelfrichtende boorinstallaties, de detectie en het bijbehorende alarmeringssysteem in geval van het vrijkomen
van het giftige zwavelwaterstof. Ook de voorschriften betreffende de aan boord aanwezige helikopter faciliteiten zijn aangepast
aan de desbetreffende eisen die tot stand zijn gekomen in het kader van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO).
De Algemene Vergadering van de IMO heeft besloten de MODU-Code 2009 net als zijn twee voorgangers een niet verbindend karakter
te geven. Aan de partijen bij het SOLAS-verdrag is vervolgens verzocht om de Code op te nemen in hun nationale rechtsorde
en om voorts te beslissen of de Code verplicht wordt gesteld. Aan dit verzoek geeft Nederland gehoor door de MODU-Code 2009
een verplicht karakter te geven omdat een dusdanig groot belang wordt gehecht aan de specifieke ontwerpcriteria, constructievoorschriften
en veiligheidsmaatregelen voor offshore booreenheden, die als doel hebben veiligheidsrisico's voor het personeel aan boord
en de risico's voor het milieu zoveel mogelijk te beperken. Door de voorschriften van de MODU-Code 2009 verplicht te stellen
wordt geregeld dat verplaatsbare booreenheden aan de recentst ontwikkelde veiligheidsnormen, die overigens in overeenstemming
zijn met de huidige veiligheidsvoorschriften uit het SOLAS-verdrag, moeten voldoen waarmee de arbeidsveiligheid van het daarop
tewerkgestelde personeel zo goed mogelijk is gediend.
Dit betekent dat booreenheden die gebouwd zijn op of na 1 januari 2012 aan de eisen van de MODU-Code 2009 moeten voldoen en
in het bezit moeten zijn van het bijbehorende veiligheidscertificaat voor verplaatsbare booreenheden. Voor booreenheden die
gebruikt worden voor het maken van internationale reizen is naast het bijzondere certificaat behorend bij de MODU-Code 2009
ook het internationale veiligheidscertificaat benodigd. Voor schepen die gebruikt worden voor nationale reizen geldt dat het
certificaat behorend bij de MODU-Code 2009 op grond van artikel 5, tweede lid, van de Rvz in de plaats treedt van het nationaal
veiligheidscertificaat.
De omzetting van de MODU-Code 2009 vindt plaats door middel van wijziging van enkele artikelen van de Rvz (de artikelen 1,
5, 11, 18, 20, 39 en 48) in combinatie met een dynamische verwijzing naar de Code. Door middel van een afzonderlijke mededeling
in de Staatscourant in combinatie met ter inzage legging van de tekst van resolutie A.1023(26) bij het Ministerie van Infrastructuur
en Milieu, zal de tekst van de MODU-Code 2009 worden bekendgemaakt.
Artikel I, onderdelen C, F en L
Een aantal omissies van wetstechnische en taalkundige aard wordt hersteld door middel van deze onderdelen.
Artikel I, onderdelen I en M, en artikel II
Artikel 25 en bijlage 5 bij de Rvz en artikel 3 en de bijlage bij de Regeling medische uitrusting aan boord van Nederlandse
vissersvaartuigen worden gewijzigd voor de volledige implementatie van de artikelen 2, lid 2, onder a, in relatie tot 1, onder
d, van Bijlage II, en 4, lid 1, onder a, van richtlijn 92/29/EEG. Daarbij kan worden opgemerkt dat de laatstgenoemde regeling
van toepassing is op vissersvaartuigen met een lengte van minder dan 24 meter terwijl de Rvz geldt voor zowel zeeschepen als
voor vissersvaartuigen met een lengte van 24 meter of meer.
Allereerst wordt in de eerdergenoemde bijlagen het geneesmiddel Oxytocine opgenomen in de kolom voor reddingsboten, reddingsvlotten
en hulpverleningsboten. Dit bloedstelpende middel was reeds in de overige kolommen, die betrekking hebben op vrachtschepen,
passagiersschepen, zeilschepen en vissersvaartuigen, opgenomen. De toevoeging van drie doses Oxytocine aan kolom R houdt verband
metde artikelen 2, lid 2, onder a, in relatie tot 1, onder d, van Bijlage II, van richtlijn 92/29/EEG waarin is bepaald dat
onder andere aan boord van reddingsboten, reddingsvlotten en hulpverleningsboten een ‘bloedstelpend middel dat de tonus van
de baarmoeder verhoogt (indien er vrouwen aan boord zijn)’ aanwezig moet zijn. Naast dit geneesmiddel moet aan boord van reddingsboten,
reddingsvlotten en hulpverleningsboten ook een aantal injectiespuiten en injectienaalden aanwezig zijn om bijvoorbeeld de
geneesmiddelen Oxytocine en Fytomenadion toe te kunnen dienen.
Daarnaast wordt in verband met artikel 4, lid, 1, onder a, van richtlijn 92/29/EEG in beide regelingen uitdrukkelijk bepaald
dat de levering en de vernieuwing van de medische uitrusting geschiedt onder de verantwoordelijkheid van de scheepseigenaar
en dat deze ook de kosten hiervoor draagt.
Artikel I, onderdeel J
Vrachtschepen van minder dan 500 GT met een lengte van 24 meter of meer worden van drie extra eisen van de hoofdstukken II-1
en II-2 van het SOLAS-verdrag vrijgesteld. Het betreft eisen die op grond van het verdrag niet van toepassing zouden zijn
op deze categorie schepen. Het toepassingsbereik van deze voorschriften is namelijk beperkt tot vrachtschepen van 500 GT of
meer. Echter, via artikel 41, eerste en tweede lid, van het Schepenbesluit 2004 golden deze voorschriften ook voor vrachtschepen
van minder dan 500 GT.
De eerste vrijstelling betreft de in voorschrift II-1/3-2 opgenomen verplichting ten aanzien van een beschermende coating
van de aangewezen zeewaterballasttanks. Gezien de bouw en constructie van deze relatief kleine schepen, met ballasttanks die
navenant krap bemeten en derhalve moeilijk toegankelijk zijn, is het coaten van deze tanks volgens de in het eerdergenoemde
voorschrift vermelde prestatienorm (zie daarvoor resolutie MSC.215(82) Performance standard for protective coatings for dedicated seawater ballast tanks in all types of ships and double-side skin
spaces of bulk carriers) nauwelijks uitvoerbaar of slechts uitvoerbaar tegen kosten die onevenredig hoog zijn.
De tweede vrijstelling heeft betrekking op de in voorschrift II-2/13.3.4 en 13.4.3 opgenomen verplichting ten aanzien van
de ademhalingsapparatuur voor noodontsnapping (EEBD). In de praktijk is gebleken dat voor vrachtschepen van minder dan 500
GT met een lengte van 24 meter of meer de voorschriften met betrekking tot de EEBD nauwelijks of geen toegevoegde waarde hebben.
Bij deze schepen kunnen de bewuste ruimtes in geval van nood namelijk snel en alvorens de eerdergenoemde voorzieningen zijn
aangebracht en geactiveerd, worden verlaten. Om deze reden wordt mede vrijstelling verleend van de eisen uit de voorschriften
II-2/13.3.4 en 13.4.3 van het SOLAS-verdrag.
Artikel I, onderdelen H en K
De bepaling ten aanzien van de eisen aan een wachtalarminstallatie op de brug wordt gewijzigd om het toepassingsbereik te
verduidelijken. Deze bepaling geldt ten eerste namelijk niet voor vrachtschepen met een lengte van minder dan 24 meter. Ten
tweede is de bepaling slechts van toepassing als de wachtalarminstallatie op of na 1 juli 2009 maar voor 1 juli 2011 op de
brug is geplaatst. Beide veranderingen volgen uit de inwerkingtreding per 1 juli 2011 van resolutie MSC.282(86) waarmee voorschrift
V/19.2.2 van het SOLAS-verdrag is gewijzigd.
Door middel van eerdergenoemde resolutie zijn aan voorschrift V/19.2.2 van het SOLAS-verdrag namelijk twee subparagrafen toegevoegd
die enerzijds bepalen wanneer verschillende soorten schepen moeten voldoen aan de verplichting met betrekking tot de wachtalarminstallatie
op de brug (bridge navigational watch alarm system; BNWAS), anderzijds wordt de mogelijkheid geboden om schepen uit te zonderen van de verplichting volledig te voldoen aan de door
de IMO aangenomen uitvoeringsnormen voor wachtalarminstallaties als deze voor 1 juli 2011 zijn geplaatst. Voor de volledigheid
wordt opgemerkt dat de functionele eisen waaraan een wachtalarminstallatie op de brug moet voldoen, volgen uit voorschrift
V/18.2 van het SOLAS-verdrag. Hierin is namelijk bepaald dat onder andere de uitrustingsonderdelen van voorschrift V/19 moeten
voldoen aan de relevante uitvoeringsnormen die door de IMO zijn opgesteld of aan uitvoeringsnormen die daaraan gelijkwaardig
zijn.
Via de dynamische verwijzingen in de artikelen 40, eerste en derde lid, en 41, vijfde lid, van het Schepenbesluit 2004 naar
hoofdstuk V van het SOLAS-verdrag is paragraaf 4 van resolutie MSC.282(86) met ingang van 1 juli 2011 omgezet voor schepen
die in het bezit zijn van een internationaal of een nationaal veiligheidscertificaat.
Op grond van voorschrift V/19.2.2.4 van het SOLAS-verdrag wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid om schepen uit te zonderen
van de uitvoeringsnormen die door de IMO zijn vastgesteld (resolutie MSC.128(75)) of daaraan gelijkwaardige uitvoeringsnormen.
Vanwege de reeds bestaande verplichting uit het oude artikel 24, derde lid, van de Rvz, dat in werking is getreden op 1 juli
2009, wordt onderscheid gemaakt tussen schepen die voor 1 juli 2009 zijn uitgerust met een wachtalarminstallatie en schepen
die tussen 1 juli 2009 maar voor 1 juli 2011 zijn uitgerust.
Voor laatstgenoemde categorie schepen geldt het gewijzigde artikel 24, derde lid, en daarmee de verplichting te voldoen aan
de uitvoeringsnormen van resolutie MSC.128(75); voor eerstgenoemde categorie schepen geldt een volledige vrijstelling. Voor
deze schepen zou het moeten voldoen aan de voorschriften van MSC.128(75) of daaraan gelijkwaardige uitvoeringsnormen, betekenen
dat zij hun bestaande apparatuur moeten vervangen, wat als te bezwarend wordt beschouwd. Vanwege deze reden wordt dan ook
van de vrijstellingsmogelijkheid van MSC.282(86) gebruik gemaakt.
Artikel III
Deze wijzigingsregeling is, met uitzondering van artikel II, materieel uitgewerkt en kan daardoor worden ingetrokken. Voor
de bepaling van artikel II wordt een voorziening getroffen door resolutie MSC.266(84), de resolutie waarmee de Code voor de
bijzondere doeleinden, 2008 is aangenomen, op te nemen in een bekendmaking van resoluties die in het kader van de IMO zijn
aangenomen. Deze bekendmaking zal aan het eind van 2011 in de Staatscourant worden geplaatst.
Administratieve lasten en vaste verandermomenten
Aan deze wijzigingsregeling zijn geen dan wel nauwelijks administratieve lasten voor burgers of het bedrijfsleven verbonden.
Zoals hierboven is opgemerkt, varen momenteel geen offshore booreenheden onder Nederlandse vlag. Het valt echter niet uit
te sluiten dat dit in de toekomst wel zal gebeuren, maar grote aantallen worden niet verwacht. Het gemiddelde bedrag aan administratieve
lasten dat jaarlijks gemoeid is met het hebben van een certificaat behorend bij de MODU-Code 2009, is berekend op € 2.069.
De overige wijzigingen in deze regeling houden geen verband met informatieverplichtingen voor burgers of het bedrijfsleven
en leiden daardoor niet tot een verandering van de administratieve lasten.
Voor de inwerkingtreding van deze regeling wordt gebruik gemaakt van een uitzonderingsgrond van de vaste verandermomenten
voor wet- en regelgeving. Dit houdt verband met het feit dat met deze regeling in hoofdzaak internationale en Europese voorschriften
worden omgezet en daarom aansluiting wordt gezocht bij de inwerkingtreding van die voorschriften op internationaal dan wel
Europees niveau.
Notificatie
Deze wijzigingsregeling is op 29 augustus 2011 genotificeerd aan de Commissie van de Europese Unie ter voldoening aan artikel
8, eerste lid, van richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende
een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij
(PbEG 1998, L 204), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG 1998, L 217): zie notificatienummer
2011/0449/NL. De notificatie gaf voor de Europese Commissie geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.
Tevens wordt een afschrift van de vastgestelde wijzigingsregeling op grond van artikel 9, tweede lid, van richtlijn nr. 92/29/EEG
aan de Europese Commissie gezonden.
De Minister van Infrastructuur en Milieu,
M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus.