Besluit van de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken van 5 december 2011, nr. DJZ/BR-1403/2011, tot vaststelling van beleidsregels en een subsidieplafond voor subsidiëring op grond van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 (Humanitair Ontmijnen en Clustermunitie)

De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken,

Gelet op artikel 6 van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken;1

Gelet op artikel 4.8 van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006;2

Besluit:

Artikel 1

Voor subsidieverlening op grond van artikel 4.8 van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 met het oog op de financiering van activiteiten op het gebied van ontmijnen en het verwijderen van clustermunitie, die strekken tot het bevorderen van vrede en veiligheid na afloop van een gewapend conflict, gelden de als bijlage bij dit besluit gevoegde beleidsregels.

Artikel 2

Voor subsidieverlening in het kader van Humanitair Ontmijnen en Clustermunitie geldt voor de periode 1 januari 2012 tot en met 30 juni 2016 een subsidieplafond van € 45 miljoen.

Artikel 3

  • 1. Aanvragen voor een subsidie in het kader van Humanitair Ontmijnen en Clustermunitie worden ingediend vanaf het moment van inwerkingtreding van dit besluit tot en met 15 maart 2012.

  • 2. Aanvragen worden ingediend aan de hand van het daartoe door de Staatssecretaris vastgestelde aanvraagformulier en voorzien van de op het aanvraagformulier gevraagde bescheiden.3

Artikel 4

De verdeling van het subsidieplafond vindt plaats op grond van een beoordeling overeenkomstig de maatstaven die in de bijlage bij dit besluit zijn neergelegd, met dien verstande dat uit alle aanvragen die voldoen aan de maatstaven de aanvragen die het beste voldoen aan die maatstaven het eerst voor subsidieverlening in aanmerking komen, binnen het raam van een evenwichtige spreiding als bedoeld in artikel 8, derde lid, sub d, van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken.

Artikel 5

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het geplaatst wordt en vervalt met ingang van 1 juli 2016 met dien verstande dat het van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

Dit besluit zal met de bijlage, uitgezonderd de annexen, in de Staatscourant worden geplaatst. De annexen bij de bijlage zullen op internet, http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/subsidies-voor-ontwikkelingssamenwerking-en-europa/subsidies-maatschappelijke-organisaties worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken,

namens deze:

de Directeur-Generaal Internationale Samenwerking,

J.M.G. Brandt.

BIJLAGE

1. Inleiding

Voor u ligt het subsidiebeleidskader voor Humanitair Ontmijnen en Clustermunitie voor de periode 2012–2016. Het beleidskader vormt het richtsnoer voor de beoordeling van de aanvragen voor subsidies onder dit kader. Samen met het verplicht te hanteren aanvraagstramien (zie annex I) vormt het tevens de leidraad voor het opstellen van de subsidieaanvraag voor de periode 2012–2016.

Na afloop van een gewapend conflict leiden landmijnen, ongeëxplodeerde munitie (UXO) zoals clustermunitie en andere explosive remnants of war (ERW) vaak tot langdurige onveiligheid voor burgers. Naast het directe gevaar voor mensen, zorgen de explosieve overblijfselen van conflicten ervoor dat de gebieden waar zij voorkomen gevaarlijk en ontoegankelijk blijven, waardoor humanitaire hulp en sociaaleconomische wederopbouw niet op gang kunnen komen. Wegen, grensgebieden, de omgeving van huizen en scholen blijven onbegaanbaar, waardoor burgers geen toegang hebben tot voedsel, water en andere basisbehoeften. Daarnaast kunnen vluchtelingen en IDPs (internally displaced persons) moeilijk terugkeren.

Nederland heeft zich middels ondertekening en ratificatie van het Verdrag tegen Anti-personeelsmijnen (Verdrag van Ottawa) en de Conventie over Clustermunitie (Verdrag van Oslo) ertoe verplicht om landen die daar zelf niet of minder goed toe in staat zijn, bij te staan bij mine action en het ruimen van clustermunitie: d.w.z. bij de zorg voor slachtoffers, bij ruiming van mijnen, clustermunitie en ERW, evenals bij de vernietiging van voorraden mijnen, clustermunitie (stockpile destruction) en Mine Risk Education.

De IMAS (International Mine Action Standards) definiëren mine action als volgt:

‘Activities which aim to reduce the social, economic and environmental impact of mines and EWR, Mine action is not just about demining, but also about people and societies and how they are affected by landmine contamination. The objective of mine action is to reduce the risk from landmines to a level where people can live safely, in which economic, social and health development can occur free from the constraints imposed by landmine contamination and in which the victim’s needs can be addressed’.1

Mine Action houdt onder andere in:

  • Mine risk education

  • Humanitair ontmijnen

  • Slachtofferhulp (victim assistance)

  • Voorraadvernietiging

In het kader van het Protocol V van de Convention on Certain Conventional Weapons (CCW) en het Verdrag van Oslo, geldt een dergelijke verplichting ook voor wat betreft ongeëxplodeerde munitie alsmede voor achtergelaten munitie (unexploded ordnance (UXO) en abandoned explosive ordnance (AXO).

Teneinde het jaarlijkse aantal slachtoffers van ongevallen met explosieven terug te dringen en de sociaal-economische ontwikkeling in post-conflict gebieden te bevorderen, is het ruimen van landmijnen (AP-mijnen alsmede Mines other than Anti-Personnel Mines, ofwel MOTAPM), en, waar dat aan de orde komt, Explosive Remnants of War (verlaten munitieopslagplaatsen en onontplofte munitie zoals submunitie van clusterwapens) onderdeel van het Nederlandse geïntegreerde beleid op het gebied van wederopbouw na conflict.

Nederland staat voor een coherente en geïntegreerde benadering van wederopbouw, waarbij op basis van de lokale context verschillende beleidsinstrumenten – politiek, ontwikkelingssamenwerking, humanitair, economisch en militair – elkaar aanvullen en versterken. Nederland onderkent de noodzaak om de mine action sector als geheel meer te integreren in mainstream development en wederopbouw.

Nederland is traditioneel een vooraanstaande donor op het gebied van ruiming van onontplofte oorlogsresten. Jaarlijks streeft Nederland er naar ongeveer EUR 15 mln. beschikbaar te stellen voor het detecteren en ruimen van deze wapens. Om deze reden is besloten een meerjarige subsidietender uit te zetten welke van kracht zal zijn in de periode 1 januari 2012 tot en met 30 juni 2016.

De hoogte van het budget dat beschikbaar is voor het verstrekken van subsidies in het kader van Humanitair Ontmijnen en Clustermunitie bedraagt EUR 45 mln. voor de periode 1 januari2012–30 juni 2016. Deze tender wordt opengesteld voor nationale en internationale maatschappelijke organisaties, die zich inzetten ter bevordering van de in dit subsidiekader uitgewerkte prioritaire thema’s. Bedrijven komen niet in aanmerking voor een subsidie in het kader van deze tender.

Om voor subsidieverlening in aanmerking te komen dient het programma waarvoor subsidie wordt gevraagd niet eerder te starten dan 1 juli 2012.

De beschikbare subsidiemiddelen maken deel uit van het Stabiliteitsfonds, dat zich richt op de financiering van activiteiten welke een brug slaan tussen veiligheids- en ontwikkelingsbeleid met als doel op snelle en flexibele wijze ondersteuning te bieden aan programma’s die op het snijvlak van vrede, veiligheid en ontwikkeling liggen. De aandacht gaat daarbij uit naar gebieden met reële veiligheidsdreigingen, veelal instabiele landen die dreigen af te glijden naar een conflictsituatie, en post-conflictgebieden.

In dit subsidiebeleidskader worden in hoofdstuk 2 allereerst de beleidsuitgangspunten geschetst die de basis vormen voor deze tender. De uitgangspunten zijn vertaald in voorwaarden die gelden om voor subsidieverlening in het kader van deze tender in aanmerking te kunnen komen: de drempelcriteria (paragraaf 4.1). De beoordelingscriteria vormen de basis voor de beoordeling van de subsidieaanvragen die aan de drempelcriteria voldoen. Voordat deze criteria uiteen worden gezet in hoofdstuk 4, beschrijft dit Subsidiekader in hoofdstuk 3 hoe de beoordelingsprocedure van subsidieaanvragen zal verlopen.

De beoordeling gebeurt in achtereenvolgende fases, steeds aan de hand van toetsen die de verschillende drempel- en beoordelingscriteria bevatten. De eerste beoordelingsfase bestaat, naast de toets op de drempelcriteria, uit een organisatietoets (O-toets) aan de hand waarvan een oordeel wordt gevormd over de kwaliteit en doelmatigheid van de aanvragende organisatie. De tweede beoordelingsfase bestaat uit de beoordeling van de kwaliteit van het programma door middel van een programmatoets. Deze toetsen komen in hoofdstuk 4 aan bod.

Bij dit Subsidiekader behoort een aantal annexen. Het betreft het aanvraagstramien (Annex I), de Prioritaire landenlijst (partnerlanden en landen in prioritaire regio’s (Annex II), de omschrijving van de ODA criteria van de OESO (Annex III) en de definities ‘Outcomes’ en ‘Outputs’ door DAC/OESO (Annex IV), de DAC-landenlijst van OESO (Annex V) en de IMAS guidelines (Annex VI).

2. Beleidsuitgangspunten van Humanitair Ontmijnen en Clustermunitie

2.1 Doelstelling en Beleidsthema’s van Humanitair Ontmijnen en Clustermunitie

De Focusbrief Ontwikkelingssamenwerking van 18 maart 2011 bevat de beleidsvoornemens van de regering voor Ontwikkelingssamenwerking.2 Op basis van een analyse van snel veranderende omstandigheden in de wereld die vanzelfsprekend ook gevolgen hebben voor ontwikkelingssamenwerking, worden in deze beleidsbrief vier thematische speerpunten voor de bilaterale ontwikkelingssamenwerking benoemd:

  • 1. Water;

  • 2. Voedselzekerheid;

  • 3. Veiligheid en rechtsorde;

  • 4. Seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR).

De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken heeft in bovengenoemde Focusbrief het aantal partnerlanden waar Nederland een ontwikkelingsrelatie mee onderhoudt, verminderd van 33 naar 15, ingedeeld in drie landenprofielen.3 Voor een overzicht van de landen die onder de specifieke profielen vallen, wordt verwezen naar annex II bij deze beleidsregels: Prioritaire landenlijst.

Het bevorderen van veiligheid en rechtsorde, onder meer in fragiele staten en conflictgebieden, is van belang voor het behalen van de Millennium ontwikkelingsdoelen (MDGs), de bescherming van mensenrechten en het bredere veiligheidsbeleid. Ook wordt bijgedragen aan Nederlandse welvaart en economische belangen. In fragiele en conflictsituaties zullen dan ook eerst de voorwaarden, voldoende veiligheid en een functionerende rechtsorde, moeten worden geschapen voor een effectieve bijdrage aan duurzame ontwikkeling. De tender Humanitair Ontmijnen en Clustermunitie valt onder het speerpunt Veiligheid en Rechtsorde, zoals weergegeven in de Focusbrief Ontwikkelingssamenwerking. Het speerpunt kent de volgende pijlers:

  • 1) Veiligheid voor burgers (human security);

  • 2) Een legitieme overheid met voldoende capaciteit;

  • 3) Het creëren van vredesdividend.

De doelstelling van de tender Humanitair Ontmijnen en Clustermunitie is het bevorderen van veiligheid en stabiliteit voor burgers (pijler 1) en het scheppen van voorwaarden voor sociaaleconomische wederopbouw (pijler 3).

Om in aanmerking te kunnen komen voor een subsidie in het kader van Humanitair Ontmijnen en Clustermunitie dient de aanvraag zich te richten op ten minste twee van de volgende drie categorieën van activiteiten:

  • 1) Activiteiten gericht op het stabiliseren van vrede en veiligheid voor burgers door survey en ruimen van mijnen (clearance), ERW, UXO, AXO en clustermunitie.4

  • 2) Vernietigen van voorraden mijnen, UXO, AXO,en ERW (inclusief clustermunitie).

  • 3) Activiteiten gericht op slachtofferhulp (Victim Assistance) en bewustwordingscampagnes op het gebied van ontmijnen (Mine/ERW Risk Education).

Daarnaast dienen de activiteiten bij te dragen aan het bevorderen van veiligheid en stabiliteit van burgers en sociaaleconomische wederopbouw. Ook is van belang dat de activiteiten een bijdrage leveren aan lokale capaciteitsopbouw (duurzaamheid).

Gender

Binnen het speerpunt van Veiligheid en Rechtsorde speelt het versterken van de positie van vrouwen als actor binnen wederopbouw- en vredesprocessen een belangrijke rol. Duurzame vrede en wederopbouw worden namelijk alleen bereikt wanneer de lokale bevolking deze dragen en uitvoeren. Kennis over de onderscheidende perspectieven en rollen van mannen en vrouwen is hierbij onontbeerlijk. Veiligheid is namelijk niet gender-neutraal. Enerzijds zijn vrouwen sneller slachtoffer van (seksueel) geweld. Anderzijds wordt de capaciteit van vrouwen in conflictpreventie, -resolutie en -transformatie nu onvoldoende benut, waarmee efficiency en effectiviteit verloren gaat. Vrouwen zijn namelijk belangrijke ‘early warners’ voor conflicten en zij zijn lokale en nationale vredesactoren. Het betrekken van vrouwen is dan ook ‘smart security’. Leidraad hierbij is VN Veiligheidsraad Resolutie 1325, welke de impact van gewapend conflict op vrouwen adresseert en aandacht besteedt aan de positieve bijdrage die vrouwen kunnen leveren aan vredesonderhandelingen, conflictoplossing en de wederopbouw op lange termijn.

Vandaar dat Nederland zich inzet voor het versterken van de positie van vrouwen als actor in wederopbouw- en vredesprocessen.5

Om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen is dan ook van belang dat de positie van vrouwen als actor bij wederopbouw- en vredesprocessen wordt versterkt.

Geografische prioriteiten. Om voor subsidieverlening in het kader van Humanitair Ontmijnen en Clustermunitie in aanmerking te komen dienen activiteiten te worden uitgevoerd in de partnerlanden uit de focusbrief OS en/of landen in de prioritaire regio’s die staan vermeld in de bij deze beleidsregels behorende Prioritaire landenlijst (Annex II). Vanuit het oogpunt van vrede, veiligheid en ontwikkeling heeft de regering, naast de partnerlanden, gekozen voor drie prioritaire regio’s, te weten de Hoorn van Afrika, het Grote Meren gebied, het Midden Oosten en Noord-Afrika. Prioriteit zal gegeven worden aan activiteiten in de landen waar het ruimen van landmijnen en clustermunitie de hoogste prioriteit heeft voor het consolideren van vrede, veiligheid en wederopbouw.

Ottawa-verdrag en Oslo-verdrag. Nederland streeft er naar dat de activiteiten worden uitgevoerd in landen die de Ottowa- en Oslo-conventie hebben ondertekend en geratificeerd. Ook dient de lokale overheid zich verantwoordelijk te voelen voor mijnenruiming en clustermunitie, wat zich tenminste vertaalt in het bestaan van een coördinatiemechanisme voor mine action, bij voorkeur ook in wetgeving op het gebied van mine action en idealiter in verankering in een nationale strategie voor mine action, ontwikkeling of armoedebestrijding, zoals een Poverty Reduction Strategy Paper (PRSP).

Subsidies worden verstrekt voor een periode van maximaal vier jaar.

2.2 Voor wie zijn de subsidies bestemd

In aanmerking voor subsidie komen zelfstandige internationale en Nederlandse maatschappelijke organisaties, met rechtspersoonlijkheid, zonder winstoogmerk, die zich gespecialiseerd hebben in Mine Action en die op resultaatgerichte wijze gericht zijn op het bevorderen van vrede, veiligheid, stabiliteit en welvaart door ontmijningsactiviteiten (mine action), en het ruimen van clustermunitie.6

Organisaties kunnen zelfstandig een subsidievraag indienen of deel uitmaken van een alliantie van penvoerders en mede-indieners welke aan dezelfde eisen voldoen als zelfstandige aanvragers/penvoerders. De penvoerder dient in een dergelijk geval namens de alliantie een aanvraag voor het programma in. De penvoerder is, indien de aanvraag wordt gehonoreerd, verantwoordelijk en aanspreekbaar voor de uitvoering van het programma van de alliantie en de naleving van de aan de subsidieverlening verbonden verplichtingen. In een alliantie kunnen alleen maatschappelijke organisaties in bovenstaande zin deelnemen.

Organisaties welke betrokken zijn of waren bij de illegale handel in mijnen of wapens, of de productie ervan, zijn uitgesloten van subsidieverlening in het kader van Humanitair Ontmijnen en Clustermunitie. Hetzelfde geldt voor commerciële ontmijningsbedrijven. Dergelijke bedrijven kunnen zich rechtstreeks wenden tot UNMAS. UNMAS maakt in de landen waar zij werkzaam is, gebruik van aanbesteding. Jaarlijks stelt Nederland naast de tender Humanitair Ontmijnen en Clustermunitie, een bedrag beschikbaar voor UNMAS.

3. Beoordelingsprocedure

3.1 Beoordelingscriteria

Organisaties die een subsidie aanvragen in het kader van Humanitair Ontmijnen en Clustermunitie moeten aan bepaalde criteria voldoen om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen. Er zijn drie soorten criteria:

  • 1. Drempelcriteria: criteria waaraan elke aanvraag zonder meer moet voldoen. Indien een aanvraag niet voldoet aan één of meerdere van de drempelcriteria, wordt de aanvraag afgewezen.

  • 2. Criteria met betrekking tot de kwaliteit van de aanvragende organisatie (organisatietoets, O-toets).

  • 3. Criteria met betrekking tot de kwaliteit van het programmavoorstel (programmatoets, P-toets).

Een nadere uitwerking van deze criteria is opgenomen in hoofdstuk 4.

3.2 Beoordeling

De bepalingen van de Algemene Wet Bestuursrecht, het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 zijn onverkort van toepassing op de beoordeling van aanvragen en de uiteindelijke subsidieverstrekking. De aanvragen zullen worden beoordeeld met inachtneming van deze regelgeving en overeenkomstig de maatstaven die in deze beleidsregels zijn neergelegd. Daarnaast zijn de beleidsregels van toepassing zoals vastgesteld in het Standaardkader Ontwikkelingssamenwerking.7 Indien de beleidsregels voor Humanitair Ontmijnen en Clustermunitie afwijken van het Standaardkader Ontwikkelingssamenwerking hebben de beleidsregels voor Humanitair Ontmijnen en Clustermunitie voorrang.

De beoordeling van de aanvragen en de toekenning en verdeling van de beschikbare middelen vindt plaats via een tender: van alle aanvragen die voldoen aan de maatstaven van deze beleidsregels, wordt de kwaliteit beoordeeld volgens dezelfde criteria. De aanvragen die op basis van deze toets de meeste punten scoren, komen als eerste voor subsidie in aanmerking. De Staatssecretaris besluit tot subsidieverlening overeenkomstig deze rangorde, binnen het raam van een evenwichtige spreiding van de beschikbare middelen als bedoeld in artikel 8, derde lid, sub d, van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken.

Besluitvorming over de subsidieaanvragen door de Staatssecretaris vindt plaats uiterlijk op 16 juni 2012.

3.3 Toetsing en verdeling beschikbare middelen

De beoordeling van de aanvragen voor Humanitair Ontmijnen en Clustermunitie zal getrapt plaatsvinden, resulterend in een besluit over toekenning van de middelen die beschikbaar zijn voor Humanitair Ontmijnen en Clustermunitie over de ingediende aanvragen.

De eerste fase bestaat uit een controle op de drempelcriteria en de organisatietoets. Voor de tweede fase worden alleen de voorstellen bekeken die voldoen aan de drempelcriteria en waarvan de organisaties een voldoende score op de O-toets hebben behaald.

3.3.1 Toetsen in fase 1

De drempelcriteria zijn criteria waaraan aanvragen voor Humanitair Ontmijnen en Clustermunitie zonder meer moeten voldoen. Er worden geen punten toegekend; bij het niet voldoen aan één of meerdere criteria volgt een afwijzing en wordt de aanvraag verder buiten behandeling gelaten.

De organisatietoets bevat criteria die een oordeel geven over de kwaliteit en doelmatigheid (track record, planning, monitoring en evaluatie, en financieel en administratief management) van de aanvragende organisatie. Aanvragen van organisaties van wie de kwaliteit en doelmatigheid als onvoldoende wordt beoordeeld, worden afgewezen en niet verder beoordeeld.

3.3.2 Toets in fase 2

In fase 2 wordt de kwaliteit van het programmavoorstel beoordeeld. Indien de kwaliteit van het programma als onvoldoende wordt beoordeeld, komt de aanvraag niet voor subsidie in het kader van Humanitair Ontmijnen en Clustermunitie in aanmerking.

3.3.3 Verdeling beschikbare middelen

De verdeling van de beschikbare middelen vindt plaats aan het einde van fase 2, dus op basis van de uitkomsten van de kwalitatieve beoordeling, aan de hand van bovenvermelde programmatoets, van de aanvragen welke de drempelcriteria en de organisatietoets zijn doorgekomen.

Om voor een subsidie in het kader van Humanitair Ontmijnen en Clustermunitie in aanmerking te kunnen komen zal een toetsing aan de criteria van dit beleidskader met een voldoende resultaat moeten zijn afgesloten.

Als de beschikbare middelen niet toereikend zijn om alle aanvragen die als voldoende zijn beoordeeld volledig te honoreren, zal de verdeling van de middelen over deze aanvragen vervolgens plaatsvinden aan de hand van een rangschikking van de aanvragen naar aanleiding van de uitkomsten van de P-toets. Bij de uiteindelijke verdeling van de middelen zal de mate waarin een aanvraag wordt gehonoreerd gerelateerd zijn aan de mate waarin aan de criteria wordt voldaan. Tevens zal bij de besteding van de beschikbare middelen worden gestreefd naar een evenwichtige geografische dekking en spreiding.

3.4 Aanvraagprocedure

Aanvragen voor een subsidie dienen, met gebruikmaking van het daartoe door de Staatssecretaris vastgestelde en ter beschikking gestelde aanvraagstramien (Annex I bij deze beleidsregels) uiterlijk op donderdag 15 maart 2012, 16.30 uur te zijn ontvangen op het Ministerie van Buitenlandse Zaken, EFV/Tender Mine Action, Bezuidenhoutseweg 67, 2500 EB, Den Haag.8 Aanvragen dienen compleet en zonder voorbehoud te worden ingediend, rechtsgeldig ondertekend, in tweevoud op papier en op Cd-rom. Het is niet mogelijk om een voorlopige aanvraag in te dienen. De aanvraag dient te worden opgesteld in de Nederlandse of Engelse taal.

In het kader van de aanvraagprocedure wordt met nadruk gewezen op artikel 7, derde lid, van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken. Mocht een aanvraag onvolledig worden ingediend, dan kan de minister vragen om een aanvulling. Als datum van ontvangst van de aanvraag zal vervolgens gelden de datum waarop de aanvraag is aangevuld. Indien een aanvraag pas in de laatste twee weken voor het verstrijken van de deadline wordt ingediend, loopt de aanvrager het risico dat de minister geen toepassing zal geven aan zijn bevoegdheid om de indiener om een aanvulling te vragen aangezien een dergelijke aanvulling niet meer mogelijk is zonder de deadline te overschrijden. In dat geval zal de aanvraag derhalve niet meer kunnen worden aangevuld, maar zal deze worden beoordeeld zoals hij primair was ingediend.

Mochten er vragen ontstaan naar aanleiding van dit document of andere zaken dan kunt u deze indienen, waarna de vragen geanonimiseerd beantwoord worden door middel van publicatie via internet.

De eerste deadline voor het indienen van vragen is op 7 januari 2012, 16.30.

De tweede deadline voor het indienen van vragen is 7 februari 2012, 16:30. De antwoorden op de vragen zullen telkens twee weken later gepubliceerd worden op de volgende website: http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/subsidies-voor-ontwikkelingssamenwerking-en-europa/subsidies-maatschappelijke-organisaties. Vragen kunnen ingediend worden per e-mail op het adres: EFV-tender-demining@minbuza.nl.

3.5 Uitvoering en planning van de besluitvorming

De beoordeling van de aanvragen vindt ambtelijk plaats door een beoordelingscommissie bestaande uit minimaal twee medewerkers van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en eventueel een externe consultant. De beoordeling geschiedt aan de hand van de voor subsidieverlening door de Staatssecretaris geldende wet- en regelgeving, het Standaardkader OS en dit subsidiebeleidskader. Uiterlijk 16 juni 2012 neemt de Staatssecretaris een besluit over de aanvragen.

4. Beoordeling van de aanvragen

4.1 De drempelcriteria

Voor de drempelcriteria geldt dat indien een aanvraag niet aan één of meerdere criteria voldoet, deze wordt afgewezen en niet verder in behandeling wordt genomen. Deze criteria worden hieronder vermeld en indien nodig toegelicht.

Criterium D.1 De aanvrager is een maatschappelijke organisatie zonder winstoogmerk en bezit rechtspersoonlijkheid. Dit blijkt uit bijgevoegde statuten van de organisatie.

Criterium D.2 De aanvrager werkt grensoverschrijdend (dat wil zeggen in meer dan één land) en zet zich in voor structurele armoedevermindering in de prioritaire landen9 van dit subsidiebeleidskader (annex II), door samenwerking met maatschappelijke organisaties zonder winstoogmerk in die landen of (lokale en nationale) overheden, met als doel het bevorderen van stabiliteit, consolideren van vrede en veiligheid, wederopbouw en capaciteitsopbouw, door activiteiten op het gebied van mine action en het ruimen van clustermunitie. 10 De doelstellingen van de organisatie zoals vermeld in de statuten of overige relevante documenten (bijvoorbeeld track record, strategisch jaarplan/meerjarenplan), dienen dit van de organisatie duidelijk te maken.

Criterium D. 3

  • a. De aanvrager sluit bij de uitvoering van ontmijningsactiviteiten aan bij de National Mine Action Authority (NMAA) of equivalent, indien deze bestaat in het desbetreffende land. Dit blijkt uit het voorstel.

  • b. Daarnaast voert de organisatie ontmijningsactiviteiten uit in lijn met de internationaal geldende mine action standards (IMAS), inclusief de UN Gender guidelines voor ontmijningsprogramma’s. Dit blijkt uit het voorstel.

Criterium D.4 De aanvrager maakt aannemelijk dat vanaf 1 juli 2012 ten minste 25% van de jaarlijkse inkomsten afkomstig is uit bronnen anders dan BZ-bijdragen. Subsidies in het kader van Humanitair Ontmijnen en Clustermunitie zullen nooit meer bedragen dan 75% van de jaarlijkse inkomsten van de organisatie. De aanvrager onderbouwt de aannemelijkheid hiervan aan de hand van de inkomsten over de periode 2008–2010.

Indien de aanvrager penvoerder is voor een alliantie geldt dit criterium voor de gehele alliantie. Dat wil zeggen dat indien één van de deelnemende organisaties minder dan 25% van de jaarlijkse inkomsten uit andere dan BZ bijdragen verwerft, dit kan worden gecompenseerd door een andere partij uit de alliantie. Gelden die direct of indirect worden verkregen ten laste van de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (bijvoorbeeld een subsidie of bijdrage van een Nederlandse ambassade) tellen niet mee bij het bepalen van de omvang van de eigen inkomsten.

Criterium D.5 Het bruto salaris van de leden van management en bestuur van de aanvragende organisatie staat niet later dan met ingang van het tijdvak waarvoor subsidie wordt verleend in redelijke verhouding tot de het niveau van de functie, de geografische ligging en de omvang en complexiteit van de organisatie. De aanvrager specificeert de hoogte van de salarissen (inclusief toeslagen) van de leden van het management (inclusief CEO) en van het bestuur.

Criterium D.6 De aanvrager is in staat tot een adequaat financieel beheer. De aanvrager kan door ervaringsdeskundigheid met betrekking tot de activiteiten als waarvoor subsidie wordt gevraagd een doelgerichte en doelmatige uitvoering van de activiteiten waarborgen.

Criterium D.7 De subsidieaanvraag bedraagt minimaal € 4 miljoen en maximaal € 20 miljoen en heeft een looptijd van maximaal 4 jaar met een startdatum van niet eerder dan 1 juli 2012. Bij een kortere looptijd is het minimale bedrag van de subsidieaanvraag naar rato lager. De minimale looptijd van de activiteit bedraagt 36 maanden (waarbij een aanvraag ten minste € 3 miljoen en ten hoogste € 15 miljoen bedraagt). Dit blijkt uit het voorstel en bijbehorende begroting en meerjarenraming.

Criterium D.8 Het programma betreft geen initiatieven die proselitisme (mede) beogen. Dit blijkt uit het voorstel en bijbehorende begroting en meerjarenraming.

Criterium D.9 Ten minste 60% van de besteding van de middelen die zijn benodigd voor de uitvoering van de activiteiten vindt plaats in minimaal 3 partnerlanden en/of landen uit de prioritaire regio’s.11 Dit blijkt uit het voorstel en bijbehorende begroting en meerjarenraming.

Criterium D.10 Het programma betreft geen commerciële dienstverlening, investeringen of commerciële activiteiten. Dit blijkt uit het voorstel en bijbehorende begroting en meerjarenraming.

Criterium D.11 Het programma betreft activiteiten die toe te rekenen zijn aan de ODA-middelen volgens de OESO/DAC-criteria.12 Dit blijkt uit het voorstel en bijbehorende begroting en meerjarenraming.

Criterium D.12 Het programma richt zich op ten minste twee van de volgende drie categorieën van activiteiten:

  • 1) Activiteiten gericht op het stabiliseren van vrede en veiligheid voor burgers door survey en het ruimen van mijnen (clearance), ERW, UXO, AXO en clustermunitie.13

  • 2) Vernietigen van voorraden mijnen, UXO, AXO,ERW en clustermunitie).

  • 3) Activiteiten gericht op slachtofferhulp (Victim Assistance) en bewustwordingscampagnes op het gebied van ontmijnen (Mine/ERW Risk Education).

Dit blijkt uit het voorstel en bijbehorende begroting en meerjarenraming.

Criterium D.13 De ontmijningsactiviteiten dragen bij aan sociaaleconomische wederopbouw en het bevorderen van de veiligheid en stabiliteit van burgers.

Dit blijkt uit het voorstel en bijbehorende begroting en meerjarenraming.

Criterium D.14

Voor zover het programma ontmijningsactiviteiten bevat wordt daarbij gewerkt met één van beide of beide volgende ontmijningstechnieken:

  • 1) Handmatige detectie, ondersteund door mechanische middelen. Het gaat daarbij om handmatige detectie (detector en prikstok) die wordt ondersteund door mechanische middelen zoals al dan niet gepantserde maai- en graafmachines, zogenaamde 'steel wheels', rollers, zeeftrommels, trilband- en vlegelmachines.

  • 2) Toolbox. Daarbij wordt het juiste instrument gekozen bij ieder specifiek probleem. De opleiding en inzet van detectiehonden (of -ratten) in het kader van een programma waarin mijnenruiming centraal staat kan eveneens in aanmerking komen voor subsidie.

Dit blijkt uit het voorstel en bijbehorende begroting en meerjarenraming.

Criterium D.15 Het programma betreft geen activiteiten op het gebied van:

  • 1) Commerciële ontmijningsactiviteiten;

  • 2) Organisatie van conferenties.

Dit blijkt uit het voorstel en bijbehorende begroting en meerjarenraming.

4.2 De organisatietoets

De organisatietoets is onderdeel van de beoordeling van de aanvrager in de eerste fase. Doel van deze toets is dat de Staatssecretaris zich een oordeel kan vormen over de kwaliteit en doelmatigheid van de aanvragende organisaties.

Beoordeling in het kader van de organisatietoets vindt plaats op grond van de mate waarin de organisatie voldoet aan de volgende criteria:

Criterium O1 Track record van de afgelopen drie jaar: De aanvrager is op grond van de door zijn inspanningen in de afgelopen drie jaren behaalde resultaten in staat om geplande ‘outcomes14’ en ‘outputs15’ te realiseren, om de bijdragen van derden die noodzakelijk waren voor de uitvoering van de programma’s daadwerkelijk te verkrijgen, en om de duurzaamheid van de programma’s te verankeren bij de uiteindelijke doelgroep.

Criterium O2 Planning, monitoring en evaluatie: De gehanteerde PM&E systematiek is toereikend voor het bewaken van de voortgang t.a.v. outcomes, outputs en duurzaamheid op programma- en organisatieniveau. De organisatie laat periodiek onafhankelijke evaluaties uitvoeren over (delen van) programma’s en het functioneren van de eigen organisatie. De organisatie heeft een goed verankerd systeem voor kwaliteitsbeheer t.a.v. de hoofdprocessen.

Criterium O3 Financieel en administratief management: De organisatie heeft een adequaat beleid t.a.v. het financieel toezicht op organisaties met wie zij een financieringsrelatie heeft, zij maakt gebruik van een adequate toets om de kwaliteit van (partner)organisaties waarmee zij een financiële relatie heeft te toetsen, zij heeft een financieel monitoringssysteem dat haar in staat stelt om (dreigende) verliezen of overschotten vroegtijdig te signaleren en hier met adequate maatregelen op te anticiperen, en een brede donorbasis.

Indien de kwaliteit van de organisatie onvoldoende is, wordt de aanvraag afgewezen en niet verder beoordeeld.

4.3 De programmatoets

Bij het programmavoorstel wordt de kwaliteit van het programma beoordeeld. Dit gebeurt aan de hand van de volgende criteria:

Criterium P-1 Beleidsrelevantie: de mate waarin het programma beleidsmatig relevant is. Dit wordt beoordeeld aan de hand van de volgende factoren:

  • 1. Ontwikkelingsrelevantie: de mate waarin de activiteiten bijdragen aan structurele armoedebestrijding in partnerlanden en/of landen van de prioritaire regio’s.16

  • 2. Relevantie voor het doel van deze tender:

    • a: de mate waarin de activiteiten bijdragen aan het bevorderen van vrede en veiligheid na afloop van een gewapend conflict, met name op de gebieden van het bevorderen van veiligheid en stabiliteit van burgers door ontmijningsactiviteiten en het ruimen van clustermunitie en het creëren van voorwaarden voor sociaal economische wederopbouw.

    • b: De mate waarin de activiteiten de positie van vrouwen als actor bij wederopbouw- en vredesprocessen versterken.

  • 3. De mate waarin de activiteiten aansluiten bij het speerpunt Veiligheid en Rechtsorde zoals neergelegd in de focusbrief OS.

  • 4. De landen waarin de activiteiten worden uitgevoerd (zie annex II): prioriteit zal worden gegeven aan activiteiten in de landen waar het ruimen van landmijnen en clustermunitie de hoogste prioriteit heeft voor het consolideren van vrede, veiligheid en wederopbouw.

  • 5. Complementariteit: de mate waarin de activiteiten zijn afgestemd op het ontwikkelingsbeleid van Nederland en andere donoren in de landen waarin de activiteiten worden uitgevoerd.

Criterium P2 Innovatief karakter: de mate waarin het voorstel vernieuwend is, in thematische zin, door verbeteringen in de gehanteerde interventiestrategie (verhoging van de effectiviteit van de programma’s) en door efficiencywinst in de uitvoering van de programma’s.

Criterium P3 Contextanalyses: de mate waarin het voorstel, in het bijzonder de probleemstelling en doelstelling, is afgestemd op de uitkomsten van een analyse van de context.

Criterium P4 Positie van de partners in het programma: de mate waarin het programma bijdraagt aan de institutionele capaciteitsopbouw van de partners in de landen van uitvoering en de mate waarin deze, dan wel de doelgroep, effectieve invloed hebben op de sturing van het programma.

Criterium P5 Uitwerking van Outcomes, Outputs, Activiteiten en Middelen: de mate waarin het programma is uitgewerkt in outcomes, outputs, voorgenomen activiteiten en middelen en zijn voorzien van een helder verband tussen de te bereiken outputs en de daarvoor benodigde middelen.

Criterium P6 Uitwerking van beoogde outcomes, outputs en middelen in SMART-systematiek: de mate waarin de outcomes en outputs en middelen Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en Tijdgebonden zijn uitgewerkt.

Criterium P7 Risico’s, monitoring en bijsturing: de mate waarin sprake is van adequaat risicomanagement, bestaande uit een adequate risicoanalyse en een adequaat systeem voor monitoring en bijsturing, en de mate waarin de middelen zijn gewaarborgd die complementair aan de gevraagde subsidie nodig zijn voor de uitvoering van het programma.

Criterium P8 Duurzaamheid: de mate waarin het programma een blijvend effect voor de uiteindelijke doelgroep heeft en bijdraagt aan de institutionele duurzaamheid van de partners en de eigen organisatie van de aanvrager.

Criterium P9 Effectiviteit: de mate waarin activiteiten worden uitgevoerd in gebieden waar de directe risico’s van mijnen voor de bevolking het grootst zijn en/of de sociaaleconomische opbrengst van het vrijgeven en/of clearen van grond het grootst is.

Criterium P10 Kosteneffectiviteit: de mate waarin de activiteiten met zo min mogelijk kosten, met inschakeling van lokale werknemers, bijdragen aan effectieve mijnenruimingsoperaties.

Criterium P11 Capaciteitsoverdracht: de mate waarin de activiteiten bijdragen aan het vergroten van de nationale capaciteit van de overheden in de getroffen landen op het gebied van ontmijnen.


X Noot
1

Stb. 2005, 137.

X Noot
3

Het aanvraagformulier is geplaatst op http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/subsidies-voor-ontwikkelingssamenwerking-en-europa/subsidies-maatschappelijke-organisaties.

X Noot
1

Zie http://www.mineactionstandards.org/fileadmin/user_upload/MAS/documents/imas-international-standards/english/series-04/IMAS-04-10-Ed2-Am3.pdf.

X Noot
2

Kamerstukken II 2010/11, 32605, nr. 2.

X Noot
3

Profiel I landen: versneld realiseren van millennium ontwikkelingsdoelen staat centraal. De landen zijn overwegend politiek stabiel, beschikken in meer of mindere mate over gevestigde instituties, maar hebben hardnekkige en grootschalige armoede te maken.

Profiel II landen: het zwaartepunt in deze landen is de fragiliteit, ongelijkheid en conflictgevoeligheid. Deze landen kampen met een dominant veiligheidsprobleem.

Profiel III landen: met deze landen onderhoudt Nederland een ‘brede relatie’. Zij hebben vooruitgang geboekt met millennium ontwikkelingsdoelen en pakken armoedebestrijding zelfstandig aan.

X Noot
4

Zie http://www.mineactionstandards.org/fileadmin/user_upload/MAS/documents/imas-international-standards/english/series-04/IMAS-04-10-Ed2-Am3.pdf voor definities.

X Noot
5

VN Veiligheidsraad Resolutie 1325 (2000), zie: http://www.un.org/events/res_1325e.pdf .

X Noot
6

Voor een definitie van Mine action zie:http://www.mineactionstandards.org/fileadmin/user_upload/MAS/documents/imas-international-standards/english/series-04/IMAS-04-10-Ed2-Am3.pdf.

X Noot
7

Besluit van de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken van 1 december 2010, nr. DJZ/BR/0874-10, tot vaststelling van beleidsregels houdende algemene bepalingen voor subsidieverlening ten behoeve van activiteiten in het kader van ontwikkelingssamenwerking (Standaardkader ontwikkelingssamenwerking), Stcrt. 2010, nr. 19701.

X Noot
8

Het aanvraagformulier is geplaatst op http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/subsidies-voor-ontwikkelingssamenwerking-en-europa/subsidies-maatschappelijke-organisaties.

X Noot
9

Op dit punt wordt afgeweken van het Standaardkader Ontwikkelingssamenwerking.

X Noot
10

Voor de DAC-landen lijst, zie annex IV; http://www.oecd.org/dataoecd/9/50/48858205.pdf.

X Noot
11

Op dit punt wordt afgeweken van het Standaardkader Ontwikkelingssamenwerking.

X Noot
12

Voor omschrijving ODA criteria zie annex II; http://www.oecd.org/dataoecd/21/21/34086975.pdf.

X Noot
13

Zie http://www.mineactionstandards.org/fileadmin/user_upload/MAS/documents/imas-international-standards/english/series-04/IMAS-04-10-Ed2-Am3.pdf voor definities.

X Noot
14

Zoals gedefinieerd door DAC/OECD, zie annex III; http://www.oecd.org/dataoecd/29/21/2754804.pdf.

X Noot
15

Zoals gedefinieerd door DAC/OECD, zie annex III; http://www.oecd.org/dataoecd/29/21/2754804.pdf.

X Noot
16

Op dit punt wordt afgeweken van het Standaardkader Ontwikkelingssamenwerking.

Naar boven