Besluit van de Minister van Buitenlandse Zaken van 5 december 2011, nr. DJZ/BR-1404/2011, tot vaststelling van beleidsregels en een subsidieplafond voor subsidiëring op grond van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 (Wederopbouw 2012–2015)

De Minister van Buitenlandse Zaken,

Gelet op artikel 6 van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken;1

Gelet op artikel 4.8 van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006;2

Besluit:

Artikel 1

Voor subsidieverlening op grond van artikel 4.8 van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 met het oog op de financiering van activiteiten ter bevordering van wederopbouw en ontwikkeling in post-conflictgebieden, gelden de als bijlage bij dit besluit gevoegde beleidsregels.

Artikel 2

Voor subsidieverlening in het kader Wederopbouw 2012–2015 geldt voor de periode 1 januari 2012 tot en met 31 december 2015 een subsidieplafond van € 120 miljoen, waarvan ten hoogste € 40 miljoen beschikbaar is voor de subsidiëring van activiteiten in Zuid-Soedan.

Artikel 3

  • 1. Aanvragen voor een subsidie in het kader van Wederopbouw 2012–2015 worden ingediend aan de hand van het daartoe door de Minister vastgestelde aanvraagformulier en voorzien van de op het aanvraagformulier gevraagde bescheiden.3

  • 2. Aanvragen voor een subsidie worden ingediend vanaf het moment van inwerkingtreding van dit besluit tot en met 15 maart 2012.

Artikel 4

De verdeling van het subsidieplafond vindt plaats op grond van een beoordeling overeenkomstig de maatstaven die in de bijlage bij dit besluit zijn neergelegd, met dien verstande dat uit alle aanvragen die voldoen aan de maatstaven de aanvragen die het beste voldoen aan die maatstaven het eerst voor subsidieverlening in aanmerking komen, binnen het raam van een evenwichtige spreiding als bedoeld in artikel 8, derde lid, sub d, van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken.

Artikel 5

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het geplaatst wordt en vervalt met ingang van 1 januari 2016 met dien verstande dat het van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

Dit besluit zal met de bijlage, uitgezonderd de annexen, in de Staatscourant worden geplaatst. De annexen bij de bijlage zullen op internet, http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/subsidies-voor-ontwikkelingssamenwerking-en-europa/subsidies-maatschappelijke-organisaties worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken,

namens deze:

de Directeur Generaal Internationale Samenwerking,

J.M. Brandt.

BIJLAGE

1. Inleiding

Voor u ligt het Subsidiebeleidskader Wederopbouw voor de periode 2012–2015. Het beleidskader vormt het richtsnoer voor de beoordeling van de aanvragen voor subsidies onder dit kader. Samen met het verplicht te hanteren aanvraagstramien dat gepubliceerd is op de website van het Ministerie van Buitenlandse Zaken vormt het de leidraad bij het opstellen van de subsidieaanvraag voor de periode 2012–2015.1

Staten die zich hebben ontworsteld aan een conflict zien zich geconfronteerd met een samenleving die op vele fronten ontwricht is. Internationaal wordt steeds nadrukkelijker onderkend, dat mensen en gemeenschappen niet in staat zijn op duurzame wijze een zelfstandig bestaan op te bouwen, zonder voldoende veiligheid en een functionerende rechtsorde. Andersom geldt dat ontwikkelingssamenwerking binnen een integrale benadering een belangrijke bijdrage kan leveren aan het verbeteren van veiligheid voor burgers en gemeenschappen, door het tegengaan van onderliggende oorzaken van onveiligheid, instabiliteit en uitsluiting.

Nederland krijgt internationale erkenning voor zijn integrale 3d-samenwerking (diplomacy, defense and development) in bijvoorbeeld Afghanistan en Burundi. Naast Buitenlandse Zaken nemen daaraan ook de ministeries van Defensie, V&J en EL&I deel: de whole of government benadering. Daarnaast werkt de Nederlandse overheid samen met onder andere Nederlandse universiteiten, lokale partners en het bedrijfsleven.

Nederland zet zich in voor het verhogen van menselijke veiligheid (human security), legitieme overheden en het creëren van vredesdividend door de onderliggende oorzaken van instabiliteit, conflict en uitsluiting aan te pakken. Dit schept de voorwaarden voor meer veiligheid en rechtsorde. Deze inzet draagt ook bij aan het scheppen van voorwaarden voor effectieve armoedebestrijding en het bereiken van de Millennium Development Goals. Daarnaast wordt een bijdrage geleverd aan het voorkomen van negatieve gevolgen van fragiele staten en conflictgebieden voor mondiale belangen van vrede, veiligheid en welvaart. In fragiele- en conflictsituaties zullen eerst de voorwaarden: voldoende veiligheid en een functionerende rechtsorde, moeten worden geschapen voor een effectieve bijdrage aan duurzame ontwikkeling. Voorkomen is daarbij niet alleen beter vanuit menselijk oogpunt, maar ook economisch efficiënter.

De tender Wederopbouw 2012–2015 valt onder het standaardkader Ontwikkelingssamenwerking, welke algemene bepalingen bevat voor de subsidiëring van activiteiten van maatschappelijke organisaties gericht op structurele armoedebestrijding in ontwikkelingslanden.2 De beleidsuitgangspunten van deze tender vloeien voort uit de Focusbrief Ontwikkelingssamenwerking van 18 maart 2011, welke de beleidsvoornemens bevat van de regering voor Ontwikkelingssamenwerking.3

In dit Subsidiebeleidskader worden in hoofdstuk 2 allereerst de beleidsuitgangspunten geschetst die de basis vormen voor deze tender. De uitgangspunten zijn vertaald in voorwaarden die gelden om voor subsidieverlening in het kader van deze tender in aanmerking te kunnen komen: de drempelcriteria. De beoordelingscriteria vormen de basis voor de beoordeling van de subsidieaanvragen die aan de drempelcriteria hebben voldaan. Voordat de drempel- en de beoordelingscriteria uiteen worden gezet in hoofdstuk 4, beschrijft dit Subsidiekader in hoofdstuk 3 hoe de beoordelingsprocedure van subsidieaanvragen zal verlopen.

De beoordeling gebeurt in de achtereenvolgende fases, steeds aan de hand van toetsen die de verschillende drempel- en beoordelingscriteria bevatten. De eerste beoordelingsfase bestaat, naast de toets op de drempelcriteria, uit een organisatietoets (O-toets) aan de hand waarvan een oordeel wordt gevormd over de kwaliteit en doelmatigheid van de aanvragende organisatie. De tweede beoordelingsfase bestaat uit de beoordeling van het uitgebreide programmavoorstel door middel van een programmatoets. Deze toetsen komen in hoofdstuk 4 aan bod.

Bij dit Subsidiekader behoort een aantal annexen. Het betreft het verplichte aanvraagstramien (Annex I), Prioritaire landen (Annex II), de omschrijving van ODA criteria van de OESO (Annex III) en de definities ‘Outcomes’ en Outputs’ door DAC/OECD (Annex IV), de DAC-landenlijst van OESO (Annex V) en Kamernotitie Veiligheid en Ontwikkeling in fragiele staten 20084 (Annex VI), Focusbrief Ontwikkelingssamenwerking5 (Annex VII), Regiobrief EFV (Annex VIII).6

2. Beleidsuitgangspunten van Wederopbouw 2012–2015

2.1 Doelstelling en speerpunten van het subsidiebeleidskader Wederopbouw 2012–2015

Conflicten zorgen voor veel menselijk leed, belemmeren sociaaleconomische ontwikkeling en daarmee ook het bereiken van de Millenniumdoelen.7 Werkloosheid, uitsluiting, mensenrechtenschendingen of onveiligheid dragen op hun beurt bij aan het ontstaan van gewelddadige conflicten. Die conflicten zijn bovendien desastreus voor de economie. De jaarlijkse kosten van internationale conflictbeheersing worden geschat op $ 270 miljard per jaar, waarvan 7,2 miljard voor internationale vredesoperaties (VN-operaties; blauwhelmen). In 2009 ging een derde van alle ontwikkelingshulp naar fragiele staten.8 Voorkomen is dus niet alleen menselijk, maar ook efficiënt. Het einddoel is dat de overheid voor de veiligheid van de bevolking kan zorgen, dat er sprake is van een functionerende rechtsorde, de mensenrechten worden nageleefd en dat de basisvoorzieningen worden geleverd.

De Focusbrief Ontwikkelingssamenwerking van 18 maart 2011 bevat de beleidsvoornemens van de regering voor Ontwikkelingssamenwerking.9 Op basis van snel veranderende omstandigheden in de wereld die vanzelfsprekend gevolgen hebben voor ontwikkelingssamenwerking, worden in deze beleidsbrief vier thematische speerpunten voor bilaterale ontwikkelingssamenwerking benoemd:

  • 1. Water;

  • 2. Voedselzekerheid;

  • 3. Veiligheid en rechtsorde;

  • 4. Seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR).

De tender Wederopbouw 2012–2015 richt zich op het speerpunt Veiligheid en rechtsorde.

Het speerpunt kent de volgende pijlers:

  • 1. Veiligheid voor burgers (human security);

  • 2. Een legitieme overheid met voldoende capaciteit;

  • 3. Het creëren van vredesdividend.

De beleidsdoelstellingen uit de kamernotitie Veiligheid en Ontwikkeling in fragiele staten en het speerpunt Veiligheid en Rechtsorde uit de Focusbrief Ontwikkelingssamenwerking, zullen leidend zijn bij subsidieverlening in het kader van Wederopbouw 2012–2015.10 De overkoepelende beleidsdoelstelling van de tender is het bijdragen aan wederopbouw en ontwikkeling in post-conflictgebieden. Om in aanmerking te kunnen komen voor een subsidie in het kader van Wederopbouw 2012–2015 dient de aanvraag zich in ieder geval te richten op het bevorderen van human security (zie hieronder categorie 1) en daarnaast op de ontwikkeling van een legitieme overheid met voldoende capaciteit en/of het creëren van vredesdividend (zie hieronder categorie 2 en/of 3).

  • 1) Activiteiten gericht op het bevorderen van veiligheid voor burgers (human security) in landen die te maken hebben met conflict en fragiliteit.

  • 2) Activiteiten gericht op de ontwikkeling van legitieme overheden met voldoende capaciteit in de prioritaire landen die in het kader van deze tender zijn aangewezen (paragraaf 2.5 van en annex II bij deze beleidsregels).

  • 3) Activiteiten gericht op de ontwikkeling van vredesdividend door de voorwaarden te scheppen voor sociaaleconomische wederopbouw in deze prioritaire landen.

Voor subsidiëring van activiteiten die hieraan bijdragen heeft de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken voor de periode 2012–2015, € 120 miljoen ter beschikking gesteld voor (internationale) maatschappelijke organisaties. Van dit bedrag is maximaal € 40 mln. beschikbaar voor de financiering van activiteiten in Zuid-Soedan. De beschikbare subsidiemiddelen maken deel uit van het fonds Wederopbouw Centraal, dat zich richt op de financiering van wederopbouwactiviteiten om veiligheid en rechtsorde in (post)conflictgebieden te bevorderen waardoor de veiligheid van burgers wordt vergroot.

Gender

Binnen het speerpunt van Veiligheid en Rechtsorde speelt het versterken van de positie van vrouwen als actor binnen wederopbouw- en vredesprocessen een belangrijke rol. Duurzame vrede en wederopbouw worden namelijk alleen bereikt wanneer de lokale bevolking deze dragen en uitvoeren. Kennis over de onderscheidende perspectieven en rollen van mannen en vrouwen is hierbij onontbeerlijk. Veiligheid is namelijk niet gender-neutraal. Enerzijds zijn vrouwen sneller slachtoffer van (seksueel) geweld. Anderzijds wordt de capaciteit van vrouwen in conflictpreventie, -resolutie en -transformatie nu onvoldoende benut, waarmee efficiency en effectiviteit verloren gaat. Vrouwen zijn namelijk belangrijke ‘early warners’ voor conflicten en zij zijn lokale en nationale vredesactoren. Het betrekken van vrouwen is dan ook ‘smart security’. Leidraad hierbij is VN Veiligheidsraad Resolutie 1325, welke de impact van gewapend conflict op vrouwen adresseert en aandacht besteedt aan de positieve bijdrage die vrouwen kunnen leveren aan vredesonderhandelingen, conflictoplossing en de wederopbouw op lange termijn.11

Vandaar dat Nederland zich inzet voor het versterken van de positie van vrouwen als actor in wederopbouw- en vredesprocessen.

2.2 Doelstelling 1: Het bevorderen van veiligheid voor burgers (human security)

Een belangrijke doelstelling van het fragiele statenbeleid is het vergroten van de veiligheid van burgers. In postconflict landen gaat het in eerste instantie om vredesopbouw. Daarbij gaat het om het voorkomen van geweld en het bestendigen van de vrede door bij te dragen aan stabiliteit en veiligheid. Uitgangspunt is dat de staat op verantwoordelijke wijze het gebruik van geweld moet kunnen reguleren. Veiligheid kan alleen tot stand worden gebracht als landen de capaciteit en de wil hebben om de rechtsstaat te handhaven.

2.3 Doelstelling 2: Het bevorderen van een legitieme overheid met voldoende capaciteit

Een kernprobleem in fragiele staten is vaak dat de overheid onvoldoende capaciteit en legitimiteit heeft en er geen effectief mensenrechtenprotectiesysteem aanwezig is. De rechtsstaat staat onder druk.

Wanneer er een legitieme overheid is met voldoende capaciteit, beschikken samenlevingen over het politieke vermogen en de sociale veerkracht om belangentegenstellingen zonder geweld te beslechten. Veel fragiele staten zijn echter georganiseerd door middel van netwerken van maatschappelijke religieuze organisaties, families, clans en bedrijven op basis van cliëntelisme of patronage. Deze netwerken zijn lang niet altijd democratisch in de Westerse zin van het woord, maar kunnen een belangrijk sociaal vangnet vormen. In een op netwerken gebaseerde samenleving kunnen echter grote groepen buitengesloten worden. Daarom is de opbouw van een legitieme overheid met voldoende capaciteit van belang. Nederland en de internationale gemeenschap kunnen het politieke proces tussen de staat en de burgers bevorderen en de capaciteit van de overheid versterken door dialoog en door gerichte programma’s.

Ten aanzien van deze doelstelling kunnen subsidieaanvragen betrekking hebben op bijvoorbeeld capaciteitsversterking van burgers en het maatschappelijk middenveld om conflicten op lokaal niveau te voorkomen, te de-escaleren en op te lossen. De capaciteit van bevolkingsgroepen wordt hierdoor versterkt waardoor de overheid beter ter verantwoording geroepen kan worden en burgers en gemeenschappen betrokken worden bij de uitvoering van ontwikkelingsprogramma’s (community based approaches). Programma’s op het gebied van mediation, bevorderen van dialoog, conflict preventie en transitional justice kunnen ook in aanmerking komen voor subsidie in het kader van Wederopbouw 2012–2015. Hierdoor worden verzoeningsprocessen na conflicten ondersteund.

2.4 Doelstelling 3: Snelle levering van vredesdividend

Het creëren van vredesdividend heeft tot doel om de bevolking de voordelen van vrede en stabiliteit te laten ervaren door betere levensomstandigheden en werkgelegenheid te bewerkstelligen. Waar mogelijk zal hiermee al voor of tijdens het conflict moeten worden begonnen, omdat bijvoorbeeld het creëren van werkgelegenheid voor jonge mannen kan bijdragen aan het stoppen of voorkomen van conflicten. Met vredesdividend wordt beoogd de voedingsbodem voor conflicten weg te nemen en draagvlak voor stabiliteit te creëren. Resultaten op korte termijn zijn cruciaal. Het is daarom belangrijk om de kloof tussen het verstrekken van humanitaire hulp en ontwikkelingssamenwerking zo klein mogelijk te houden. Bij vredesdividend moet enerzijds gedacht worden aan het opbouwen van sociale voorzieningen, zoals infrastructuur, gezondheidszorg, onderwijs, water en sanitatie. Anderzijds gaat het om het creëren van werkgelegenheid en economische kansen door het opstarten van activiteiten in bijvoorbeeld de landbouwsector of het midden- en kleinbedrijf. Eveneens belangrijk is het wegnemen van belemmeringen op het gebied van bijvoorbeeld rechtszekerheid en landregistratie. Ook vrouwen moeten betrokken worden bij ontwikkelingsprogramma’s en in staat gesteld worden om deel te nemen aan wederopbouw en economische ontwikkeling.

Ten aanzien van deze doelstelling kunnen subsidieaanvragen betrekking hebben op het creëren van werkgelegenheid voor de bevolking (met name oud-strijders, jongeren, vrouwen) of programma’s welke zich richten op het verbeteren van aanbod van basisvoorzieningen voor burgers (inclusief vrouwen, jongeren, kinderen en minderheden). Deze basisvoorzieningen worden vanuit een contextanalyse en conflictsensitieve benadering geleverd. Om de kloof tussen humanitaire hulp en wederopbouw te overbruggen moet worden voortgebouwd op de netwerken en investeringen die voor de humanitaire hulp zijn opgebouwd en dienen de programma’s hierop aan te sluiten of specifiek gericht te zijn op het overbruggen van deze kloof.

2.5 Geografische prioriteiten

2.5.1 Prioritaire landen en regio’s

Om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen in het kader van de tender wederopbouw 2012–2015 dienen activiteiten zich te richten op de onderstaande prioritaire landen en regio’s.

Nederland concentreert het bilaterale ontwikkelingsbeleid in de 15 partnerlanden zoals vermeld in de Focusbrief. Binnen de tender Wederopbouw 2012–2015 ligt de focus op profiel II partnerlanden: fragiele staten waar een gebundelde benadering van vrede, veiligheid en ontwikkeling (inclusief rechtstaatontwikkeling) de kern van het programma vormt. Activiteiten in overige partnerlanden kunnen ook in aanmerking komen voor financiering. Daarnaast zijn prioritair landen die, in lijn met de Focusbrief OS, een regionale benadering vereisen om de grensoverschrijdende problematiek op het gebied van vrede, veiligheid en stabiliteit te kunnen verminderen. Tot de prioritaire landen behoren ook landen in transitie, waar in lijn met de Focusbrief OS een focus op veiligheid en rechtsorde opportuun is. Hierdoor draagt Nederland bij aan het bevorderen van (menselijke) veiligheid, stabiliteit en rechtsorde in fragiele landen en kan vredesdividend worden geleverd.

In totaal zijn hiermee volgende landen prioritair in het kader van Wederopbouw 2012–2015:

  • 1)

    Partnerlanden profiel I

    Partnerlanden profiel II

    Partnerlanden profiel III

    Benin

    Palestijnse gebieden

    Bangladesh

    Ethiopië

    Jemen

    Ghana

    Mali

    Burundi

    Indonesie

    Mozambique

    Afghanistan

    Kenia

    Oeganda

    Zuid-Soedan

     

    Rwanda

       
  • 2) Landen die een regionale aanpak vereisen om de grensoverschrijdende problematiek op het gebied van vrede, veiligheid en stabiliteit te kunnen verminderen12

    • Afpak/Pakistan: (Afghanistan) en Pakistan

    • Grote Meren: (Rwanda), (Oeganda), DRC, (Burundi)

    • Hoorn van Afrika: Somalië, (Kenia)

    • Midden-Amerika: Nicaragua, Guatemala, Honduras,

  • 3) Overige transitielanden waar een focus op veiligheid en rechtsorde opportuun is:

    • Colombia

2.5.2 Zuid-Soedan

Teneinde conflicten te reduceren en stabiliteit te bevorderen, behoren veiligheid en rechtsorde eveneens tot een van de speerpunten in het Nederlandse beleid voor Zuid-Sudan.

Wederopbouw 2012–2015 stelt maximaal € 40 miljoen ter beschikking voor activiteiten van (internationale) maatschappelijke organisaties in Zuid-Soedan voor de periode 2012 tot 2015, welke vallen onder het speerpunt Veiligheid en Rechtsorde. De drempelcriteria en beoordelingscriteria uit hoofdstuk vier zijn ook van toepassing op subsidieaanvragen in het kader van deze tender voor activiteiten in Zuid-Soedan.

Tijdens het opstellen van het meerjaren strategisch plan (MJSP 2012–2015) voor Zuid-Sudan zijn de volgende elementen geïdentificeerd waarop Nederland binnen dit speerpunt de komende jaren in wil zetten: het identificeren van maatregelen die de rol van vrouwen in het vredesproces kunnen vergroten; verbetering van de toegang tot het rechtssysteem voor burgers, waarbij synergie tussen de traditionele lokale structuren enerzijds en de meer ‘westers’ georiënteerde rechtssystemen anderzijds moet worden gevonden; toegang tot en conservering van natuurlijke hulpbronnen, waaronder land en water, aangezien een groot deel van de conflicten in Zuid-Sudan hieraan is gerelateerd is. Zonder betere wet- en regelgeving zullen conflicten over land en water een bron van conflict blijven tussen lokale gemeenschappen en individuen.

Voor wat betreft het vredesdividend moet ook worden gekeken naar verbetering van werkgelegenheid door ontwikkeling van de private sector in de landbouw- en aanverwante sectoren.

Een en ander kan niet worden bewerkstelligd zonder adequaat opererende instituties zoals politie en leger. Hierbij is van belang dat er een systeem wordt ontwikkeld van checks en balances, zodat deze instituties verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor hun acties en eventueel aansprakelijk kunnen worden gesteld. Mensenrechten, corruptiebestrijding, rechtmatigheid van het optreden van leger en handhavende instellingen zijn hierbij onderliggende thema’s. Ontwikkeling van onafhankelijke media spelen hierbij een belangrijke rol. Ook gevallen van corruptie kunnen hierdoor aan het licht komen en dientengevolge worden beteugeld.

2.6 Voor wie zijn de subsidies bestemd

Om ontwikkeling duurzaam te laten zijn is een sterk maatschappelijk middenveld nodig, als pleitbezorger van mensenrechten en van minder bedeelden in de samenleving. In veel moeilijke situaties zijn het o.a. (internationale) niet-gouvermentele organisaties (i)ngo’s die essentieel werk verrichten. Zij zijn belangrijke partners voor de Nederlandse inzet in post-conflictgebieden. Zo kunnen (i)ngo’s voor sociale voorzieningen zorgen wanneer niet met de overheid van een land kan worden gewerkt, maar zijn ze ook als geen ander in staat om het maatschappelijk middenveld vanaf de onderkant op te bouwen. Daarmee wordt bijgedragen aan de legitimiteit van het politieke proces. Daarbij is het wel van belang dat afstemming plaatsvindt tussen activiteiten, zodat de rol van een zwakke overheid niet wordt ondergraven. In Zuid-Soedan of Oost-DRC bijvoorbeeld is het van groot belang dat de inspanningen ook bijdragen aan het creëren van een sterke overheid op basis van een sterk sociaal contract.

Subsidies in het kader van de tender Wederopbouw 2012–2015 zijn bedoeld voor de financiering van programma’s van zelfstandige Nederlandse of internationale maatschappelijke organisaties met rechtspersoonlijkheid, zonder winstoogmerk. De aanvrager zet zich in voor structurele armoedevermindering in de in paragraaf 2.5 genoemde prioritaire landen of regio’s, door samenwerking met maatschappelijke organisaties zonder winstoogmerk in die landen en met als doel bij te dragen aan wederopbouw en ontwikkeling in post-conflictgebieden. Daarnaast is het van belang dat (i)ngo’s een conflictsensitieve en conflictpreventieve benadering hanteren.

Organisaties kunnen zelfstandig een subsidieaanvraag indienen of deel uitmaken van een alliantie van penvoerders en mede-indieners (consortium). De penvoerder dient in een dergelijk geval namens de alliantie een aanvraag in voor het programma van de alliantie als geheel. De penvoerder is, indien de aanvraag wordt gehonoreerd, verantwoordelijk en aanspreekbaar voor de uitvoering van het programma van de alliantie en de naleving van de aan de subsidieverlening verbonden verplichtingen. In een alliantie kunnen alleen maatschappelijke organisaties in bovenstaande zin deelnemen.

2.7 Activiteiten die niet in aanmerking komen voor subsidie

Niet in aanmerking voor subsidie komen activiteiten waarvoor reeds rechtstreeks of middellijk ten laste van de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken subsidie is of wordt verleend. Activiteiten welke reeds worden gefinancierd in het kader van andere tenders, zoals FLOW, MRF 2012–2015, MFS II, komen dan ook nietin aanmerking voor financiering in het kader van Wederopbouw 2012–2015.13 Nieuwe activiteiten van organisaties die reeds een andere subsidie ontvangen welke in lijn zijn met de maatstaven van deze beleidsregels kunnen wel in aanmerking komen voor een subsidie in het kader van de tender Wederopbouw 2012–2015, mits zij voldoen aan de maatstaven en criteria van deze beleidsregels.

Activiteiten op het gebied van humanitair ontmijnen en clustermunitie komen evenmin in aanmerking voor subsidie in het kader van Wederopbouw 2012–2015.14

Daarnaast komen niet in aanmerking voor subsidie in het kader van Wederopbouw 2012–2015: activiteiten op het gebied van kleine wapens, Security Sector Reform (SSR) en activiteiten welke gerelateerd zijn aan institutionele hervormingen van leger, politie en justitie.

3. Beoordelingsprocedure

3.1 Beoordelingscriteria

Organisaties die een subsidie aanvragen in het kader van Wederopbouw 2012–2015 moeten aan de hieronder uitgewerkte criteria voldoen om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen. De beoordeling zal getrapt plaatsvinden.

Er zijn drie soorten criteria:

  • 1. Drempelcriteria: criteria waaraan elke aanvraag zonder meer moet voldoen. Indien een aanvraag niet voldoet aan één of meerdere drempelcriteria, wordt de aanvraag afgewezen.

  • 2. Criteria met betrekking tot de kwaliteit van de aanvragende organisatie (organisatietoets, O-toets).

  • 3. Criteria met betrekking tot de kwaliteit en beleidsmatige relevantie van het programmavoorstel (programmatoets, P-toets).

Nadere uitwerking van deze criteria is opgenomen in hoofdstuk 4.

3.2 Beoordeling

De bepalingen van de Algemene Wet Bestuursrecht, het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 zijn onverkort van toepassing op de beoordeling van aanvragen en de uiteindelijke subsidieverstrekking. De aanvragen zullen worden beoordeeld met inachtneming van deze regelgeving en in overeenstemming met de maatstaven die in deze beleidsregels zijn neergelegd. Daarnaast zijn de beleidsregels van toepassing zoals vastgesteld in het Standaardkader Ontwikkelingssamenwerking.15 Indien de beleidsregels voor Wederopbouw 2012–2015 afwijken van het Standaardkader Ontwikkelingssamenwerking hebben de beleidsregels voor Wederopbouw 2012–2015 voorrang.

De beoordeling van aanvragen voor subsidiering zal verlopen via een tenderprocedure. Van alle aanvragen die voldoen aan de maatstaven van deze beleidsregels, wordt de kwaliteit beoordeeld volgens dezelfde criteria. De aanvragen die het beste voldoen aan de criteria komen als eerste voor subsidie in aanmerking. De Staatssecretaris besluit tot subsidieverlening in overeenstemming met deze rangorde, binnen het raam van een evenwichtige spreiding van de beschikbare middelen als bedoeld in artikel 8, derde lid, sub d, van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken.

De beoordeling van de aanvragen vindt ambtelijk plaats door een beoordelingscommissie bestaande uit minimaal twee medewerkers van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en eventueel een externe consultant. De beoordeling geschiedt aan de hand van de voor subsidieverlening door de minister geldende wet- en regelgeving, het Standaardkader OS en dit Subsidiebeleidskader.

Besluitvorming over de subsidieaanvragen door de Staatssecretaris vindt plaats uiterlijk op 1 juli 2012.

3.3 Toetsing en verdeling beschikbare middelen

De beoordeling van de aanvragen voor Wederopbouw 2012–2015 zal getrapt plaatsvinden.

De 1e fase bestaat uit een beoordeling van de aanvragen op de drempelcriteria en de organisatietoets. Voor de 2e fase worden alleen de voorstellen bekeken die hebben voldaan aan de drempelcriteria en waarvan de organisaties een voldoende score op de O-toets hebben behaald.

3.3.1 Toetsen in fase 1

De drempelcriteria zijn criteria waaraan aanvragen voor Wederopbouw 2012–2015 subsidie zonder meer moeten voldoen. Er worden geen punten toegekend; bij het niet voldoen aan één of meerdere criteria volgt een afwijzing en wordt de aanvraag niet verder beoordeeld.

De organisatietoets bevat criteria die een oordeel geven over de kwaliteit en doelmatigheid (track record, planning, monitoring en evaluatie, en financieel en administratief management) van de aanvragende organisatie. Aanvragen van organisaties van wie de kwaliteit en doelmatigheid als onvoldoende wordt beoordeeld, worden afgewezen en niet verder beoordeeld.

3.3.2 Toets in fase 2

In fase 2 wordt de kwaliteit op basis van de programmatoets van de aanvraag beoordeeld. Indien de kwaliteit van het programma als onvoldoende wordt beoordeeld, komt de aanvraag niet voor subsidie in het kader van Wederopbouw 2012–2015 in aanmerking en volgt een afwijzing.

3.3.3 Verdeling beschikbare middelen

De verdeling van de beschikbare middelen vindt plaats aan het einde van fase 2, dus op basis van de uitkomsten van de kwalitatieve beoordeling, aan de hand van bovenvermelde programmatoets, van de aanvragen welke de drempelcriteria en de organisatietoets zijn doorgekomen.

Om voor een subsidie in het kader van Wederopbouw 2012–2015 in aanmerking te kunnen komen zal een toetsing aan de criteria van dit beleidskader met een voldoende resultaat moeten zijn afgesloten.

Als de beschikbare middelen niet toereikend zijn om alle aanvragen die als voldoende zijn beoordeeld volledig te honoreren, zal de verdeling van de middelen over deze aanvragen vervolgens plaatsvinden aan de hand van een rangschikking van de aanvragen naar aanleiding van de uitkomsten van de P-toets. Bij de uiteindelijke verdeling van de middelen zal de mate waarin een aanvraag wordt gehonoreerd gerelateerd zijn aan de mate waarin aan de criteria wordt voldaan.

4. Beoordeling van aanvragen

4.1 De drempelcriteria

Voor de drempelcriteria geldt dat indien een aanvraag niet aan één of meerdere criteria voldoet, deze wordt afgewezen en niet verder beoordeeld. Deze criteria worden hieronder vermeld en indien nodig toegelicht.

Criterium D.1 De aanvrager is een Nederlands of internationale maatschappelijke organisatie zonder winstoogmerk en bezit rechtspersoonlijkheid. Dit blijkt uit bijgevoegde statuten van de organisatie.

Criterium D.2 De aanvrager zet zich in voor structurele armoedevermindering in de in paragraaf 2.5 genoemde prioritaire landen of regio’s, door samenwerking met maatschappelijke organisaties zonder winstoogmerk en/of overheden in die landen en met als doel bij te dragen aan wederopbouw en ontwikkeling in post-conflictgebieden. 16 De doelstellingen van de organisatie zoals vermeld in de statuten, dienen dit van de organisatie duidelijk te maken.Voor organisaties met een brede(re) doelstelling geldt dat zij dit ook kunnen aantonen op grond van hun track record en/of interne beleidsstukken, zoals strategisch jaarplan/meerjarenplan.

Criterium D.3 De aanvrager maakt aannemelijk dat vanaf 1 januari 2012 ten minste 25% van de jaarlijkse inkomsten afkomstig is uit bronnen anders dan BZ-bijdragen. Subsidies in het kader van Wederopbouw 2012–2015 zullen nooit meer bedragen dan 75% van de jaarlijkse inkomsten van de organisatie. De aanvrager onderbouwt de aannemelijkheid hiervan aan de hand van de inkomsten over de periode 2008–2010.

Indien de aanvrager penvoerder is voor een alliantie geldt dit criterium voor de gehele alliantie. Dat wil zeggen dat indien één van de deelnemende organisaties minder dan 25% van de jaarlijkse inkomsten uit andere dan BZ bijdragen verwerft, dit kan worden gecompenseerd door een andere partij uit de alliantie. Gelden die direct of indirect worden verkregen ten laste van de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (bijvoorbeeld een subsidie of bijdrage van een Nederlandse ambassade) tellen niet mee bij het bepalen van de omvang van de eigen inkomsten.

Criterium D.4 Het bruto salaris van de leden van management en bestuur van de aanvrager/penvoerder staat niet later dan met ingang van het tijdvak waarvoor subsidie wordt verleend in redelijke verhouding tot de het niveau van de functie, de geografische ligging en de omvang en complexiteit van de organisatie. De aanvrager specificeert de hoogte van de salarissen (inclusief toeslagen) van de leden van het management (inclusief CEO) en van het bestuur.

Criterium D.5 De aanvrager is in staat tot een adequaat financieel beheer. De aanvrager kan door ervaringsdeskundigheid met betrekking tot de activiteiten als waarvoor subsidie wordt gevraagd een doelgerichte en doelmatige uitvoering van de activiteiten waarborgen.

Criterium D.6 De subsidieaanvraag bedraagt minimaal € 1 miljoen en maximaal € 10 miljoen, en heeft een maximale looptijd van 4 jaar. De minimale looptijd van de activiteit bedraagt 24 maanden. Bij een kortere looptijd zijn het minimale en het maximale bedrag van de subsidieaanvraag naar rato lager, d.w.z.:

2 jaar: minimaal € 500.000 en maximaal € 5 miljoen.

3 jaar: minimaal € 750.000 en maximaal € 7.5 milljoen.

Dit blijkt uit het voorstel en bijbehorende begroting en meerjarenraming.

Criterium D.7 Het programma betreft geen initiatieven die proselitisme (mede) beogen. Dit blijkt uit het voorstel en bijbehorende begroting en meerjarenraming.

Criterium D.8 In afwijking van het Standaardkader Ontwikkelingssamenwerking geldt dat minimaal 75% van de besteding van de middelen die zijn benodigd voor de uitvoering van de activiteiten plaats vindt in minimaal 2 van de prioritaire landen zoals genoemd in zie Paragraaf 2.5 (prioritaire partnerlanden en landen in prioritaire regio’s; zie ook annex II).

Dit blijkt uit het voorstel en bijbehorende begroting en meerjarenraming.

Criterium D.9 Het programma betreft geen commerciële dienstverlening, investeringen of commerciële activiteiten. Dit blijkt uit het voorstel en bijbehorende begroting en meerjarenraming.

Criterium D.10 De activiteiten zijn in elk geval gericht op het bevorderen van veiligheid voor burgers (human security) in landen die te maken hebben met conflict en fragiliteit en richten zich daarnaast op ten minste één van de volgende categorieën van activiteiten:

  • 1) Activiteiten gericht op de ontwikkeling van legitieme overheden met voldoende capaciteit.

  • 2) Activiteiten gericht op vredesdividend door de voorwaarden te scheppen voor sociaaleconomische wederopbouw.

Dit blijkt uit het voorstel en bijbehorende begroting en meerjarenraming.

Criterium D.11 Het programma betreft activiteiten die toe te rekenen zijn aan de ODA-middelen volgens de OESO/DAC-criteria. 17

Toelichting: Dit blijkt uit het programma en bijbehorende begroting en meerjarenraming.

D.12 Het programma betreft geen activiteiten op het gebied van:

  • kleine en lichte wapens

  • humanitair ontmijnen en clustermunitie

  • Security Sector Reform (SSR)

  • institutionele hervormingen leger, politie en justitie

Toelichting: Dit blijkt uit het programma en bijbehorende begroting en meerjarenraming voor uw programma.

4.2 De organisatietoets

De organisatietoets is onderdeel van de beoordeling van de aanvrager in de eerste fase. Doel van deze toets is dat de Staatssecretaris zich een oordeel kan vormen over de kwaliteit en doelmatigheid van de aanvragende organisaties.

Beoordeling in het kader van de organisatietoets vindt plaats op grond van de mate waarin de organisatie voldoet aan de volgende criteria:

Criterium O-1: Track record van de afgelopen drie jaar: De aanvrager is op grond van de door zijn inspanningen in de afgelopen drie jaren behaalde resultaten in staat om geplande ‘outcomes18’ en ‘outputs19’ te realiseren, om de bijdragen van derden die noodzakelijk waren voor de uitvoering van de programma’s daadwerkelijk te verkrijgen, en om de duurzaamheid van de programma’s te verankeren bij de uiteindelijke doelgroep.

Criterium O-2: Planning, monitoring en evaluatie: De gehanteerde PM&E systematiek is toereikend voor het bewaken van de voortgang t.a.v. outcomes, outputs en duurzaamheid op programma- en organisatieniveau. De organisatie laat periodiek onafhankelijke evaluaties uitvoeren over (delen van) programma’s en het functioneren van de eigen organisatie. De organisatie heeft een goed verankerd systeem voor kwaliteitsbeheer t.a.v. de hoofdprocessen.

Criterium O-3: Financieel en administratief management: De aanvrager heeft een adequaat beleid t.a.v. het financieel toezicht op organisaties met wie zij een financieringsrelatie heeft, zij maakt gebruik van een adequate toets om de kwaliteit van (partner)organisaties waarmee zij een financiële relatie heeft te toetsen, zij heeft een financieel monitoringssysteem dat haar in staat stelt om (dreigende) verliezen of overschotten vroegtijdig te signaleren en hier met adequate maatregelen op te anticiperen, en een brede donorbasis.

Indien de kwaliteit van de organisatie van de aanvrager/penvoerder onvoldoende is, wordt de aanvraag afgewezen en niet verder beoordeeld.

4.3 De programmatoets

Bij het programmavoorstel wordt de kwaliteit van het programma beoordeeld. Dit gebeurt aan de hand van de volgende criteria:

Criterium P-1: Beleidsrelevantie: de mate waarin het programma beleidsmatig relevant is. Dit wordt beoordeeld aan de hand van de volgende factoren:

  • 1. Ontwikkelingsrelevantie: de mate waarin de activiteiten bijdragen aan structurele armoedebestrijding in post-conflictlanden.

  • 2. Relevantie voor het doel van deze tender: de mate waarin de activiteiten bijdragen aan de doelstelling van de tender Wederopbouw 2012–2015, de bevordering van wederopbouw en ontwikkeling in post-conflict-gebieden met name door:

    • 1) Het bevorderen van veiligheid voor burgers(human security);

    • 2) de ontwikkeling van legitieme overheden met voldoende capaciteit;

    • 3) de ontwikkeling van vredesdividend door de voorwaarden te scheppen voor sociaaleconomische wederopbouw.

  • 3.

    • A) De mate waarin de activiteiten aansluiten bij het speerpunt Veiligheid en Rechtsorde uit Focusbrief Ontwikkelingssamenwerking en de kamerbrief ‘Veiligheid en Ontwikkeling in fragiele staten’.

    • B) De mate waarin de activiteiten de positie van vrouwen als actor binnen wederopbouw- en vredesprocessen versterken.

    • C) De mate waarin bij de uitvoering van de activiteiten een conflictsensitieve en conflictpreventieve benadering wordt gehanteerd.

  • 4. De prioritaire landen en regio’s waarin de activiteiten worden uitgevoerd (zie annex II).

  • 5. Complementariteit: de mate waarin de activiteiten zijn afgestemd op het ontwikkelingsbeleid van Nederland of andere donoren (organisaties of landen) in het betreffende land, of op activiteiten die in het betreffende land worden ondernomen door Nederland of andere donoren (organisaties of landen).

Criterium P-2: Innovatief karakter/effectiviteit: de mate waarin het voorstel vernieuwend is, in thematische zin, door verbeteringen in de gehanteerde interventiestrategie (verhoging van de effectiviteit van de programma’s) en door efficiencywinst in de uitvoering van de programma’s.

Criterium P-3: Contextanalyses: de mate waarin het voorstel, in het bijzonder de probleemstelling en doelstelling, is afgestemd op de uitkomsten van een context- of conflictanalyse.

Criterium P-4: Positie van de partners in het programma: de mate waarin het programma bijdraagt aan de institutionele capaciteitsopbouw van de partners in de landen van uitvoering en de mate waarin deze dan wel de doelgroep effectieve invloed hebben op de sturing van het programma.

Criterium P-5: Uitwerking van Outcomes, Outputs, Activiteiten en Middelen: de mate waarin het programma is uitgewerkt in outcomes, outputs, voorgenomen activiteiten en middelen en zijn voorzien van een helder verband tussen de te bereiken outputs en de daarvoor benodigde middelen.

Criterium P-6: Uitwerking van beoogde outcomes, outputs en middelen in SMART-systematiek: de mate waarin de outcomes en outputs en middelen Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en Tijdgebonden zijn uitgewerkt.

CriteriumP-7: Risico’s, monitoring en bijsturing: de mate waarin sprake is van adequaat risicomanagement, bestaande uit een adequate risicoanalyse en een adequaat systeem voor monitoring en bijsturing, en de mate waarin de middelen zijn gewaarborgd die complementair aan de gevraagde subsidie nodig zijn voor de uitvoering van het programma.

Criterium P-8: Duurzaamheid: de mate waarin het programma een blijvend effect voor de uiteindelijke doelgroep heeft en bijdraagt aan de institutionele duurzaamheid van de partners en de eigen organisatie van de aanvrager.

Criterium P-9: Capaciteitsoverdracht: de mate waarin de activiteiten bijdragen aan het vergroten van de nationale capaciteit van de overheden in (post)conflictlanden.

5. Aanvraagprocedure

Aanvragen voor een subsidie in het kader van het Wederopbouw 2012–2015 dienen te worden ingediend met gebruikmaking van het daartoe door de Staatssecretaris vastgestelde en ter beschikking gestelde aanvraagstramien.20 Aanvragen dienen compleet en zonder voorbehoud te worden ingediend, rechtsgeldig ondertekend, in tweevoud op papier en op CD-rom. Het is niet mogelijk om een voorlopige aanvraag in te dienen. De aanvraag dient te worden opgesteld in de Nederlandse of Engelse taal.

Aanvragen voor subsidiëring dienen uiterlijk op vrijdag 15 maart, 16.30 uur (NL tijd) te zijn ontvangen op het Ministerie van Buitenlandse Zaken, t.a.v. EFV tender Reconstruction, Bezuidenhoutseweg 67, 2500 EM, Den Haag.

In het kader van de aanvraagprocedure wordt met nadruk gewezen op artikel 7, derde lid, van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken. Mocht een aanvraag onvolledig worden ingediend, dan kan de minister vragen om een aanvulling. Als datum van ontvangst van de aanvraag zal vervolgens gelden de datum waarop de aanvraag is aangevuld. Indien een aanvraag pas in de laatste twee weken voor het verstrijken van de deadline van 15 maart 2012 wordt ingediend, loopt de aanvrager het risico dat de Staatssecretaris geen toepassing zal geven aan zijn bevoegdheid om de indiener om een aanvulling te vragen aangezien een dergelijke aanvulling niet meer mogelijk is zonder de deadline te overschrijden. In dat geval zal de aanvraag derhalve niet meer kunnen worden aangevuld, maar zal deze worden beoordeeld zoals hij primair was ingediend.

Ook op artikel 9 van het Subsidiebesluit wordt in het bijzonder gewezen. Een aanvraag die betrekking heeft op activiteiten die reeds zijn gestart op het moment waarop de subsidie wordt aangevraagd, wordt afgewezen.

Mochten er vragen ontstaan naar aanleiding van dit document of andere zaken dan kunt u deze via e-mail indienen, waarna de vragen op twee momenten geanonimiseerd beantwoord worden, door middel van publicatie via internet.

De eerste deadline voor het indienen van vragen is op 7 januari 2012, 16.30.

De tweede deadline voor het indienen van vragen is 7 februari 2012, 16:30. De antwoorden op de vragen zullen telkens twee weken later gepubliceerd worden op de volgende website: http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/subsidies-voor-ontwikkelingssamenwerking-en-europa/subsidies-maatschappelijke-organisaties.

Vragen kunnen ingediend worden per e-mail op het adres: EFV-tender-reconstruction@minbuza.nl.


X Noot
1

Stb. 2005, 137.

X Noot
3

Het aanvraagformulier is geplaatst op http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/subsidies-voor-ontwikkelingssamenwerking-en-europa/subsidies-maatschappelijke-organisaties.

X Noot
1

http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/subsidies-voor-ontwikkelingssamenwerking-en-europa/subsidies-maatschappelijke-organisaties.

X Noot
2

Besluit van de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken van 1 december 2010, nr. DJZ/BR/0874-10, tot vaststelling van beleidsregels houdende algemene bepalingen voor subsidieverlening ten behoeve van activiteiten in het kader van ontwikkelingssamenwerking (Standaardkader ontwikkelingssamenwerking), Stcrt. 2010, nr. 19701.

X Noot
3

Focusbrief Ontwikkelingssamenwerking, Ministerie van Buitenlandse Zaken, maart 2011. Kamerstukken II 2010/11, 32 605, nr. 2.

X Noot
4

Veiligheid en ontwikkeling in fragiele staten, Strategie voor de Nederlandse inzet 2008-2011, zie http://e-mdf.nl/projects/dprn/backgrounddocuments/Beleidsstuk%20-%20veiligheid%20en%20ontwikkeling%20in%20fragiele%20staten.pdf.

X Noot
5

Focusbrief Ontwikkelingssamenwerking, Ministerie van Buitenlandse Zaken, maart 2011. Zie: http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/kamerstukken/2011/03/18/aanbiedingsbrief-focusbrief-ontwikkelingssamenwerking.html.

X Noot
6

Brief over regionale benadering binnen ontwikkelingssamenwerking, Ministerie van Buitenlandse Zaken, november 2011. Zie: http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/kamerstukken/2011/11/17/kamerbrief-over-regionale-benadering-binnen-ontwikkelingssamenwerking.html.

X Noot
7

Volgens OECD/DAC hebben 22 van de 34 armste landen interne conflicten, waardoor de Milleniumdoelen niet worden gehaald en mensen geen bestaan kunnen opbouwen. Zie focusbrief Ontwikkelingssamenwerking.

X Noot
8

OECD (2011) Conflict and Fragility, International Engagement in Fragile States, can’t we do better?

X Noot
9

Focusbrief Ontwikkelingssamenwerking, Ministerie van Buitenlandse Zaken, maart 2011. Kamerstukken II 2010/11, 32 605, nr. 2.

X Noot
10

Zie voetnoot 7.

X Noot
11

VN Veiligheidsraad Resolutie 1325 (2000), zie: http://www.un.org/events/res_1325e.pdf .

X Noot
12

Brief over regionale benadering binnen ontwikkelingssamenwerking, Ministerie van Buitenlandse Zaken, november 2011. Zie: http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/kamerstukken/2011/11/17/kamerbrief-over-regionale-benadering-binnen-ontwikkelingssamenwerking.html.

X Noot
13

Voor een overzicht van subsidies voor ontwikkelingssamenwerking, zie: http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/subsidies-voor-ontwikkelingssamenwerking-en-europa.

X Noot
14

Deze aanvragen worden doorverwezen naar de tender humanitair ontmijnen en clustermunitie, zie: http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/subsidies-voor-ontwikkelingssamenwerking-en-europa.

X Noot
15

Besluit van de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken van 1 december 2010, nr. DJZ/BR/0874-10, tot vaststelling van beleidsregels houdende algemene bepalingen voor subsidieverlening ten behoeve van activiteiten in het kader van ontwikkelingssamenwerking (Standaardkader ontwikkelingssamenwerking), Stcrt. 2010, nr. 19701.

X Noot
16

Dit criterium wijkt af van het Standaardkader Ontwikkelingssamenwerking.

X Noot
17

Voor omschrijving ODA criteria zie annex II van de beleidscontouren; http://www.oecd.org/dataoecd/29/21/2754804.pdf

X Noot
18

Zoals gedefinieerd door DAC/OECD, zie annex III; http://www.oecd.org/dataoecd/29/21/2754804.pdf.

X Noot
19

Zoals gedefinieerd door DAC/OECD, zie annex III; http://www.oecd.org/dataoecd/29/21/2754804.pdf.

X Noot
20

Het aanvraagformulier is geplaatst op http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/subsidies-voor-ontwikkelingssamenwerking-en-europa/subsidies-maatschappelijke-organisaties.

Naar boven