Regeling van de Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 16 november 2011, nr. KO 2011/18114, houdende wijziging van de Regeling erkenning EG-beroepskwalificaties kinderopvangpersoneel

De Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op artikel 33 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties;

Besluiten:

ARTIKEL I

De Regeling erkenning EG-beroepskwalificaties kinderopvangpersoneel wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, onderdeel c, komt te luiden:

  • c. minister:

    • 1°. Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

    • 2°. Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, voor zover de aanvraag en de verklaring vooraf als bedoeld in artikel 2, de gereglementeerde beroepen, genoemd in artikel 2, onderdeel a, subonderdelen 4° en 5°, betreffen; .

B

Artikel 2, onderdeel a, komt te luiden:

  • a. de aanvraag van een migrerende beroepsbeoefenaar tot het verlenen van erkenning van beroepskwalificaties voor de toegang tot of de uitoefening van de volgende gereglementeerde beroepen:

    • 1°. beroepskracht als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, onder 1°, van de begripsomschrijving ‘beroepskracht’ in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;

    • 2°. beroepskracht als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;

    • 3°. gastouder als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;

    • 4°. beroepskracht voorschoolse educatie als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;

    • 5°. beroepskracht voorschoolse educatie als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen; .

C

In artikel 3, onderdeel e, wordt ‘subonderdeel 2’ vervangen door: subonderdeel 3°.

D

Na artikel 7 wordt, onder vernummering van de artikelen 8 en 9 tot de artikelen 9 en 10, een artikel ingevoegd luidende:

Artikel 8 Dienst Uitvoering Onderwijs

  • 1. Aan de Directeur-generaal van de Dienst Uitvoering Onderwijs wordt mandaat, volmacht en machtiging verleend tot het nemen van besluiten en het verrichten van alle benodigde werkzaamheden, waaronder het vaststellen en ondertekenen van stukken, ter uitvoering van de bevoegdheden van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bedoeld in de artikelen 2, onderdelen a en b, 3, 4, eerste lid, 5, eerste lid, en 7.

  • 2. Aan de Directeur-generaal van de Dienst Uitvoering Onderwijs wordt mandaat en machtiging verleend met betrekking tot het nemen van besluiten over en het vaststellen en ondertekenen van stukken die betrekking hebben op de afhandeling van administratieve stukken inzake klacht-, bezwaar- en beroepsprocedures, voor zover deze verband houden met de uitoefening van de bevoegdheden, genoemd in het eerste lid, met dien verstande dat de Directeur-generaal geen besluit op bezwaar neemt met betrekking tot een bezwaarschrift tegen een besluit dat hij in mandaat heeft genomen.

  • 3. De Directeur-generaal van de Dienst Uitvoering Onderwijs kan met betrekking tot zijn bevoegdheden, genoemd in het eerste en tweede lid, ondermandaat, volmacht en machtiging in een door hem te bepalen omvang verlenen aan onder hem ressorterende functionarissen, met dien verstande dat hij geen onder-mandaat verleent aan de functionaris aan wie door hem ondermandaat tot het nemen van het besluit waartegen het bezwaar zich richt, is verleend.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst

Deze regeling wordt met de toelichting in de Staatscourant geplaatst.

Den Haag, 16 november 2011

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H.G.J. Kamp.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart.

TOELICHTING

Ingevolge het Regeerakkoord is het beleidsterrein kinderopvang thans de primaire verantwoordelijkheid van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW). In verband daarmee dienen ook de taken en bevoegdheden betreffende de erkenning van EU-beroepskwalificaties voor personeel in de kinderopvang bij deze minister te worden ondergebracht. Dit geschiedt door aanpassing van artikel 1, onderdeel c (Artikel I, onderdeel A). In zijn algemeenheid is de bevoegde minister in de zin van de regeling thans de Minister van SZW (subonderdeel 1°). Daar waar het gaat om gereglementeerde beroepen bij de voorschoolse educatie blijft de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen bevoegd (sub-onderdeel 2°).

Bij de vorige wijziging van de regeling (Stcrt. 2010, 15917) is per abuis nagelaten peuterspeelzaalleidsters en beroepskrachten voorschoolse educatie in een kinder-centrum toe te voegen aan de gereglementeerde beroepen, genoemd in artikel 2, onderdeel a, van de regeling. De subonderdelen 2° en 4° zijn de nieuwe sub-onderdelen. Het oude subonderdeel 2° is nu 3° en het oude subonderdeel 3° is nu 5° (Artikel I, onderdeel B).

De uitvoering van de bevoegdheden van de Minister van SZW wordt gemandateerd aan de Directeur-generaal van de Dienst Uitvoering Onderwijs van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (DUO).

DUO is als erkennende instantie van opleidings- en getuigschriftgegevens bij uitstek toegerust om deze bevoegdheden uit te voeren. Daarbij wordt opgemerkt dat DUO, waar relevant geacht voor de uitvoering, gebruik kan maken van de waarderingsadvisering van de expertisecentra Colo of Nuffic (Artikel I, onderdeel C).

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H.G.J. Kamp.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart.

Naar boven