Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) | Staatscourant 2011, 19677 | Besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) | Staatscourant 2011, 19677 | Besluiten van algemene strekking |
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Gelet op de Rijkswet op het Nederlanderschap, het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap (BvvN), het Besluit optie- en naturalisatiegelden 2002, het Wijzigingsbesluit Besluit optie-en naturalisatiegelden 2002, de Regeling verkrijging en verlies Nederlanderschap (RvvN);
Besluit:
De Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 toegespitst op het gebruik in Curaçao en Sint Maarten wordt als volgt gewijzigd:
A
13-1 Toelichting ad artikel 1, eerste lid RWN komt te luiden:
Bij algemene maatregel van rijksbestuur worden regelen gesteld betreffende het recht dat verschuldigd is voor het afleggen en de behandeling van de verklaring van optie en van het verzoek tot verlening van het Nederlanderschap, de gevallen en de mate waarin daarvan ontheffing kan worden verleend en de wijze waarop het moet worden voldaan.
De te betalen bedragen voor het afleggen van een optieverklaring en voor het indienen van een verzoek om naturalisatie zijn vastgelegd in het Besluit optie- en naturalisatiegelden 2002.
Met het oog op de jaarlijkse indexering van de optie- en naturalisatiegelden (zie artikel 9, eerste lid, BON) wordt verwezen naar de in onderstaande tabel vermelde tariefgroepen en de daarbij behorende tariefcodes en bedragen (in Nederlands-Antilliaanse gulden).
Tariefgroep |
Tarief(code) |
Bedrag |
---|---|---|
optie; enkelvoudig |
A |
Naf. 437 |
optie; gemeenschappelijk |
B |
Naf. 743 |
optie; medeopterende minderjarige |
C |
Naf. 51 |
naturalisatie; enkelvoudig; standaard |
D |
Naf. 2051 |
naturalisatie; gemeenschappelijk; standaard |
E |
Naf. 2620 |
naturalisatie; enkelvoudig; verlaagd |
F |
Naf. 1524 |
naturalisatie; gemeenschappelijk; verlaagd |
G |
Naf. 2095 |
naturalisatie; meenaturaliserende minderjarige |
H |
Naf. 301 |
B
Paragraaf 1.1/13-1 Toelichting ad artikel 13, eerste lid RWN komt te luiden:
Tarief A is verschuldigd als een optant een optieverklaring aflegt op grond van artikel 6 RWN of artikel 28 RWN dan wel artikel II, eerste lid, van de Rijkswet van 27 juni 2008 (Stb. 270).
Tarief B is verschuldigd als twee optieverklaringen gelijktijdig worden afgelegd door twee:
• met elkaar gehuwden; of
• personen die een geregistreerd partnerschap met elkaar zijn aangegaan; of
• ongehuwden die samenleven in een duurzame relatie.
De regeling voor de optiegelden bevat, anders dan bij de naturalisatiegelden het geval is, geen verlaagd tarief voor een staatloze of een houder van een asielgerelateerd verblijfsrecht.
Tarief C is verschuldigd voor de behandeling van een verzoek tot medeverkrijging bij optie als bedoeld in artikel 6, achtste lid, RWN. Dit betekent dat voor de behandeling van een verzoek voor een minderjarige om met zijn ouder(s) mee te opteren, naast het tarief dat de ouder(s) moet(en) betalen bij het afleggen van hun optieverklaring (tarief A of B), het tarief C moet worden betaald voor iedere minderjarige voor wie een verzoek tot medeverlening bij optie wordt ingediend.
Zie voor de betalingsprocedure verder paragraaf 3 (betaling van de verschuldigde optie- en naturalisatiegelden).
C
Paragraaf 1.2/13-1 Toelichting ad artikel 13, eerste lid RWN komt te luiden:
D
Paragraaf 1.1/13-1 Toelichting ad artikel 13, eerste lid RWN komt te luiden:
Op grond van artikel 4, derde lid, BON bestaat de mogelijkheid in twee situaties ontheffing van de leges te verlenen. Hierbij moet het gaan om optieverklaringen van:
a. een minderjarige die zelfstandig een optieverklaring aflegt (artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, c of d, RWN, artikel II, a, artikel II, b en artikel II, c (Stb. 2008, 270);
b. een persoon die als gevolg van een administratieve vergissing al meer dan een jaar als Nederlander is aangemerkt.
Om in aanmerking te komen voor ontheffing moet gelijktijdig met de indiening van de optieverklaring een gemotiveerd ontheffingsverzoek worden ingediend. De Gouverneur is gemandateerd in de ministeriële regeling om te beslissen op het verzoek tot ontheffing van de optiegelden (zie artikel 4, vijfde lid, BON). Voor een inwilligend besluit op een ontheffingsverzoek is model 1.27 beschikbaar. Voor een afwijzend besluit op een ontheffingsverzoek is model 1.28 beschikbaar.
In geval van een zelfstandige optie door een minderjarige is er in beginsel geen reden om met betrekking tot de optiegelden anders te handelen dan in geval van optie door een meerderjarige. In beide gevallen wordt een zelfde inspanning van de Gouverneur vereist. In beginsel betaalt de minderjarige optant dan ook tarief A voor zijn optieverklaring. Worden echter tegelijkertijd door twee kinderen binnen één gezin optieverklaringen afgelegd, dan wordt tarief B in rekening gebracht. Tarief B wordt tevens in rekening gebracht indien meer dan twee kinderen uit één gezin tegelijkertijd optieverklaringen afleggen. Het derde en volgende kind(eren) wordt ontheffing verleend van het betalen van optiegelden, omdat anders financiële redenen ertoe zouden kunnen leiden dat binnen gezinnen verschillen in nationaliteit ontstaan (vergelijk de nota van toelichting bij artikel 4 BON). Het is daarom niet redelijk in geval van een gelijktijdige optieverklaring door meerdere kinderen binnen een gezin een hoger bedrag aan leges op te leggen dan het bedrag in geval van een gemeenschappelijk verzoek.
Met betrekking tot personen die als gevolg van een administratieve vergissing al meer dan een jaar als Nederlander zijn aangemerkt, geldt dat de fout moet kunnen worden hersteld zonder kosten voor betrokkene als de administratie een fout in de beoordeling van het bezit van het Nederlanderschap heeft gemaakt, én betrokkene kan opteren. Als de fout aan betrokkene zelf is te wijten, bijvoorbeeld indien sprake is van frauduleus of onzorgvuldig gedrag van de betrokkene, wordt geen ontheffing van de optiegelden verleend.
Artikel 7, tweede lid, BON voorziet in de mogelijkheid dat de Gouverneur aan de rijksoverheid vergoeding verzoekt wegens, door ontheffing, niet-ontvangen optiegelden
E
Paragraaf 1.4/13-1 Toelichting ad artikel 13, eerste lid RWN komt te luiden:
Niet vaak zal (nog) voorkomen dat een optierecht op het Nederlanderschap bestaat op grond van de Toescheidingsovereenkomst tussen Nederland en Indonesië (TOI, Stb.1949, J 570) of de Toescheidingsovereenkomst tussen Nederland en Suriname (TOS, Stb.1975, 132). Voor deze opties (artikel 10 TOI en artikel 7, tweede lid, TOS) geldt, dat voor de verkrijging van het Nederlanderschap niet een bevestiging nodig is, noch dat leges moeten worden betaald. De optant verkrijgt het Nederlanderschap op het moment dat de optieverklaring wordt afgelegd. Op deze opties zijn het BON en het BVVN niet van toepassing.
F
Paragraaf 2.1/13-1 Toelichting ad artikel 13, eerste lid RWN komt te luiden:
Voor naturalisatie is in het algemeen betaling van naturalisatiegelden verschuldigd. Per individueel geval moet worden nagegaan welk bedrag aan naturalisatiegelden moet worden betaald. Hierbij zijn te onderscheiden:
1. Tarief D: Het standaard tarief voor een enkelvoudig verzoek;
2. Tarief E: Het standaard tarief voor een gemeenschappelijk verzoek;
3. Tarief F: Het verlaagd tarief voor een enkelvoudig verzoek;
4. Tarief G: Het verlaagd tarief voor een gemeenschappelijk verzoek;
5. Tarief H: Het tarief voor een verzoek tot medenaturalisatie ten behoeve van een minderjarig kind.
Zie voor gevallen van categoriale vrijstelling van naturalisatiegelden paragraaf 2.5 en voor de mogelijkheid een ontheffingsverzoek van de betalingsverplichting in te dienen paragraaf 2.6.
G
Paragraaf 2.2/13-1 Toelichting ad artikel 13, eerste lid RWN komt te luiden:
Een gemeenschappelijk verzoek wil zeggen dat een verzoek om naturalisatie is ingediend door twee met elkaar gehuwden of door twee wederzijds geregistreerde partners dan wel door twee ongehuwde personen die in een duurzame relatie anders dan het huwelijk samenleven.
H
Paragraaf 2.3/13-1 Toelichting ad artikel 13, eerste lid RWN komt te luiden:
Het verlaagd tarief voor een verzoek om naturalisatie geldt in de volgende gevallen:
a. In het geval de meerderjarige verzoeker staatloos is dan wel in het bezit is van een op asielgerelateerde gronden afgegeven verblijfsrecht1, is het tarief F verschuldigd.
b. In het geval sprake is van een gemeenschappelijk verzoek, dat wil zeggen een verzoek om naturalisatie van twee met elkaar gehuwden of van twee geregistreerde partners dan wel van twee ongehuwde personen die in een duurzame relatie anders dan het huwelijk samenleven en beiden of één van beide partners is/zijn staatloos, is het tarief G verschuldigd.
Om in aanmerking te komen voor het verlaagd tarief moet betrokkene in de PIVA te staan ingeschreven als ‘staatloos’. Is betrokkene opgenomen met ‘onbekende nationaliteit’, dan geldt dat het normale tarief van toepassing is, tenzij hij/zij houder is van een asielgerelateerd verblijfsrecht.
I
Paragraaf 2.4/13-1 Toelichting ad artikel 13, eerste lid RWN komt te luiden:
Voor de behandeling van een verzoek tot medeverlening als bedoeld in artikel 11, eerste lid, RWN, is het tarief onder H verschuldigd. Dit betekent dat voor de behandeling van een verzoek voor een minderjarige om met zijn ouder(s) mee te naturaliseren, naast het tarief dat de ouder(s) moet(en) betalen voor hun naturalisatie (tarief D, E, F of G), het tarief H moet worden betaald voor iedere minderjarige voor wie een verzoek tot medeverlening wordt ingediend.
J
Paragraaf 2.5/13-1 Toelichting ad artikel 13, eerste lid RWN komt te luiden:
Personen die op grond van de Wet betreffende de positie van Molukkers van 9 september 1976 (Stb. 468) als Nederlander wordt behandeld, zijn vrijgesteld van naturalisatieleges. Op het adviesblad moet worden aangeven dat het een verzoek van een Molukker betreft die op grond van genoemde wet wordt behandeld als Nederlander.
Personen die op grond van de Wet betreffende de positie van Molukkers als Nederlander wordt behandeld, zijn vrijgesteld van naturalisatieleges.
Het uitgangspunt van de Wet betreffende de positie van Molukkers van 9 september 1976 (Stb. 468) brengt mee dat Molukkers, die op grond van de Wet betreffende de positie van Molukkers als Nederlander worden behandeld, zijn vrijgesteld van het betalen van naturalisatiegelden. Op het adviesblad dient te worden aangeven dat het een verzoek van een Molukker betreft die op grond van genoemde wet wordt behandeld als Nederlander.
K
Paragraaf 2.6/13-1 Toelichting ad artikel 13, eerste lid RWN komt te luiden:
Onze Minister2 kan aan de volgende personen ontheffing verlenen van betaling van de naturalisatiegelden:
a. een minderjarige die zelfstandig een verzoek om naturalisatie indient;
b. een persoon die als gevolg van een administratieve vergissing al meer dan een jaar als Nederlander is aangemerkt;
c. een persoon die op grond van staatsbelang of van zijn verdiensten voor de staat genaturaliseerd wordt.
Om in aanmerking te komen voor ontheffing moet gelijktijdig met de indiening van het verzoek om naturalisatie een gemotiveerd ontheffingsverzoek te worden ingediend. De Gouverneur is gemandateerd in de ministeriële regeling om te beslissen op het verzoek tot ontheffing van naturalisatiegelden. Zie artikel 4, vijfde lid, BON.
Hieronder wordt toegelicht onder welke omstandigheden aan bovengenoemde categorieën van personen ontheffing wordt verleend.
– In geval van een zelfstandig verzoek om naturalisatie van een minderjarige is er in beginsel geen reden om met betrekking tot de naturalisatiegelden anders te handelen dan in geval van een zelfstandige naturalisatie van een meerderjarige. In beide gevallen wordt een zelfde inspanning van de Gouverneur en het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties3 vereist. Voor een zelfstandig verzoek om naturalisatie van een minderjarige wordt in beginsel dan ook hetzij tarief D, hetzij tarief F in rekening gebracht. Slechts onder de hieronder genoemde drie omstandigheden wordt een minderjarige die een zelfstandig verzoek om naturalisatie indient, ontheven van het betalen van naturalisatiegelden.
– Worden tegelijkertijd door twee minderjarigen binnen één gezin twee zelfstandige verzoeken om naturalisatie ingediend, dan wordt hetzij tarief E, hetzij tarief G in rekening gebracht. Het derde en volgende kind(eren) wordt ontheffing verleend van het betalen van naturalisatiegelden, omdat anders financiële redenen ertoe zouden kunnen leiden dat binnen gezinnen verschillen in nationaliteit ontstaan (vergelijk de nota van toelichting bij artikel 4 BON). Het is daarom niet redelijk in geval van gelijktijdige zelfstandige verzoeken om naturalisatie door meerdere minderjarigen binnen een gezin een hoger bedrag aan naturalisatiegelden op te leggen dan het bedrag in geval van een gemeenschappelijk verzoek. Dit betekent dat de naturalisatiegelden bij gelijktijdige, zelfstandige, verzoeken om naturalisatie van meerdere kinderen binnen een gezin hetzij tarief E hetzij tarief G is verschuldigd;
– In het geval een zelfstandig verzoek wordt ingediend door een kind dat is geboren tijdens de optie- of naturalisatieprocedure van de ouder dan wordt dat kind ontheffing verleend van de verplichting tot het betalen van de naturalisatiegelden. Voor de ontheffing van de betalingsverplichting dient het naturalisatieverzoek van het kind binnen een redelijke termijn na de verkrijging of de verlening van het Nederlanderschap aan de ouder te zijn ingediend. De redelijke termijn voor de indiening van het verzoek van het kind is in dit geval maximaal een jaar nadat de ouder Nederlander is geworden. Wordt het verzoek later ingediend, dan wordt hetzij tarief D, hetzij tarief F in rekening gebracht;
– In bijzondere gevallen waarin een kind buiten eigen toedoen niet is meegenaturaliseerd, wordt ontheffing verleend van de betaling van de naturalisatiegelden. Hierbij kan worden gedacht aan een kind dat door zwaarwegende lichamelijke of psychische omstandigheden ten tijde van de naturalisatie van de ouders niet in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba verbleef en niet is meegenaturaliseerd. Bijvoorbeeld een kind dat in het land van herkomst tijdelijk is opgenomen in een ziekenhuis of psychiatrische inrichting. Een en ander dient te worden aangetoond door middel van een verklaring van een medisch specialist of psychiater.
Met betrekking tot personen die als gevolg van een administratieve vergissing al meer dan een jaar als Nederlander zijn aangemerkt, geldt dat als de administratie een fout heeft gemaakt, deze fout hersteld moet worden zonder kosten voor betrokkene. Indien de fout aan betrokkene zelf te wijten is, bijvoorbeeld indien er sprake is van frauduleus of onzorgvuldig gedrag van de betrokkene, wordt geen ontheffing van de naturalisatiegelden verleend.
In gevallen waarin iemand op grond van staatsbelang of zijn verdiensten voor de Staat genaturaliseerd wordt, wordt ontheffing verleend van de betaling van de naturalisatiegelden vanwege dat staatsbelang en die verdiensten voor de Staat.
1. Een hoogleraar van vreemde nationaliteit komt in aanmerking voor de functie van Procureur-Generaal bij de Hoge Raad. Voor de vervulling van dit ambt is het bezit van het Nederlanderschap vereist. Deze persoon kan op grond van staatsbelang voor naturalisatie in aanmerking komen (ervan uitgaande dat tegen het verblijf voor onbepaalde duur geen bedenkingen bestaan).
2. Een militair van vreemde nationaliteit die een uitzonderlijk hoge Nederlandse militaire onderscheiding heeft gekregen, kan op grond van verdiensten voor de Staat in aanmerking komen voor naturalisatie.
De bevoegdheid tot verlening van ontheffing is gemandateerd aan de Gouverneur. Voor een inwilligend besluit op een ontheffingsverzoek is model 2.24 beschikbaar. Voor een afwijzend besluit op een ontheffingsverzoek is model 2.25 beschikbaar.
L
Paragraaf 3/13-1 Toelichting ad artikel 13, eerste lid RWN komt te luiden:
De optie- en naturalisatiegelden zijn verschuldigd alvorens een verklaring van optie of verzoek tot verlening van het Nederlanderschap in behandeling wordt genomen. De betaling heeft in Curaçao en Sint Maarten plaats bij de Gouverneur. Betrokkene dient een bewijs van betaling te overleggen bij de Gouverneur. Eerst na ontvangst van de betaling dan wel na de beslissing op een ontheffingsverzoek wordt het ingediende verzoek om naturalisatie dan wel de verklaring van optie in behandeling genomen (zie de nota van toelichting bij het BON). Ongeacht het verdere verloop van de naturalisatieprocedure – toewijzing, afwijzing of intrekking van het verzoek nadat de behandeling is begonnen – zijn de rechten verschuldigd betaald (vergelijk artikelen 2 en 3 BON).
De hoogte van het verschuldigde bedrag voor het afleggen van de optieverklaring of voor het verzoek om naturalisatie wordt in beginsel vastgesteld (op grond van de in paragrafen 1.1, 1.3, 2.2 tot en met 2.4 en 2.6 opgenomen richtlijnen) op het moment dat de verklaring of het verzoek door de Gouverneur in ontvangst wordt genomen.
Modellen van een schriftelijke bevestiging door betrokkene dat hij is geïnformeerd over de hoogte en de termijn van de te betalen optie- en naturalisatiegelden en dat hij instemt met de betaling van de opgelegde optie- en naturalisatiegelden dan wel is vrijgesteld van de betaling dan wel een verzoek om ontheffing heeft ingediend, zijn opgenomen als model 1.25 en model 2.8. De vaststelling van de hoogte van de te betalen naturalisatiegelden is een voorbereidingshandeling zoals bedoeld in artikel 6:3 Awb en is niet afzonderlijk vatbaar voor bezwaar of beroep.
Uitgangspunt is dat de leges worden betaald op het moment van het afleggen van de optieverklaring respectievelijk de indiening van het verzoek om naturalisatie. Het verschuldigde bedrag wordt ineens voldaan, betaling in termijnen is niet mogelijk.
Wordt niet betaald op het moment van het afleggen van de optieverklaring respectievelijk de indiening van het verzoek om naturalisatie, dan wordt betrokkene op dat moment op grond van artikel 4:5, eerste lid, Awb in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken te betalen (hiervoor zijn model 1.25 en model 2.8 beschikbaar). De termijn van zes weken vloeit voort uit artikel 6 BON. Vindt de betaling van het verschuldigde bedrag niet plaats binnen deze zes weken, dan wordt de verklaring of het verzoek buitenbehandeling gesteld (artikel 6 BON). Een besluit tot buitenbehandelingstelling wegens niet- of niet tijdige betaling wordt schriftelijk meegedeeld aan betrokkene (artikel 4, tweede lid, BVVN). Daarvoor zijn beschikbaar de modellen 1.26 en 2.23.
Is verzocht om ontheffing van optie- of naturalisatiegelden, dan wordt de zes-wekentermijn opgeschort tot de dag waarop op het ontheffingsverzoek (negatief) is beslist.
Tegen de buitenbehandelingstelling van een optieverklaring of een verzoek om naturalisatie kan binnen zes weken bezwaar worden aangetekend bij onze Minister4. Het bezwaar wordt behandeld door unit Nationaliteit en Naturalisatie (unit 192) van de IND te Rijswijk
Stelt de Gouverneur een verzoek om naturalisatie buiten behandeling, dan brengt hij geen advies uit aan de Minister. De Gouverneur stuurt altijd het naturalisatiedossier aan de IND, ongeacht of de verzoeker wel of geen bezwaar heeft aangetekend tegen het besluit tot buitenbehandelingstelling van het verzoek.
M
Paragraaf 4/13-1 Toelichting ad artikel 13, eerste lid RWN komt te luiden:
De Gouverneur hoeft de ontvangen optiegelden niet af te dragen aan de IND.
De behandeling van en de beslissing op de verklaring van optie liggen immers geheel in handen van de ontvangende instantie. artikel 8 BON bepaalt dat een gedeelte van de ontvangen naturalisatiegelden moet worden afgedragen aan de rijksoverheid. De Gouverneur draagt zorg voor een rechtstreekse afdracht aan het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (de IND). Tevens regelt artikel 8 BON de hoogte van het bedrag dat de Gouverneur behoudt en op welke wijze de afdracht aan de IND geschiedt. Over de wijze van afdracht van de ontvangen naturalisatiegelden door de Gouverneur van Aruba aan de IND, wordt de Gouverneur nader geïnformeerd met een brief van de IND.
De Gouverneur behoudt per enkelvoudig verzoek om naturalisatie Naf. 437, ongeacht of betrokkene het standaard of het verlaagde tarief betaalt. Het resterende bedrag dat aan leges is ontvangen, wordt afgedragen aan het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (de IND) (Naf. 1614 bij standaard tarief en Naf. 1087 bij verlaagd tarief).
Bij een gemeenschappelijk verzoek of een gelijktijdig verzoek om naturalisatie van meerdere kinderen binnen één gezin behoudt de Gouverneur Naf. 743 eveneens ongeacht of standaard of verlaagd tarief is betaald. Het resterende bedrag dat aan leges is ontvangen wordt afgedragen aan het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Naf. 1877 bij het standaard tarief en Naf. 1352 bij het verlaagd tarief). In het geval van een verzoek tot medeverlening als bedoeld in artikel 11, eerste lid, RWN behoudt de Gouverneur Naf. 51 per kind. Het resterende bedrag dat aan leges is ontvangen (Naf. 250) wordt afgedragen aan het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (de IND). Indien de verzoeker tijdens de naturalisatieprocedure verhuist, behoudt de Gouverneur die de leges geïnd heeft het bedrag dat niet afgedragen hoeft te worden en draagt zorg voor de afdracht van het resterende bedrag.
De afdracht geschiedt rechtstreeks aan het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in Nederland (de IND) zonder tussenkomst van de landen Curaçao of Sint Maarten.
Vanaf 1 januari 2012 gelden de volgende afdrachtcodes:
Tariefgroep |
af te dragen bedrag |
afdrachtcode |
---|---|---|
optie; enkelvoudig |
nvt |
nvt |
optie; gemeenschappelijk |
nvt |
nvt |
optie; medeopterende minderjarige |
nvt |
nvt |
naturalisatie; enkelvoudig; standaard |
Naf. 1614 |
120 |
naturalisatie; gemeenschappelijk; standaard |
Naf. 1877 |
123 |
naturalisatie; enkelvoudig; verlaagd |
Naf. 1087 |
121 |
naturalisatie; gemeenschappelijk; verlaagd |
Naf. 1352 |
124 |
naturalisatie; meenaturaliserende minderjarige |
Naf. 250 |
125 |
In geval van ontheffing van betaling van de naturalisatiegelden kan de Gouverneur verzoeken om een vergoeding (artikel 8, tweede lid, BON). Een dergelijk schriftelijk verzoek dient te worden gericht aan het Hoofd Financieel Beheer van de Stafdirectie Middelen & Control van de IND, Postbus 5800, 2280 HV te Rijswijk. Indien het verzoek van de Gouverneur door de IND wordt gehonoreerd, ontvangt de Gouverneur een bedrag van Naf. 437 voor een enkelvoudig verzoek en Naf. 743 voor een gemeenschappelijk verzoek.
N
Het Model 1.25 komt te luiden als aangegeven in bijlage 1.
O
Het Model 2.8 komt te luiden als aangegeven in bijlage 2.
Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant, de Curaçaosche Courant en de Landscourant van Sint Maarten worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 23 oktober 2011
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
namens deze:
de Directeur-generaal Vreemdelingenzaken,
L. Mulder.
De optie-en naturalisatiegelden worden met ingang van 1 januari 2012 in verband met de jaarlijkse indexering verhoogd. Een overgangsbepaling is niet opgenomen, aangezien het BON ongewijzigd is gebleven. De wijziging van de tarieven betreft tevens een verrekening, voortkomende uit de op de peildatum geldende valutakoers.
Voor een toelichting op de wijze van indexeren wordt verwezen naar het BON 2002 (Stb. 2002, 325). De indexering heeft ook gevolg voor de hoogte van de bedragen die de Gouverneur zelf behoudt en het deel dat wordt afgedragen aan de IND.
Bevat een tekstuele wijziging, waarbij een eerdere omissie wordt hersteld.
De modellen 1.25 en 2.8 zijn aangepast, rekening houdend met het van toepassing zijnde indexcijfer.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
namens deze:
de Directeur-generaal Vreemdelingenzaken,
L. Mulder.
In Curaçao en Sint Maarten bestaat op dit moment geen verblijfsrecht vergelijkbaar met die in de artikelen 28 of 33 Vw 2000. Het BON (Stb. 2009, 388) anticipeert vanuit de gedachte van rechtsgelijkheid echter met een eventuele toekomstige invoering van dergelijke verblijfsvergunningen.
Vanaf 14 oktober 2010 is dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Stc. 18 oktober 2010, 16527).
Vanaf 14 oktober 2010 behoort de Rijkswet op het Nederlanderschap tot de verantwoordelijkheid van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Vanaf 14 oktober 2010 is dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Stc. 18 oktober 2010, 16527).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2011-19677.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.