De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu maakt ingevolge artikel 21.6, vierde lid, van de Wet milieubeheer en artikel 92 van de Wet bodembescherming bekend dat een ieder gedurende vier weken na dagtekening van deze Staatscourant schriftelijk zijn zienswijze naar voren kan brengen over onderstaand ontwerp van een algemene maatregel van bestuur

Adres: Ministerie van Infrastructuur en Milieu

Directoraat-Generaal Milieu

Directie Duurzaam Produceren – IPC 625

Postbus 20951

2500 EZ Den Haag

Besluit van ... houdende wijziging van het Besluit bodemkwaliteit in verband met mijnsteen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van (datum, nr.);

Gelet op de artikelen 1.1, zevende lid, 8.41, 8.42, 8.42a, 8.42b, 9.2.2.1, 9.2.2.2, 10.2, tweede lid, 10.52, 11.2 en 11.3 van de Wet milieubeheer, de artikelen 6, 7, 8, 12a, 12b, 15, 17, 36 van de Wet bodembescherming, de artikelen 6.2, eerste lid, onder b, 6.6 en 6.7 van de Waterwet en artikel 2.1,derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

De Raad van State gehoord (advies van ... (datum en nr.);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van ..., nr. ...;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit bodemkwaliteit wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de alfabetische opsomming wordt ingevoegd:

Mijnsteen:

bouwstof, in hoofdzaak bestaande uit gebroken schalie en zandsteen met bijmengingen van kolengruis, die als nevengesteente is vrijgekomen bij winning van steenkool;.

2. In de begripsomschrijvingen van Certificaat en van Werkzaamheid vervalt telkens: en Onze Minister van Verkeer en Waterstaat.

3. De begripsomschrijving ‘Onze Minister’ komt te luiden: Onze Minister van Infrastructuur en Milieu.

4. De begripsomschrijving ‘Onze Ministers’ komt te luiden: Onze Minister en Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

B

In artikel 5, derde lid, vervalt ‘van dit besluit’ en wordt de tweede alinea vervangen door een volzin, die luidt: In afwijking van de artikelen 2 en 3 is Onze Minister het bevoegd gezag.

C

Artikel 14 vervalt.

D

Na het opschrift ‘Hoofdstuk 3. Bouwstoffen’ wordt ingevoegd het opschrift:

AFDELING 1. ALGEMEEN

E

Artikel 27, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt de punt na ‘artikel 1, eerste lid, onder c’ vervangen door een komma.

2. In onderdeel b wordt na ‘als bedoeld in artikel 4, onderdeel 16’ een komma ingevoegd.

F

Na artikel 33 wordt een afdeling ingevoegd, die luidt:

AFDELING 2. BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR MIJNSTEEN

Artikel 33a

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt met mijnsteen gelijkgesteld mijnsteen die vermengd is met ten hoogste 80 gewichtsprocenten grond of baggerspecie.

Artikel 33b

Op mijnsteen die gebruikt wordt in de toepassingen, bedoeld in artikel 35, onderdelen a, b, d, e en h, is hoofdstuk 4, afdeling 1, en afdeling 2, paragraaf 1, met uitzondering van artikel 44, tweede lid, en artikel 45, tweede lid van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor mijnsteen tevens wordt voldaan aan het bepaalde in deze afdeling.

Artikel 33c
  • 1. Onze Minister wijst de volgende gebieden aan:

    • a. herkomstgebieden, waaruit toe te passen mijnsteen afkomstig is,

    • b. toepassingsgebieden voor mijnsteen.

  • 2. Mijnsteen die volgens deze afdeling wordt toegepast, is afkomstig uit een herkomstgebied, aangewezen overeenkomstig het eerste lid onder a, en wordt toegepast in een toepassingsgebied, aangewezen overeenkomstig het eerste lid onder b.

Artikel 33d

Onze Minister stelt regels voor de milieuhygiënische verklaring, bedoeld in artikel 38, voor de toepassing van dat artikel op mijnsteen.

G

In artikel 34, derde lid, wordt ‘derde lid’ vervangen door: tweede lid.

H

In artikel 52, derde lid, wordt ‘bedoeld in het vorige lid’ vervangen door:’bedoeld in het eerste lid.

I

In artikel 82 wordt ‘Onze Minister zendt in overeenstemming met de Ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en van Verkeer en Waterstaat’ vervangen door: Onze Ministers zenden.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemeen

1. Inleiding

In de mijnstreek in Zuid-Limburg is vanaf de laatste decennia van de 19e eeuw tot 1970 op grote schaal steenkool gewonnen. Bij de winning van steenkool is op grote schaal mijnsteen vrijgekomen als bijproduct.

Mijnsteen is een verzamelnaam voor al het nevengesteente dat vrijkomt bij de winning van steenkool en bestaat voornamelijk uit gebroken schalie en zandsteen met bijmengingen van kolengruis. Het vrijgekomen mijnsteen is in Limburg op grote schaal toegepast op of in de bodem en op of in de bodem en oever van oppervlaktewaterlichamen (hierna: waterbodem). Grote volumina zijn toegepast in voormalige groeves (voor kleiwinning), voormalige grindgaten in de (uiterwaarden van de) Maas en als mijnsteenbergen op de voormalige mijnterreinen. In de laatste decennia van de vorige eeuw is mijnsteen ook grootschalig gebruikt als ophoogmateriaal voor woningbouw, industrieterreinen en parken. Mijnsteen is daardoor in Limburg op grote schaal aanwezig in de (water)bodem. De betrokken Limburgse overheden hebben onder het regime van het Bouwstoffenbesluit bodem- en oppervlaktewaterbescherming en de daarbij behorende Vrijstellingsregeling grondverzet het hergebruik van mijnsteen op een duurzame manier vorm gegeven. Met de inwerkingtreding van het Besluit bodemkwaliteit (hierna aangeduid als Bbk) is van de mogelijkheid gebruik gemaakt om dit beleid overeenkomstig het overgangsrecht voort te zetten. De kern hiervan is dat mijnsteen (waarvan is vastgesteld dat de risico’s bij toepassing acceptabel zijn en) die vrijkomt bij graafwerkzaamheden in de Limburgse (water)bodem, weer kan worden teruggebracht op plaatsen waar mijnsteen reeds grootschalig in de (water)bodem aanwezig is. Het beleid is gericht op concentreren van de mijnsteen. Dit beleid is duurzaam omdat toepassen van de mijnsteen elders zou leiden tot verslechtering van de milieuomstandigheden, gepaard zou gaan met CO2-uitstoot en hoge kosten met zich zou brengen. Om de mogelijkheden te continueren, die het overgangsrecht biedt, is een aanpassing van het Bbk noodzakelijk om de Limburgse overheden in staat te stellen het lokale beleid, gericht op het concentreren van mijnsteen, voort te zetten.

2. Doelstelling

Met de introductie van het Bbk zijn de definities van bouwstof, grond en baggerspecie aangepast ten opzichte van het Bouwstoffenbesluit1. Mijnsteen uit de regio Parkstad mag (onbedoeld) op grond van het Bbk niet worden toegepast op of in de bodem van de regio Parkstad. Hetzelfde geldt voor mijnsteen dat destijds gebruikt is ter opvulling van grindgaten in de uiterwaarden van de Maas. De onderhavige aanpassing van het Bbk maakt het mogelijk voor een aantal toepassingen van mijnsteen het regime voor grond en baggerspecie te blijven volgen. Daartoe is een afdeling over mijnsteen opgenomen in het hoofdstuk over bouwstoffen. In die afdeling is geregeld dat op die toepassingen een deel van het hoofdstuk over grond en baggerspecie van toepassing is. Door deze aanpassing kunnen de gemeenten en waterbeheerders in de mijnsteengebieden het onder het Bouwstoffenbesluit bodem- en oppervlaktewaterbescherming gevoerde concentratiebeleid voortzetten en mijnsteen weer toepassen op plaatsen waar mijnsteen reeds grootschalig in de (water)bodem aanwezig is. Hiermee wordt tevens voorkomen dat mijnsteen buiten de aangewezen gebieden op of in de (water)bodem kan worden toegepast. Vanuit milieuhygiënisch perspectief is dit namelijk onwenselijk. De afvoer van mijnsteen leidt elders tot verslechtering van de milieuomstandigheden en het transport levert een onnodige uitstoot op van CO2. Denkbaar was geweest dit op te lossen door aanpassing van de definitie van grond, zodat die ook mijnsteen omvat. Dit is echter onwenselijk. Grond mag – mits voldaan wordt aan lokale toepassingsvoorwaarden – namelijk overal op of in de (water)bodem worden toegepast, terwijl met deze wijziging van het besluit juist alleen toepassing op of in de (water)bodem wordt voorgestaan, waar reeds grootschalig mijnsteen in de (water)bodem aanwezig is. Mijnsteen – ook mijnsteen die afkomstig is uit het buitenland – mag overal in Nederland worden toegepast als bouwstof in werken, mits uiteraard aan de vereisten voor bouwstoffen in dit besluit wordt voldaan. Mijnsteen kan uitsluitend in de aangewezen gebieden op of in de (water)bodem worden toegepast nadat door de betrokken gemeente of waterbeheerder een Nota bodembeheer is vastgesteld. In de Nota bodembeheer worden de voorwaarden voor toepassing van de mijnsteen in de aangewezen gebieden vastgelegd.

3. Effecten

Deze wijziging van het Bbk zorgt ervoor dat de betrokken Limburgse bevoegde overheden (provincie, gemeenten en waterbeheerders) het huidige beleid voort kunnen zetten. Er zijn dan ook er geen effecten van deze wijziging te voorzien.

4. Noodzaak tot overheidsinterventie

Het Bbk maakt het voor bevoegde overheden (gemeenten en waterbeheerders) mogelijk om gebiedspecifiek beleid te voeren voor het toepassen van grond of baggerspecie op of in de (water)bodem. Die mogelijkheid ontbrak in het Bbk tot nu toe voor het toepassen van bouwstoffen in het algemeen en dus ook voor mijnsteen. Deze wijziging van het Bbk is noodzakelijk om de betrokken Limburgse gemeenten en waterbeheerders de mogelijkheid te blijven bieden gebiedspecifiek beleid te ontwikkelen voor het voortzetten van het beleid gericht op het concentreren van mijnsteen op of in de (water)bodem in de mijnsteengebieden. Op grond van het gewijzigde besluit zal de minister als herkomstgebieden en toepassingsgebieden de betrokken gebieden in Limburg aanwijzen.

5. Overwogen varianten

Overwogen is om het mijnsteen als grond aan te merken, dat zou een eenvoudigere wijziging van het Bbk inhouden. Los van de precedenten die dit zou scheppen, zou een status grond voor de mijnsteen het concentreren van de mijnsteen tegenwerken. Immers grond en baggerspecie mogen overal op of in de (water)bodem worden toegepast. De verdere verspreiding van mijnsteen is om milieuhygiënische redenen onwenselijk.

6. Handhaving

Het gebiedspecifieke kader en ook de kaders voor toepassing van mijnsteen worden overeenkomstig artikel 44 of 45 van het Bbk vastgesteld door de gemeenteraad, de minister van I&M ingeval van Rijkswateren en het algemeen bestuur van het waterschap ingeval van regionale wateren. De bevoegde overheden kunnen alleen gebiedspecifiek beleid vaststellen voor hun eigen beheergebied. De gemeente en de waterbeheerder zijn ook verantwoordelijk voor de handhaving van het Bbk binnen hun beheergebied. De bestaande handhavingstructuur blijft hiermee intact.

7. Lasten voor de overheid en bedrijven

Deze wijziging van het besluit is op voorspraak van en in afstemming met de betrokken overheden tot stand gekomen. Het hergebruik van mijnsteen op of in de (water)bodem in mijnsteengebieden moet in het kader van het gebiedsspecifieke toetsingskader worden vastgelegd in een Nota bodembeheer. Het opstellen en vaststellen van een Nota bodembeheer gaat gepaard met bestuurlijke lasten. Veel van de betrokken gemeenten kunnen het vaststellen van de kaders voor het toepassen van mijnsteen combineren met het vaststellen van het beleid voor de omgang met vrijkomende grond en baggerstromen in hun beheergebied. Daardoor zijn de bestuurlijke lasten beperkt. Bovendien worden de overheden ondersteund bij het opstellen van lokaal beleid via een stimuleringsregeling uit de Toekomst Agenda Milieu door ervaren adviseurs. Deze adviseurs zijn door het Rijk ingehuurd, betaald en getraind om gemeenten en waterschappen te begeleiden met de implementatie van het Bbk.

Voor bedrijven zijn er geen wijzigingen in de administratieve lasten, omdat deze wijziging strekt tot het voortzetten van het huidige beleid onder de Vrijstellingsregeling grondverzet.

II. Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A

Naast de toevoeging van het begrip ‘mijnsteen’ zijn tevens enkele begripsomschrijvingen aangepast aan de huidige indeling van departementen.

Onderdeel B

Het derde lid van artikel 5 is in overeenstemming gebracht met de Aanwijzingen voor de regelgeving alsmede met de gewijzigde begripsomschrijving van ‘Onze Minister’.

Onderdeel C

Artikel 14 is overbodig geworden door de huidige indeling van ministeries en kan dus vervallen.

Onderdeel E

De redactie van artikel 27, eerste lid, is in overeenstemming gebracht met de Aanwijzingen voor de regelgeving.

Onderdeel F

Denkbaar was geweest het onderwerp mijnsteen te regelen door in elke bepaling van afdeling 1 en afdeling 2, paragraaf 1 van hoofdstuk 4 te regelen of deze ook voor mijnsteen geldt. Er is echter voor gekozen de bepalingen over mijnsteen in een afzonderlijke afdeling in hoofdstuk 3 over bouwstoffen samen te brengen, aangezien mijnsteen een bouwstof is.

Artikel 33a

Conform het systeem van het besluit is deze bijzondere bepaling over mijnsteen geplaatst in de nieuwe afdeling 2. Bouwstoffen mogen maximaal 20% bijmengingen bevatten overeenkomstig artikel 26 van het Besluit. Dit artikel stelt mijnsteen met bijmengingen van grond of baggerspecie tot 80% gelijk aan mijnsteen. In de mijnsteengebieden in Limburg is mijnsteen soms als puur materiaal aanwezig, maar geregeld ook vermengd met grond of baggerspecie. Wanneer de mijnsteen vermengd is met meer dan 80% grond of baggerspecie betreft het materiaal grond of baggerspecie en is toepassing van het materiaal reeds mogelijk onder de bepalingen van hoofdstuk 4 van het Besluit.

Artikel 33b

Door het uitzonderen van artikel 44, tweede lid, worden de lokale maximale waarden voor toepassen van mijnsteen niet vastgesteld boven de maximale waarden voor de bodemfunctieklasse industrie voor toepassingen op of in de bodem.

Door het uitzonderen van artikel 45, tweede lid, worden de lokale maximale waarden voor toepassen van mijnsteen niet vastgesteld boven de maximale waarden voor de bodemfunctieklasse industrie en maximale waarde kwaliteitsklasse B voor toepassingen op of in de bodem of oever van een oppervlaktewaterlichaam (bijlage B, Tabel 2 van de Regeling bodemkwaliteit).

Artikel 33d

Het is de bedoeling dat hiervoor de vereisten zullen gelden, die in de paragrafen 4.3.3, 4.3.4 en 4.3.6 van de Regeling bodemkwaliteit zijn opgenomen. Wanneer gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid om de toepassing van mijnsteen via een Nota bodembeheer mogelijk te maken in de door de minister aangewezen gebieden wordt de mijnsteen beoordeeld overeenkomstig de voorschriften in die Nota bodembeheer. De mijnsteen dient te worden onderzocht overeenkomstig de voorschriften voor grond en baggerspecie zoals gesteld in genoemde artikelen van de Regeling bodemkwaliteit. De kwaliteit van de mijnsteen wordt getoetst aan de lokale maximale waarden die zijn vastgelegd in de Nota bodembeheer.

Onderdeel G

Abusievelijk was in artikel 34, derde lid, verwezen naar het derde lid van dat artikel in plaats van naar het tweede lid. Deze verschrijving is nu hersteld.

Onderdeel H

Abusievelijk was in artikel 52, derde lid, verwezen naar het tweede lid van dat artikel in plaats van naar het eerste lid. Deze verschrijving is nu hersteld.

Artikel II

De wijziging van het Besluit bodemkwaliteit beoogt een niet gewenst gevolg van aflopend overgangsrecht te repareren. Het is dan ook de bedoeling dat de wijziging zo spoedig mogelijk in werking treedt.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,


X Noot
1

Zie daarvoor nota van toelichting paragraaf 4.3.5 bij Besluit bodemkwaliteit, 22-11-2007, Staatsblad 2007, 469.

Naar boven