Besluit van de Minister van Buitenlandse Zaken van 19 september 2011, nr. DJZ/BR/1036-11, tot wijziging van het besluit van de Minister van Buitenlandse Zaken van 5 augustus 2011, nr. DJZ/BR/0880-111, tot vaststelling van beleidsregels en een subsidieplafond voor subsidiëring op grond van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 (Wijziging Mensenrechtenfonds 2012–2015)

De Minister van Buitenlandse Zaken,

Gelet op artikel 6 van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken1 en artikel 2.1 en artikel 4.8 van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 20062;

Besluit:

ARTIKEL I

In paragraaf 4.1, De drempelcriteria, van de bijlage bij het besluit van de Minister van Buitenlandse Zaken van 5 augustus 2011, nr. DJZ/BR/0880-111, tot vaststelling van beleidsregels en een subsidieplafond voor subsidiëring op grond van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 20063, komt Criterium D.11 te luiden:

Criterium D.11Minimaal 60% van de middelen die zijn benodigd voor de uitvoering van de activiteiten wordt besteed in de landen die genoemd zijn in Annex 1, dan wel is gericht op het bereiken van effecten in deze landen ten aanzien van de thema’s, genoemd in Criterium D.10.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het geplaatst wordt.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

namens deze:

de Directeur-Generaal Internationale Samenwerking,

J.M. Brandt.

TOELICHTING

Naleving van de mensenrechten is nog steeds niet overal vanzelfsprekend. Het Mensenrechtenfonds 2012–2015 wil een bijdrage leveren om hierin verandering te brengen.1 Echter juist in landen waar het met de mensenrechtensituatie nog slecht is gesteld kan het moeilijk zijn activiteiten te ontplooien ter verbetering daarvan. Activiteiten die worden ondernomen in andere landen kunnen dan soms effectiever, en beter uitvoerbaar, zijn. Gelet hierop is de wijze waarop Criterium D.11 van het Mensenrechtenfonds is geformuleerd te strikt. Volgens dit criterium dient 60% van de middelen die zijn benodigd voor de uitvoering van de activiteiten te worden besteed in de landen van de landenlijst (Annex I) bij het MRF 2012–2015. De in dit besluit vastgestelde wijziging maakt het mogelijk om ook activiteiten die niet worden ondernomen in deze landen, maar wel beogen in die landen effect te hebben op de in dit fonds prioritaire thema’s (zie paragraaf 1 en Criterium D.10), mee te laten wegen bij de beoordeling van aanvragen op Criterium D.11. Of de vereiste 60% wordt behaald wordt bepaald aan de hand van de omvang van de middelen die nodig zijn voor de uitvoering van de activiteiten.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

namens deze:

de Directeur-Generaal Internationale Samenwerking,

J.M. Brandt.


X Noot
3

Besluit van de Minister van Buitenlandse Zaken van 5 augustus 2011, nr. DJZ/BR/0880-111, tot vaststelling van beleidsregels en een subsidieplafond voor subsidiëring op grond van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 (Mensenrechtenfonds 2012–2015), Stcrt. 2011, nr. 14972.

X Noot
1

Zie het Besluit van de Minister van Buitenlandse Zaken van 5 augustus 2011, nr. DJZ/BR/0880-111, tot vaststelling van beleidsregels en een subsidieplafond voor subsidiëring op grond van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 (Mensenrechtenfonds 2012–2015), Stcrt. 2011, nr. 14972.

Naar boven