Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 2 september 2011, nr. BVE/312893, houdende de landelijke standaarden voor de kwaliteit van de examens van de beroepsopleidingen (Regeling standaarden examenkwaliteit mbo 2012)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;

Gelet op artikel 7.4.4 van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

Besluit:

Artikel 1

De landelijke standaarden, bedoeld in artikel 7.4.4 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, worden vastgesteld overeenkomstig de bijlage behorend bij deze regeling.

Artikel 2

De Regeling standaarden examenkwaliteit mbo wordt ingetrokken.

Artikel 3

Deze regeling treedt in werking per 1 januari 2012.

Artikel 4

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling standaarden examenkwaliteit mbo 2012.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J.M. Bijsterveldt-Vliegenthart.

BIJLAGE BEHORENDE BIJ ARTIKEL 1 VAN DE REGELING STANDAARDEN EXAMENKWALITEIT MBO 2011

Inleiding

Hieronder worden drie standaarden voor de examenkwaliteit gegeven. Per standaard zijn meerdere indicatoren opgenomen. Bij elke afzonderlijke indicator is een portret gevoegd. De examenkwaliteit voldoet aan de indicator indien de situatie voor het grootste deel voldoet aan de beschrijving in het portret.

Standaard 1: Het exameninstrumentarium sluit aan op de uitstroomeisen en voldoet aan de toetstechnische eisen

Indicator

Portret

1.1

Onderscheid tussen ontwikkelgerichte toetsen en examinering

De instelling heeft een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de opleiding – en daarin opgenomen ontwikkelgerichte toetsen – en de examinering. Deze overgang is gemarkeerd. De examencommissie heeft geëxpliciteerd op grond van welk examen en overige eisen het diploma wordt verstrekt. De studenten weten welke beoordeling meetelt voor het behalen van het diploma.

1.2

Dekking van het kwalificatiedossier

Bij de inrichting van kwalificerende examens is sprake van volledigheid en passende complexiteit, om de beroepsuitoefening op het vereiste beheersingsniveau zoals omschreven in het kwalificatiedossier te examineren. Dit betekent dat:

– voor opleidingen gericht op de beroepsgerichte kwalificatiestructuur de kwalificatie-eisen zijn opgenomen in de examens, waarbij meer dan driekwart van de werkprocessen per kerntaak – de essentie van het beroep inbegrepen – wordt geëxamineerd. Hierbij zijn de inhoud en toetsvorm zodanig afgestemd op de vereisten, dat kennis, vaardigheden en houding in een goede balans passend worden beoordeeld;

– voor eindtermgerichte opleidingen de vereisten zijn opgenomen in de examens, waarbij meer dan driekwart van de eindtermen per deelkwalificatie – de essentie van het beroep inbegrepen – wordt geëxamineerd. Hierbij zijn de inhoud en toetsvorm zodanig afgestemd op de vereisten dat deze passend worden beoordeeld;

– wettelijke beroepsvereisten – indien van toepassing – volledig zijn geëxamineerd met examens die qua inhoud en toetsvorm passend zijn;

– de exameninstrumenten de generieke kwalificatievereisten voor talen en rekenen zodanig afdekken dat recht wordt gedaan aan het CEF-niveau dan wel het referentieniveau.

1.3

Cesuur

Er is een verantwoorde procedure gevolgd voor het bepalen van de cesuur, zowel voor examenonderdelen als voor het examen als geheel.

De cesuur van het exameninstrumentarium ligt op het niveau waarop de student voldoet aan de vereisten. De cesuur is zodanig opgesteld dat de beoordeling (en daarmee de waardering van de kennis, vaardigheden en houding van de student) in totaal niet lager uitpakt dan voor de vakbekwaamheid voor het beroep en voor de generieke eisen voor taal en rekenen noodzakelijk is.

Er is sprake van een evenwichtige, niet oneigenlijke puntentoekenning die recht doet aan het belang van eindtermen, of kerntaken en werkprocessen.

Er is sprake van een weging van de examenopdrachten/-toetsen onderling, die geen afbreuk doet aan de genoemde cesuur.

1.4

Beoordelingswijze

Het exameninstrumentarium is voorzien van een beoordelingsvoorschrift dat een zo objectief mogelijke beoordeling waarborgt. Dit betekent dat:

– het beoordelingsvoorschrift is voorzien van richtlijnen die leiden tot een onafhankelijke beoordeling;

– de prestatie-indicatoren (of vergelijkbare beoordelingscriteria) herleidbaar in het beoordelingsvoorschrift zijn opgenomen en een correct antwoordmodel of beoordelingsschema beschikbaar is;

– de beoordelaar eruit kan opmaken welke (deel)waardering aan een prestatie van een student toegekend moet worden;

– de beoordelaar eruit kan opmaken welke eindwaardering gegeven moet worden;

– de beoordelaar de gegeven waarderingen conform het beoordelingsvoorschrift herleidbaar kan onderbouwen.

Uit de beoordelingsrichtlijnen blijkt dat de beoordeling plaatsvindt op het niveau van eindtermen van de deelkwalificaties of kerntaken en werkprocessen. De beoordeling wordt gebaseerd op de prestatie-indicatoren (of vergelijkbare beoordelingscriteria) uit het kwalificatiedossier. Als een examen(onderdeel) niet behaald wordt, wordt op het niveau van de prestatie-indicator (of vergelijkbare beoordelingscriteria) verantwoord wat de oorzaak daarvan is.

1.5

Transparantie

Alle betrokkenen hebben een helder beeld van hoe het examen eruit ziet en hoe het wordt uitgevoerd en beoordeeld. Studenten en beoordelaars zijn geïnformeerd over de beoordelingscriteria en de wijze waarop het examen zal plaatsvinden en over de beoordeling. Het exameninstrumentarium is voorzien van afnamecondities en aanwijzingen voor de beoordelaars en de studenten voor de uitvoering van het examen.

Standaard 2: De examenprocessen van afname en beoordeling zijn deugdelijk.

Indicator

Portret

2.1

Authentieke afname

Het examen bevat tenminste activiteiten die de student als beginnend beroepsbeoefenaar in het toekomstige beroep uitvoert, afgestemd op het kwalificatiedossier (of eindtermendocument). De werkomstandigheden en de sociale context tijdens de beoordeling van het examen komen zoveel mogelijk overeen met die in het toekomstige beroep; onderdelen van het examen vinden in de reële beroepspraktijk plaats.

Het beroepenveld is betrokken bij de examinering en beoordeelt de afname en beoordeling als realistisch.

2.2

Betrouwbaarheid

De afname en beoordeling zijn deugdelijk en verlopen zoals beoogd.

In gelijke gevallen wordt gelijk geoordeeld. De beoordeling is zo objectief mogelijk. Voorzieningen die zijn getroffen om dat te bereiken worden adequaat toegepast.

Examenopdrachten, afnamecondities en beoordelingen zijn voor alle studenten zodanig opgezet en toegepast dat geen afbreuk wordt gedaan aan de betrouwbaarheid van de uitkomsten van de examenopdracht of het examenprogramma als geheel, noch aan het niveau daarvan.

Er is sprake van een deskundige beoordeling van studenten gericht op het vakinhoudelijk correct beoordelen van de vereiste kennis, houding en vaardigheden van de student.

Standaard 3: De diplomering is deugdelijk

Indicator

Portret

2.3.1

Besluitvorming diplomering

De examencommissie besluit op basis van de examenresultaten van de student, afgezet tegen de exameneisen uit het kwalificatiedossier (of eindtermendocument) en het Examenbesluit, tot het verlenen van vrijstellingen voor delen van het examen en tot het verstrekken van diploma’s en (indien van toepassing) van certificaten. De examencommissie neemt deugdelijke besluiten op grond van de oordelen op de examenonderdelen en legt op basis van registratie van de besluitvorming verantwoording af.

2.3.2

Verantwoordelijkheid examencommissie

De examencommissie vergewist zich met gepaste grondigheid en frequentie van de kwaliteit van het exameninstrumentarium, de afname, de beoordeling, de besluitvorming betreffende de diplomering en van de deskundigheid van bij de examinering betrokken personen.

Om vast te stellen of de beoordeling adequaat verloopt, wordt gebruik gemaakt van bijvoorbeeld resultatenanalyses, deelnemerevaluaties en gegevens uit (steekproefsgewijze) dubbele beoordelingen. De examencommissie legt vast wanneer beoordelingsresultaten worden aangepast en tot welke verbeteracties deze correcties leiden of hebben geleid. De examencommissie analyseert wat mogelijke oorzaken zijn als de beoordelingen niet naar wens verlopen.

De normering

De normering vindt in eerste instantie op het niveau van de standaarden en de indicatoren plaats. Op basis daarvan wordt een oordeel gegeven over de examenkwaliteit van een opleiding.

Per standaard en per indicator wordt een oordeel uitgesproken op een tweepuntschaal (onvoldoende – voldoende). Per indicator is een beschrijving gegeven van het oordeel ‘voldoende’. Die beschrijving is opgenomen in de zogenaamde portretten. De portretten vormen het referentiekader voor de beoordeling. De aangetroffen situatie voldoet in voldoende mate aan de betreffende indicator als de situatie over het geheel genomen overeenkomt met de inhoud van de portretten.

Voor de examenkwaliteit van een opleiding wordt een oordeel uitgesproken op een vierpuntschaal (goed – voldoende – onvoldoende – slecht).

   

Goed

• Aan alle standaarden is voldaan;

• De elementen in het portret worden op uitstekende wijze uitgevoerd.

Voldoende

• Aan alle standaarden is voldaan;

• Er wordt voor het grootste deel aan de omschrijving van de portretten voldaan, waaronder de essentiële onderdelen.

Onvoldoende

• Aan één standaard is niet voldaan.

Slecht

• Aan twee of drie standaarden is niet voldaan.

De examenkwaliteit van een opleiding is voldoende of goed wanneer alle drie standaarden voldoende zijn en per standaard aan alle indicatoren is voldaan.

De examenkwaliteit is goed als de elementen in het portret op uitstekende wijze worden uitgevoerd. De examenkwaliteit is voldoende als voor het grootste deel aan de omschrijving van de portretten wordt voldaan, waaronder de essentiële onderdelen. Een voorbeeld van een essentieel onderdeel is het examineren van de wettelijke beroepsvereisten (bij indicator 1.2).

De examenkwaliteit van een opleiding is onvoldoende wanneer aan één standaard niet is voldaan. Indien aan één indicator van een standaard niet is voldaan, wordt niet voldaan aan de betreffende standaard.

De examenkwaliteit van een opleiding is slecht wanneer aan twee of drie standaarden niet is voldaan. Indien aan één indicator van een standaard niet is voldaan, wordt niet voldaan aan de betreffende standaard.

Voor eindtermgerichte opleidingen dient elke onderzochte deelkwalificatie aan de standaarden en bijbehorende indicatoren te voldoen.

De examenkwaliteit van een opleiding voldoet kortom aan de standaarden als per standaard aan alle indicatoren is voldaan.

TOELICHTING

Inleiding

De examens van beroepsopleidingen moeten voldoen aan landelijke standaarden voor de kwaliteit van examens, als bedoeld in artikel 7.4.4 van de Wet educatie en beroepsonderwijs (hierna: WEB).

De instelling dient zelf te bewaken dat de kwaliteit van de examens van door haar verzorgde beroepsopleidingen in voldoende mate voldoet aan de standaarden. Waar nodig dient de instelling de kwaliteit tijdig te verbeteren. Daarnaast dient de instelling jaarlijks publieke verantwoording af te leggen over de uitkomsten van de zelfevaluatie van de mate waarin de examens aan de standaarden voldoen (op grond van artikel 1.3.6 van de WEB).

Het externe toezicht op de kwaliteit van de examens in het mbo wordt uitgeoefend door de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie). Aan de hand van de standaarden en de daarvan deel uitmakende normering beoordeelt de inspectie of de examenkwaliteit van een opleiding onvoldoende of voldoende is.

In onderhavige regeling worden de standaarden voor de kwaliteit van de examens in het beroepsonderwijs (inclusief de daarbij behorende normering) vastgesteld. De regeling treedt in werking per 1 januari 2012.

Standaarden

De Regeling standaarden examenkwaliteit mbo 2012 vervangt de Regeling standaarden examenkwaliteit mbo die in 2009 in de Staatscourant is gepubliceerd (Staatscourant 2009, nr. 39).

De wijziging van de regeling hangt samen met de herijking van de standaarden gelet op de invoering van de beroepsgerichte kwalificatiestructuur, de evaluatie van de standaarden uit de voorafgaande regeling, de uitkomsten van het toezicht op de examenkwaliteit en de evaluatie van de overige elementen van het Waarderingskader dat deel uitmaakt van het Toezichtkader BVE 2009 en de aanvulling daarop voor 2010.

De datum van inwerkingtreding van de regeling is afgestemd op de start van het geïntegreerde toezicht van de inspectie per 1 januari 2012.

De nieuwe standaarden luiden:

Standaard 1:

Het exameninstrumentarium sluit aan op de uitstroomeisen en voldoet aan de toetstechnische eisen.

Standaard 2:

De examenprocessen van afname en beoordeling zijn deugdelijk.

Standaard 3:

De diplomering is deugdelijk en geborgd.

In onderstaand schema wordt de relatie weergegeven van de standaarden in deze regeling met de standaarden zoals die golden met de Regeling standaarden examenkwaliteit van 2009.

Eerst worden de nieuwe standaarden weergegeven en wordt uiteengezet hoe deze zich verhouden tot de ‘vorige’ standaarden (uit de regeling 2009).

Vervolgens wordt voor enkele standaarden uit de regeling 2009 weergegeven hoe deze terugkomen in de ‘nieuwe’ standaarden of in de overige ‘gebieden’ van het waarderingskader dat is opgenomen in het Toezichtkader BVE 2012 dat eveneens op 1 januari 2012 in werking zal treden. Dat laatste is gedaan om bepaalde elementen die relevant zijn voor examenkwaliteit in een breder perspectief te plaatsen. Dat geldt bijvoorbeeld voor kwaliteitsborging en kwaliteit van het docentschap.

De ‘nieuwe’ standaarden en de daarbij behorende normering betreffen geen verzwaring ten opzichte van de ‘vorige’ standaarden en normering (uit de regeling 2009). Deze nieuwe regeling 2012 leidt – onder gelijkblijvende omstandigheden – bij een toetsing door de inspectie niet tot meer onvoldoendes. Om die reden treedt deze regeling per 1 januari 2012 inwerking.

Tabel 1: Vergelijking huidige standaarden met standaarden 2008

Standaarden in deze regeling 2012

Standaarden in vorige regeling 2009

Standaard 1

Indicator

 

Het exameninstrumentarium sluit aan op de uitstroomeisen en voldoet aan de toetstechnische eisen.

1. Onderscheid tussen ontwikkelgerichte toetsen en examinering

2. Dekking van het kwalificatiedossier

3. Cesuur

4. Beoordelingswijze

5. Transparantie

De standaard is overgenomen uit de Regeling 2009 (‘oude’ standaard 3 en 4).

De portretten zijn meer toegeschreven op de beroepsgerichte kwalificatiestructuur.

Deze ‘ nieuwe’ examenstandaard betreft geen verzwaring ten opzichte van de examenstandaarden 3 en 4 uit de regeling 2009.

Indicator 1 is opgenomen in de regeling 2012 omdat in de beroepsgerichte kwalificatiestructuur het onderscheid tussen ontwikkelgerichte toetsen en examinering per instelling kan verschillen. Die ruimte moet er ook zijn. Er behoort echter wel een helder onderscheid te zijn tussen ontwikkelgerichte toetsen en examentoetsen. De examencommissie behoort te expliciteren op grond van welke toetsen zij de beslissing neemt om het diploma al dan niet te verstrekken.

Dat moest overigens al gebeuren onder de regeling 2009.

Het criterium transparantie is een voortzetting van standaard 4, criterium 1 en 2 uit de regeling 2009.

Standaard 2

Indicator

 

De examenprocessen van afname en beoordeling zijn deugdelijk.

1. Authentieke afname

2. Betrouwbaarheid

Deze standaard sluit aan op standaard 5, criterium 1 en 2 uit de regeling 2009.

De portretten zijn meer toegeschreven op de beroepsgerichte kwalificatiestructuur.

Er is geen verzwaring. Wel is de indicator ‘authentieke afname’ nu expliciet opgenomen. De inhoud komt overeen met de regeling 2009, maar het is beter om deze indicator expliciet te maken. Voor de examinering van beroepsopleidingen is authenticiteit immers essentieel. Bij authenticiteit gaat het om een examensituatie waarin de werkomstandigheden en de sociale context tijdens de beoordeling zo veel mogelijk lijken op die in het toekomstig beroep.

De indicator ‘betrouwbaarheid’ is, vergeleken met de regeling 2009, nader geëxpliciteerd. In de regeling 2009 stond: ‘De beoordeling verloopt deugdelijk.’ Nu is uitgewerkt wat onder deugdelijk wordt verstaan. Daarbij gaat het onder meer om het gelijk oordelen in gelijke gevallen, en het zo objectief mogelijk oordelen. Deze eisen golden ook al onder de regeling 2009. Het betreft derhalve geen verzwaring.

Standaard 3

Indicator

 

De diplomering is deugdelijk en geborgd.

1. Besluitvorming diplomering

2. Verantwoordelijkheid examencommissie

Deze standaard sluit aan op standaard 5.3 uit de regeling 2009.

Indicator 2 vloeit ook voort uit de artikel 7.4.5 en 7.4.8 uit de WEB.

Tabel 2: Standaarden uit de regeling 2009 die ondergebracht zijn bij andere onderdelen

Standaard uit Regeling 2009

 

Standaard 1: vertrouwen beroepenveld

Bij het portret van standaard 2, indicator 1 (authentieke afname), is opgenomen: ‘Het beroepenveld is betrokken bij de examinering en beoordeelt de afname en de beoordeling bovendien als realistisch.’

De tevredenheid van het beroepenveld is voorts een risico-indicator voor de inspectie om bij een bepaalde opleiding een onderzoek in te stellen.

Standaard 2: borging deskundigheid

Bij het portret van standaard 2, indicator 2 (betrouwbaarheid), is opgenomen dat de betrokkenen deskundig moeten zijn.

Dit aspect is bovendien opgenomen in andere ‘gebieden’ (dan het gebied ‘examinering’) in het Waarderingskader dat als onderdeel van het Toezichtkader BVE 2012 in werking treedt vanaf 1 januari 2012. Onder meer bij gebied 4 (kwaliteitszorg) en gebied 6 (leraarschap).

Bij standaard 3, indicator 2 (verantwoordelijkheid examencommissie) is opgenomen dat de examencommissie zich moet vergewissen van de deskundigheid van bij de examinering betrokken personen.

Standaard 6: examenkwaliteit geborgd

De instelling moet op grond van artikel 1.3.6. van de WEB zorgen voor een goede kwaliteitszorg. De borging van de examenkwaliteit maakt daarvan deel uit. Dit aspect is bovendien opgenomen in het gebied ‘Kwaliteitsborging’ (in het Waarderingskader dat als onderdeel van het Toezichtkader BVE 2012 inwerking treedt vanaf 1 januari 2012).

Bij standaard 3, criterium 2 (verantwoordelijkheid examencommissie) komt de borging ook deels terug.

Standaard 7: wettelijke eisen

De instelling moet zorgen dat voldaan wordt aan de wettelijke eisen. Het is niet nodig dit aspect op te nemen in een ministeriële regeling, het volgt immers al uit de wet.

Het naleven van de wettelijke eisen met betrekking tot examinering is bovendien opgenomen in het gebied ‘Naleving wettelijke vereisten’ (in het Waarderingskader dat als onderdeel van het Toezichtkader BVE 2012 in werking treedt vanaf 1 januari 2012). In geval van niet-naleving van wettelijke eisen ten aanzien van examens biedt dat bovendien de mogelijkheid om meer te differentiëren in bestuurlijke maatregelen (zoals bijvoorbeeld een bekostigingssanctie).

In de bijlage behorende bij onderhavige regeling is ook de bij de standaarden behorende normering opgenomen.

Als de examenkwaliteit van een opleiding niet aan de standaarden voldoet, kan de Minister de instelling het recht op examinering voor de desbetreffende opleiding ontnemen.

Inwerkingtreding

De regeling treedt per 1 januari 2012 in werking.

Dat is gelijktijdig met het Waarderingskader en het overige deel van het Toezichtkader BVE 2012.

Administratieve lasten

Bij de voorbereiding van deze regeling is nagegaan of sprake is van administratieve lasten voor instellingen, bedrijfsleven of burgers. OCW voorziet dat uit de regeling geen structurele of eenmalige administratieve lasten voortvloeien, omdat de bestaande informatieverplichtingen van instellingen niet wijzigen. Voor bedrijfsleven en burgers zijn geen informatieverplichtingen ermee gemoeid en daardoor is geen sprake van administratieve lasten.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J.M. Bijsterveldt-Vliegenthart.

Naar boven