ARTIKEL I WIJZIGING VAN DE REGELING TEGEMOETKOMING OUDERS VAN THUISWONENDE GEHANDICAPTE KINDEREN
De Regeling tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de definitie van indicatiebesluit wordt ‘artikel 9a’ vervangen door ‘artikel 9a van de AWBZ’ en wordt ‘een of meer vormen
van zorg, als bedoeld in artikel 2, van het Zorgindicatiebesluit’ vervangen door ‘een of meer vormen van zorg als bedoeld
in artikel 2 van het Zorgindicatiebesluit’.
2. De definitie ‘- Minister voor J en G: Minister voor Jeugd en Gezin;’ vervalt.
B
In artikel 5a, eerste lid, onderdeel b, wordt ‘Wet op de inkomstenbelasting 2001’ vervangen door: Wet inkomstenbelasting 2001.
C
Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het derde tot en met vijfde lid komen te luiden:
-
3. Bij de aanvraag wordt het indicatiebesluit, bedoeld in artikel 2, eerste lid, overgelegd, tenzij de SVB het medisch advies,
bedoeld in artikel 2, tweede lid, inwint.
-
4. De vaststelling, bedoeld in het eerste lid, geschiedt mede op grond van de door een indicatieorgaan als bedoeld in artikel
9a van de AWBZ, onderscheidenlijk een stichting als bedoeld in artikel 9b, vierde lid, van de AWBZ, aan de SVB verstrekte
gegevens, indien dat wettelijk is toegestaan. In dat geval wordt bij de aanvraag het indicatiebesluit, bedoeld in artikel
2, eerste lid, overgelegd indien de SVB daarom verzoekt.
-
5. De tegemoetkoming, bedoeld in artikel 5, kan niet eerder ingaan dan de eerste dag van het kwartaal tijdens welk de aanvraag
om een tegemoetkoming werd ingediend. De SVB is bevoegd in bijzondere gevallen van de eerste zin af te wijken.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
D
In artikel 8, eerste lid, wordt ‘18, eerste, tweede, derde en zevende lid’ vervangen door: 18.
ARTIKEL II INWERKINGTREDING
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst,
met uitzondering van artikel I, onderdeel C, dat in werking treedt met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant
waarin zij wordt geplaatst en terug werkt tot en met 1 januari 2011.
TOELICHTING
Algemeen
Met deze regeling is de Regeling tegemoetkoming thuiswonende gehandicapte kinderen (TOG-regeling) gewijzigd. Door de wijzigingen
is een aantal wetstechnische onvolkomenheden hersteld en is de gegevensuitwisseling bij de aanvraag van de tegemoetkoming
zodanig geregeld dat dit in overeenstemming is met de geldende wetgeving op dit gebied. Verder is de regeling aangepast om
er voor te zorgen dat de Sociale verzekeringsbank (SVB) bij de uitvoering van de regeling in geval van co-ouderschap kan teruggrijpen
op een wettelijke bepaling. De wijzigingen beogen niet de TOG-regeling inhoudelijk te wijzigen.
Artikelsgewijs
Artikel I, onderdeel A
Onderdeel 1 betreft een tweetal redactionele aanpassingen in de definitie van indicatiebesluit in artikel 1 van de TOG-regeling.
Verder wordt in onderdeel 2 de definitie van Minister voor Jeugd en Gezin geschrapt, omdat er sinds 14 oktober 2010 met de
start van het kabinet Rutte-Verhagen geen Minister voor Jeugd en Gezin meer is. Bij de regeling van de Minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid van 13 december 2010, nr. IVV/BBO/2010, 23876, Stcrt. 20388, is de opheffing van het ambt van Minister voor Jeugd en Gezin met ingang van 1 januari 2011 in de TOG-regeling verwerkt.
Daarbij is toen abusievelijk de definitie blijven staan.
Artikel I, onderdeel B
Dit betreft een aanpassing van de abusievelijk niet juist opgenomen citeertitel van de Wet inkomstenbelasting 2001.
Artikel I, onderdeel C
Gegevensuitwisseling
Bij regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 17 september 2010, nr. IVV/LZW/2010/15370, tot wijziging
van de Regeling tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen in verband met een aanpassing van de urenindicatie
en elektronische gegevensverstrekking (Stcrt. 14890) is onder meer artikel 6 van de TOG-regeling met ingang van 1 januari 2011 gewijzigd. Met deze wijziging werd, voor wat de
elektronische gegevensverstrekking betreft, geanticipeerd op een voorgenomen aanpassing van het Besluit SUWI, die erin zou
voorzien dat per 1 januari 2011 het Centrum Indicatiestelling ZORG (CIZ) en de Bureaus Jeugdzorg elektronisch aan de Sociale
verzekeringsbank (SVB) zouden doorgeven voor welke kinderen minstens tien uur zorg per week geïndiceerd is. De SVB zou na
deze elektronische melding een zoveel mogelijk al ingevuld aanvraagformulier opsturen aan ouders, waarmee ze een tegemoetkoming
op grond van de TOG-regeling zouden kunnen aanvragen. Dit zou betekenen dat ouders niet langer een AWBZ-indicatie zouden hoeven
op te sturen naar de SVB, waarmee een klantvriendelijker proces zou worden bereikt.
Deze aanpassing van het Besluit SUWI was vervat in een nieuw artikel, te weten: artikel 5.18a. Naar aanleiding van de opmerkingen
van de Afdeling advisering van de Raad van State over de grondslag en de noodzaak van het voorgestelde artikel 5.18a is dat
artikel heroverwogen. en in navolging van het advies van de Afdeling advisering besloten het voorgestelde artikel 5.18a in
het voorstel tot wijziging van het Besluit SUWI te schrappen. In het verlengde daarvan dient in het vierde lid van artikel
6 van de TOG-regeling de verwijzing naar artikel 5.18a van het Besluit SUWI met terugwerkende kracht tot en met 1 januari
2011 geschrapt te worden. De voorgestelde wijziging houdt overigens niet alleen in dat de verwijzing naar artikel 5.18a van
het Besluit SUWI wordt geschrapt, maar houdt tevens in dat aan de eerste zin van dit artikellid de woorden ‘indien dat wettelijk
is toegestaan’ worden toegevoegd.
Aldus biedt artikel 6, vierde lid, bijvoorbeeld de mogelijkheid om het recht op een tegemoetkoming vast te stellen op basis
van verkregen gegevens van het CIZ of de Bureaus jeugdzorg, indien betrokkene of diens wettelijk vertegenwoordiger tot die
gegevensuitwisseling uitdrukkelijk toestemming heeft verleend (artikel 23, eerste lid, onderdeel a, van de Wet bescherming
persoonsgegevens). Mocht het op enig moment toch noodzakelijk blijken om aan de automatische gegevensverstrekking van CIZ
en de Bureaus jeugdzorg aan de SVB een expliciete wettelijke basis te bieden, dan kan op grond van het vierde lid van artikel
6 op basis van die automatisch verstrekte gegevens eveneens het recht op een tegemoetkoming worden vastgesteld. Als gevolg
van de aanpassing van het vierde lid, dient ook het derde lid aangepast te worden, in die zin dat dit lid weer komt te luiden
zoals dat het geval was vóór de wijzigingsregeling van 17 september 2010.
Aanvraagtermijn extra tegemoetkoming (artikel 6, zevende lid)
Op grond van artikel 5a, eerste lid, onder c, bestaat er alleen recht op de extra tegemoetkoming indien de aanvrager of diens
partner in het betreffende kalenderjaar niet meer verdient dan € 4734 (in 2011). De SVB controleert achteraf met gebruikmaking
van gegevens van de Belastingdienst of er aan deze voorwaarde is voldaan. De Belastingdienst verstrekt de voor de controle
benodigde gegevens uit de aangifte aan de SVB. De laatste gegevensuitwisseling tussen de Belastingdienst en de SVB vindt uiterlijk
plaats op basis van de gegevens per 1 december van het jaar t + 1, daarna wordt er geen nieuwe informatie meer meegenomen.
Hiermee wordt voorkomen dat de SVB pas jaren later onterecht uitbetaalde extra tegemoetkomingen alsnog moet verrekenen of
terugvorderen.
Omdat de SVB dus maar tot 1 december van het jaar t +1 controleert, is er geen controle meer op aanvragen voor de extra tegemoetkoming
die na 1 december van het jaar t +1 worden ontvangen. Omdat dit niet gewenst is, wordt in deze regeling vastgelegd dat aanvragen
voor de extra tegemoetkoming uiterlijk moeten zijn ingediend voor 1 december van het jaar na het jaar waarop de aanvraag betrekking
heeft (voor 1 december van het jaar t + 1).
Artikel I, onderdeel D
In artikel 8 worden de artikelen van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) opgesomd die met de daarop berustende bepalingen van
overeenkomstige toepassing zijn op de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 5, en de extra tegemoetkoming, bedoeld in artikel
5a. Bij de totstandkoming van de Regeling tegemoetkoming onderhoudskosten thuiswonende gehandicapte kinderen 2000 is abusievelijk
niet geheel artikel 18 AKW met het op artikel 18, gebaseerde Samenloopbesluit kinderbijslag, van overeenkomstige toepassing
verklaard, zoals in de voordien geldende Regeling tegemoetkoming onderhoudskosten thuiswonende meervoudig en ernstig lichamelijk
gehandicapte kinderen, maar alleen artikel 18, eerste, tweede, derde en zevende lid. Het niet van overeenkomstige toepassing
zijn van het gehele artikel 18 AKW en het Samenloopbesluit kinderbijslag betekent dat er geen regeling bestaat voor de betaling
van de tegemoetkoming en de extra tegemoetkoming in geval van echtscheiding en co-ouderschap, waarbij een kind overwegend
in gelijke mate wordt verzorgd en onderhouden door beide ouders. Omdat het bedoelde artikel en besluit voor 2000 wél van overeenkomstige
toepassing waren en er bij de totstandkoming van de regeling voor is gekozen deze zoveel mogelijk te laten aansluiten bij
de AKW, worden het genoemde artikel 18 en besluit thans ingeval van echtscheiding en co-ouderschap door de SVB naar analogie
toegepast. Het verdient echter uiteraard de voorkeur om, ter vermijding van mogelijke misverstanden over het recht op en betaling
van de tegemoetkoming en de extra tegemoetkoming bij echtscheiding en co-ouderschap, het abuis en de situatie van voor 2000
ook formeel te herstellen. Dit onderdeel voorziet daarin. Omdat dit altijd al zo is toegepast, is geen terugwerkende kracht
noodzakelijk.
Aangezien deze wijzigingsregeling een reparatie van de TOG-regeling betreft, treedt deze regeling, met inachtneming van de
uitzondering die hiervoor in aanwijzing 174 van de Aanwijzingen voor de regelgeving is gegeven, in werking de dag na plaatsing
in de Staatscourant.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
H.G.J. Kamp.