TOELICHTING
In 2008 is in het kader van het actieplan ‘Werken aan de zorg’ de Subsidieregeling stageplaatsen zorg tot stand gekomen. Met
die tijdelijke subsidieregeling zijn zorginstellingen gestimuleerd om meer en betere stageplaatsen te realiseren. Uit de evaluatie
van AEF1 blijkt dat zorginstellingen meer stageplaatsen hebben aangeboden en dat de kwaliteit verbeterd is. Mede op basis van deze
positieve evaluatie is door het kabinet in het voorjaar van 2011 besloten om de subsidiëring met ingang van het studiejaar
2011/2012 structureel voort te zetten. Deze nieuwe ‘Subsidieregeling stageplaatsen zorg 2011/2012’ komt grotendeels overeen
met de voorgaande tijdelijke subsidieregeling voor stageplaatsen in de zorgsector.
De doelstelling van de subsidieregeling is meerledig. Het is gericht op vergroting van het aantal aangeboden stageplaatsen
en op een verbetering van de kwaliteit van de stagebegeleiding. Daarbij gaat het om instroom, zij-instroom en doorstroom.
Instroom betreft jongeren die via een BBL een voor de zorg relevante opleiding volgen. Zij-instroom betreft volwassenen die
via een BBL de overstap naar een zorgberoep maken. Doorstroom betreft zorgmedewerkers die een hogere functie willen verwerven
bij de eigen werkgever. Het opleiden van eigen medewerkers om ze beter toe te rusten de eigen functie te vervullen valt daar
nadrukkelijk niet onder.
De subsidie wordt na afloop van elk studiejaar op aanvraag zonder voorafgaande verlening direct vastgesteld. De subsidie bestaat
uit een bedrag voor elke stageplaats die in het betreffende studiejaar is gerealiseerd. Het aantal stageplaatsen wordt bepaald
aan de hand van informatie die afkomstig is van de onderwijsinstellingen, waarbij zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van
reeds verzamelde data in het Basisregister Onderwijs (BRON) voor MBO-opleidingen. Bij het ontwerp van de regeling is rekening
gehouden met het zo laag mogelijk houden van de administratieve lasten voor de zorginstellingen. Stageaanbieders ontvangen
jaarlijks een aanvraagformulier waarop zoveel mogelijk van de benodigde gegevens reeds zijn ingevuld. Dit kan door gebruik
te maken van bestaande gegevens over het aantal aangeboden stageplaatsen van onderwijsinstellingen. Stageaanbieders die in
aanmerking wensen te komen voor de subsidie dienen het aanvraagformulier ondertekend en tijdig in te sturen. Stageaanbieders
die geen aanvraagformulier hebben ontvangen, maar op basis van de voorwaarden van onderhavige subsidieregeling mogelijk in
aanmerking komen voor de subsidieregeling, kunnen zelf een aanvraagformulier opvragen en insturen.
De bovengeschreven wijze van subsidiëren wijkt af van de manier zoals vastgelegd in de Kaderregeling VWS-subsidies. Om die
reden is op basis van de Kaderwet VWS-subsidies een afzonderlijke subsidieregeling vastgesteld.
Net zoals voorgaande jaren wordt de subsidie per zorginstelling berekend op basis van een P * Q – benadering: een bedrag vermenigvuldigd
met het aantal daadwerkelijk gerealiseerde stageplaatsen. Daarbij worden vier categorieën opleidingen onderscheiden, aangeduid
met de letters A, B, C en D. Voor elke categorie wordt jaarlijks het subsidiebedrag per stageplaats bepaald door het beschikbare
budget per categorie opleiding te delen door het landelijk totaal van het aantal gerealiseerde stageplaatsen. In de regeling
is geen normbedrag opgenomen; wel is het subsidiebedrag per stageplaats gemaximeerd.
De administratieve lasten zullen met de nieuwe subsidieregeling stageplaatsen zorg 2011/2012 niet hoger zijn dan de voorgaande
tijdelijke subsidieregeling voor stageplaatsen in de zorgsector.
Artikelsgewijs
Artikel 1
De stages waarvoor een subsidie op grond van deze regeling wordt verstrekt, worden gevolgd in het kader van een zorgopleiding
bij onderwijsinstellingen in het middelbaar en hoger beroepsonderwijs op grond van de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB)
en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). Deze afbakening is neergelegd in onderdeel b.
In de regeling worden de zorgopleidingen in onderdeel c aangeduid door gebruik te maken van de registers die ingevolge de
WEB en de WHW worden bijgehouden. Dit zijn het Centraal register beroepsopleidingen (Crebo) en het Centraal register opleidingen
hoger onderwijs (Croho). In die registers zijn opleidingen opgenomen onder zogenaamde Crebo- en Crohonummers. Dit zijn de
nummers die vermeld worden in de bijlagen bij de regeling. In samenspraak met sociale partners is besloten om niet af te wijken
van de keuze die is gemaakt bij de vorige subsidieregeling.
Aanbieders van beroepspraktijkvormingsplaatsen (BPV-plaatsen) voor de MBO-opleidingen zoals genoemd in bijlage 1 en 2 van
de regeling komen slechts in aanmerking voor subsidie voor zover de stageaanbieder een wettelijke erkenning als leerbedrijf
heeft van Calibris en een BPV-overeenkomst tussen de stageaanbieder, de onderwijsinstelling en de deelnemer ten grondslag
ligt aan de stageplaats (onderdeel d, sub 1°). Dit valt samen met de wettelijke verplichting voor onderwijsinstellingen en
stageaanbieders dat BPV-plaatsen alleen kunnen worden vervuld bij erkende leerbedrijven. Aanbieders van stageplaatsen voor
de HBO-opleidingen zoals genoemd in bijlage 3 en 4 van de regeling komen in aanmerking voor subsidie als er een stagecontract
is tussen de deelnemer, de stageaanbieder en de onderwijsinstelling (onderdeel d, sub 2°). Het studiejaar voor het MBO begint
op 1 augustus en voor het HBO op 1 september (onderdeel e). Een student die op enig moment in het studiejaar stond ingeschreven
wordt in de regeling aangeduid als ‘deelnemer’ (onderdeel f). Een deelnemer in de zin van de subsidieregeling is een student
die voor een volledige opleiding ingeschreven staat; dat geldt ook voor een deelnemer die een overeenkomst als bedoeld in
artikel 7.2.8 van de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) heeft gesloten. Een inschrijving voor een volledige opleiding
houdt in dat de inschrijving betrekking heeft op een opleiding waarvan de afronding een diploma oplevert. Dat betekent overigens
niet dat altijd de volledige opleiding gevolgd moet worden. Het is mogelijk dat de student, bijvoorbeeld op basis van een
EVC-traject, vrijstelling krijgt voor verschillende onderdelen van de opleiding. Indien de student ingeschreven is voor een
gedeelte van de opleiding, zonder dat die gedeeltelijke opleiding leidt tot een diploma, vallen de stageplaatsen van die student
niet onder deze regeling. Ten aanzien van de beroepsopleidende leerweg (BOL) geldt bovendien de eis dat de studielast op jaarbasis
ten minste 300 uren omvat. Ten aanzien van de beroepsbegeleidende leerweg (BBL) geldt dat de studielast van het door de onderwijsinstelling
verzorgde onderwijsprogramma op jaarbasis ten minste 300 uren omvat. Het is niet noodzakelijk dat de deelnemer voor bekostiging
in aanmerking is gebracht bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Het maakt ook niet uit of de particulier bekostigde
studenten onderwijs volgen bij een door het Rijk bekostigde instelling of bij een particuliere onderwijsinstelling. De doelstelling
van de regeling is immers het vergroten van de mogelijkheden stages in de zorg te lopen in het kader van de opleidingen die
uit het oogpunt van arbeidsmarktbeleid van belang zijn voor de zorgsector.
De branches verschillen in de mate waarin werkgevers fungeren als opleider van personeel en ook de behoefte aan personeel
varieert per branche. De ziekenhuissector heeft bijvoorbeeld een minder groot tekort aan verpleegkundigen, maar vervult wel
de rol van opleidingsbedrijf voor verpleegkundigen die later naar verpleging en verzorging uitstromen. Daarom kunnen alle
zorgbranches in aanmerking komen: ziekenhuizen en revalidatiecentra, GGZ, Gehandicaptenzorg, Huisartsen(posten), Verpleeg-
en verzorgingshuizen, Thuiszorg en Jeugdzorg. Degenen die in aanmerking komen voor een subsidie zijn dus aanbieders van zorg
als omschreven bij of krachtens artikel 1 van de Kwaliteitswet zorginstellingen. In onderdeel g worden zij aangeduid als ‘stageaanbieder’.
De subsidie wordt bepaald aan de hand van het aantal gerealiseerde stageplaatsen (onderdeel h). De omvang van een gerealiseerde
stageplaats wordt als volgt bepaald. De gerealiseerde stageplaats is een stageplaats uitgedrukt in een voltijdseenheid. Uitgangspunt
daarbij is het aantal uren volgens de beroepspraktijkvormings- of stageovereenkomst. Deze overeenkomst wordt door de onderwijsisntelling,
de stageaanbieder en deelnemer afgesloten ingevolge artikel 7.2.8 van de WEB dan wel artikel 1, onderdeel d, onder 2°, van
de subsidieregeling. Het bevat onder andere de periode en het aantal uren dat de deelnemer stage loopt bij de stageaanbieder.
Om tot de gerealiseerde stageplaats voor het betreffende studiejaar te kunnen komen, wordt een aantal stappen doorlopen:
-
– Ten eerste wordt het totaal aantal uren over de gehele stageperiode bepaald. De stageperiode staat in de overeenkomst die
bij aanvang van de stage wordt afgesloten. Het subsidiabele aantal weken stage per studiejaar is gelimiteerd op 40 weken en
het maximum aantal uren stage per studiejaar bedraagt 1280 of 1440 uur, afhankelijk van het type zorgopleiding. Een hoger
aantal gecontracteerde uren per studiejaar wordt buiten beschouwing gelaten.
-
– Ten tweede wordt de stageplaats omgezet in een voltijdsequivalent. Dat geschiedt door het totaal aantal subsidiabele uren
stage te delen door 1280 of 1440 uur, afhankelijk van het type zorgopleiding.
-
– Ten derde wordt bepaald welk deel van de stage valt in het studiejaar waarvoor de subsidie bestemd is. Dat geschiedt door
het voltijdsequivalent van de volledige stageplaats te vermenigvuldigen met het aandeel van het desbetreffende studiejaar
in de volledige stageperiode.
Bij deze drie stappen dient iedere keer uitgegaan te worden van de stageuren en de stageperiode voor zover die binnen de looptijd
van de stageovereenkomst vallen. Ter verduidelijking een voorbeeld:
in een BBL-stageovereenkomst is opgenomen dat de stage loopt van 1 augustus 2011 tot en met 31 juli 2013 en dat het om 20
uur per week gaat. Het subsidiejaar loopt van 1 augustus 2011 tot en met 31 juli 2012.
De stageperiode is in dat geval 2 studiejaren en het totaal aantal uren over de gehele stageperiode bedraagt dan 2 * 40 weken
* 20 uur/week = 1.600 uur. In voltijdequivalenten is dat 1.600 / 1.280 = 1,25. Om te bepalen welk deel daarvan voor het subsidiejaar
subsidiabel is wordt deze 1,25 vermenigvuldigd met 1/2, zijnde de periode in het subsidiejaar gedeeld door de totale stageperiode.
Daarmee komt de gerealiseerde stageplaats in dit voorbeeld uit op 0,625.
In dit voorbeeld is ervan uitgegaan dat de daadwerkelijke looptijd van de stageovereenkomst gelijk is aan de in de stageovereenkomst
overeengekomen looptijd. Als de stage echter eerder afloopt dan dienen alleen de uren en de periode van de daadwerkelijke
looptijd in acht genomen te worden. Stel dat in bovenstaande situatie de stage afloopt na 10 weken. Dan komt de gerealiseerde
stageplaats uit op 0,156 (10 weken * 20 uur / 1.280 * 1/1).
Artikel 2
De subsidie wordt jaarlijks, meer precies na afloop van het studiejaar, verstrekt. De subsidie is bestemd om een stageaanbieder
een vergoeding te bieden voor in het voorgaande studiejaar gerealiseerde stageplaatsen. Voor BBL’ers en duale studenten is
de subsidie een tegemoetkoming in de loonkosten. Omdat de loonkosten voor BOL’ers en voltijd studenten veel geringer zijn,
is de subsidie voor dergelijke stagiaires een tegemoetkoming in de begeleidings- en studiekosten.
Voor de berekening van het te verlenen subsidiebedrag per stageaanbieder wordt gebruik gemaakt van een P * Q benadering. Hierbij
staat P voor een bedrag per stageplaats en Q voor het aantal stageplaatsen die in het studiejaar zijn gerealiseerd. Per categorie
zorgopleiding wordt het beschikbare budget verdeeld over het aantal gerealiseerde stageplaatsen; aldus wordt het bedrag per
stageplaats berekend. De subsidie per gerealiseerde stageplaats bedraagt echter niet meer dan een bepaald maximum. Het maximumbedrag
is bepaald door de normbedragen ten behoeve van het studiejaar 2009/2010 te verhogen met een marge van ongeveer 20%.
Het totale budget in het studiejaar 2011-2012 bedraagt € 99 miljoen. Het budget wordt als volgt verdeeld over de vier categorieën
zorgopleidingen, die in de bijlagen worden aangeduid met de letters A, B, C en D:
-
• Voor opleidingen waarbij gebruik wordt gemaakt van BOL-opleidingen in het MBO en voor de voltijd- en deeltijdopleidingen in
het HBO, aangeduid met een ‘A’ in bijlage 1 t/m 4, is € 39,6 miljoen beschikbaar. Het maximum bedrag per gerealiseerde stageplaats
voor de opleidingen die behoren tot categorie ‘A’ is € 2.600.
-
• € 32,5 miljoen wordt verdeeld over alle andere opleidingen, aangeduid met een ‘B’, ‘C’ of ‘D’ in bijlagen 1 t/m 4. Het maximum
bedrag per gerealiseerde stageplaats uit dit bedrag voor opleidingen in de categorieën ‘B’, ‘C’ of ‘D’ is € 1.600.
-
• Voor opleidingen waarbij gebruik wordt gemaakt van BBL-opleidingen op niveau 3 (de met een ‘C’ aangeduide opleidingen in de
bijlagen 1 t/m 4) is extra budget beschikbaar om de doorstroom naar niveau 3 te stimuleren, aangezien op dat niveau de arbeidsmarktknelpunten
het meest pregnant worden. Hiervoor is € 26,4 miljoen beschikbaar. De maximum toeslag per gerealiseerde stageplaats voor opleidingen
die behoren tot categorie ‘C’ is € 2.500.
-
• In overleg met sociale partners is besloten om voor de duale opleiding HBO verpleegkunde (aangeduid met ‘D’ in de bijlagen
1 t/m 4) € 500.000 extra budget beschikbaar te stellen. De maximum toeslag per gerealiseerde stageplaats voor opleidingen
die behoren tot categorie ‘D’ is € 700.
Het aantal gerealiseerde stageplaatsen wordt berekend op basis van de door onderwijsinstellingen aangeleverde gegevens. Stichting
Calibris verzamelt en verwerkt in opdracht van de minister deze gegevens. Wanneer een stageaanbieder een hogere aanvraag wil
indienen omdat ze meer stageplaatsen hebben gerealiseerd dan kan een zelf ingevuld aanvraagformulier worden ingediend. Om
de administratieve lastendruk bij stageaanbieders te verlagen is besloten om niet alle stageaanbieders die een aanvullende
aanvraag indienen om een assurancerapport te vragen. Stageaanbieders die met hun aanvullende aanvraag onder de € 150.000,–
uitkomen, uitgaande van de maximum bedragen, dienen een overzicht van alle stages inclusief de BPV en/of stage overeenkomsten
bij te voegen. Dit overzicht zal overeen moeten komen met een door de minister vastgesteld model. Bij aanvullende aanvragen
die boven de € 150.000,– uitkomen, uitgaande van de maximum bedragen, zal de stageaanbieder wel een assurancerapport moeten
overleggen. Dit assurancerapport zal overeenkomstig moeten zijn aan de door de minister vastgestelde controleprotocol en modelassurancerapport.
In de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking mag voor subsidies onder de € 125.000 geen assurancerapport ter controle wordt
gevraagd. Aangezien de grens in deze subsidieregeling uitgaat van maximumbedragen die ongeveer 20% hoger zijn ingeschat, wordt
de grens voor het verplichten van een assurancerapport opgehoogd naar € 150.000,–.
Artikel 3
De subsidie wordt jaarlijks vastgesteld en betaald na afloop van het betreffende studiejaar. Er is geen voorafgaande verlening
en bevoorschotting. Elk jaar in augustus worden de stageaanbieders die blijkens de beschikbare gegevens in aanmerking komen
voor een subsidie, uitgenodigd een aanvraag in te dienen. Daartoe wordt de stageaanbieders een aanvraagformulier gezonden.
Op het formulier staat reeds vermeld hoeveel stageplaatsen de stageaanbieder volgens de beschikbare gegevens heeft gerealiseerd.
Voor dit aantal heeft de stageaanbieder in ieder geval recht op subsidie. Het aanvraagformulier dient volledig ingevuld, correct
ondertekend en uiterlijk op 1 oktober na het betreffende studiejaar door VWS te zijn ontvangen. De stageaanbieder is verantwoordelijk
voor het tijdig indienen van het aanvraagformulier. Aanvraagformulieren die na 1 oktober door VWS worden ontvangen worden
buiten behandeling gesteld.
Artikel 4
Op de aanvraag wordt binnen dertien weken een besluit genomen over de vaststelling van de subsidie.
Artikelen 5 en 6
Deze artikelen bevatten enkele verplichtingen met betrekking tot de informatievoorziening. De stageaanbieder dient uit eigen
beweging informatie te verschaffen die relevant zou kunnen zijn voor het verstrekken van de subsidie. Dat kan variëren van
administratieve gegevens, zoals adres- of organisatiegegevens, tot inlichtingen over het aantal gerealiseerde stageplaatsen.
Op www.stagefondszorg.nl staat vermeld welke wijzigingen aan welk adres dienen te worden doorgegeven. Voorts zijn stageaanbieders
gehouden deel te nemen aan onderzoek ten behoeve van beleidsontwikkeling, bijvoorbeeld naar de kwaliteit van de gerealiseerde
stageplaatsen.
Artikel 7
Met dit artikel wordt afgeweken van de Vaste Verander Momenten. De subsidieregeling dient in werking te treden voor aanvang
van het studiejaar 2011/2012 dat begint op 1 augustus 2011.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E.I. Schippers.