ARTIKEL I
De Regeling LNV-subsidies wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 2:11, eerste lid, wordt ‘landbouwondernemingen, agro-MKB-ondernemingen, bosbouwondernemingen of kennisinstellingen’
vervangen door: landbouwondernemingen, agro-MKB-ondernemingen, bosbouwondernemingen, kennisinstellingen of verenigingen van
agrariërs.
B
Onder vervanging van een punt door een puntkomma aan het slot van artikel 2:14, tweede lid, wordt een onderdeel toegevoegd,
luidende:
C
Onder vervanging van een punt door een puntkomma aan het slot van artikel 2:15, eerste lid, wordt een onderdeel toegevoegd,
luidende:
D
Na artikel 2:36 wordt een artikel toegevoegd, luidende:
Artikel 2:36aa. Nadere voorschriften onderzoeksactiviteiten integraal duurzame stallen
In aanvulling op deze paragraaf, zijn ten aanzien van de onderzoeksactiviteiten bij integraal duurzame stallen de voorwaarden,
bedoeld in bijlage 1a, hoofdstuk 1, van toepassing.
E
Artikel 2:44 komt te luiden:
Artikel 2:44. Indiening aanvraag subsidieverlening
In afwijking van artikel 2:38 gaat de aanvraag tot verlening van een subsidie als bedoeld in artikel 2:42, eerste lid, vergezeld
van een investeringsplan, waarin de investeringen waarvoor de subsidie wordt aangevraagd zijn opgenomen en waaruit blijkt
hoe die investeringen bijdragen aan de doelstellingen, genoemd in artikel 2:37, eerste lid.
F
Na bijlage 1, wordt een bijlage toegevoegd, luidende:
Bijlage 1a. Bijlage bij artikel 2:32, eerste lid
Hoofdstuk 1. Onderzoeksactiviteiten integraal duurzame stallen
A. Beschrijving van het innovatieproject, bedoeld in artikel 2:32, eerste lid
Twee of vier ten aanzien van de milieuparameters gelijke stallen op respectievelijk twee of vier locaties, die voldoen aan
de volgende voorwaarden:
-
1. De stallen beschikken niet over een emissiefactor, als bedoeld in artikel 2 van de Regeling ammoniak en veehouderij.
-
2. De stallen zijn ten minste twee maanden in gebruik op het moment van aanvang van de onderzoeksactiviteiten, bedoeld in onderdeel
B van dit hoofdstuk.
-
3. De stallen voldoen naar verwachting aan de volgende eisen:
-
a. de uitstoot van ammoniak wordt verminderd met minimaal 25% ten opzichte van de maximale emissiewaarde bedoeld in het Besluit
ammoniakemissie huisvesting veehouderij of ten opzichte van de emissiefactor voor overige huisvesting in de bijlage bij de
Regeling ammoniak en veehouderij;
-
b. de uitstoot van geur is lager dan of gelijk aan de uitstoot van geur, bedoeld in de Regeling geurhinder en veehouderij;
-
c. de uitstoot van fijn stof PM10 is lager dan of gelijk aan de uitstoot, bedoeld in het overzicht emissiefactoren fijn stof
voor veehouderij;
-
d. de uitstoot van zeer fijn stof PM2,5, lachgas en methaan is beter dan of gelijk aan een voor ammoniak gangbaar emissiearm
stalsysteem;
-
e. het energieverbruik is ten minste 10 punten hoger dan het minimum aantal punten, bedoeld in de energiemaatlat van de Maatlat
duurzame veehouderij 2011, of gelijk daaraan in geval de diercategorieën niet zijn opgenomen in de Maatlat duurzame veehouderij
2011;
-
f. het dierenwelzijn is ten minste 5 punten hoger dan het minimum aantal punten, bedoeld in de dierenwelzijnmaatlat van de Maatlat
duurzame veehouderij 2011 of gelijk daaraan in geval de diercategorieën niet zijn opgenomen in de Maatlat duurzame veehouderij
2011;
-
g. de diergezondheid is ten minste 10 punten hoger dan het minimum aantal punten, bedoeld in de gezondheidsmaatlat van de Maatlat
duurzame veehouderij 2011 of gelijk daaraan in geval de diercategorieën niet zijn opgenomen in de Maatlat duurzame veehouderij
2011;
-
h. de arbeidsomstandigheden zijn beter dan of gelijk aan de arbeidsomstandigheden in een ammoniak gangbaar emissiearm stalsysteem.
B. Beschrijving van de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 2:35
-
1. In afwijking van artikel 2:35, eerste lid, komen uitsluitend de door de aanvrager aan een meetinstantie en de betrokken laboratoria
verschuldigde kosten voor onderzoeksactiviteiten ter zake van de eisen, genoemd in onderdeel A, punt 3, van dit hoofdstuk,
voor subsidie in aanmerking.
-
2. De meetinstantie en betrokken laboratoria:
-
a. beschikken over voldoende personeel dat beschikt over grondig inzicht in veehouderijsystemen en het management daarvan;
-
b. beschikken over de benodigde administratieve en technische faciliteiten;
-
c. beschikken aantoonbaar over relevante ervaring en vakkennis betreffende het verrichten van metingen in de veehouderij en van
de uitstoot van milieuverontreinigende stoffen bij de desbetreffende diersoort;
-
d. staan als betrouwbaar te boek;
-
e. voldoen aan de standaarden van gedegen onderzoek;
-
f. zijn aantoonbaar onafhankelijk van de betrokken actoren en van de evaluerende instantie.
-
3. De onderzoeksactiviteiten, bedoeld onder 1, naar de uitstoot van onderscheidenlijk ammoniak, geur, fijn stof PM10, fijn stof
PM2.5, lachgas en methaan worden uitgevoerd volgens de desbetreffende protocollen, die op verzoek van het Ministerie van Economische
Zaken, Landbouw en Innovatie en het Ministerie van Infrastructuur en Milieu zijn opgesteld door Wageningen UR Livestock Research,
en verschaffen inzicht in de hoogte van het energieverbruik.
-
4. In afwijking van artikel 2:34, eerste lid, vangen de onderzoeksactiviteiten, bedoeld onder 1, uiterlijk drie maanden na de
datum van subsidieverlening aan.
-
5. Er wordt geen subsidie verstrekt voor onderzoeksactiviteiten, bedoeld onder 1, die geheel of gedeeltelijk door het rijk worden
gefinancierd op grond van een andere voorziening dan bedoeld hoofdstuk 2, titel 5, paragraaf 2, van de regeling.
-
6. Er wordt geen subsidie verstrekt aan landbouwondernemingen of agro-MKB-bedrijven die zijn opgenomen in het Meetprogramma integraal
duurzame stallen 2009.
F
Bijlage 2, hoofdstuk 2, punt E, eerste alinea, komt te luiden:
Het energiesysteem is uiterlijk 2 jaar na subsidieverlening geïnstalleerd, dan wel uiterlijk 3 jaar na subsidieverlening indien
installatie binnen 2 jaar niet haalbaar is vanwege onvoorziene omstandigheden die aantoonbaar buiten de invloedssfeer liggen
van de subsidieaanvrager, dan wel uiterlijk 4 jaar na subsidieverlening indien installatie binnen 3 jaar niet haalbaar is
vanwege onvoorziene omstandigheden die aantoonbaar buiten de invloedssfeer liggen van de subsidieaanvrager en geen betrekking
hebben op de financiering en de opdrachtverstrekking van het project.
ARTIKEL II
Het Openstellingsbesluit LNV-subsidies 2011 wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1 komt de begripsbepaling voor ‘FAB-randen’ te luiden:
-
– FAB-randen: randen op productiepercelen gericht op het aantrekken van natuurlijke vijanden ten behoeve van natuurlijke plaagbeheersing
in het naastgelegen akkerbouwgewas, met uitzondering van snijmaïs, bestaande uit enkel en alleen FAB-planten;
B
In artikel 16, onderdeel a, wordt ‘€ 1.000.000’ vervangen door: € 2.000.000.
C
Artikel 18 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het tweede lid wordt ‘ten minste 100 landbouwondernemingen’ vervangen door: ten minste 50 landbouwondernemingen.
2. Het derde lid komt te luiden:
D
In artikel 24, eerste lid, onderdeel b, wordt ‘€ 2.150.000’ vervangen door: € 3.150.000.
E
Artikel 26 wordt gewijzigd als volgt:
1. Onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot vijfde en zesde lid, wordt een lid toegevoegd, luidende:
-
4. Aanvragen tot verlening van een subsidie als bedoeld in artikel 2:32, eerste lid, en artikel 2:36aa, van de regeling kunnen,
in afwijking van artikel 2:32, tweede lid, van de regeling, uitsluitend worden ingediend door samenwerkingsverbanden van landbouwondernemingen
en agro-MKB-ondernemingen tezamen, met dien verstande dat de landbouwondernemingen werkzaam zijn in de veehouderij.
2. Na het zesde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:
F
In artikel 27, eerste lid, wordt ‘artikel 26, eerste, tweede of derde lid’ vervangen door: artikel 26, eerste, tweede, derde
of vierde lid.
G
Artikel 29 komt te luiden:
Artikel 29
-
1. De subsidie bedraagt voor aanvragen van subsidie als bedoeld in artikel 26, eerste, tweede en derde lid, 35% van de subsidiabele
kosten en ten hoogste € 500.000 voor het innovatieproject, met dien verstande dat voor kosten als bedoeld in artikel 2:35,
eerste lid, onderdelen c en h, van de regeling de subsidie ten hoogste € 400.000 bedraagt.
-
2. De subsidie bedraagt voor aanvragen van subsidie als bedoeld in artikel 26, vierde lid, 35% van de subsidiabele kosten en
ten hoogste € 150.000.
H
Na artikel 30, onderdeel c, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
I
In artikel 34 wordt ‘€ 2.000.000’ vervangen door: € 3.825.000.
J
Artikel 49d komt te luiden:
-
1. Het subsidieplafond bedraagt € 6.500.000.
-
2. In aanvulling op het subsidieplafond, bedoeld in het eerste lid, geldt een additioneel subsidieplafond ten bedrage van € 1.767.200
voor aanvragers gevestigd in Limburg.
K
Artikel 49k komt te luiden:
Het subsidieplafond voor investeringen in machines of installaties als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 7, punt A, van de regeling
bedraagt:
-
a. € 5.000.000 voor categorie 1;
-
b. € 5.000.000 voor categorie 2;
-
c. € 5.000.000 voor categorie 4.
L
Na hoofdstuk 2, titel 6, §5, wordt een paragraaf toegevoegd, luidende:
§ 6. Jonge landbouwers
Artikel 49l
-
1. Aanvragen tot verlening van een subsidie als bedoeld in artikel 2:42, eerste lid, van de regeling kunnen worden ingediend
in de periode van 3 oktober 2011 tot en met 11 november 2011.
-
2. Een jonge landbouwer kan slechts één aanvraag indienen.
Artikel 49m
Aanvragen tot subsidievaststelling kunnen worden ingediend tot en met 20 december 2013.
Artikel 49n
Er worden geen voorschotten verleend.
Artikel 49o
Het subsidieplafond bedraagt € 8.000.000.
M
In artikel 68 wordt ‘€ 3.000.000’ vervangen door: € 4.500.000.
N
Artikel 70 komt te luiden:
Artikel 70
-
1.
Aanvragen tot verlening van subsidie als bedoeld in artikel 4:33c kunnen voor de visserijgebieden opgenomen in bijlage 5,
onderdeel A, onder 1, 3, 5 en 6, van de regeling worden ingediend in de periode van 1 september 2011 tot en met 30 september
2011.
-
2.
Aanvragen tot verlening van subsidie als bedoeld in artikel 4:33c kunnen voor de visserijgebieden opgenomen in bijlage 5,
onderdeel A, onder 4, van de regeling worden ingediend in de periode van 3 oktober 2011 tot en met 31 oktober 2011.
-
3.
Het subsidieplafond bedraagt voor het visserijgebied opgenomen in:
-
a. bijlage 5, onderdeel A, onder 1, van de regeling € 756.927;
-
b. bijlage 5, onderdeel A, onder 3, van de regeling € 115.000;
-
c. bijlage 5, onderdeel A, onder 4, van de regeling € 1.160.500;
-
d. bijlage 5, onderdeel A, onder 5, van de regeling € 750.000;
-
e. bijlage 5, onderdeel A, onder 6, van de regeling € 250.000.
-
4. Geen subsidie wordt verstrekt voor activiteiten waarvan de subsidiabele kosten in totaal minder bedragen dan € 100.000.
ARTIKEL III
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 oktober 2011, met uitzondering van artikel I, onderdeel F, en artikel II,
onderdelen B, D, I, K, M en N, die in werking treden met ingang van de eerste dag na publicatie in de Staatscourant.
TOELICHTING
Deze regeling strekt tot wijziging van de Regeling LNV-subsidies (verder: regeling) en het Openstellingsbesluit LNV-subsidies
2011 (verder: Openstellingsbesluit). De wijzigingen zullen in de onderstaande paragrafen worden toegelicht. Voorts worden
er paragrafen gewijd aan de administratieve lasten en de inwerkingtreding.
§ 1. Verenigingen van agrariërs (artikel I, onderdelen A en B)
Verenigingen van agrariërs zijn zelfstandige rechtspersonen die de belangen van agrariërs vertegenwoordigen. Het gaat hierbij
bijvoorbeeld om organisaties als belangenorganisaties (LTO, NVV, NVP) of agrarische natuurverenigingen. Met de wijziging van
de artikelen 2:11, eerste lid en 2:14, tweede lid komen verenigingen van agrariërs voor subsidie voor praktijknetwerken en
demonstratieprojecten in aanmerking. Demonstratieprojecten en praktijknetwerken kunnen een sectorbreed doel hebben. Verenigingen
van agrariërs zijn dan ook de aangewezen instanties om deze sectorbrede doelen te realiseren. Daarnaast is het vooral bij
grotere projecten onwenselijk om de risico's bij individuele landbouwers neer te leggen, terwijl een veel grotere groep er
profijt van heeft.
§ 2. Onderzoeksactiviteiten integraal duurzame stallen (artikel I, onderdelen D en F, en artikel II, onderdelen E, F, G en
H)
Inleiding
De onderzoeksactiviteiten integraal duurzame stallen staan ook bekend als het meetprogramma integraal duurzame stallen. Dit
meetprogramma werd voorheen uitgevoerd door Agentschap NL.
Begin 2008 is de ‘Toekomstvisie op de veehouderij’ verschenen (Kamerstukken II 2007–2008, 28 973, nr. 18, www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/veehouderij/veehouderij-in-2023). Vanuit deze visie wordt gestreefd naar een zo duurzaam
en diervriendelijk mogelijke veehouderij in 2023. Dit streven is vertaald in zes speerpunten. Eén van deze speerpunten is
het bevorderen van innovatieve (integraal duurzame) stallen, die voldoen aan specifieke voorwaarden op het gebied van mens,
dier en milieu.
De integraal duurzame stallen dienen te voldoen aan de desbetreffende milieuregelgeving. Om aan de eisen van Regeling ammoniak
en veehouderij (hierna: RAV), de Regeling geurhinder en veehouderij en het overzicht emissiefactoren fijn stof voor veehouderij
te kunnen voldoen, is inzicht nodig in de hoogte van de uitstoot van ammoniak, geur, fijn stof PM 10 en fijn stof PM 2,5 uit
deze stallen. Dit inzicht kan alleen verkregen worden door het verrichten van onderzoek en het uitvoeren van metingen in de
nieuwe, innovatieve stallen. Naast deze drie milieuverontreinigende stoffen is inzicht nodig in de hoogte van de uitstoot
van methaan en lachgas en het energieverbruik. Het is namelijk niet de bedoeling dat de uitstoot van ammoniak, geur, fijn
stof PM 10 en fijn stof PM 2,5 daalt, terwijl de uitstoot van methaan en lachgas en het energieverbruik stijgen.
De subsidie voor onderzoeksactiviteiten bij integraal duurzame stallen (innovatieproject) richt zich daarom op het financieel
ondersteunen van het onderzoek naar uitstoot van de eerder genoemde stoffen van nieuwe integraal duurzame stallen. Als de
onderzoeksresultaten bekend zijn, is ook bekend of de nieuwe stallen voldoen aan de eisen van de eerder genoemde milieuregelgeving.
Is dit het geval, dan kan de stal op de markt worden gebracht.
Innovatieproject integraal duurzame stallen
Het innovatieproject moet betrekking hebben op twee of vier stallen verspreid over twee respectievelijk vier locaties. Dit
is nodig om te kunnen aantonen dat de verbeteringen van de uitstoot van de eerder genoemde stoffen daadwerkelijk gerelateerd
zijn aan de nieuwe stal en niet aan de omgeving. De stallen moeten wat betreft de milieuparameters gelijk zijn. Voorts dienen
de stallen ten minste twee maanden voor aanvang van de onderzoeksactiviteiten in gebruik te zijn om tot representatieve metingen
te komen.
De stallen dienen verder innovatief te zijn, in de zin dat de stallen naar verwachting minder ammoniak, geur, fijn stof PM
1, fijn stof PM 2,5, methaan en lachgas zullen uitstoten en diervriendelijker en energiezuiniger zullen zijn (bijlage 1a,
hoofdstuk 1, punt A, onder 3).
Meetinstantie
De onderzoeksactiviteiten moeten worden verricht door een meetinstantie en de betrokken laboratoria, die moeten voldoen aan
de criteria genoemd in bijlage 1a, hoofdstuk 1, onderdeel B, punt 2. De onderzoeksactiviteiten naar de eerdergenoemde stoffen
(bijlage 1a, hoofdstuk 1, punt A, onder 3) moeten worden verricht aan de hand van de desbetreffende protocollen, die Wageningen
UR Livestock Research op verzoek van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en het Ministerie van Infrastructuur
en Milieu heeft opgesteld. Deze protocollen zijn te vinden op
http://www.livestockresearch.wur.nl/NL/publicaties/Publicaties_Livestock_Research/.
Aanvraag
Samenwerkingsverbanden van agro-MKB-ondernemers met landbouwondernemingen werkzaam in de veehouderij komen voor subsidie in
aanmerking (artikel 26, vierde lid, Openstellingsbesluit LNV-subsidies 2011).
Het is niet mogelijk om een aanvraag in te dienen voor agro-MKB-ondernemingen of landbouwondernemingen die zijn opgenomen
in het Meetprogramma integraal duurzame stallen 2009 of waarvan de metingen geheel of gedeeltelijk door de overheid worden
gefinancierd in het kader van andere subsidieregelingen of onderzoeksprogramma’s. Voorbeelden zijn het ‘Programma luchtwassers’
of het ‘Beleidsondersteunend onderzoek’ dat door Wageningen UR wordt uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Economische
Zaken, Landbouw en Innovatie.
De ingediende aanvragen worden hoger gerangschikt als deze een meer innovatief karakter hebben, meer economisch of technisch
perspectief hebben of een groter uitstralingseffect kunnen hebben (artikel 2:28 van de regeling). Zo kan een aanvraag een
hoger innovatief karakter hebben als de technieken nieuw zijn voor de sector. Ook als de stallen met een voorlopige emissiefactor
in de bijlage bij de RAV staan of een bijzondere emissiefactor hebben op grond van de RAV (de zogenaamde proefstalstatus),
kan dit leiden tot een hogere rangschikking. Als de stallen verder voldoen aan de boven beschreven inhoudelijke criteria kan
aangenomen worden dat de stal aan het economisch en technisch perspectief voldoet.
§ 3. Marktintroductie Energieinnovaties (artikel I, onderdeel G)
De wijziging van bijlage 2, hoofdstuk 2, punt E, eerste alinea, ziet op een verlenging van de termijn waarbinnen energiesystemen
gerealiseerd moeten worden.
Bij marktintroductie van energieinnovaties (verder: MEI-regeling) worden nieuwe innovatieve technieken gestimuleerd die energie
besparen of duurzame energie toepassen in de Nederlandse glastuinbouw. De uitvoeringstermijn van de MEI-regeling is twee jaar
na subsidieverlening en uiterlijk drie jaar wanneer onvoorziene omstandigheden buiten bedrijfsinvloed zijn opgetreden. Oorzaken
van onvoorziene omstandigheden kunnen onder andere zijn veranderende regelgeving, onvoorziene vertraging in vergunningverlening
en faillissement van de uitvoerder.
Bij een aantal projecten is nog verdere vertraging opgetreden, waardoor de termijn van drie jaar niet gehaald wordt. Met deze
wijziging wordt de uitvoeringstermijn met een jaar verlengd, mits:
-
− de vertraging wordt veroorzaakt door onvoorziene omstandigheden die buiten de invloedssfeer van de ondernemer liggen;
-
− de financiering van het project wel binnen de termijn van drie jaar geregeld is, en
-
− de opdrachtbevestiging voor de uitvoering van het project binnen drie jaar moet zijn verstrekt.
§ 4. Demonstratieprojecten FAB-randen (artikel II, onderdelen A en C)
Met de wijziging van artikel 18 van het besluit wordt het demonstratieproject voor FAB-randen voor de tweede maal opengesteld,
zodat er meer kennis en ervaring kan worden opgedaan met de ontwikkeling van FAB-randen. Het demonstratieproject spitst zich
toe op natuurlijke plaagbestrijding in akkerbouwgewassen, met uitzondering van snijmaïs, omdat uit onderzoek is gebleken dat
FAB-randen met name effectief zijn bij deze gewassen. De aanvragen kunnen worden ingediend door samenwerkingsverbanden van
ten minste 50 landbouwondernemingen.
§ 5. Ophoging plafonds (artikel II, onderdelen B, D, I, J, M en N)
Voor verschillende subsidieregelingen worden de subsidieplafonds verhoogd. De achterliggende reden is veelal dat er veel kwalitatief
goede aanvragen zijn binnengekomen.
De provincie Limburg heeft een budget van € 1.767.200 beschikbaar gesteld voor aanvragers die in Limburg gevestigd zijn en
willen investeren in integraal duurzame stallen en houderijsystemen (artikel 49d).
De provincie Zeeland heeft een budget van € 1.160.500 beschikbaar gesteld voor de duurzame ontwikkeling van visserijgebieden
in Zeeland. Voorts heeft de provincie Flevoland € 300.000 extra beschikbaar gesteld voor de duurzame ontwikkeling van visserijgebieden
in Flevoland. Het totale subsidieplafond voor de visserijgebieden in Flevoland komt daarmee op € 756.927.
§ 6. Jonge landbouwers (artikel I, onderdeel E en artikel II, onderdeel L)
Met deze wijziging wordt de subsidieregeling voor jonge landbouwers opnieuw opengesteld. Bij de begrotingsbehandeling van
2011 is de motie Dijkgraaf / Koopmans ( 32 500 XIII, nr. 123) aangenomen die de regering verzoekt alle goedgekeurde aanvragen van jonge landbouwers te honoreren. Op basis van artikel
1:3, eerste lid van de regeling moet er echter een subsidieplafond worden ingesteld. Dit plafond wordt thans vastgesteld op
8 miljoen euro. Mocht dit gelet op het aantal aanvragen niet genoeg blijken te zijn om overeenkomstig de motie alle goedgekeurde
aanvragen te honoreren, dan zal het plafond verhoogd worden.
Ten opzichte van eerdere openstellingen van de regeling zijn er op basis van de onlangs gehouden evaluatie enkele wijzigingen
aangebracht. Zo is de openstellingsperiode van de subsidieregeling verplaatst naar de herfst. Voorheen diende de aanvraag
vergezeld te gaan van een bankverklaring. Dit criterium is geschrapt (artikel 2:44 van de regeling). Voor het overige is de
regeling nagenoeg ongewijzigd.
In aanvulling op de investeringen genoemd in artikel 2:37 van de regeling kunnen jonge landbouwers in aanmerking komen voor
subsidie, mits wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 2:42 van de regeling. Zo dient de jonge landbouwer te beschikken
over een getuigschrift en dient hij ten minste drie jaar werkzaam te zijn geweest op een landbouwonderneming. Investeringen,
bedoeld in bijlage 2 van de regeling, komen niet voor subsidie in aanmerking. Het gaat om bijvoorbeeld investeringen op het
terrein van energiebesparing.
§ 7. Administratieve lasten
De subsidieregeling voor onderzoeksactiviteiten bij integraal duurzame stallen wordt nu voor het eerst ondergebracht in de
Regeling LNV-subsidies en het Openstellingsbesluit LNV-subsidies 2011. Naar verwachting zullen 5 samenwerkingsverbanden subsidie
verleend krijgen. Bij de berekening van de administratieve lasten zijn onder meer de volgende handelingen betrokken: invullen
van het aanvraagformulier, het indienen van het projectplan, het aanleveren van gegevens over financiering, de eindverantwoording
en het schrijven van eventuele bezwaarschriften. Er is gerekend met een tarief van € 37 per uur. De administratieve lasten
voor subsidieverlening én subsidievaststelling bedragen € 7343 per aanvraag. Het gemiddelde subsidiebedrag per aanvraag is
€ 130.000. De totale administratieve lasten voor dit onderdeel van de regeling komen op € 114.230.
Voor het overige is er geen sprake van extra administratieve lasten.
§ 8. Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking op 1 oktober 2011. Dit is overeenkomstig de uitgangspunten van vaste verandermomenten voor
regelgeving inhoudende dat regelingen inwerkingtreden op 1 januari, 1 april, 1 juli of 1 oktober en tenminste twee maanden
voor inwerkingtreding gepubliceerd worden (Kamerstukken II 2009/10, 29 515, nr. 309). Er wordt een uitzondering gemaakt voor de ophoging van de subsidieplafonds in artikel I, onderdelen B, D, I, K, M en N,
omdat deze regelingen al opengesteld zijn of op zeer korte termijn opengesteld worden. Ook artikel I, onderdeel F, treedt
een dag nu publicatie van de regeling in werking, omdat de termijn van drie jaar voor marktintroductie bij energie-innovatie
eerdaags verstrijkt.
De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
H. Bleker.