Algemene wet bestuursrecht. Algemene wet inzake rijksbelastingen. Besluit Fiscaal Bestuursrecht

5 juli 2011

Nr. BLKB2011/1087M

Belastingdienst/Landelijk kantoor Belastingregio’s/Brieven en Beleidsbesluiten

De staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.

Dit besluit is een herziening van het besluit van 4 april 2011, nr. BLKB2011/265, Stcrt. 13 april 2011 nr. 6414, waarin besluiten op het gebied van het bestuursrecht werden samengevoegd. Het betreft herstel van een typefout in paragraaf 5, onderdeel 7 en verwijzingsfout in paragraaf 7, letter b, alsmede aanpassingen van redactionele aard waarbij geen wijziging van het beleid is beoogd.

1. Inleiding

Dit besluit komt in de plaats van het besluit van 4 april 2011, nr. BLKB2011/265M dat een samenvoeging was van:

  • het besluit van 9 december 2008, nr. CPP2008/2635M, Stcrt. nr. 253 over het fiscale bestuursrecht;

  • het besluit van 25 februari 2004, nr. DGB2003/6662M, Stcrt. nr. 50 over het fiscale uitvoeringsbeleid;

  • het besluit van 1 december 1997, nr. AFZ97/2412U over de vaststellingsovereenkomst;

  • het besluit van 19 juli 1996, nr. PFC96/854U, laatstelijk gewijzigd bij het besluit van 3 april 2000, nr. AFZ2000/956M over de fiscale bewaarplicht.

2. Beleidsregels

  • 1. Het fiscale uitvoeringsbeleid is de door of namens de staatssecretaris in beleidsregels (conform artikel 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)) vastgestelde uitleg van het recht die voor alle belanghebbenden in vergelijkbare omstandigheden geldt. In het gangbare spraakgebruik worden deze fiscale beleidsregels ‘beleidsbesluiten’ genoemd. De beleidsbesluiten worden met het oog op de rechtszekerheid gelijktijdig intern en extern kenbaar gemaakt en de Belastingdienst past deze besluiten in verband met de rechtsgelijkheid landelijk uniform toe.

  • 2. Het uitgangspunt is dat de uitleg van het recht naar aanleiding van een rechtsvraag wordt vastgelegd in een beleidsbesluit met generieke werking. Een rechtsvraag is een individuele vraag die in het Belastingdienstbrede toezichtproces opkomt en waarop in wet, jurisprudentie en eerder vastgesteld uitvoeringsbeleid geen duidelijk en eenduidig antwoord is te vinden en waarbij het antwoord gevolgen kan hebben voor andere gevallen (precedentwerking) en daarom zou kunnen worden opgevat als nieuw beleid. Heffing, inning, controle, vooroverleg en de behandeling van bezwaarschriften zijn de meest voorkomende voorbeelden van dat toezichtproces.

  • 3. Indien de inspecteur1 wordt geconfronteerd met een rechtsvraag dan legt de inspecteur deze vraag voor aan een zogenoemde kennisgroep op het gebied van de rechtstoepassing. De inspecteur neemt het standpunt van de kennisgroep over. Deze interne procedure doet niet af aan de exclusieve verantwoordelijkheid van de inspecteur voor de tijdige beantwoording van, en het beslissen op, deze rechtsvraag.

  • 4. In het algemeen vindt deze generieke vastlegging van de uitleg van het recht plaats in de vorm van een concept beleidsbesluit binnen zes weken nadat de inspecteur die de desbetreffende rechtsvraag behandelt, de uitleg voor zijn individuele geval van de kennisgroep heeft ontvangen.

    In sommige gevallen maakt de complexiteit en/of noodzakelijke afstemming met Europese instanties het niet mogelijk binnen zes weken een kwalitatief volwaardig conceptbesluit te redigeren. Het streven is dan wel binnen dezelfde termijn kenbaar te maken, zowel binnen als buiten de Belastingdienst, welke casuïstiek onderhanden is waarover nog geen beleidsbesluit kan worden vastgesteld.

  • 5. Een concept beleidsbesluit wordt ter beoordeling aan vertegenwoordigers van belastingadviseurs en bedrijfsleven voorgelegd. Over de hierbij te volgen procedure zijn met de vertegenwoordigers afspraken gemaakt.

  • 6. Om de mogelijkheden van nieuw fiscaal uitvoeringsbeleid te verkennen en mogelijk breder spelende rechtsvragen zo vroeg mogelijk te onderkennen, wordt periodiek overleg gevoerd met vertegenwoordigers van de belastingadviespraktijk. Naast de rechtsvragen uit het toezichtproces kan ook dit overleg tot nieuw fiscaal uitvoeringsbeleid leiden. Daarnaast kunnen ook onder meer antwoorden op Kamervragen, toepassingen van de hardheidsclausule en beslissingen ter voorkoming van dubbele belasting aanleiding zijn voor het vaststellen van fiscaal uitvoeringsbeleid.

3. Vooroverleg

1. Een rechtsvraag kan ook opkomen bij vooroverleg. Vooroverleg is een overleg tussen de inspecteur enerzijds en de belanghebbende en/of zijn vertegenwoordiger anderzijds, dat leidt tot een standpuntbepaling van de inspecteur over de wijze waarop het recht in een specifiek geval moet worden toegepast en waarmee wordt vooruitgelopen op de heffing of de uitvoering van andere aan de inspecteur opgedragen taken. Het specifieke geval kan zowel al verrichte als voorgenomen (rechts)handelingen betreffen.

4. Fiscale grensverkenning

  • 1. Indien bij vooroverleg over (een) voorgenomen (rechts)handeling(en) de inspecteur van mening is dat:

    • a. het bereiken van belastingbesparing de enige dan wel de doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van die handeling(en) is en

    • b. de handeling(en) voor de belanghebbende buiten het beoogde fiscale voordeel geen reële, praktische betekenis heeft (hebben) en voorts

    • c. doel en strekking van de wet of een verdrag zouden worden miskend indien de door de belanghebbende verlangde rechtstoepassing zou worden gevolgd, dan neemt de inspecteur een afwijzend standpunt in.

  • 2. Indien daartoe aanleiding is, voegt de inspecteur hieraan toe dat hij voornemens is dit standpunt te gelegener tijd, bijvoorbeeld bij het vaststellen van een belastingaanslag, te formaliseren; waarna daartegen de belanghebbende de gebruikelijke rechtsmiddelen ter beschikking staan.

  • 3. Indien sprake is van fiscale grensverkenning, zet de inspecteur het vooroverleg niet voort en neemt hij ook geen inhoudelijk standpunt in.

  • 4. Fiscale grensverkenning doet zich voor als de inspecteur in het vooroverleg een standpunt inneemt over de voorgelegde casus, de vragensteller zich hier niet in kan vinden en vervolgens probeert de casus, door telkens (kleine) wijzigingen aan te brengen, fiscaal net aanvaardbaar te presenteren.

5. Vaststellingsovereenkomst

  • 1. Bij een vaststellingsovereenkomst binden partijen, ter beëindiging of ter voorkoming van onzekerheid of geschil omtrent hetgeen tussen hen rechtens geldt, zich jegens elkaar aan een vaststelling daarvan, bestemd om ook te gelden voor zover zij van de tevoren bestaande rechtstoestand mocht afwijken (artikel 7:900, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek).

  • 2. Vaststellingsovereenkomsten worden uitsluitend gesloten met belanghebbenden van wie de identiteit vaststaat. Bij het voorafgaande overleg dient tussen partijen duidelijkheid te bestaan over de onderwerpen die in het overleg aan de orde (zullen) komen en over hetgeen met het overleg wordt beoogd. Het verdient in dit verband de voorkeur om belanghebbende te verzoeken de kwestie schriftelijk aan de orde te stellen.

  • 3. Indien het overleg plaatsvindt in de heffingssfeer, doch mede betrekking heeft of kan hebben op de invordering, wordt aan het overleg tevens deelgenomen door de ontvanger. Indien het overleg plaatsvindt in de invorderingssfeer, doch mede betrekking heeft of kan hebben op de heffing, wordt aan het overleg tevens deelgenomen door de inspecteur.

  • 4. De inspecteur voert het overleg en sluit de vaststellingsovereenkomst. Bij onderwerpen die betrekking hebben op belanghebbenden die tot meer dan één entiteit behoren en die onder meer dan één belastingregio ressorteren (contactposten), geven de betrokken inspecteurs/ontvangers vooraf hun akkoord dat de coördinerende inspecteur/ontvanger namens hen optreedt bij het voeren van onderhandelingen en sluiten van een vaststellingsovereenkomst.

  • 5. Van ieder overleg maakt de inspecteur een intern schriftelijk verslag. De verslaglegging bevat de namen van belanghebbende en diens vertegenwoordiger/gemachtigde, alsmede die van de inspecteur, de datum waarop het overleg heeft plaatsgevonden, de onderwerpen waarover overleg werd gevoerd, de inhoud van het overleg en de eventuele resultaten die het overleg heeft opgeleverd. Het interne verslag wordt in het klantdossier bewaard.

  • 6. Indien het overleg niet tot een vaststellingsovereenkomst leidt, maakt de inspecteur een eindverslag op, waarin de kwestie, de feiten en fiscale gevolgen van het niet bereiken van een overeenkomst beknopt uiteengezet worden. Een afschrift van het eindverslag wordt aan de belanghebbende c.q. de vertegenwoordiger/gemachtigde gezonden. Het eindverslag wordt in het klantdossier gedeponeerd.

  • 7. Standpunten omtrent de gevolgen van bepaalde (rechts)handelingen voor het vaststellen van de winst die in internationaal concernverband wordt behaald met in Nederland verrichte activiteiten zijn vaststellingsovereenkomsten. Verzoeken daartoe dienen te worden doorgezonden naar de Belastingdienst/Rijnmond, kantoor Rotterdam (APA/ATR-team).

  • 8. In de vaststellingsovereenkomst wordt niet afgeweken van het vastgestelde fiscale uitvoeringsbeleid.

  • 9. Indien het overleg wordt gevoerd door tussenkomst van een vertegenwoordiger/gemachtigde, kan er aanleiding bestaan om de omvang van diens bevoegdheid vast te stellen aan de hand van een duidelijke schriftelijke volmacht. In voorkomende gevallen kan contact worden opgenomen met belanghebbende.

  • 10. Bij het bereiken van overeenstemming biedt de inspecteur aan de belanghebbende of diens vertegenwoordiger/gemachtigde een redelijke termijn om zich te beraden, zijn adviseur te raadplegen of alsnog (fiscaal-)juridisch advies in te winnen, alvorens hij zich definitief vastlegt. Onder ‘redelijke’ termijn wordt verstaan een periode van minstens één week. De bedenktermijn wordt in acht genomen tenzij de belanghebbende of zijn vertegenwoordiger/gemachtigde uitdrukkelijk verklaart geen behoefte te hebben aan een bedenktermijn.

  • 11. De concept-overeenkomst wordt door de inspecteur in tweevoud opgemaakt, ondertekend en vervolgens ter ondertekening aan de andere partij (indien belanghebbende een vertegenwoordiger/gemachtigde heeft, aan de vertegenwoordiger/gemachtigde) verzonden. Een door beide partijen ondertekend exemplaar van de vaststellingsovereenkomst wordt in het klantdossier bewaard.

  • 12. Bij de opzegging van een vaststellingsovereenkomst houdt de inspecteur rekening met de gerechtvaardigde belangen van belanghebbende, hetgeen onder meer mee kan brengen dat een redelijke opzegtermijn in acht wordt genomen.

  • 13. Er mogen geen afspraken worden gemaakt die – beoordeeld ten tijde van het aangaan van de vaststellingsovereenkomst – op het tijdstip waarop c.q. gedurende de periode waarover de overeenkomst van kracht is, duidelijk in strijd zijn met de wet.

Voorts mogen geen afspraken worden gemaakt over:

  • a. de aspecten heffingsrente, invorderingsrente en bestuurlijke boete indien in combinatie met zo'n afspraak uitruil met betrekking tot andere aspecten en/of met elementen van de heffing/invordering plaatsvindt;

  • b. de houdbaarheid van belastingbesparende constructies. Daaronder worden verstaan voornamelijk op belastingbesparing gerichte handelingen die door de wetgever niet zijn voorzien en die beleidsmatig ongewenst worden geacht. In dat geval kan de inspecteur, indien daartoe aanleiding bestaat, belanghebbende meedelen dat de constructie bestreden zal worden;

  • c. zaken die betrekking hebben op (georganiseerd) arbeidsvoorwaardenoverleg tussen werkgevers(verenigingen) en werknemers(verenigingen) in het kader van bedrijfstak- of ondernemingscao's (tenzij beide cao-partijen reeds een concreet onderhandelingsresultaat hebben bereikt en naar aanleiding daarvan de Belastingdienst een rechtsvraag hebben voorgelegd);

  • d. het al dan niet aanwenden van rechtsmiddelen in een strafzaak;

  • e. het al dan niet aanmelden van een fiscaal of douane delict op basis van de Aanmeldingsrichtlijnen.

    • 14. Indien de in geschil zijnde correcties voldoen aan de criteria van de Aanmeldingsrichtlijnen kan nog geen vaststellingsovereenkomst worden gesloten. In dat geval moet de zaak eerst worden gemeld bij de fraudecoördinator om duidelijkheid te verkrijgen over het te volgen traject.

    • 15. Afspraken met groepen belanghebbenden vallen buiten het kader van deze regeling.

    • 16. Het overleg kan betrekking hebben op de heffing of invordering van rijksbelastingen. Overleg tussen een belanghebbende en de inspecteur heeft in het algemeen betrekking op de toepassing van het belastingrecht in een concreet geval.

6. Elementen vaststellingsovereenkomst

  • 1. De vaststellingsovereenkomst die uit het overleg voortvloeit, wordt schriftelijk vastgelegd. Deze vastlegging bevat onder meer de volgende elementen:

    • a. een verwijzing naar het gevoerde overleg en de daarmee samenhangende correspondentie;

    • b. een omschrijving van de kwestie waarover overleg is gevoerd;

    • c. een omschrijving van de feiten waarover partijen overeenstemming hebben dat deze feiten rechtens tussen hen gelden;

    • d. de fiscaalrechtelijke en/of civielrechtelijke gevolgen van de overeenkomst daaronder begrepen het afzien van eventuele schadevergoeding;

    • e. de periode waarvoor de overeenkomst geldt en een bepaling dat deze periode niet stilzwijgend wordt verlengd;

    • f. de middelen, jaren/tijdvakken en/of belastingaanslagen waarop de vaststellingsovereenkomst betrekking heeft. Indien ook invorderingsaspecten in de vaststellingsovereenkomst zijn betrokken, verdient het aanbeveling op te nemen hoe de uit de vaststellingsovereenkomst voortvloeiende betalingen zullen worden verantwoord door de ontvanger;

    • g. de omstandigheden op grond waarvan de overeenkomst eerder eindigt. Als reden voor de beëindiging van een overeenkomst dient te worden opgenomen een voor de betreffende vaststellingsovereenkomst relevante wetswijziging of wijziging van op de wet gebaseerde voorschriften. Ook een latere wijziging van relevante beleidsregels en jurisprudentie kan reden zijn om een overeenkomst te beëindigen;

    • h. de uitdrukkelijke verklaring van belanghebbende dat hij ter zake van het overeengekomene geen gebruik zal maken van het recht van bezwaar en/of beroep of dat hij zijn bezwaar- c.q. beroepschrift intrekt. Deze verklaring belet belanghebbende niet om de rechtsgeldige totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst in bezwaar en vervolgens in beroep bij de belastingrechter te betwisten.

  • 2. Voorts kan nog worden gedacht aan:

    • a. de overige bijzondere omstandigheden van het geval;

    • b. het eventuele bedrag waarmee belanghebbende wordt tegemoetgekomen in de kosten voor juridische bijstand, indien de vaststellingsovereenkomst werd gesloten in de bezwaar- of beroepsfase. Voor de vergoeding van de kosten voor juridische bijstand wordt gehandeld overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht.

7. Instemming artikel 64 AWR

De instemming om een belastingaanslag te formaliseren met toepassing van artikel 64 AWR laat onverlet de mogelijkheid om:

  • a. de rechtsgeldige totstandkoming van deze instemming in bezwaar en vervolgens in beroep bij de belastingrechter te betwisten.

  • b. de hoogte van de uit de belastingwet voortvloeiende schuld of van de op grond van een belastingwet op te leggen bestuurlijke boete in bezwaar en vervolgens in beroep bij de belastingrechter te betwisten. Dit is slechts anders indien over deze hoogte in een vaststellingsovereenkomst bindende afspraken zijn gemaakt (zie § 6 eerste lid, onderdeel h).

8. Bewaarplicht

  • 1. Elke administratieplichtige is op grond van artikel 52, vierde lid, AWR wettelijk verplicht de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers die fiscaal relevant kunnen zijn, gedurende zeven jaren te bewaren. De bewaarplicht vangt aan zodra de gegevens niet langer op grond van artikel 52, eerste lid, AWR tot de (jaar)administratie behoren.

  • 2. In een administratie zijn de volgende onderdelen als basisgegevens aan te wijzen:

    • a. het grootboek;

    • b. de voorraadadministratie;

    • c. de debiteurenadministratie;

    • d. de crediteurenadministratie;

    • e. de inkoopadministratie;

    • f. de verkoopadministratie;

    • g. de loonadministratie.

  • 3. Behalve deze algemene basisgegevens zijn er meer specifieke basisgegevens die vooral van belang zijn voor de belastingheffing van derden (art. 53 AWR). In dat kader kan bijvoorbeeld worden gedacht aan:

    • a. de kredietdossiers bij banken;

    • b. de cliëntendossiers bij openbare accountants en belastingadviseurs.

  • 4. De basisgegevens zijn voor de inspecteur gedurende langere tijd van belang en moeten daarom voor zeven jaar bewaard blijven. De overige gegevens van een administratie beschouwt de Belastingdienst niet als basisgegevens.

  • 5. Met de inspecteur kunnen afspraken worden gemaakt welke gegevens tot op welk detailniveau de basisgegevens bewaard dienen te worden.

  • 6. Daarnaast kunnen met de inspecteur afspraken worden gemaakt hoe lang en tot welk detailniveau de overige gegevens moeten worden bewaard.

  • 7. Met name in de volgende situaties is het maken van afspraken opportuun:

    • a. faillissement

    • b. staken van een onderneming

    • c. na een belastingcontrole.

  • 8. De afspraken kunnen van geval tot geval verschillend zijn. Dit zal onder meer afhangen van de aard en de omvang van de activiteiten van een administratieplichtige.

  • 9. In het civiele recht geldt een zelfde termijn (art. 2:10, lid 3 BW). De bewaartermijn in de AWR laat overigens onverlet dat in bijzondere fiscale wetgeving een langere termijn kan worden voorgeschreven, bijvoorbeeld voor de heffing van omzetbelasting ter zake van onroerende zaken (negen jaar volgend op het jaar waarin de ondernemer het goed is gaan gebruiken). De afspraken hebben uiteraard alleen betrekking hebben op de fiscale bewaarplicht van artikel 52 AWR en laten andere bewaarverplichtingen onverlet.

9. Weigeren gemachtigde

  • 1. De Awb geeft in artikel 2:2 aan het bestuursorgaan de mogelijkheid een gemachtigde te weigeren. De Belastingdienst maakt van die bevoegdheid slechts in uitzonderingsgevallen gebruik. Te denken is aan gevallen van evidente en ernstige ondeskundigheid. Ook kan worden gedacht aan gemachtigden die herhaaldelijk de normale gang van zaken, eventueel onder bedreiging van geweld, verstoren of tegen wie vermoedens bestaan van het begaan van strafbare feiten.

  • 2. De bevoegdheid om een gemachtigde te weigeren wordt uitsluitend uitgeoefend door de directeuren en hun plaatsvervangers van de regio’s van de Belastingdienst.

  • 3. Tegen de beschikking tot weigering kan op grond van de Awb bij de directeuren en hun plaatsvervangers van de regio’s van de Belastingdienst bezwaar worden gemaakt, waarna beroep mogelijk is bij de Rechtbank, sector bestuursrecht.

10. Horen bij het vaststellen van de aanslag

Uit artikel 4:12 van de Awb vloeit voort dat de inspecteur kan afzien van het horen voorafgaand aan het vaststellen van een belastingaanslag. De Belastingdienst voert evenwel het beleid om bij correcties van aangiften zo veel mogelijk vooraf contact op te nemen met belanghebbende.

11. Niet-ontvankelijk bezwaar

  • 1. Als een bezwaarschrift niet voldoet aan één van de vormvereisten van artikel 6:5 van de Awb, dan geeft de inspecteur de indiener vier weken de gelegenheid dat verzuim te herstellen.

  • 2. Mocht het verzuim niet binnen die vier weken hersteld zijn, dan krijgt de indiener van de inspecteur nog een termijn van twee weken. Daarbij deelt de inspecteur mee dat hij het bezwaarschrift op grond van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk zal verklaren als het verzuim niet binnen de termijn wordt aangevuld.

  • 3. In alle gevallen waarin het bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard, wordt het voor zover mogelijk ambtshalve in behandeling genomen.

12. Horen in bezwaar

  • 1. In afwijking van artikel 25, eerste lid, van de AWR ligt het initiatief voor het horen van belanghebbende, conform artikel 7:2 van de Awb, bij de inspecteur. Als belanghebbende niet reageert op de uitnodiging, dan neemt de inspecteur contact met hem op.

  • 2. Een hoorgesprek kan niet telefonisch worden gevoerd. Wel kan het zo zijn dat belanghebbende na telefonisch contact met de inspecteur van mening is dat hij zijn zaak voldoende heeft toegelicht en afziet van een hoorgesprek.

  • 3. Het horen strekt er mede toe om (ambtshalve) een zo gefundeerd mogelijke beslissing te kunnen nemen. De inspecteur hoort de belanghebbende als er redelijkerwijs twijfel mogelijk is of het bezwaarschrift kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is.

  • 4. Conform artikel 7:7 van de Awb maakt de inspecteur van het hoorgesprek een verslag. Hij stelt belanghebbende en/of zijn gemachtigde in de gelegenheid zich over dat verslag uit te laten.

13. Uitstel beslissing op bezwaar

  • 1. Indien een bezwaarschrift wordt ingediend over een geschilpunt waarover in een andere zaak al wordt geprocedeerd, kan de inspecteur met inachtneming van artikel 7:10, vierde lid, van de Awb, met de belanghebbende afspreken dat hij pas uitspraak op het bezwaarschrift doet als de Hoge Raad de in geschil zijnde rechtsvraag definitief heeft beantwoord.

  • 2. Het moet gaan om een rechtsvraag waarin de individuele omstandigheden van belanghebbenden geen rol spelen.

  • 3. Als de indiener niet instemt met het aanhouden van het bezwaarschrift, wijst de inspecteur het bezwaar af.

  • 4. De inspecteur doet geen toezegging de belastingaanslag ambtshalve te zullen herzien nadat de Hoge Raad in de kwestie heeft beslist.

  • 5. Dit lijdt slechts uitzondering wanneer de in geschil zijnde fiscale kwestie zich bij één belanghebbende met betrekking tot meer dan één heffingstijdvak of heffingstijdstip onveranderd voordoet en de desbetreffende aanslagen nog niet onherroepelijk vaststaan. Dan kan de inspecteur met de belanghebbende afspreken dat hij kan volstaan met het indienen van één bezwaarschrift.

14. Klachten

Titel 9.1 van de Awb regelt de klachtafhandeling door bestuursorganen. Klachten die gaan over gedragingen van medewerkers van organisatieonderdelen van de Belastingdienst waarvan de directeur in Hoofdstuk 2 van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003 niet is aangewezen als inspecteur en ontvanger, worden door deze organisatieonderdelen zelf behandeld. In daartoe aanleiding gevende gevallen vindt afstemming plaats met de inspecteur onder wie de belanghebbende ressorteert.

15. Citeertitel

  • 1. Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit Fiscaal Bestuursrecht

  • 2. De citeertitel wordt afgekort tot: BFB

16. Intrekking besluiten

Het besluit van 4 april 2011, nr. BLKB2011/265, Stcrt. 13 april 2011 nr. 6414, wordt hierbij ingetrokken.

17. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met de dagtekening van het besluit.

Dit besluit zal in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 5 juli 2011

De staatssecretaris van Financiën,

F.H.H. Weekers.


X Noot
1

Voor ‘inspecteur’ moet in dit besluit ook ‘ontvanger’ worden gelezen. In dat geval moet voor belastingplichtige, belastingschuldige worden gelezen. Tevens zijn hieronder begrepen de door de inspecteur/ontvanger gemandateerde medewerkers.

Naar boven