Besluit van 8 juli 2011, nr. 11.001685, tot aanwijzing van onroerende zaken ter onteigening in de gemeente Emmen krachtens artikel 78 van de onteigeningswet (onteigeningsplan Vaarverbinding Veenpark-Bladderswijk)

Op grond van de artikelen 77 en 78 van de onteigeningswet kan onteigening uit kracht van een koninklijk besluit plaatsvinden onder meer ten behoeve van de uitvoering van een bestemmingsplan.

Het verzoek tot aanwijzing ter onteigening

Provinciale Staten van Drenthe verzoeken Ons bij besluit van 8 juli 2010, nr. G7, om ten name van de provincie Drenthe over te gaan tot aanwijzing van een aantal onroerende zaken ter onteigening in de gemeente Emmen.

Op 20 juli 2010 hebben Gedeputeerde Staten van Drenthe het besluit van Provinciale Staten aan Ons voorgedragen.

Toepassing uniforme openbare voorbereidingsprocedure

Overeenkomstig artikel 78, tweede lid, van de onteigeningswet en artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), hebben het ontwerp koninklijk besluit en de in artikel 79 van de onteigeningswet bedoelde stukken en gegevens met ingang van 22 december 2010 tot en met 1 februari 2011 in de gemeente Emmen en bij het ministerie van Infrastructuur en Milieu (locatie Rijnstraat 8 te Den Haag) ter inzage gelegen. Overeenkomstig artikel 3:12 van de Awb heeft de burgemeester van Emmen van het ontwerp koninklijk besluit en de terinzagelegging daarvan op 21 december 2010 openbaar kennis gegeven in de lokaal verschijnende ‘De Zuidenvelder’. Onze Minister van Infrastructuur en Milieu (Onze Minister) heeft van een en ander openbaar kennis gegeven in de Staatscourant van 21 december 2010, no. 21006.

Verder heeft Onze Minister overeenkomstig artikel 3:13 van de Awb het ontwerp koninklijk besluit met brief van 13 december 2010 (kenmerk BJZ 2010032463) toegezonden aan belanghebbenden, waaronder verzoeker. Daarbij zijn de belanghebbenden op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om naar keuze schriftelijk of mondeling zienswijzen tegen het ontwerpbesluit bij Ons naar voren te brengen.

Overwegingen

Noodzaak en urgentie

De onroerende zaken waarop het verzoek van Provinciale Staten van Drenthe betrekking heeft, zijn begrepen in het ‘Bestemmingsplan Vaarverbinding Veenpark-Bladderswijk’ van de gemeente Emmen (verder te noemen: het bestemmingsplan).

Het bestemmingsplan is op 29 april 2010 vastgesteld door de raad van de gemeente Emmen en is na de uitspraak in beroep tegen het vaststellingsbesluit, na 23 juli 2010 onherroepelijk van kracht geworden.

Het bestemmingsplan voorziet in de aanleg van een kanaal met bijkomende werken tussen Bladderswijk en het Veenpark. Het tracé loopt langs het hoogveenbosje ten zuiden van het Bedrijvenpark A37 en ten noorden van de A37.

De bijkomende werken bestaan uit de aanleg van een sluis, een viertal bruggen, de aanleg van een fietspad en de aanleg van een boothelling en voorzieningen voor ligplaatsen ter hoogte van de Oosterwijk. De bruggen dienen gedeeltelijk ook als faunapassage. Het kanaal wordt uitgevoerd met zogenaamde natuuroevers. Ter hoogte van het Oosterbos wordt voorzien in de verbetering van natuurwaarden, met het accent op de vernatting van verdroogd hoogveengebied. Het kanaal zal ondergronds op twee plaatsen gekruist worden door een hoogspanningsleiding.

Het kanaal maakt onderdeel uit van de vaarverbinding tussen Erica en Ter Apel, welke verbinding wordt gezien als een belangrijke ontbrekende schakel tussen een aantal vaarcircuits in Noord-Nederland en Noord-Duitsland. Realisatie van bedoelde vaarverbinding wordt gezien als een structurele verbetering van het nationale basistoervaartnet. De vaarverbinding zal de economische ontwikkeling van de Veenkoloniën een impuls geven. De vaarverbinding maakt deel uit van fase 2 van het actieprogramma TOP-10 projecten dat is opgesteld ter bevordering van de regionale ontwikkeling van Oost-Drenthe en Oost-Groningen. In deze ontwikkeling nemen de provincies Drenthe en Groningen deel, samen met een aantal Drentse en Groningse gemeenten. De financiering van het project waarop het verzoek betrekking heeft wordt grotendeels verzorgd door de provincie Drenthe en de gemeente Emmen. De provincie Drenthe is opdrachtgever van de aanleg van het werk en zal ook als beheerder van het kanaal optreden. Gelet hierop en gelet op het bovengemeentelijk belang van de vaarverbinding, kan de provincie Drenthe als verzoeker naar Ons oordeel worden aangemerkt als meest gerede partij bij de onteigening.

De in het verzoek begrepen onroerende zaken zijn in het bestemmingsplan aangewezen voor de bestemmingen ‘Water (WA)’, ‘Natuur (N)’ en gedeeltelijk voor ‘Leiding-Hoogspanningsverbinding (L-Hv)’ (dubbelbestemming).

In de door de gemeente Emmen en de provincie Drenthe voorgestane wijze van planuitvoering, wordt inzicht verschaft door het bestemmingsplan met de daarbij behorende regels, toelichting en kaarten.

Met de eigenaren van de in het verzoek om onteigening begrepen onroerende zaken heeft de provincie Drenthe minnelijk overleg gevoerd om die gronden in eigendom te verwerven. Nu het ten tijde van het verzoek niet aannemelijk was dat het minnelijk overleg over de nog niet verworven gronden op afzienbare termijn zou leiden tot vrijwillige eigendomsoverdracht daarvan, hebben Provinciale Staten van Drenthe tot hun verzoek besloten ten einde de tijdige verwezenlijking van het bestemmingsplan te verzekeren.

Provinciale Staten van Drenthe willen de ter onteigening voorgedragen gronden in vrije eigendom verkrijgen om het bestemmingsplan tijdig te kunnen verwezenlijken. De werkzaamheden ter uitvoering van het bestemmingsplan zijn voorzien binnen de periode van vijf jaar na de datum van dit besluit. Met de eerste werkzaamheden is volgens planning al in 2010 een begin gemaakt.

Zienswijzen

Gedurende de termijn van terinzageligging van het ontwerp koninklijk besluit zijn daartegen bij Ons schriftelijk zienswijzen naar voren gebracht door:

  • 1) J.B.R. Harmes te Klazienaveen en H.J. Harmes en M.A.A. Arling te Nieuw- Dordrecht, verder te noemen: de reclamanten onder 1);

  • 2) Ing. P.H.A. Steinmetz, namens F. Nevels, als vertegenwoordiger van Landgoed Scholtenszathe B.V. te Klazienaveen- Noord, verder te noemen: de reclamante onder 2;

  • 3) Mr. P.M.F. Jansen, namens J.H. Vonder te Klazienaveen- Noord, verder te noemen: de reclamant onder 3;

  • 4) N.V. Nederlandse Gasunie te Groningen, verder te noemen: de reclamante onder 4).

Overeenkomstig artikel 78, vierde lid, van de onteigeningswet, zijn de reclamanten in de gelegenheid gesteld zich te doen horen. Van deze gelegenheid hebben de reclamanten onder 1) en 2) op 8 februari 2011 gebruik gemaakt.

Overwegingen naar aanleiding van de zienswijzen

Van de reclamanten onder 1) zijn H.J. Harmes en M.A.A. Arling ieder voor de helft gerechtigd in de eigendom van het gedeeltelijk mede in het onteigeningsverzoek begrepen perceel, kadastraal bekend gemeente Emmen, sectie AE, no. 1217 (grondplannummer 1). Zij bewonen op het perceel de woning Vastenow 16, welke woning is gelegen buiten de onteigeningsgrens. J.B.R. Harmes (zoon) oefent op het perceel, inclusief het te onteigenen gedeelte daarvan, een akkerbouwbedrijf uit.

De reclamanten onder 1) voeren in hun zienswijzen aan, dat er geen ruimtelijke ordenings- of volkshuisvestingsbelang is gemoeid met de aanleg van de nieuwe vaarverbinding. Er gaat daarentegen kostbare landbouwgrond en werkgelegenheid verloren. Financiële inspanningen die in het verleden zijn gedaan om de grond te verbeteren gaan zo verloren. In dat verband wijzen de reclamanten ook op de door hen verwachte nadelige gevolgen van gedwongen vervreemding van hun eigendom in verband met een daarop liggende latente herinvesteringsreserveclaim. Daarnaast wordt het woongenot van de woning ernstig aangetast omdat de vaarverbinding pal naast de woning is gepland.

Er is geen publiek belang gemoeid met de onteigening, want de vaarroute komt vooral ten goede aan een beperkte groep particulieren die de watersporthobby beoefenen. Elders in de regio zijn voldoende watersportmogelijkheden.

Tijdens het horen hebben de reclamanten onder 1) naar voren gebracht, dat de vaarroute op zich genomen niet het grote bezwaar is, maar dat deze in strijd met eerdere afspraken niet op 15 meter, maar slechts op 6 á 7 meter van hun woning komt te liggen. Omdat zij, gezien de contacten hierover met de provincie, meenden te mogen uitgaan van een afstand van 15 meter, hebben zij tegen het ontwerp-bestemmingsplan geen zienswijzen naar voren gebracht. Een beroep tegen het vaststellingsbesluit werd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State niet-ontvankelijk verklaard. Hierdoor voelen de reclamanten zich voor het blok gezet en niet serieus genomen. Zij pleiten alsnog voor een wijziging van het bestemmingsplan.

De zienswijzen van de reclamanten onder 1) geven Ons aanleiding tot de volgende overwegingen. Het bezwaar tegen de situering van de bestemming ‘Water’, inclusief de mogelijkheid van de aanleg van een fiets- en/of voetpad, kan in het kader van deze onteigeningsprocedure niet ter beoordeling staan omdat dit bezwaar van planologische aard is. Uit het ingestelde onderzoek is overigens naar voren gekomen, dat binnen deze bestemming het fietspad thans gedacht wordt aan de overkant (noordzijde) van het aan te leggen kanaal, in plaats van aan de zuidzijde, langs de woning. Daarmee is tegemoet gekomen aan de behoefte van de in de woning verblijvende reclamanten om zoveel mogelijk gevrijwaard te worden van overlast van passanten. De provincie is bereid de bewoners bij de aanleg van het kanaal door enkele technische ingrepen, zoals de aanleg van een minder steil talud, ook visueel meer ruimte te verschaffen. De reclamanten onder 1) hebben zich daarin tot nog toe evenwel niet kunnen vinden. In het bestemmingsplan is in beginsel het publieke ruimtelijke ordeningsbelang gegeven.

In de toelichting bij het bestemmingsplan en in de zakelijke beschrijving die deel uitmaakt van het onteigeningsplan, wordt aangegeven op welke wijze de vaarverbinding zal bijdragen aan een versterking van de lokale en regionale economie. Het is aan de raad van de gemeente Emmen om de belangen van het huidige gebruik van de gronden af te wegen tegen de toekomstige belangen die zijn gemoeid met een keuze voor een andere bestemming van de gronden. Aan het thans uitvoeren van het bestemmingsplan kan een publieke noodzaak dan ook niet worden ontzegd. Voor zover de reclamanten onder 1) wijzen op financiële nadelen van de bestemming en de onteigening, wijzen Wij er op dat ingevolge de Wet ruimtelijke ordening een verzoek om vergoeding van planschade bij de gemeente kan worden ingediend, waar het gaat om verlies van woongenot ten gevolge van de bestemmingswijziging. Overigens zullen de reclamanten, voorafgaand aan de vaststelling van de schadeloosstelling tengevolge van de onteigening, hun schadeposten zoals de-investeringen en bovenvermelde latente claim, in kunnen brengen. De burgerlijke rechter is bij uitsluiting bevoegd hierover een beslissing te nemen in de civiele fase van de onteigeningsprocedure.

Alles overziende, geven de zienswijzen van de reclamanten onder 1) Ons geen aanleiding om het onteigeningsverzoek geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

De reclamante onder 2) is eigenares van de gedeeltelijk mede in het onteigeningsverzoek begrepen percelen, kadastraal bekend gemeente Emmen, sectie AE, nos. 754 en 886 (grondplannummers 2a, 2b en 3).

Zij voert in haar zienswijzen in de eerste plaats aan, dat de onteigening ten onrechte is gebaseerd op artikel 78 van Titel IV van de onteigeningswet. Het gaat primair om onteigening ten behoeve van waterlopen en wegen en daarvoor moet artikel 72 a van Titel IIA worden gebruikt. In de tweede plaats voert zij aan, dat noodzaak en urgentie aan de onteigening ontbreken, omdat aankopen voor natuurontwikkeling op de tocht staan en de uitgaven daarvoor bevroren worden. Tot slot wijst de reclamante er -zonder nadere duiding- op, dat een aantal plaatsnaamvermeldingen in de kadastrale gegevens onjuist is.

Ten aanzien van het onderdeel van de zienswijzen dat ziet op het vermeend onjuiste gebruik van Titel IV van de onteigeningswet, overwegen Wij in het algemeen, dat indien werken en werkzaamheden ten behoeve waarvan om onteigening wordt verzocht hun grondslag vinden in een vastgesteld bestemmingsplan, Titel IV van de onteigeningswet daarvoor de aangewezen titel is om het verzoek om onteigening daarop te baseren. Dit geldt ook voor de aanleg van een kanaal. Het verzoek om onteigening wordt getoetst op het bestaan van deze planologische grondslag. Is deze, zoals in dit geval aanwezig in de vorm van een vastgesteld bestemmingsplan, dan kan het verzoek voor het overige in behandeling worden genomen. Dit onderdeel van de zienswijzen van de reclamante onder 2) geeft Ons dan ook geen aanleiding om het verzoek af te wijzen.

Voor zover de reclamante onder 2) de noodzaak en urgentie van de onteigening betwist onder verwijzing naar de gewijzigde opvattingen met betrekking tot de ontwikkeling van natuur, in het bijzonder de Ecologische Hoofd Structuur en de financiering daarvan, overwegen Wij als volgt. Blijkens het bestemmingsplan is de financiële uitvoerbaarheid daarvan verzekerd. Uit dien hoofde is er voor Ons dan ook geen aanleiding om

het verzoek om financiële redenen in relatie tot de uitvoeringsfasering, geheel of gedeeltelijk af te wijzen. Dit geldt ook ten aanzien van de vermeend onjuiste vermelding van plaatsnamen in de kadastrale gegevens. Ons is uit de overgelegde stukken niet gebleken van onjuiste vermeldingen .

De reclamant onder 3) is eigenaar van een perceel waarvan het zuidelijke gedeelte over een afstand van ca. 45 meter, en het westelijk gedeelte over een afstand van ca. 10 meter, grenst aan het gedeeltelijk mede in het onteigeningsverzoek begrepen perceel, kadastraal bekend gemeente Emmen, sectie AE, no. 754 (grondplannummer 2B). De reclamant woont op zijn perceel en exploiteert daarop ook een minicamping. Hij voert in zijn zienswijzen aan, dat de strook grond van de reclamante onder 2) die grenst aan de zuidzijde van zijn perceel, door de reclamante onder 2) als schouwpad en onderhoudsstrook (maaien) langs de bestaande sloot wordt gebruikt. Hij beroept zich op een door hem bij de zienswijzen overgelegde overeenkomst van 15 november 1999, gesloten tussen hem en de toenmalige eigenaar van het perceel AE 754, de Fa. Scholten, in welke overeenkomst het hiervoor bedoelde gebruik is vastgelegd.

Door de onteigening, zo vreest de reclamant onder 3), gaan zijn uit de overeenkomst voortvloeiende rechten straks teniet. Daardoor kan hij schade lijden en weet hij niet wie het onderhoud zal gaan plegen. Door het voorgenomen intensieve toeristische gebruik van de vaarweg vreest de reclamant dat zijn privacy en die van zijn minicampinggasten zal worden aangetast. Hij voert tenslotte aan, dat hij geen persoonlijke kennisgeving van het ontwerpbesluit heeft ontvangen, zodat de voorbereiding van het koninklijk besluit onzorgvuldig is geweest, hetgeen tot vernietiging moet leiden.

De zienswijzen van de reclamant onder 3) geven Ons aanleiding tot de volgende overwegingen. Uit artikel 4, tweede lid, van de onteigeningswet, vloeit voort dat door onteigening een onroerende zaak wordt bevrijd van alle daarop betrekking hebbende lasten en rechten. Uit de bij de notaris gedeponeerde overeenkomst van 15 november 1999 vloeien afspraken voort tussen de reclamant en de toenmalige eigenaar van het perceel AE 754, c.q. diens rechtsopvolger. Deze afspraken zullen door onteigening teniet gaan. De belangen van de reclamant onder 3) worden aldus rechtstreeks geraakt door het ontwerpbesluit. Derhalve kunnen Wij de reclamant onder 3) als belanghebbende bij het ontwerpbesluit in zijn zienswijzen ontvangen.

Na onteigening zal de beoogde nieuwe eigenaar, te weten de provincie Drenthe verantwoordelijk zijn voor het onderhoud van de vaarweg en de walkant. In zoverre behoeft de reclamant daarover dan ook niet in onzekerheid te verkeren. Voor zover de reclamant onder 3) vreest voor aantasting van de privacy, kan hij hierover met verzoeker afspraken maken om eventuele aantasting van de privacy zoveel mogelijk te voorkomen.

Uit dien hoofde bestaat er voor Ons geen aanleiding om het onteigeningsverzoek geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

Ten aanzien van het niet door Onze Minister aan de reclamant onder 3) verzenden van een persoonlijke kennisgeving als bedoeld in artikel 3:13 van de Awb, merken Wij het volgende op. Er kennelijk van uitgaande dat de reclamant niet als belanghebbende bij de onteigening kon worden aangemerkt, heeft verzoeker aan Onze Minister bij het overleggen van de lijst van belanghebbenden (artikel 79, ten zesde, onteigeningswet) geen opgave gedaan van naam en adres van de reclamant onder 3). Zoals Wij hierboven hebben aangegeven, kan de reclamant onder 3) naar Ons oordeel evenwel worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van de Awb, bij het ontwerp onteigeningsbesluit. Hoewel het bestaan van de overeenkomst van 15 november 1999 niet kon blijken uit de kadastrale registers, moet het er voor worden gehouden dat verzoeker uit hoofde van de contacten met de reclamant onder 3) tenminste had kunnen opmaken, dat de reclamant een belang heeft gesteld bij het nakomen van de afspraken uit de overeenkomst uit 1999. Dit had verzoeker naar Ons oordeel moeten leiden tot plaatsing van de reclamant onder 3) op de lijst van belanghebbenden. Het niet verzenden van een persoonlijke kennisgeving komt niettemin voor verantwoordelijkheid van Onze Minister, die aldus heeft gehandeld in strijd met artikel 3:13 van de Awb. Toch geeft een en ander Ons geen aanleiding om het onteigeningsverzoek gedeeltelijk af te wijzen. De reclamant onder 3) heeft immers tijdig zienswijzen naar voren gebracht naar aanleiding van de openbare kennisgeving van het ontwerpbesluit. De reclamant onder 3) is door het verzuim dan ook niet in zijn belangen geschaad.

De reclamante onder 4) beheert en exploiteert een aardgastransportleiding op het gedeeltelijk mede in het onteigeningsverzoek begrepen perceel, kadastraal bekend gemeente Emmen, sectie AE, no. 886 (grondplannummer 3). Zij heeft een opstalrecht op deze leiding. Zij geeft aan, dat de leiding niet in het te onteigenen perceelsgedeelte ligt. De reclamante verzoekt in verband met de ongestoorde voortzetting van haar nutsdiensten om instandhouding van het zakelijk recht van opstal, dan wel om hervestiging daarvan na de onteigeningsprocedure.

De zienswijzen van de reclamante onder 4) geven Ons aanleiding tot de volgende overwegingen. Door onteigening gaan de lasten en rechten teniet die betrekking hebben op de onteigende onroerende zaak. Nu de leiding van de reclamante buiten het te onteigenen perceelsgedeelte is gelegen, is er geen sprake van dat het opstalrecht door de onderhavige onteigeningsprocedure teniet zal gaan. Derhalve geven de zienswijzen van de reclamante onder 4) Ons geen aanleiding om het onteigeningsverzoek geheel of gedeeltelijk af te wijzen. Ten overvloede merken Wij nog op, dat verzoeker ter gelegenheid van het ingestelde onderzoek heeft verklaard dat het recht zal blijven bestaan en dat er bij de aardgastransportleiding geen werken en werkzaamheden zullen worden verricht. Indien er na onteigening nieuwe percelen worden gevormd waardoor het opstalrecht in het geding zou kunnen raken, zal verzoeker garant staan voor hervestiging van het recht.

Overige overwegingen

Uit het besluit van Provinciale Staten van Drenthe blijkt, dat de in het verzoek tot onteigening begrepen gronden bij de uitvoering van het bestemmingsplan bezwaarlijk kunnen worden gemist. Met de werkzaamheden ter plaatse van de ter onteigening aan te wijzen gronden, zal zo spoedig mogelijk na de verwerving daarvan worden begonnen.

Ons is overigens niet gebleken van feiten en omstandigheden die aan de toewijzing van het verzoek in de weg kunnen staan. Het moet in het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling worden geacht, dat de provincie Drenthe de eigendom van de door Ons ter onteigening aan te wijzen onroerende zaken verkrijgt.

Wij kunnen derhalve, met inachtneming van het hierboven gestelde, het verzoek van Provinciale Staten van Drenthe tot het nemen van een besluit krachtens artikel 78, eerste lid, van de onteigeningswet, toewijzen.

Beslissing

Met inachtneming van de onteigeningswet,

Op de voordracht van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu van 24 maart 2011, no. BJZ 2011041235, Directie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Gelezen het besluit van Provinciale Staten van Drenthe van 8 juli 2010, nr. G7;

Gelezen de brief van Gedeputeerde Staten van Drenthe van 20 juli 2010, kenmerk 28/WK/2010008788;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 16 juni 2011, no. W.14.11.0093/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu van 5 juli 2011 no. BJZ 2011048526, Directie Bestuurlijke en Juridische Zaken,

Hebben Wij goedgevonden en verstaan:

Ten behoeve van de uitvoering van het bestemmingsplan ‘Vaarverbinding Veenpark-Bladderswijk’ van de gemeente Emmen ten name van de provincie Drenthe ter onteigening aan te wijzen de onroerende zaken, zoals aangeduid op de grondtekeningen (d.d. 1/7/2010, bladen 1 en 2) die ingevolge artikel 78 van de onteigeningswet binnen de gemeente Emmen en bij het ministerie van Infrastructuur en Milieu ter inzage hebben gelegen en die zijn vermeld op de bij dit besluit behorende lijst.

Onze Minister van Infrastructuur en Milieu is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.

’s-Gravenhage, 8 juli 2011

Beatrix

De Minister van Infrastructuur en Milieu,

M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus.

LIJST MET OMSCHRIJVING VAN DE TE ONTEIGENEN PERCELEN

 

Van het perceel, kadastraal bekend Gemeente Emmen

Nummer van het grondplan

Te onteigenen grootte

Als

Ter grootte van

Sectienummer

Ten name van

ha

a

ca

ha

a

ca

   

1

02

31

71

Landbouwperceel

06

94

35

AE 1217

1/2 eigendom: Hendrikus Jozef Harmes,

1/2 eigendom Maria Anna Alena Arling,

Beide wonende Vastenow 161, 7885 AP Nieuw Dordrecht.

06

                   

2a

00

01

13

TERREIN (NATUUR)

32

74

15

AE 754

1/1 eigendom: Landgoed Scholteenszathe BV.

Scholtenskanaal OZ 72, 7889 VD Klazienaveen Noord

Opstalrecht Nutsvoorzieningen

NV Energie Distributiemaatschappij voor Oost en Noord Nederland Edon.

Dokter Klinkertweg 1, 8025 BR Zwolle

                   

2b

00

01

13

TERREIN (NATUUR)

32

74

15

AE 754

1/1 eigendom: Landgoed Scholteenszathe BV.

Scholtenskanaal OZ 72, 7889 VD Klazienaveen Noord

Opstalrecht Nutsvoorzieningen

NV Energie Distributiemaatschappij voor Oost en Noord Nederland Edon.

Dokter Klinkertweg 1, 8025 BR Zwolle

                   

3

02

54

00

Landbouwperceel

05

58

55

AE 886

1/1 eigendom: Landgoed Scholteenszathe BV.

Scholtenskanaal OZ 72, 7889 VD Klazienaveen Noord

Opstalrecht Nutsvoorzieningen

NV Energie Distributiemaatschappij voor Oost en Noord Nederland Edon.

Dokter Klinkertweg 1, 8025 BR Zwolle

Opstalrecht Nutsvoorzieningen

NV Nederlandse Gasunie

Concourslaan 17, 9727 KC Groningen.

Behorend bij Besluit van provinciale staten van Drenthe van 8 juli 2010; tevens behorend bij het koninklijk besluit van 8 juli 2011, no. 11.001685.

Naar boven