Regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 5 juli 2011, nr. BJZ2011048132, houdende wijziging van de Regeling bodemkwaliteit (tijdelijke regels voor tarragrond van aardappelen en actualisering van normdocumenten)

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,

Handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;

Gelet op artikel 28a van de Wet bodembescherming, de artikelen 1, 25, 26, eerste en tweede lid, 28, eerste lid, 38, eerste, derde, vierde en vijfde lid, 40, eerste lid, 41, 47, 55, tweede en derde lid, 57, eerste lid, 60, eerste lid en 63, eerste en tweede lid, van het Besluit bodemkwaliteit;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling bodemkwaliteit wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onderdeel h, komt te luiden:

  • h. milieukundige begeleiding die bestaat uit verificatie en processturing bij een sanering van bodem of uit processturing bij een ingreep in de bodem of oever van een oppervlaktewaterlichaam als bedoeld in artikel 1.1. van de Waterwet, waarbij meer dan 1000 m3 van die bodem of oever van een oppervlaktewaterlichaam de interventiewaarden, bedoeld in tabel 2 van bijlage B, overschrijdt;.

2. In het eerste lid, onderdeel l, vervalt: , het uitvoeren van mechanisch uitgevoerde boringen in de bodem.

3. In het eerste lid wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel s door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • t. mechanisch uitgevoerde boringen in de bodem.

4. In het vierde lid wordt ‘, bedoeld in het eerste lid, onder a tot en met n’ vervangen door: , bedoeld in het eerste lid, onder a tot en met n, s, en t.

B

In artikel 2.2, eerste lid, wordt ‘artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, e, h, j, k, en m’ vervangen door: artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, e, h, j, k, m, en t,.

C

Artikel 4.3.4, vierde lid, onderdeel g, komt te luiden:

  • g. die niet zijn aangegeven in een beheerplan als bedoeld in artikel 4.6 van de Waterwet.

D

Artikel 5.1.7 komt te luiden:

Artikel 5.1.7. Tijdelijke regeling voor tarragrond

  • 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder tarragrond verstaan: aanhangende grond die vrijkomt bij het behandelen van aardappelen na de oogst.

  • 2. Tot 1 januari 2013 gelden de achtergrondwaarden en de maximale waarden voor de bodemfunctieklassen wonen en industrie voor de stof monochlooranilinen (som), bedoeld in bijlage B, tabel 1, niet voor tarragrond, die verspreid wordt over landbouwgrond, niet zijnde grasland.

  • 3. De tarragrond wordt zodanig over landbouwgrond, niet zijnde grasland, verspreid, dat geen concentratie van monochlooranilinen (som) kan ontstaan die hoger is dan de toegestane concentraties die ontstaan bij het gebruik van chloorprofam als gewasbeschermingsmiddel.

  • 4. De toegepaste tarragrond is schoon en onverdacht en bevat geen toevoegingen, met uitzondering van anti-schuimmiddelen en chloorprofam.

E

In bijlage A wordt tabel 1 als volgt gewijzigd:

1. Voetnoot 1 komt te luiden:

  • 1 In afwijking van de in tabel 1 opgenomen maximale emissiewaarden geldt bij toepassing van bouwstoffen in grote oppervlaktewaterlichamen als bedoeld in bijlage O bij deze regeling een maximale waarde voor vanadium van 460 mg/m2 (vormgegeven) en 4,6 mg/kg droge stof (niet-vormgegeven), en voor chloride van 1070 mg/kg droge stof (niet-vormgegeven).

2. Bij de waarde voor chloride in de kolom ‘Niet-vormgegeven’ wordt voor de voetnootaanduiding ‘2’ de voetnootaanduiding ‘1,’ ingevoegd.

F

In bijlage B wordt in de kolom ‘stof (1)’ van de tabellen 1 en 2, ‘niet-chloorhoudende bestrijdingsmiddelen (som)’ vervangen door: organostikstof- en organofosforbestrijdingsmiddelen (som).

G

Bijlage C wordt als volgt gewijzigd:

1. Bij categorie 2 wordt de tekst in de kolom Normdocumenten Certificatie- en accreditatierichtlijnen als volgt gewijzigd:

a. In de opsomming wordt na ‘BRL 1105 Cementgebonden houtspaanplaat, versie van 1 februari 2006, met wijzigingsblad van 15 juni 2009’ een nieuw normdocument ingevoegd, luidende:

BRL 1328 Buitengevelisolatiesystemen met gepleisterde afwerking, versie van 14 november 2004, met wijzigingsblad van 12 april 2010.

b. De zinsnede ‘BRL 1905 Mortels voor metselwerk, versie van 12 mei 2005, met wijzigingsblad van 3 februari 2008’ komt te luiden: BRL 1905 Mortels voor metselwerk, versie van 17 januari 2011.

c. De zinsnede ‘BRL 1801 Betonmortel (stationaire- en mobiele betoncentrales), versie van 29 juli 2010’ komt te luiden: BRL 1801 Betonmortel (stationaire- en mobiele betoncentrales), versie van 30 november 2006, met wijzigingsblad van 20 februari 2008.

d. De zinsnede ‘BRL 2506 Recyclinggranulaten voor toepassing in de beton, wegenbouw, grondbouw en werken, versie van 25 maart 2008’ komt te luiden: BRL 2506 Recyclinggranulaten voor toepassing in de beton, wegenbouw, grondbouw en werken, versie van 25 maart 2008, met wijzigingsblad van 12 november 2010.

2. De tekst bij categorie 3 komt te luiden:

3

Analyse van bouwstoffen, grond of baggerspecie, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c

NEN-EN-ISO/IEC 17025 Algemene eisen voor de bekwaamheid van beproevings- en kalibratielaboratoria, versie van 2005 +C1:2007

AP 04-A, Accreditatieprogramma voor keuring van partijen grond, bouwstoffen en korrelvormige afvalstoffen, onderdeel Algemeen, versie 6, vastgesteld op 10 februari 2011. Tot 1 juli 2012 is het toegestaan om versie 5, vastgesteld op 1 oktober 2008, toe te passen.

 
       
   

AP 04-V, Accreditatieprogramma voor keuring van partijen grond, bouwstoffen en korrelvormige afvalstoffen, onderdeel Monstervoorbehandeling, versie 7, vastgesteld op 10 februari 2011. Tot 1 juli 2012 is het toegestaan om versie 6, vastgesteld op 1 oktober 2008, toe te passen.

 
       
   

AP 04-SG, Accreditatieprogramma voor keuring van partijen grond, bouwstoffen en korrelvormige afvalstoffen, onderdeel Samenstelling grond, versie 9, vastgesteld op 10 februari 2011. Tot 1 juli 2012 is het toegestaan om versie 8, vastgesteld op 1 oktober 2008, toe te passen.

Pakket SG1.

Pakket SG2.

Pakket SG3.

Pakket SG4.

Pakket SG5.

Pakket SG6.

Pakket SG7.

Pakket SG8.

       
   

AP 04-SB, Accreditatieprogramma voor keuring van partijen grond, bouwstoffen en korrelvormige afvalstoffen, onderdeel Samenstelling bouwstoffen (niet zijnde grond en afvalstoffen), versie 6, vastgesteld op 10 februari 2011. Tot 1 juli 2012 is het toegestaan om versie 5, vastgesteld op 1 oktober 2008, toe te passen.

Pakket SB1.

Pakket SB2.

Pakket SB3.

Pakket SB4.

Pakket SB5.

       
   

AP 04-U, Accreditatieprogramma voor keuring van partijen grond, bouwstoffen en korrelvormige afvalstoffen, onderdeel Uitloogonderzoek, versie 6, vastgesteld op 10 februari 2011. Tot 1 juli 2012 is het toegestaan om versie 5, vastgesteld op 1 oktober 2008, toe te passen.

Pakket U1.

Pakket U2.

Pakket U3.

       
   

AP 04-E, Accreditatieprogramma voor keuring van partijen grond, bouwstoffen en korrelvormige afvalstoffen, onderdeel Analyse van eluaten, versie 6, vastgesteld op 10 februari 2011. Tot 1 juli 2012 is het toegestaan om versie 5, vastgesteld op 1 oktober 2008, toe te passen.

 

3. De tekst bij categorie 4 komt te luiden:

4

Analyse voor milieuhygiënisch bodemonderzoek, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder d

NEN-EN-ISO/IEC 17025 Algemene eisen voor de bekwaamheid van beproevings- en kalibratielaboratoria, versie van 2005 +C1:2007

 
       
   

AS SIKB 3000, Accreditatieschema Laboratoriumanalyses voor grond-, waterbodem- en grondwateronderzoek, versie 4, vastgesteld op 10 februari 2011. Tot 1 juli 2012 is het toegestaan om versie 3, vastgesteld op 1 oktober 2008, toe te passen.

Protocol 3001, Conserveringsmethoden en conserveringstermijnen voor milieumonsters, versie 3, vastgesteld op 3 september 2009.

       
     

Protocollen 3010 t/m 3090, Laboratoriumanalyses voor grond-, waterbodem- en grondwateronderzoek, versie 5, vastgesteld op 10 februari 2011. Tot 1 juli 2012 is het toegestaan om versie 4, vastgesteld op 1 oktober 2008, toe te passen

       
     

Protocollen 3110 t/m 3190, Laboratoriumanalyses voor grond-, waterbodem- en grondwateronderzoek, versie 4, vastgesteld op 10 februari 2011. Tot 1 juli 2012 is het toegestaan om versie 3, vastgesteld op 1 oktober 2008, toe te passen.

       
     

Protocollen 3210 t/m 3290, Laboratoriumanalyses voor grond-, waterbodem- en grondwateronderzoek, versie 2, vastgesteld op 10 februari 2011. Tot 1 juli 2012 is het toegestaan om versie 1, vastgesteld op 25 juni 2008, toe te passen.

4. Bij categorie 8 komt de tekst voor het onderdeel ‘Verificatie’ te luiden:

– Verificatie

BRL SIKB 6000, Beoordelingsrichtlijn Milieukundige begeleiding van

(water-)bodemsanering en nazorg, versie 3.1, vastgesteld op 10 februari 2011. Tot 1 maart 2012 is het toegestaan om versie 3.0, vastgesteld op 16 april 2009, toe te passen.

VKB-protocol 6001, Milieukundige begeleiding van landbodemsanering met conventionele methoden, versie 3.0, vastgesteld op 16 april 2009.

VKB-protocol 6002, Milieukundige begeleiding van landbodemsanering met in situ methoden, versie 3.0, vastgesteld op 16 april 2009.

Protocol 6003, Milieukundige begeleiding van waterbodemsanering, versie 3.1, vastgesteld op 10 februari 2011. Tot 1 maart 2012 is het toegestaan om versie 3.0, vastgesteld op 25 juni 2008, toe te passen.

     
   

VKB-protocol 6004, Milieukundige begeleiding van nazorg, versie 3.0, vastgesteld op 16 april 2009.

5. In de tekst bij categorie 12 vervalt:

of

BRL SIKB 2100 Beoordelingsrichtlijn Mechanisch boren, versie 1.0, vastgesteld op 17 juni 2010.

Protocol 2101, Mechanisch boren, versie 1.0, vastgesteld op 17 juni 2010.

6. Aan de bijlage wordt een categorie toegevoegd, luidende:

16

mechanisch uitgevoerde boringen in de bodem, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder t.

BRL SIKB 2100, Beoordelingsrichtlijn Mechanisch boren, versie 1.0, vastgesteld op 17 juni 2010.

Protocol 2101, Mechanisch boren, versie 1.0, vastgesteld op 17 juni 2010.

H

In bijlage L wordt in de kolom ‘Component’ van de tabel, ‘niet-chloorhoudende bestrijdingsmiddelen (som)’ vervangen door: organostikstof- en organofosforbestrijdingsmiddelen (som).

I

In bijlage N wordt in de kolom ‘Somparameter’ van de tabel, ‘niet-chloorhoudende bestrijdingsmiddelen (som)’ vervangen door: organostikstof- en organofosforbestrijdingsmiddelen (som).

ARTIKEL II

In artikel 27, tweede lid, van de Regeling beoordeling reinigbaarheid grond 2006 wordt ‘AS 3000’ vervangen door: AS SIKB 3000.

ARTIKEL III

De Vrijstellingsregeling plantenresten en tarragrond wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 6 vervalt.

B

Artikel 8 komt te luiden:

Artikel 8

Deze regeling wordt aangehaald als: Vrijstellingsregeling plantenresten.

ARTIKEL IV

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, met dien verstande dat de artikelen I, onderdeel D, en III terugwerken tot en met 1 juli 2011.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,

J.J. Atsma.

TOELICHTING

Algemeen

Karakter van de wijzigingen en de effecten

Deze regeling betreft een tijdelijke regeling voor tarragrond die vrijkomt bij de oogst van aardappelen. Tevens is voorzien in actualisering van verwijzingen naar normatieve documenten. De inhoudelijke toelichting op de verschillende wijzigingen vindt plaats in de artikelsgewijze toelichting.

Effecten op de administratieve lasten

De wijzigingen van deze regeling hebben geen gevolgen voor de omvang van de administratieve lasten voor bedrijven. De lasten voortvloeiende uit deze regeling voegen niets toe aan de structurele administratieve lasten die in het kader van het Besluit uitvoeringskwaliteit bodembeheer zijn berekend (Stb. 2006, 308). Deze totale structurele administratieve lasten zijn becijferd op circa 3,7 miljoen euro per jaar.

Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid zijn er positieve gevolgen, doordat de Regeling bodemkwaliteit op een aantal punten is verduidelijkt.

Notificatie

De ontwerpregeling is op 28 maart2011 gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen (notificatienummer 2011/0150/NL), ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van de Richtlijn 98/34/EG van het Europese Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 217) omdat de onderdelen C en F mogelijk technische voorschriften bevatten. Er is geen reactie op de ontwerpregeling ontvangen.

Na notificatie zijn enkele wijzigingen in het concept aangebracht. Deze wijzigingen behoeven geen notificatie. Het gaat om wijzigingen in artikel I, onderdelen A, B, C, E, F, H, en I, en artikel III.

Vaste verandermomenten

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, met dien verstande dat deartikelen I, onderdeel D, en III terugwerken tot en met 1 juli 2011. Hiermee wordt in het belang van de effectieve uitvoering afgeweken van de vaste verandermomenten die als uitgangspunt gelden voor regelgeving met gevolgen voor het bedrijfsleven. Vanwege de notificatietermijn was het bovendien niet mogelijk om deze regeling reeds op 1 juli 2011 in werking te laten treden. Ook van het uitgangspunt dat voor alle regelgeving met bedrijfseffecten minimaal twee maanden wordt aangehouden tussen publicatie en inwerkingtreding van regelgeving wordt afgeweken. Gekozen is voor spoedige inwerkingtreding omdat deze regeling voornamelijk ziet op reparaties van wetstechnische en grammaticale onjuistheden en de actualisering van normdocumenten. In overleg met de Commissie Aardappel- en Bietengrond (CAB) kunnen de wijziging met betrekking tot tarragrond met terugwerkende kracht tot en met 1 juli 2011 in werking treden, zonder dat twee maanden wordt aangehouden tussen publicatie en inwerkingtreding van deze regeling. Op de website van Bodem+ is het voornemen om de tijdelijke wijziging spoedig in werking te laten treden reeds op 19 januari 2011 bekendgemaakt.

Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A

Verificatie vindt plaats op basis van een evaluatieverslag. Het opstellen van een evaluatieverslag is verplicht bij saneringen op grond van de Wet bodembescherming, maar niet bij ingrepen in de waterbodem (Waterwet). Vandaar dat in protocol 6003 staat dat verificatie bij ingrepen niet verplicht is. Beleidsneutraal overgaan van Wet bodembescherming naar Waterwet is hier dus niet mogelijk. Het zou impliceren dat via een protocol een verplichting tot het opstellen van een verslag in het leven wordt geroepen, terwijl die verplichting door de wetgever is afgeschaft.

Met het gestelde onder 2 en 3 wordt de werkzaamheid ‘mechanisch uitgevoerde boringen, in de bodem’ als werkzaamheid toegevoegd aan het eerste lid van artikel 2.1. Hiermee wordt onduidelijkheid weggenomen over toepassing van BRL 2100 en protocol 2101, en wordt tevens verduidelijkt dat persoonsregistratie in de zin van artikel 2.3 niet verplicht is voor mechanisch uitgevoerde boringen.

Het gestelde onder 4 herstelt een omissie en voegt het nieuwe onderdeel t (mechanisch uitgevoerde boringen in de bodem) toe aan het vierde lid.

Onderdeel B

Dit onderdeel betreft een toevoeging van de werkzaamheid ‘mechanisch uitgevoerde boringen in de bodem’ voor de erkenningsplicht op basis van een certificaat.

Onderdeel C

Dit onderdeel herstelt een foutieve verwijzing.

Onderdeel D

Bij de teelt en opslag van aardappelen wordt het kiemremmend middel chloorprofam gebruikt. Chloorprofam is door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) op grond van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden toegelaten. Chloorprofam wordt onder aerobe omstandigheden in de bouwvoor (bovenste laag grond die bewerkt wordt) snel omgezet. Bij de omzetting van chloorprofam worden monochlooranilinen gevormd die verder mineraliseren1. In overleg met de Commissie Aardappel- en Bietengrond (CAB) is afgesproken om gedurende een periode van één jaar onderzoek te doen naar de afbraaksnelheid van chloorprofam in tarragrond onder verschillende praktijkomstandigheden. In dat onderzoek wordt tevens de vorming en afbraaksnelheid van monochlooranilinen onderzocht. Het onderzoek levert een bijdrage aan de vaststelling van risicogebaseerde toetsingsnormen voor monochlooranilinen en op beantwoording van de vraag of het noodzakelijk is om de aanwezigheid van chloorprofam in tarragrond te normeren. Gedurende de looptijd van dit onderzoek wordt voor de toetsing bij het terugbrengen van tarragrond op landbouwpercelen geen rekening gehouden met de eventuele aanwezigheid van chloorprofam en monochlooranilinen, zolang is vastgesteld dat chloorprofam in normale dosering is toegepast tijdens de teelt en opslag van de aardappelen.

Met ingang van 15 november 2005 heeft de Vrijstellingsregeling plantenresten en tarragrond (Stcrt. 2005, 220, hierna: vrijstellingsregeling) een regeling geboden voor het terugbrengen van tarragrond op landbouwpercelen. Het reeds vervallen artikel 80 van het Besluit bodemkwaliteit heeft de vrijstellingsregeling tijdelijk van toepassing verklaard op het regime van het Besluit bodemkwaliteit (nuttige toepassingen). Het overgangsrecht van artikel 80 is sinds 1 januari 2010 uitgewerkt. Dit onderdeel strekt ertoe de vrijstellingsregeling, wat betreft tarragrond, in gewijzigde vorm onder te brengen in de Regeling bodemkwaliteit. De bestaande vrijstellingsregeling wordt met artikel III hiermee in overeenstemming worden gebracht.

Het nieuw ingevoegde artikel 5.1.7. is van tijdelijke aard en geldt alleen voor tarragrond die vrijkomt bij de oogst van aardappelen.In tegenstelling tot de vrijstellingsregeling geldt artikel 5.1.7. niet enkel voor het terugbrengen van tarra op een landbouwperceel waarop in hetzelfde kalenderjaar, of drie voorafgaande jaren, hetzelfde product is geteeld. Artikel 5.1.7. zal daarentegen tevens zien op het terugbrengen van tarragrond op landbouwpercelen, niet zijnde grasland, waarop voorheen een ander product is geteeld.

In de praktijk kan tarragrond ook naar percelen gaan waar andere producten op worden verbouwd.

Tot 1 januari 2013 zal de normering voor monoclooranilinen niet gelden voor tarragrond die vrijkomt bij de oogst van aardappelen. Dit geeft de branche een jaar de tijd om onderzoek te doen naar de afbraak van het middel chloorprofam, en in het verlengde daarvan, de afbraak van monochlooranilinen. Het onderzoek geeft ondersteuning aan het formuleren van normen voor het gebruik van tarra welke op 1 januari 2013 in werking moeten treden. Met deze termijn wordt rekening gehouden met de periode die nodig is om de nieuwe normen via een wijzigingsregeling onder te brengen in de Regeling bodemkwaliteit.

Artikel 5.1.7 (oud) bevatte overgangsrecht met betrekking tot de Uitvoeringsregeling Bouwstoffenbesluit en het Aanwijzingsbesluit merktekens Bouwstoffenbesluit. Sinds 1 oktober 2009 is dit artikel materieel uitgewerkt, zodat het volledig vervangen kan worden door een nieuw artikel 5.1.7, inhoudende tijdelijke regels voor tarragrond van aardappelen.

Onderdeel E

In het Besluit bodemkwaliteit is ten opzichte van het inmiddels ingetrokken Bouwstoffenbesluit een vereenvoudigde en verscherpte maximale samenstellings- en emissiewaarde bouwstoffen opgenomen voor chloride. In tegenstelling tot het Bouwstoffenbesluit wordt onder het Besluit bodemkwaliteit geen afzonderlijke norm meer gehanteerd voor toepassing op de landbodem of in oppervlaktewater en niet meer per toepassingshoogte van 0, 5, 2 of 10 m. De in dit onderdeel opgelegde norm geldt voor zowel de toepassing op de landbodem of in oppervlaktewaterlichamen en is gelijk aan de strengste norm (normwaarde voor landbodem) uit het voormalige Bouwstoffenbesluit.

De aanleiding voor de normverruiming voor chloride zijn problemen met de afzetbaarheid van mijnsteen. De normverruiming zelf geldt echter voor alle bouwstoffen. Het is niet goed bekend of dit probleem speelt bij meerdere bouwstoffen. In ieder geval worden in het RIVM rapport 771402028/2002, Monitoring milieuhygiënische kwaliteit van bouwstoffen (periode 1998–2001) ook fosforslakken genoemd.

Voor de waterkwaliteit, en dus ook voor toepassingen in oppervlaktewaterlichamen, is het dus niet noodzakelijk om vast te houden aan de huidige norm, maar kan voor toepassingen in (grote) oppervlaktewateren worden volstaan met de normering die was opgenomen in het Bouwstoffenbesluit voor toepassingen in oppervlaktewater. Zekerheidshalve is uitgegaan van de normwaarde uit het Bouwstoffenbesluit die gold bij een toepassingshoogte van 10 m. Dit terwijl het huidige Besluit bodemkwaliteit uitgaat van normering gebaseerd op een toepassingshoogte van 0,5 m. De normverruiming heeft alleen betrekking op bouwstoffen die worden toegepast in grote oppervlaktewateren (zie bijlage O van de Regeling bodemkwaliteit).

Onderdelen F, H en I

In de bijlage B, L en N wordt verwezen naar ‘niet-chloorhoudende bestrijdingsmiddelen (som)’ . Een aantal componenten bij de somdefintie in die bijlagen zijn chloorhoudend. Met dit onderdeel wordt de somdefinitie gewijzigd zodat deze beter aansluit beter bij de componenten die behoren bij de genoemde somdefintie.

Onderdeel G

Van een aantal normdocumenten in bijlage C zijn nieuwe versies beschikbaar. Met de wijzigingen in dit onderdeel worden de normdocumenten geactualiseerd. De wijziging onder c betreft het herstel van een foutieve verwijzing.

Met het gestelde onder 5 en 6 wordt de werkzaamheid ‘mechanisch uitgevoerde boringen in de bodem’ toegevoegd als aparte categorie in bijlage C en vervalt de verwijzing naar BRL SIKB 2100 en protocol 2101 in de tekst bij categorie 12.

Artikel II

In artikel 27, tweede lid, van de Regeling beoordeling reinigbaarheid grond 2006 wordt verwezen naar AS 3000, een normdocument omtrent de voorbehandeling en laboratoriumanalyses voor grond-, waterbodem, en grondwateronderzoek. Met de wijziging van artikel I, onderdeel C, derde lid, wordt de naam van dit normdocument gewijzigd. Dit artikel brengt artikel 27, tweede lid, van de Regeling beoordeling reinigbaarheid grond 2006 daarmee in overeenstemming.

Artikel III

De Vrijstellingsregeling plantenresten en tarragrond is per abuis niet aangepast naar aanleiding van het vervallen van het uitgewerkte artikel 80 van het Besluit bodemkwaliteit. Met dit artikel vervallen de bepalingen met betrekking tot tarragrond alsnog uit de Vrijstellingsregeling plantenresten en tarragrond. De bepalingen uit de Vrijstellingsregeling plantenresten en tarragrond voor tarragrond van aardappelen zijn in gewijzigde vorm opgenomen in de wijzigingen van artikel I, onderdeel D.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,

J.J. Atsma.


X Noot
1

HAN Research: Chloorprofam en monochlooranilinen in tarragrond van aardappelverwerkende bedrijven: Een beknopte analyse.

Naar boven