Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 16 juni 2011, nr. DE/308316, houdende regels voor het verstrekken van subsidie in het kader van homo- en vrouwenemancipatiebeleid (Subsidieregeling emancipatie 2011)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op de artikelen 2, tweede lid, onder e, 4 en 5 van de Wet overige OCW-subsidies;

Besluit:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

§ 1.1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1. Begripsbepaling

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. minister:

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

b. vrouwenemancipatie:

het verbeteren van de positie van vrouwen en meisjes in de samenleving;

c. LHBT-emancipatie:

het verbeteren van de positie van lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen en transgender personen in de samenleving;

d. transgenderemancipatie:

het verbeteren van de positie van transgender personen in de samenleving.

Artikel 1.2 Subsidieaanvraag

De minister verleent subsidie op aanvraag.

Artikel 1.3 Subsidieontvanger

Subsidie wordt slechts verstrekt aan een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid.

Artikel 1.4. Subsidieplafond en maximale subsidiebedragen
  • 1. Het subsidieplafond voor de activiteiten waarvoor op grond van deze regeling subsidie kan worden verstrekt is gelijk aan het bedrag voor de programma-uitgaven in de ten tijde van de aanvraag geldende Rijksbegroting OCW, artikel 25 Emancipatie.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, bedraagt het maximaal beschikbare subsidiebedrag voor de subsidieontvangers genoemd onder a tot en met g voor de boekjaren 2012 en 2013 maximaal:

    • a. voor de instelling bedoeld in artikel 2.2: € 300.000,– voor zowel het boekjaar 2012 als voor het boekjaar 2013;

    • b. voor de instelling bedoeld in artikel 2.3: € 800.000,– voor zowel het boekjaar 2012 als voor het boekjaar 2013;

    • c. voor de instelling bedoeld in artikel 2.4: € 100.000,– voor zowel het boekjaar 2012 als voor het boekjaar 2013;

    • d. voor de instelling bedoeld in artikel 2.5: € 1.254.562,– voor zowel het boekjaar 2012 als voor het boekjaar 2013;

    • e. voor de instelling bedoeld in artikel 2.6: € € 1.393.874,– voor zowel het boekjaar 2012 als voor het boekjaar 2013;

    • f. voor de instelling bedoeld in artikel 2.7: € 150.000,– voor zowel het boekjaar 2012 als voor het boekjaar 2013;

    • g. voor de instelling bedoeld in artikel 2.8: € 150.000,– voor zowel het boekjaar 2012 als voor het boekjaar 2013.

  • 3. De minister kan bovenop de maximale subsidiebedragen in het tweede lid loon- en prijscompensatie toekennen aan de instellingen genoemd in de artikelen 2.2 tot en met 2.8.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, kan de minister een subsidieplafond stellen voor categorieën van projecten.

  • 5. Indien de minister een plafond stelt als bedoeld in het vierde lid, kan de minster een termijn van indiening bepalen. In dat geval voorziet de minister in een gelijktijdige beslissing op aanvragen met betrekking tot soortgelijke projecten op basis van een vergelijking van hun geschiktheid om bij te dragen aan de doelstellingen van de projectsubsidie.

Artikel 1.5. Voorschot
  • 1. In aanvulling op artikel 23 van de Regeling OCW-subsidies verleent de minister voorschotten aan de subsidieontvanger:

    • a. bedoeld in hoofdstuk 2 van deze regeling tot ten hoogste 100% van het verleende subsidiebedrag;

    • b. bedoeld in hoofdstuk 3 van deze regeling tot ten hoogste 80% van het verleende subsidiebedrag, tenzij de minister anders bepaalt.

  • 2. Uitbetaling van voorschotten als bedoeld in het eerste lid geschiedt gelijkelijk verdeeld over de kwartalen van de verleende subsidieperiode, tenzij de minister anders bepaalt.

§ 1.2. Algemene verplichtingen

Artikel 1.6. Informatieplicht

De subsidieontvanger werkt mee aan door of namens de minister ingestelde onderzoeken die erop gericht zijn de minister inlichtingen te verschaffen ten behoeve van de ontwikkeling van het beleid.

Artikel 1.7. Wijze van melding

De melding, bedoeld in artikel 9 van de Regeling OCW-subsidies, geschiedt schriftelijk of per e-mail aan het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap per adres Dienst Uitvoering Onderwijs, Emancipatie, afdeling OND/ODB, Postbus 606, 2700 ML Zoetermeer of emancipatie@duo.nl.

Artikel 1.8. Tussentijdse rapportage
  • 1. De minister kan in de beschikking tot subsidieverlening een subsidieontvanger aan wie meer dan € 125.000,– subsidie is verleend en aan wie voor meerdere jaren subsidie is verleend, de verplichting opleggen tussentijdse rapportages over de voortgang van de gesubsidieerde prestaties en over de besteding van de subsidie in te dienen.

  • 2. De rapportages sluiten aan bij het activiteitenplan en de begroting.

  • 3. De minister bepaalt in de beschikking tot subsidieverlening tevens met welke frequentie en voor welke datum een tussenrapportage wordt ingediend met een maximum van eenmaal per twaalf maanden.

§ 1.3. Subsidieaanvraag

Artikel 1.9. Vereisten aanvraag
  • 1. De subsidieaanvraag kan per post of per e-mail worden ingediend.

  • 2. De subsidieaanvraag bevat onverminderd artikel 4 van de Regeling OCW-subsidies prestatie-indicatoren met behulp waarvan gemeten kan worden of de doelstellingen van de subsidie zijn behaald.

  • 3. In afwijking van artikel 7 van de Regeling OCW-subsidies is artikel 4:63, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

  • 4. Artikel 4:64, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is voor aanvragen op grond van hoofdstuk 3 van overeenkomstige toepassing.

§ 1.4. Subsidievaststelling

Artikel 1.10. Subsidievaststelling
  • 1. Aanvragen tot subsidievaststelling vinden plaats binnen dertien weken na afloop van het tijdvak waarvoor subsidie is verleend.

  • 2. Voor subsidieontvangers die subsidie ontvangen op grond van hoofdstuk 2 van deze regeling is, in afwijking van artikel 7 van de Regeling OCW-subsidies, artikel 4:73 niet van toepassing.

  • 3. Indien de subsidieontvanger die op grond van hoofdstuk 3 subsidie ontvangt van meer dan € 125.000,– en verplicht is tot het opstellen van een jaarrekening als bedoeld in artikel 361 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, kan in plaats van het financieel verslag de jaarrekening overleggen, indien de ontvangst en besteding van de subsidie herkenbaar daarin is opgenomen.

HOOFDSTUK 2. NADERE VOORSCHRIFTEN VOOR SUBSIDIES KENNISINFRASTRUCTUUR LHBT- EN VROUWENEMANCIPATIE

§ 2.1. Inleidende bepaling

Artikel 2.1 Reikwijdte hoofdstuk 2

Dit hoofdstuk is van toepassing op rechtspersonen die subsidie aanvragen op grond van hoofdstuk 2 van deze regeling.

§ 2.2. Doelomschrijvingen subsidie LHBT-emancipatie infrastructuur

Artikel 2.2. LHBT-bibliotheek, archief en informatiecentrum
  • 1. De minister kan subsidie verstrekken per boekjaar aan een instelling die zich specifiek richt op LHBT-emancipatie en die zich primair ten doel stelt een internationale bibliotheek, archief en informatiecentrum van het erfgoed op het terrein van homoseksualiteit te verzamelen, te beheren, te ontsluiten en toegankelijk te maken.

  • 2. Om voor subsidie in aanmerking te komen dient de instelling:

    • a. het doel genoemd in het eerste lid na te streven;

    • b. aantoonbare ervaring te hebben met het realiseren van het in het eerste lid genoemde doel;

    • c. te beschikken over nationaal en internationaal materiaal op het terrein van homoseksuele mannen, lesbische vrouwen, biseksuelen en transgender personen;

    • d. het in onderdeel c genoemde materiaal te beheren en te ontsluiten;

    • e. actief nieuw nationaal en internationaal materiaal omtrent homoseksuele mannen, lesbische vrouwen, biseksuelen en transgender personen te signaleren en te verwerven;

    • f. personen bij het zoeken naar algemene en specifieke informatie over homoseksuele mannen, lesbische vrouwen, biseksuelen en transgender personen te ondersteunen;

    • g. actief het materiaal zowel in papier als digitaal zichtbaar te maken en ter beschikking te stellen aan het publiek;

    • h. te beschikken over een digitale catalogus;

    • i. toegankelijk te zijn voor het publiek; en

    • j. naamsbekendheid te generen.

Artikel 2.3. Kennisinstituut LHBT-emancipatie en vertegenwoordiging homoseksuelen
  • 1. De minister kan subsidie verstrekken per boekjaar aan een instelling die zich specifiek richt op LHBT-emancipatie en die zich primair ten doel stelt landelijk de sociale acceptatie van homoseksuele mannen, lesbische vrouwen, biseksuelen en transgender personen in de samenleving te bevorderen door middel van het vervullen van de internationaal vertegenwoordigende, de landelijke agenderende, consulterende en ondersteunende rol op het terrein van het bevorderen van sociale acceptatie van homoseksuele mannen, lesbische vrouwen, biseksuelen en transgender personen in de samenleving.

  • 2. Om voor subsidie in aanmerking te komen dient de instelling:

    • a. het doel genoemd in het eerste lid na te streven;

    • b. aantoonbare ervaring te hebben met het realiseren van het in het eerste lid genoemde doel;

    • c. draagvlak te hebben binnen de groep van homoseksuele mannen, lesbische vrouwen, biseksuelen en transgender personen;

    • d. landelijk en internationaal te opereren;

    • e. een platform te bieden voor homoseksuele mannen, lesbische vrouwen, biseksuelen en transgender personen;

    • f. algemene en specifieke informatie te bieden aan en over homoseksuele mannen, lesbische vrouwen, biseksuelen en transgender personen;

    • g. projecten uit te voeren ter bevordering van de sociale acceptatie van homoseksuele mannen, lesbische vrouwen, biseksuelen en transgender personen;

    • h. homoseksuele mannen, lesbische vrouwen, biseksuelen en transgender personen te ondersteunen en te begeleiden; en

    • i. ideeën en expertise te ontwikkelen ter bevordering van de sociale acceptatie van homoseksuele mannen, lesbische vrouwen, biseksuelen en transgender personen in de samenleving.

Artikel 2.4. Kennisinstituut transgender personen en vertegenwoordiging transgender personen
  • 1. De minister kan subsidie verstrekken per boekjaar aan een instelling die zich specifiek richt op transgenderemancipatie en die zich primair ten doel stelt landelijk de sociale acceptatie van transgender personen in de samenleving te bevorderen door middel van het vervullen van de internationaal vertegenwoordigende, de landelijke agenderende, consulterende en de ondersteunende rol op het terrein van het bevorderen van sociale acceptatie van transgender personen in de samenleving.

  • 2. Om voor subsidie in aanmerking te komen dient de instelling:

    • a. het doel genoemd in het eerste lid na te streven;

    • b. aantoonbare ervaring te hebben met het realiseren van het in het eerste lid genoemde doel;

    • c. draagvlak te hebben binnen de groep van transgender personen;

    • d. landelijk en internationaal te opereren;

    • e. een platform te bieden voor transgender personen

    • f. algemene en specifieke informatie te bieden aan en over transgender personen;

    • g. projecten uit te voeren ter bevordering van de sociale acceptatie van transgender personen;

    • h. transgender personen te ondersteunen en te begeleiden; en

    • i. ideeën en expertise te ontwikkelen ter bevordering van de sociale acceptatie van transgender personen in de samenleving.

§ 2.3. Doelomschrijvingen subsidie vrouwenemancipatie infrastructuur

Artikel 2.5. Archief Vrouwenbeweging
  • 1. De minister kan subsidie verstrekken per boekjaar aan een instelling die zich specifiek richt op vrouwenemancipatie en die zich primair ten doel stelt materiaal over de positie van vrouwen en meisjes in de samenleving en het erfgoed van de vrouwenbewegingen te verzamelen, te beheren, te ontsluiten en toegankelijk te maken.

  • 2. Om voor subsidie in aanmerking te komen dient de instelling:

    • a. het doel genoemd in het eerste lid na te streven;

    • b. aantoonbare ervaring te hebben met het realiseren van het in het eerste lid genoemde doel;

    • c. te beschikken over nationaal en internationaal materiaal omtrent de emancipatie van vrouwen en de vrouwenbewegingen;

    • d. het in onderdeel c genoemde materiaal te beheren en te ontsluiten;

    • e. actief nieuw nationaal en internationaal materiaal omtrent de emancipatie van vrouwen en de vrouwenbewegingen te signaleren en te verwerven;

    • f. personen bij het zoeken naar algemene en specifieke informatie over de emancipatie van vrouwen en de vrouwenbeweging te ondersteunen;

    • g. actief het materiaal zowel in papier als digitaal zichtbaar te maken en ter beschikking te stellen aan het publiek;

    • h. te beschikken over een digitale catalogus;

    • i. toegankelijk te zijn voor het publiek;

    • j. naamsbekendheid te generen.

Artikel 2.6. Kennisinstituut vrouwenemancipatie
  • 1. De minister kan subsidie verstrekken per boekjaar aan een instelling die zich specifiek richt op vrouwenemancipatie en die zich primair ten doel stelt landelijk de emancipatie van vrouwen en meisjes in de samenleving te bevorderen door middel van het vervullen van de functie van kenniscentrum voor emancipatie.

  • 2. Om voor subsidie in aanmerking te komen dient de instelling:

    • a. het doel genoemd in het eerste lid na te streven;

    • b. aantoonbare ervaring te hebben met het realiseren van het in het eerste lid genoemde doel;

    • c. de lokale vrouwenparticipatie te ondersteunen en te stimuleren;

    • d. het maatschappelijk debat over emancipatie te stimuleren;

    • e. beleidsadvies, beleidsimplementatie en praktijkgericht onderzoek te leveren aansluitend bij actuele maatschappelijke thema’s en politieke actualiteit;

    • f. feiten, cijfers, onderzoeksgegevens en praktijkvoorbeelden te verzamelen;

    • g. actuele en betrouwbare informatie te ontsluiten;

    • h. personen bij het zoeken naar algemene en specifieke informatie over de emancipatie van vrouwen te ondersteunen;

    • i. actief het materiaal zowel in papier als digitaal zichtbaar te maken en ter beschikking te stellen aan het publiek;

    • j. te beschikken over een digitale catalogus;

    • k. toegankelijk te zijn voor het publiek; en

    • l. naamsbekendheid te generen.

Artikel 2.7. Vrouwenplatform
  • 1. De minister kan subsidie verstrekken per boekjaar aan een instelling die zich specifiek richt op vrouwenemancipatie en die zich primair ten doel stelt een landelijke en regionale platformfunctie voor vrouwen ongeacht leeftijden, culturen en disciplines in stand te houden.

  • 2. Om voor subsidie in aanmerking te komen dient de instelling:

    • a. het doel genoemd in het eerste lid na te streven;

    • b. aantoonbare ervaring te hebben met het realiseren van het in het eerste lid genoemde doel;

    • c. draagvlak te hebben binnen de groep van vrouwen en meisjes;

    • d. landelijk en regionaal te opereren;

    • e. een platform te bieden voor vrouwen en meisjes;

    • f. projecten en evenementen uit te voeren ter bevordering van de emancipatie van vrouwen en meisjes;

    • g. ideeën en expertise te ontwikkelen ter bevordering van de emancipatie van vrouwen en meisjes; en

    • h. rolmodellen, die een voorbeeld kunnen zijn voor de emancipatie, te betrekken bij activiteiten.

Artikel 2.8. Vertegenwoordiging vrouwennetwerken
  • 1. De minister kan subsidie verstrekken per boekjaar aan een instelling die zich specifiek richt op vrouwenemancipatie en die zich primair ten doel stelt landelijk de emancipatie van vrouwen en meisjes in de samenleving te bevorderen door middel van het vervullen van de internationaal vertegenwoordigende, de landelijke agenderende, consulterende en ondersteunende rol op het terrein van het bevorderen van emancipatie van vrouwen en meisjes in de samenleving.

  • 2. Om voor subsidie in aanmerking te komen dient de instelling:

    • a. het doel genoemd in het eerste lid na te streven;

    • b. aantoonbare ervaring te hebben met het realiseren van het in het eerste lid genoemde doel;

    • c. draagvlak te hebben binnen de groep van vrouwennetwerken;

    • d. landelijk, regionaal en internationaal te opereren;

    • e. een platform te bieden voor vrouwennetwerken;

    • f. algemene en specifieke informatie te bieden aan en over vrouwen en vrouwennetwerken;

    • g. projecten uit te voeren ter bevordering van de emancipatie van vrouwen en meisjes;

    • h. vrouwennetwerken te faciliteren, te ondersteunen en te begeleiden;

    • i. ideeën te ontwikkelen en expertise te ontsluiten ter bevordering van de emancipatie van vrouwen en meisjes en als voeding voor beleidsprocessen en politieke besluitvorming over vrouwenemancipatie; en

    • j. de coördinerende rol te vervullen voor aangesloten vouwennetwerken.

§ 2.4. Subsidieverlening infrastructuur

Artikel 2.9 Wijze van verdeling beschikbare middelen
  • 1. Per boekjaar wordt slechts aan een instelling subsidie verleend.

  • 2. De minister voorziet in een gelijktijdige beslissing op aanvragen met betrekking tot hetzelfde doel op basis van een vergelijking van hun geschiktheid om bij te dragen aan de doelstellingen van de subsidie.

Artikel 2.10. Tijdvak subsidieverlening
  • 1. De minister verleent subsidie voor een of twee boekjaren.

  • 2. In afwijking van artikel 7 van de Regeling OCW-subsidies is artikel 4:67, tweede en derde lid, van de Algemene wet bestuursecht niet van toepassing.

§ 2.5. Bijzondere verplichtingen subsidieontvanger infrastructuur

Artikel 2.11. Bestedingsrichting

Subsidieontvangers, bedoeld in de artikelen 2.2 tot en met 2.8, zijn vrij de middelen naar eigen inzicht te besteden binnen het goedgekeurde activiteitenplan.

Artikel 2.12. Rechtshandelingen

De subsidieontvanger behoeft de toestemming van de minister voor rechtshandelingen als bedoeld in artikel 4:71, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

HOOFDSTUK 3. NADERE VOORSCHRIFTEN VOOR SUBSIDIES VOOR PROJECTEN DIE BIJDRAGEN AAN DE VERBETERING VAN DE LHBT- EN VROUWENEMANCIPATIE

§ 3.1. Inleidende bepalingen

Artikel 3.1. Reikwijdte hoofdstuk 3

Dit hoofdstuk is van toepassing op rechtspersonen die subsidie aanvragen op grond van hoofdstuk 3 van deze regeling.

Artikel 3.2 Doelomschrijving projectsubsidie

De minister kan subsidie verstrekken voor de kosten van de uitvoering van een project dat in belangrijke mate bijdraagt aan de verbetering van de positie van meisjes en vrouwen, als beschreven in het ten tijde van de aanvraag geldende kabinetsbeleid betreffende vrouwenemancipatie, dan wel voor de kosten van de uitvoering van een project dat in belangrijke mate bijdraagt aan de verbetering van de positie van homoseksuelen, als beschreven in het ten tijde van de aanvraag geldende kabinetsbeleid betreffende LHBT-emancipatie en past binnen het beschikbare budget.

§ 3.2. Subsidieverlening projecten

Artikel 3.3. Criteria verdeling bij subsidieverstrekking
  • 1. Een aanvraag voor een subsidie wordt slechts verleend indien de minister van oordeel is dat het verstrekken daarvan, mede gelet op de voor emancipatie van vrouwen en meisjes en LHBT-emancipatie beschikbare financiële middelen, in belangrijke mate bijdraagt aan het beleid, zoals is neergelegd in het huidige kabinetsbeleid op het terrein van vrouwenemancipatie en LHBT-emancipatie.

  • 2. In het geval de minister geen indieningtermijn als bedoeld in artikel 1.4, vierde lid, vaststelt, wordt het beschikbare bedrag in de volgorde van ontvangst van de aanvragen voor projectsubsidies verdeeld.

  • 3. Indien de aanvrager op grond van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt als tijdstip van ontvangst als bedoeld in het tweede lid de dag waarop de aanvraag is aangevuld.

Artikel 3.4. Uurtarief
  • 1. De minister subsidieert loonkosten op basis van een maximaal uurtarief van € 75,– per uur.

  • 2. De minister kan van het eerste lid afwijken.

Artikel 3.5. Weigeringgronden

De subsidie kan, onverminderd artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht, worden geweigerd indien de minister van oordeel is dat:

  • a. onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat de financiële middelen, met inbegrip van de subsidie, voldoende zijn om de voorgenomen activiteiten uit te voeren;

  • b. te verwachten is dat de met de subsidie beoogde doeleinden niet zullen worden bereikt;

  • c. de aanvrager de behoefte aan subsidie niet heeft aangetoond;

  • d. subsidie of opdracht voor soortgelijke activiteiten reeds is verleend; of

  • e. het project reeds is afgerond.

HOOFDSTUK 4. SLOTBEPALINGEN

Artikel 4.1. Intrekking en overgangsrecht

  • 1. De Subsidieregeling emancipatie wordt ingetrokken.

  • 2. De Subsidieregeling emancipatie blijft van toepassing op beslissingen en geschillen op grond van die regeling.

Artikel 4.2. Inwerkingtreding

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2011, met dien verstande dat deze in werking treedt na inwerkingtreding van de Regeling tot wijziging van de Subsidieregeling emancipatie in verband met een wijziging van het subsidieplafond voor 2011 voor Stichting Aletta (Stc. 2011, nr. 8533).

  • 2. Indien deze regeling in de Staatscourant wordt geplaatst na 1 juli 2011, treedt deze in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 juli 2011.

Artikel 4.3. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling emancipatie 2011.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart.

TOELICHTING

1. Inleiding

Deze subsidieregeling bevat de grondslag om subsidie te verstrekken aan maximaal zeven instellingen die zich specifiek richten op vrouwenemancipatie dan wel LHBT-emancipatie en zich primair ten doel stellen landelijk de vrouwen- dan wel LHBT-emancipatie te bevorderen in de samenleving, en voor projectsubsidies voor projecten ter bevordering van de emancipatie van meisjes, vrouwen en LHBT in onze samenleving.

In het beleid wordt ook nog wel gesproken over homo-emancipatie, waarbij met de term homoseksuelen wordt bedoeld: lesbische vrouwen, homoseksuelen mannen, biseksuele mannen en vrouwen, en transgender personen. Omdat de afkorting LHBT beter aansluit wordt in deze regeling de term LHBT-emancipatie gebruikt. LHBT staat voor: homoseksuelen mannen, lesbische vrouwen, biseksuele mannen en vrouwen, en transgender personen; deze term komt overeen met de internationaal gebruikte term LGBT (lesbian, gay, bisexual and transgender).

Als gevolg van de inwerkingtreding van de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking (eerder bekend geweest als het Uniform Subsidiekader) is de Wet overige OCW-subsidies (hierna: WOOS) aangepast en is de Regeling OCW-subsidies (hierna: ROS) in werking getreden.

In de WOOS zijn de artikelen die in strijd waren met de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking vervallen. De algemene bepalingen, die op grond van de Aanwijzingen voor subsidieverstrekkingen gelden voor alle subsidieaanvragers die subsidie aanvragen gebaseerd op de WOOS, zijn opgenomen in de ROS. Naar aanleiding van de wijziging van de WOOS en de inwerkingtreding van de ROS, was ook een vernieuwde Subsidieregeling emancipatie noodzakelijk. Beleidsinhoudelijk wordt met deze nieuwe regeling niets gewijzigd.

2. Gelaagde subsidiesystematiek

Sinds de inwerkingtreding van de derde tranche van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is er een gelaagd stelsel van regels voor subsidiëring ontstaan. Titel 4.2 van de Awb bevat de algemene bepalingen voor subsidieverstrekking. Daarnaast bevatten de WOOS en ROS een aantal nadere bepalingen over subsidie.

Deze subsidieregeling is gebaseerd op de artikelen 2, 4 en 5 van de WOOS. De ROS is van toepassing op subsidies op grond van deze regeling. Deze ministeriële regeling hoeft door de inwerkingtreding van de ROS minder uitgebreid te zijn en is daarmee in overeenstemming met de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking.

De gelaagde subsidiesystematiek betekent dat in deze regeling alleen de bepalingen zijn opgenomen waar een afwijking of aanvulling noodzakelijk is ten opzichte van de Awb, de WOOS en de ROS.

Deze regeling is ingedeeld in een viertal hoofdstukken al dan niet nader ingedeeld in paragrafen. Hoofdstuk 1 bevat een aantal algemene bepalingen die voor beide vormen van subsidie gelden. Hoofdstuk 2 bevast een aantal bijzondere regels voor subsidies op het gebied van de LHBT- en vrouwenemancipatie kennisinfrastructuur.

Hoofdstuk 3 bevat een aantal bijzondere regels voor de projectsubsidies ter bevordering van de emancipatie van meisjes of vrouwen of LHBT.

Hoofdstuk 4 bevat de slotbepalingen van de regeling.

3. Hoofdstuk 2 Subsidies LHBT- en vrouwenemancipatie kennisinfrastructuur

De kennisinfrastructuur voor LHBT- en vouwenemancipatie bestaat op dit moment uit Aletta, E-Quality, IHLIA, COC, TNN, Her World en NVR. Aletta heeft hierbij de functie van archief- en informatiecentrum voor het cultureel erfgoed van de vrouwenbeweging en E-Quality die van kenniscentrum op het terrein van emancipatie, diversiteit en gezin. Aan het IHLIA wordt subsidie verstrekt voor het in stand houden van de bibliotheek-, archief-, informatie- en documentatiefunctie met betrekking tot homoseksualiteit en seksuele diversiteit. Het COC krijgt subsidie voor het in stand houden van het kenniscentrum en belangvertegenwoordiging van homoseksuelen. TNN en NVR voor de belangenbehartiging van respectievelijk de trangender personen en de vrouwen. Her World krijgt op dit moment subsidie voor het in stand houden van het Platform voor vrouwen.

Deze nieuwe subsidieregeling stelt het vragen van subsidie voor het in stand houden van de kennisinfrastructuur open voor alle rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid die voldoen aan de gestelde criteria.

In titel 4.2 van de Awb is een speciale afdeling voor subsidies per boekjaar opgenomen, namelijk afdeling 4.2.8. Door artikel 7 van de ROS is deze afdeling op de subsidies uit hoofdstuk 2 van toepassing voor zover deze subsidie meer bedraagt dan € 125.000,– per jaar. Daarnaast staan nog een aantal bepalingen opgenomen in de ROS, ook die zijn van toepassing. In de artikelsgewijze toelichting wordt hierop nader ingegaan.

4. Hoofdstuk 3 Subsidies voor projecten die bijdragen aan de verbetering van de LHBT- en vrouwenemancipatie

Op deze projectsubsidies zijn de afdelingen 4.2.1 tot en met 4.2.7 van de Awb, de WOOS en de ROS van toepassing. Afdeling 4.2.8 is van toepassing op de projectsubsidies boven de € 125.000,–.

In de artikelsgewijze toelichting wordt hierop nader ingegaan.

5. Administratieve lasten

Met deze regeling blijven de administratieve lasten gelijk, daar de Subsidieregeling emancipatie reeds was aangepast aan het Uniform Subsidiekader. De huidige regeling is nu conform de Aanwijzingen voor Subsidieverstrekking en met in achtneming van de gewijzigde WOOS en inwerking getreden ROS.

6. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1.3

Subsidies op grond van deze regeling worden alleen verstrekt aan rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid. Subsidieverstrekking aan natuurlijke personen en verenigingen zonder volledige rechtsbevoegdheid wordt hiermee uitgesloten. De minister heeft hiervoor gekozen om meer transparantie en zekerheid te hebben over de subsidieontvangers en hun vermogen om de gesubsidieerde activiteiten uit te voeren.

Artikel 1.4.

Voor het verlenen van de subsidies op grond van deze regeling is het subsidieplafond gekoppeld aan de programma-uitgaven op de ten tijde van de aanvraag geldende Rijksbegroting OCW, artikel 25 Emancipatie.

De minister kan binnen de Rijksbegroting OCW, artikel 25 Emancipatie, op grond van artikel 5 van de WOOS, subsidieplafonds vaststellen voor categorieën van projecten/activiteiten.

Het subsidieplafond voor de subsidieontvangers bedoeld in hoofdstuk 2 wordt voor twee boekjaren tegelijk om het jaar vastgesteld. De bedragen zijn voor de boekjaren 2012 en 2013 gelijk.

Een subsidieaanvrager kan een aanvraag indienen op grond van hoofdstuk 2 voor een boekjaar of voor twee boekjaren tezamen.

Het derde lid van dit artikel geeft de mogelijkheid tot het uitbetalen van een loon- en prijscompensatie aan de subsidieontvangers bedoeld in hoofdstuk 2.

Het subsidieplafond voor categorieën van activiteiten waarvoor op grond van hoofdstuk 3 subsidie kan worden aangevraagd kan meerdere malen per jaar worden vastgesteld. Deze plafonds gelden dan voor toekomstige aanvragen vallend binnen de gestelde categorie. De subsidieplafonds worden bekendgemaakt in de Staatscourant.

Het vijfde lid van dit artikel bepaalt dat indien de minister een plafond stelt, hij kan bepalen dat het beschikbare bedrag wordt verdeeld door middel van een gelijktijdige beslissing op de aanvragen die voor deze projectsubsidie binnenkomen. Dit betekent dat de besluitvorming plaatsvindt op basis van de geschiktheid van de ingediende aanvragen, het zogenaamde tendersysteem. Aanvragen die het best voldoen aan de gestelde selectiecriteria worden gehonoreerd.

Artikel 1.5

In artikel 1.5 is bepaald dat de rechtspersonen bedoeld in hoofdstuk 2 van deze regeling voorschotten tot ten hoogste 100% van het verleende subsidiebedrag krijgen uitbetaald en de rechtspersonen bedoeld in hoofdstuk 3 van deze regeling in beginsel tot ten hoogste 80% van het verleende subsidiebedrag. Voor de projecten verkleint de minister hiermee het risico op terugbetaling van subsidiegelden wanneer de activiteiten niet geheel worden uigevoerd.

Uitbetaling van voorschotten geschiedt in beginsel gelijkelijk verdeeld over de kwartalen van de verleende subsidieperiode. Indien een subsidieontvanger niet uitkomt met deze wijze van bevoorschotting kan deze een met een liquiditeitsprognose onderbouwd verzoek doen tot wijziging van de bevoorschotting.

Artikel 1.6 tot en met 1.8

Als subsidie is verleend, geldt er voor de subsidieontvanger een aantal verplichtingen. Uit de Awb gelden de verplichtingen van de artikelen 4:69 en 4:70. Het eerste artikel verplicht de subsidieontvanger om een deugdelijke administratie bij te houden. De administratie plus bijbehorende documenten moeten gedurende zeven jaar bewaard worden. Artikel 8 van de ROS bepaalt dat de administratieplicht alleen geldt voor subsidies van € 125.000,– of meer. Artikel 4:70 regelt de meldingsverplichting van aanmerkelijke verschillen tussen de ingediende begroting en werkelijke uitgaven en inkomsten. Op deze manier kan de voorschotverlening of de subsidieverlening tussentijds gewijzigd worden. Daarnaast kan de informatie van belang zijn voor een lopende beoordeling van de subsidieaanvraag voor een volgend boekjaar. Daarnaast volgt uit de systematiek van subsidieverstrekking dat de subsidieontvanger de activiteiten uit het activiteitenplan moet uitvoeren. Doet hij dit niet (geheel) dan kan de subsidie lager worden vastgesteld.

De artikelen 1.6 en 1.8 gaan over het verstrekken van informatie door de subsidieontvanger. Artikel 1.6 regelt dat voor de vorming van beleid inlichtingen bij de subsidieontvanger kunnen worden gevraagd. De subsidieontvanger heeft de verplichting om hieraan mee te werken.

Artikel 1.7 regelt dat de subsidieontvanger zo snel mogelijk veranderde omstandigheden meldt die van invloed kunnen zijn op de subsidie. Artikel 1.7 gaat verder dan artikel 4:70 van de Awb. Aangezien dit laatste artikel alleen gaat over de melding van tekorten of overschrijdingen met betrekking tot de financiële middelen. Afdeling 4.2.6 van de Awb bevat regels over de intrekking en wijziging van de subsidie. Artikel 4:48 en 4:49 van de Awb regelen de intrekking of wijziging van de subsidieverlening of subsidievaststelling. In artikel 4:50 van de Awb wordt de bevoegdheid geregeld om een wijziging aan te brengen in dan wel een einde te maken aan de lopende subsidieverlening.

Artikel 1.8 bepaalt dat aan een subsidieontvanger, aan wie voor meer dan € 125.000,– subsidie is verleend en aan wie voor meerdere jaren subsidie is verleend, de verplichting kan worden opgelegd tussentijdse rapportages over de voortgang van de gesubsidieerde activiteiten en over de besteding van de subsidie in te dienen. Deze verplichting kan maximaal eenmaal per twaalf maanden worden opgelegd. Op grond van het te laat ontvangen van deze rapportage of wanneer uit de tussenrapportage blijkt dat de subsidieontvanger achterloopt op zijn liquiditeitsplanning kunnen de in de beschikking bepaalde voorschotverleningen worden opgeschort of aangepast.

Artikel 1.9

De aanvraag voor een subsidie op grond van hoofdstuk 2 van deze regeling dient 13 weken voor aanvang van het boekjaar bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap te zijn ingediend (artikel 4:60 van de Awb). Dit is in beginsel voor 1 oktober van het voorafgaande kalenderjaar.

Met uitzondering van een door de minister ingesteld subsidieplafond op grond van artikel 1.4, vierde lid, van deze regeling kunnen aanvragen op grond van hoofdstuk 3 van deze regeling het gehele jaar worden ingediend.

De aanvragen kunnen ingediend worden bij:

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

T.a.v. de directie Emancipatie (IPC: 5500)

Postbus 16375

2500 BJ Den Haag

Of per e-mail via: emancipatie@duo.nl.

In de artikelen 4:2, 4:61 tot en met 4:63 van de Awb en artikel 4 van de ROS zijn de eisen opgenomen waaraan een aanvraag moet voldoen.

Een aanvraag wordt ondertekend en bevat ten minste de naam en adres van de aanvrager, de dagtekening en een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd.

Een aanvraag gaat vergezeld van een activiteitenplan en een begroting. Op grond van artikel 1.9 moet het activiteitenplan prestatie-indicatoren bevatten. Met behulp van de prestatie-indicatoren kan gemeten worden of de doelstellingen van de subsidie zijn behaald. Indien een prestatie-indicator niet is behaald of een activiteit niet is uitgevoerd kan de subsidie lager worden vastgesteld.

Als de algemene kosten naar elke activiteit zijn toegeschreven is bij een lagere subsidievaststelling helder welke begrote kosten horen bij de niet uitgevoerde activiteit. In het geval uit de begroting niet helder is hoe de algemene kosten (bijvoorbeeld huisvesting of projectleiding) van het project moeten worden doorvertaald naar de afzonderlijke activiteiten kunnen bij de lagere vaststelling van de subsidie de algemene kosten naar rato worden gekort samen met de begrote kosten van de niet uitgevoerde activiteit.

Op subsidies op grond van deze regeling geldt op grond van artikel 5 van de ROS het begrotingsvoorbehoud. Dit is een uitwerking van artikel 4:34 van de Awb en houdt in dat de subsidieverlening kan worden bijgesteld indien onverhoopt minder middelen beschikbaar zijn voor vrouwen- en LHBT-emancipatie op basis van de vastgestelde Rijksbegroting. De subsidie die dan al is verleend op basis van het vastgestelde subsidieplafond zal voor alle subsidieontvangers naar rato van de verleende bedragen worden bijgesteld.

In het derde lid van artikel 1.9 wordt bepaald dat de verplichting genoemd in artikel 4:63, derde lid, van de Awb niet van toepassing is. Hierdoor hoeft een subsidieontvanger – die het jaar voorafgaand subsidie ontving – bij de subsidieaanvraag geen vergelijking meer te maken met de begroting van het lopende boekjaar en de gerealiseerde inkomsten en uitgaven van het jaar, voorafgaand aan het lopende boekjaar.

Het vierde lid van artikel 1.9 bepaalt dat de subsidieaanvragers – die het jaar voorafgaand aan de aanvraag geen subsidie hebben ontvangen – op grond van artikel 4:64 van de Awb bij een aanvraag voor subsidie een afschrift van de statuten of oprichtingsakte zenden, alsmede de laatst opgemaakte jaarrekening of het financieel verslag. De financiële stukken gaan vergezeld van een controleverklaring. Dit op grond van artikel 4:64, eerste en tweede lid, van de Awb.

Ook is het vermelden van andere subsidieaanvragen voor dezelfde begrote uitgaven verplicht op grond van de Awb. De subsidieaanvrager is verplicht de stand van zaken voor de andere aanvragen te melden (artikel 4:65 van de Awb).

Artikelen 1.10

Subsidies van minder dan € 25.000,– die niet direct worden vastgesteld worden ambtshalve vastgesteld na de in de beschikking opgenomen datum waarop de activiteiten waarvoor subsidie is verleend moeten zijn verricht. Is door een subsidieontvanger van een subsidie van € 25.000,– of meer binnen de gestelde termijn na afloop van de subsidie (13 weken) geen aanvraag tot vaststelling van de subsidie ingediend dan wordt de subsidie ambtshalve vastgesteld. Artikel 4:47, onder b, van de Awb biedt hiervoor de juridische basis.

In de artikelen 16 tot en met 22 van de ROS zijn nadere eisen voor de subsidievaststelling opgenomen. Uit de artikelen 21 en 22 van de ROS volgt dat subsidieontvangers, die een subsidie ontvangen die meer dan € 125.000 bedraagt, verplicht zijn om een controleverklaring mee te zenden. Deze controleverklaring moet voldoen aan de eisen van de artikelen 4:78 en 4:79 van de Awb en artikel 22 ROS. De aanwijzing genoemd in artikel 22, tweede lid, van de ROS is opgesteld en wordt toegezonden dan wel is te vinden op www.rijksoverheid.nl onder de naam Controleprotocol emancipatie. Op grond van de artikelen 43 en 43a van de Comptabiliteitswet 2001 zorgt de subsidieontvanger ervoor dat de accountant, bedoeld in artikel 22 Regeling OCW-subsidies, meewerkt aan door of namens de departementale accountantsdienst in te stellen onderzoeken naar de door de accountant verrichte werkzaamheden. De daaraan verbonden kosten worden geacht te zijn begrepen in de subsidie.

De artikelen 43 en 43a van de Comptabiliteitswet 2001 vormen de wettelijke basis voor een minister voor de toegang tot gegevens van derden die collectieve middelen ontvangen en uitgeven, alsmede de inzage in de controledossiers van de zogenaamde instellings-accountants en het maken van kopieën van dossierstukken (bijv. de bevoegdheid om de controledossiers van instellingsaccountants in te zien en daaruit kopieën te maken). Ingevolge artikel 43b van de Comptabiliteitswet 2001 wijst de minister de personen aan die namens hem zijn belast met de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 43 en 43a van die wet.

Artikel 1.10, tweede lid, bepaald dat artikel 4:73 van de Awb niet van toepassing is op subsidie op grond van hoofdstuk 2 van deze regeling. Op grond van artikel 4:74 Awb wordt in deze regeling bepaald dat de subsidie op grond van hoofdstuk 2 van deze regeling wordt vastgesteld na afloop van het laatste boekjaar. Deze uitzondering geldt ook voor hoofdstuk 3. Een subsidieontvanger die subsidie ontvangt van € 25.000,– of meer op grond van hoofdstuk 3 van deze regeling dient binnen 13 weken na afloop van de subsidieperiode (artikel 4:74 van de Awb en artikel 16 van de ROS) een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in. De eisen met betrekking tot de aanvraag tot vaststelling van de subsidie staan in de artikelen 4:75 tot en met 4:80 van de Awb en artikelen 16 tot en met 22 van de ROS. Een aanvraag gaat vergezeld van een verslag van de activiteiten en een financieel verslag. Is een instelling verplicht een jaarrekening op grond van artikel 361 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek op te stellen dan kan de subsidieontvanger verantwoording afleggen door middel van de jaarrekening in plaats van het financieel verslag. De ontvangst en de besteding van de subsidie dienen wel herkenbaar in de jaarrekening te staan.

Nadat de aanvraag tot subsidievaststelling is ingediend, wordt uiteindelijk binnen tweeëntwintig weken op de aanvraag beslist (artikel 17 ROS). Artikel 4:52, eerste lid, van de Awb regelt dat het subsidiebedrag overeenkomstig de subsidievaststelling zal worden betaald, onder verrekening van de betaalde voorschotten (artikel 4:95 Awb). Indien van toepassing kunnen op grond van artikel 4:57 van de Awb onverschuldigd betaalde subsidiebedragen of voorschotten worden teruggevorderd. Daarnaast kan ook worden besloten om de teveel betaalde subsidies of voorschotten te verrekenen met subsidies of voorschotten van een volgend tijdvak.

Artikel 2.2 tot en met 2.8

In de artikelen 2.2 tot en met 2.8 worden de doelomschrijvingen van de subsidies op het terrein van (homo-)emancipatiekennisinfrastructuur omschreven. In tegenstelling tot de Subsidieregeling emancipatie zijn in de artikelen 2.2 tot en met 2.8 geen instellingen meer met naam genoemd. Iedere rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die aan de criteria voldoet kan in aanmerking komen voor deze subsidie.

Het eerste lid van de artikelen 2.2 tot en met 2.8 beschrijft de minimale eisen waaraan een subsidieaanvrager moet voldoen. De subsidieaanvrager moet zich specifiek richten op LHBT- dan wel vrouwenemancipatie en zich primair het weergegeven doel ten doel hebben gesteld. Dit kan onder meer worden aangetoond met de statuten van de instelling.

Onder emancipatie valt onder meer het bevorderen van gelijke rechten, kansen, vrijheden en participatie van de doelgroep in de samenleving.

Het tweede lid beschrijft de afzonderlijke criteria waaraan een subsidieontvanger moet voldoen. Indien meerdere aanvragers subsidie aanvragen voor eenzelfde doel, zal de minister de aanvragers voor dat betreffende artikel scoren ten opzichte van elkaar. De minister zal de meest geschikte instelling subsidie verlenen aan de hand van de criteria genoemd in het tweede lid van het betreffende artikel.

De onderdelen a en b bestaan in elk artikel uit dezelfde eis. De instelling dient (a) het doel genoemd in het eerste lid na te streven. Hiermee beoogt de minister een instelling te selecteren die niet wordt afgeleid door andere ‘bedrijfs’-doelstellingen. Primair staat de LHBT- dan wel vrouwenemancipatie voorop. En (b) aantoonbare ervaring te hebben met het realiseren van het in het eerste lid genoemde doel; hiermee beoogt de minister dat de kennisinfrastructuur elk jaar blijft bestaan uit gedegen ervaren instellingen die de LHBT- en vrouwenemancipatie kunnen ondersteunen en stimuleren. De ervaring dient te bestaan uit aantoonbare ervaring met het in stand houden van een instelling met dat specifieke doel en – indien in het eerste lid omschreven – tevens met de rollen door middel waarvan het betreffende doel wordt bereikt.

In artikel 2.2 wordt de doelstelling beschreven voor subsidieverlening aan een LHBT-bibliotheek, archief en informatiecentrum. De subsidieaanvrager moet zich specifiek richten op LHBT-emancipatie en zich primair ten doel hebben gesteld een internationale bibliotheek, archief en informatiecentrum van het erfgoed op het terrein van homoseksualiteit te verzamelen, te beheren, te ontsluiten en toegankelijk te maken.

De instelling dient naast de onderdelen a en b (c) te beschikken over nationaal en internationaal materiaal op het terrein van homoseksuele mannen, lesbische vrouwen, biseksuelen en transgender personen; zonder dit materiaal treft subsidiering van een homo-emancipatiecentrum- en archief geen doel. Het materiaal dient in ieder geval te bestaan uit foto-archieven, organisatie-archieven, persoonsarchieven en thematische-archieven.

Het in onderdeel c genoemde materiaal dient de instelling (d) te beheren en te ontsluiten. Dit houdt in dat de archieven in goede staat moeten blijven conform de Archiefwet en alle met een archief samenhangende eisen. Daarnaast dient de instelling (e) actief nieuw nationaal en internationaal materiaal omtrent homoseksuele mannen, lesbische vrouwen, biseksuelen en transgender personen te signaleren en te verwerven; het archief dient up-to-date gehouden te worden en de instelling dient (f) personen bij het zoeken naar algemene en specifieke informatie over homoseksuele mannen, lesbische vrouwen, biseksuelen en transgender personen te ondersteunen. Tevens dient de instelling het materiaal (g) zowel in papier als digitaal actief zichtbaar te maken en ter beschikking te stellen aan het publiek, dient het materiaal (h) te raadplegen zijn via een digitale catalogus, bij voorkeur tevens online en dient het archief (i) toegankelijk te zijn voor het publiek, zowel fysiek als online. Het archief dient laagdrempelig te bezoeken te zijn voor het publiek. Tot slot dient de instelling (j) naamsbekendheid te generen. Hiermee versterkt het archief de LHBT-emancipatie kennisinfrastructuur en vervult hiermee een meer gedegen rol als LHBT-informatiecentrum.

In artikel 2.3 wordt de doelstelling beschreven voor subsidieverlening aan een Kennisinstituut homo-emancipatie en vertegenwoordiging LHBT. De subsidieaanvrager moet zich specifiek richten op LHBT-emancipatie en zich primair ten doel hebben gesteld de sociale acceptatie van homoseksuele mannen, lesbische vrouwen, biseksuelen en transgender personen in de samenleving te bevorderen door middel van het vervullen van de internationaal vertegenwoordigende, de landelijke agenderende, consulterende en ondersteunende rol op het terrein van het bevorderen van sociale acceptatie van homoseksuele mannen, lesbische vrouwen, biseksuelen en transgender personen in de samenleving.

De instelling dient naast de onderdelen a en b (c) draagvlak te hebben binnen de groep van homoseksuele mannen, lesbische vrouwen, biseksuelen en transgender personen. De instelling dient het vertrouwen te hebben van een groot deel van de doelgroep. Dit uit zich in een gevarieerd kennisbereik en een diverse lijst van activiteiten die alle facetten van de doelgroep bestrijkt. Onderdeel d stelt dat de instelling landelijk dekkend en internationaal dient te opereren. De instelling richt zich op alle delen van Nederland en is daarnaast actief buiten Nederland ten aanzien van de bevordering van de sociale acceptatie van de doelgroep. Tevens biedt de instelling (e) een platform voor de doelgroep. Het platform dient representatief te zijn voor homoseksuele mannen, lesbische vrouwen, biseksuelen en transgender personen. De instelling dient (f) algemene en specifieke informatie te bieden aan en over homoseksuele mannen, lesbische vrouwen, biseksuelen en transgender personen. De instelling fungeert als vraagbaak voor zowel de doelgroep zelf als geïnteresseerden. Daarnaast voert de instelling ook (g) projecten uit ter bevordering van de sociale acceptatie van homoseksuele mannen, lesbische vrouwen, biseksuelen en transgender personen. Onder het bevorderen van de sociale acceptatie valt onder meer het vergroten van de veiligheid en het bevorderen van de gelijke behandeling en anti-discriminatie van homoseksuele mannen, lesbische vrouwen, biseksuelen en transgender personen in de samenleving. Een andere activiteit van de instelling dient te zijn (h) homoseksuele mannen, lesbische vrouwen, biseksuelen en transgender personen te ondersteunen en te begeleiden bij bijvoorbeeld individuele vorming en bewustwording, onder ander het ‘uit de kast komen’. Tot slot dient de instelling (i) ideeën en expertise te ontwikkelen ter bevordering van de sociale acceptatie van homoseksuele mannen, lesbische vrouwen, biseksuelen en transgender personen in de samenleving. Hiermee wordt bedoeld dat de instelling creatief en vooruitstrevend nadenkt over hoe de sociale acceptatie van de doelgroep te bevorderen.

In artikel 2.4 wordt de doelstelling beschreven voor subsidieverlening aan een Kennisinstituut transgender personen en vertegenwoordiging transgender personen. De subsidieaanvrager moet zich specifiek richten op transgenderemancipatie en zich primair ten doel stellen landelijk de sociale acceptatie van transgender personen in de samenleving te bevorderen door middel van het vervullen van de internationaal vertegenwoordigende, de landelijke agenderende, consulterende en de ondersteunende rol op het terrein van het bevorderen van sociale acceptatie van transgender personen in de samenleving.

De instelling dient naast de onderdelen a en b (c) draagvlak te hebben binnen de groep van transgender personen. De instelling dient het vertrouwen te hebben van een groot deel van de doelgroep. Dit uit zich in een gevarieerd kennisbereik en een diverse lijst van activiteiten die alle facetten van de doelgroep bestrijkt. Onderdeel d stelt dat de instelling landelijk dekkend en internationaal dient te opereren. De instelling richt zich op alle delen van Nederland en is daarnaast actief buiten Nederland ten aanzien van de bevordering van de sociale acceptatie van de doelgroep. Tevens biedt de instelling (e) een platform voor de doelgroep. Het platform dient representatief te zijn voor transgender personen. De instelling dient (f) algemene en specifieke informatie te bieden aan en over transgender personen. De instelling fungeert als vraagbaak voor zowel de doelgroep zelf als geïnteresseerden. Daarnaast voert de instelling ook (g) projecten uit ter bevordering van de sociale acceptatie van transgender personen. Onder het bevorderen van de sociale acceptatie valt onder meer het vergroten van de veiligheid en het bevorderen van de gelijke behandeling en anti-discriminatie van transgender personen in de samenleving. Een andere activiteit van de instelling dient te zijn (h) transgender personen te ondersteunen en te begeleiden bij bijvoorbeeld individuele vorming en bewustwording, onder ander bij een transitie naar het gewenste geslacht dat overeenkomt met de genderidentiteit. Tot slot dient de instelling (i) ideeën en expertise te ontwikkelen ter bevordering van de sociale acceptatie van transgender personen in de samenleving. Hiermee wordt bedoeld dat de instelling creatief en vooruitstrevend nadenkt over hoe de sociale acceptatie van de doelgroep te bevorderen.

In artikel 2.5 wordt de doelstelling beschreven voor subsidieverlening aan een Archief van de Vrouwenbeweging. De subsidieaanvrager moet zich specifiek richten op vrouwenemancipatie en zich primair ten doel hebben gesteld materiaal over de positie van vrouwen en meisjes in de samenleving en het erfgoed van de vrouwenbewegingen te verzamelen, te beheren, te ontsluiten en toegankelijk te maken.

De instelling dient naast de onderdelen a en b (c) te beschikken over nationaal en internationaal materiaal omtrent de emancipatie van vrouwen en de vrouwenbeweging. Zonder dit materiaal treft subsidiering van een Archief van de Vrouwenbeweging geen doel. Het materiaal dient in ieder geval te bestaan uit boeken, tijdschriften, artikelen, affiches, foto-archieven, dagboeken en muziekwerken van vrouwen, biografieën van vrouwelijke pioniers, thematische-archieven.

Het in onderdeel c genoemde materiaal dient de instelling (d) te beheren en te ontsluiten. Dit houdt in dat de archieven in goede staat moeten blijven conform de Archiefwet en alle met een archief samenhangende eisen. Daarnaast dient de instelling (e) actief nieuw nationaal en internationaal materiaal omtrent de emancipatie van vrouwen en de vrouwenbeweging te signaleren en te verwerven. Onder vrouwenemancipatie valt onder meer het bevorderen van gelijke rechten, kansen, vrijheden en participatie van vrouwen en meisjes in de samenleving. De instelling dient het archief up-to-date te houden en de instelling dient (f) personen bij het zoeken naar algemene en specifieke informatie over de emancipatie van vrouwen en de vrouwenbeweging te ondersteunen. Tevens dient de instelling het materiaal (g) zowel in papier als digitaal actief zichtbaar te maken en ter beschikking te stellen aan het publiek, dient het materiaal (h) te raadplegen zijn via een digitale catalogus, bij voorkeur tevens online en dient het archief (i) toegankelijk te zijn voor het publiek, zowel fysiek als online. Het archief dient laagdrempelig te bezoeken te zijn voor het publiek. Tot slot dient de instelling (j) naamsbekendheid te generen. Met deze laatste activiteit versterkt het archief de vrouwenemancipatie kennisinfrastructuur en vervult hiermee een meer gedegen rol in de vrouwenemancipatie.

In artikel 2.6 wordt de doelstelling beschreven voor subsidieverlening aan een Kennisinstituut vrouwenemancipatie. De subsidieaanvrager moet zich specifiek richten op vrouwenemancipatie en zich primair ten doel stellen landelijk de emancipatie van vrouwen en meisjes te bevorderen in de samenleving door middel van het vervullen van de functie van kenniscentrum voor emancipatie.

De instelling dient naast de onderdelen a en b (c) de lokale vrouwenparticipatie te ondersteunen en te stimuleren. Dit kan bijvoorbeeld door het ondersteunen van zwarte, migranten en vluchtelingen-vrouwen (Zmv-vrouwen), die op vrijwillige basis als rolmodellen voor andere Zmv-vrouwen fungeren en hiermee een brugfunctie vervullen richting gemeenten, instellingen en bedrijven om de emancipatie en participatie van Zmv-vrouwen te stimuleren. Ook dient de instelling (d) het maatschappelijk debat over vrouwenemancipatie te stimuleren. Onder emancipatie valt onder meer het bevorderen van gelijke rechten, kansen, vrijheden en participatie van vrouwen en meisjes in de samenleving. Ook dient de instelling (e) beleidsadvies, beleidsimplementatie en praktijkgericht onderzoek te leveren aansluitend bij actuele maatschappelijke thema’s en politieke actualiteit; (f) feiten, cijfers, onderzoeksgegevens en praktijkvoorbeelden te verzamelen; en (g) actuele en betrouwbare informatie te ontsluiten. Op deze wijze kunnen de instelling zelf en geïnteresseerden dwarsverbanden leggen tussen de terreinen gender, etniciteit, gezin en diversiteit. Met deze kennis kan vervolgens de emancipatie van vrouwen en meisjes worden bevorderd. Daarnaast dient de instelling (h) personen bij het zoeken naar algemene en specifieke informatie over de emancipatie van vrouwen te ondersteunen. Tevens dient de informatie (i) actief zowel in papier als digitaal zichtbaar te zijn voor en ter beschikking te staan aan het publiek, (j) te raadplegen zijn via een digitale catalogus, het liefst ook online en dient de informatie (k) toegankelijk te zijn voor het publiek. De informatie dient laagdrempelig te raadplegen zijn voor het publiek. Tot slot dient de instelling (l) naamsbekendheid te generen. Hiermee versterkt het Kenniscentrum de vrouwenemancipatie kennisinfrastructuur en vervult hiermee een meer gedegen rol als Kenniscentrum vrouwenemancipatie.

In artikel 2.7 wordt de doelstelling beschreven voor subsidieverlening aan een Vrouwenplatform. De subsidieaanvrager moet zich specifiek richten op vrouwenemancipatie en zich primair ten doel stellen een nationale en regionale platformfunctie voor vrouwen ongeacht leeftijden, culturen en disciplines in stand te houden.

De instelling dient naast de onderdelen a en b (c) draagvlak te hebben binnen de groep van vrouwen en meisjes. De instelling dient aantrekkelijk te zijn voor een groot deel van de doelgroep. Dit uit zich in een gevarieerd aanbod en een diverse lijst van activiteiten die alle facetten van de doelgroep bestrijkt. Onderdeel d stelt dat de instelling landelijk dekkend en regionaal dient te opereren. De instelling dient actief te zijn met landelijke activiteiten en activiteiten in/gericht op alle verschillende regio’s in Nederland. Het doel hiervan is laagdrempelig te zijn voor alle vrouwen en meisjes in Nederland. De mogelijkheid bestaat om een activiteit te bezoeken in de eigen regio. Tevens biedt de instelling (e) een platform voor de doelgroep. Het platform dient representatief te zijn voor alle vrouwen en meisjes ongeacht leeftijd, cultuur en discipline. De instelling voert ook (f) projecten uit ter bevordering van de emancipatie van vrouwen en meisjes. Onder het bevorderen van de emancipatie valt onder meer het bevorderen van gelijke rechten, kansen, vrijheden en participatie van vrouwen en meisjes in de samenleving. Een andere activiteit van de instelling dient te zijn (g) ideeën en expertise te ontwikkelen ter bevordering van de emancipatie van vrouwen en meisjes in de samenleving. Hiermee wordt bedoeld dat de instelling creatief en vooruitstrevend nadenkt over hoe de emancipatie te bevorderen. Tot slot dient de instelling (h) vrouwelijke rolmodellen te betrekken bij activiteiten. Vrouwelijke rolmodellen zijn belangrijk daar de instelling hiermee de vrouwenemancipatie bevordert door vrouwen en meisjes tastbare voorbeelden te geven ter inspiratie.

In artikel 2.8 wordt de doelstelling beschreven voor subsidieverlening aan een Vertegenwoordiging van vrouwennetwerken. De subsidieaanvrager moet zich specifiek richten op vrouwenemancipatie en zich primair ten doel stellen landelijk de emancipatie van vrouwen en meisjes te bevorderen in de samenleving door middel van het vervullen van de internationaal vertegenwoordigende; de landelijke agenderende, consulterende en ondersteunende rol van een op het terrein van het bevorderen van emancipatie van vrouwen en meisjes in de samenleving.

De instelling dient naast de onderdelen a en b (c) draagvlak te hebben binnen de groep van vrouwennetwerken. Deze vrouwennetwerken kunnen bestaan uit beroepsmatig, politiek en maatschappelijk georganiseerde vrouwen, huisvrouwen, agrarische en plattelandsvrouwen, vrouwelijke ondernemers en vrouwennetwerken met een levensbeschouwelijke achtergrond. De instelling dient aantrekkelijk te zijn voor de doelgroep. Dit uit zich in een gevarieerd aanbod en diverse activiteiten die alle facetten van de doelgroep bestrijkt. Onderdeel d stelt dat de instelling landelijk dekkend en regionaal dient te opereren. De instelling dient actief te zijn met landelijke activiteiten en activiteiten in/gericht op alle verschillende regio’s in Nederland. Het doel hiervan is laagdrempelig te zijn voor alle vrouwen uit de vrouwennetwerken in Nederland. De mogelijkheid bestaat om een activiteit te bezoeken in de eigen regio. Tevens biedt de instelling (e) een platform voor de doelgroep. Het platform dient representatief te zijn voor alle vrouwennetwerken. De instelling dient (f) algemene en specifieke informatie te bieden aan en over vrouwen en vrouwennetwerken. De instelling fungeert als vraagbaak voor zowel de doelgroep zelf als geïnteresseerden. De instelling voert ook (g) projecten uit ter bevordering van de emancipatie van vrouwen en meisjes. Onder het bevorderen van de emancipatie valt onder meer het bevorderen van gelijke rechten, kansen, vrijheden en participatie van vrouwen en meisjes in de samenleving. Een andere activiteit van de instelling dient te zijn (h) vrouwennetwerken te faciliteren, te ondersteunen en te begeleiden. Daarnaast (i) ontwikkelt de instelling ideeën en ontsluit expertise ter bevordering van de emancipatie van vrouwen en meisjes in de samenleving. Hiermee wordt bedoeld dat de instelling creatief en vooruitstrevend nadenkt over hoe de emancipatie te bevorderen. Tot slot dient de instelling (j) de coördinerende rol te vervullen voor aangesloten vouwennetwerken. Hiermee bevordert de instelling de vrouwenemancipatie door de vrouwennetwerken met elkaar te verbinden en elkaar zo te inspireren.

Artikel 2.9

Dit artikel bepaalt dat per boekjaar slechts aan één instelling subsidie wordt verleend. Tevens wordt bepaald dat wordt voorzien in een gelijktijdige beslissing op de aanvragen met betrekking tot hetzelfde doel binnenkomen. Dit betekent dat de besluitvorming plaatsvindt op basis van de geschiktheid van de ingediende aanvragen, het zogenaamde tendersysteem. De aanvraag die het best voldoet aan de criteria voor dat betreffende doel wordt gehonoreerd.

In de artikelen 2.2 tot en met 2.8 staan de criteria opgenomen waaraan de aanvragen voor de betreffende doelstellingen worden getoetst in verband met het tendersysteem. Een aanvraag kan geweigerd worden als deze dus niet aan die criteria voldoet. Daarnaast staan in artikel 4:35 van de Awb gronden waarop de subsidie geweigerd kan worden. Het betreft: de gegronde verwachting dat de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden, de subsidieontvanger niet aan de subsidieverplichtingen zal voldoen of geen behoorlijke rekening en verantwoording zal afleggen; de aanvrager heeft onjuiste of onvolledige gegevens bij de aanvraag verstrekt; de aanvrager is failliet verklaard of aan de aanvrager surseance van betaling is verleend.

Artikel 2.10

Een boekjaar is gelijk aan een kalenderjaar (artikel 4:68 van de Awb). Op grond van artikel 4:67 van de Awb wordt de subsidie voor een of voor een bepaald aantal boekjaren verleend. In artikel 2.10, eerste lid, wordt bepaald dat de maximale looptijd van een subsidie op grond van dit hoofdstuk van deze regeling twee jaar is. Een subsidie op grond van dit hoofdstuk kan voor een of voor twee boekjaren worden verleend. Uiteraard is het subsidiebedrag niet hoger dan het gestelde subsidieplafond voor dat betreffende boekjaar dan wel die betreffende boekjaren.

Op grond van artikel 2.10, tweede lid, wordt artikel 4:67, tweede en derde lid, van de Awb buiten toepassing verklaard. Hierdoor hoeft een subsidieontvanger geen stukken voor het vaststellen aan te leveren voor het eerste boekjaar bij een subsidieverlening voor twee jaren.

Artikel 2.11

Wanneer op basis van het ingediende activiteitenplan en de daarbij behorende begroting subsidie is verleend, kan de subsidie aan de subsidieontvanger bedoeld in de artikelen 2.2 tot en met 2.8 binnen het goedgekeurde activiteitenplan en de goedgekeurde begroting naar eigen inzicht worden besteed. Dit houdt in dat binnen het totale bedrag van de goedgekeurde begroting mag worden geschoven tussen de posten ten behoeve van de goedgekeurde activiteiten. Het is aan de subsidieontvanger dat de activiteiten of prestaties worden verricht waarvoor subsidie is verleend. De meldingsplicht genoemd in artikel 1.9 ziet derhalve niet op verschuivingen binnen de goedgekeurde begroting. De meldingsplicht ziet wel op wijzigingen van de activiteiten of prestaties waarvoor subsidie is verleend.

Artikel 2.12

In artikel 2.12 is bepaald dat een subsidieontvanger om toestemming moet vragen voor rechtshandelingen omschreven in artikel 4:71 van de Awb. Het gaat hier onder andere om het wijzigen van de statuten, het ontbinden van de rechtspersoon en het aankopen of huren van registergoederen.

Artikel 3.2

In dit artikel is de doelomschrijving voor de subsidieverstrekking op grond van hoofdstuk 3 van deze regeling beschreven. De projecten die voor subsidie in aanmerking komen, moeten zich richten op de verbetering van de positie van vrouwen en meisjes dan wel LHBT in onze maatschappij. In de beleidsbrief (Kamerstukken II 2010/11, 27 017, nr. 74) is beschreven en uitgewerkt op welke thema’s het kabinet zich gedurende deze kabinetsperiode voornamelijk richt.

Artikel 3.3

In dit artikel worden de criteria voor de verdeling van de subsidie geregeld. Allereerst moeten de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd in belangrijke mate bijdragen aan en uitvoering geven aan de doelstellingen met betrekking tot vrouwenemancipatie en LHBT-emancipatie genoemd in het huidige kabinetsbeleid. Dit kabinetsbeleid is neergelegd in de beleidsbrief. Met ‘in belangrijke mate bijdragen aan’ de doelstellingen van het beleid wordt bedoeld dat naar het oordeel van de minister met de activiteiten van een project een substantieel effect wordt gegenereerd binnen de emancipatie van vrouwen en meisjes dan wel binnen de LHBT-emancipatie.

In het geval de minister geen subsidieplafond heeft gesteld voor aparte categorieën van projecten wordt, op grond van het vierde lid, van artikel 1.4 van de regeling, het beschikbare bedrag in de volgorde van ontvangst van de aanvragen voor projectsubsidie verdeeld. Dit is volgens het systeem ‘wie het eerst komt, het eerst maalt’. Het derde lid bepaalt dat indien een aanvrager op grond van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de datum (en tijd) van ontvangst van de aanvullende stukken geldt als datum voor het bepalen van de dag waarop de aanvrager meedingt in het systeem ‘wie het eerst komt, het eerst maalt’.

Artikel 3.4

Dit artikel regelt dat de minister voor subsidies op grond van hoofdstuk 3 van deze regeling voor loonkosten maximaal een uurtarief subsidieert van € 75,– per uur. Het maximale uurtarief is exclusief BTW en inclusief overheadkosten. Dit komt overeen met schaal 11 in de Handleiding Overheidstarieven 2011 en is ingegeven door het feit dat subsidie naar zijn aard een bijdrage is in de kosten en dat in geen geval winst mag worden gemaakt.

De minster zal zo minimaal mogelijk gebruik maken van de in het tweede lid gegeven mogelijkheid om af te wijken van het maximale uurtarief. Indien de Minster afwijken overweegt zal het totaal gewogen gemiddelde uurtarief van de gehanteerde uurtarieven worden meegenomen.

Artikel 3.5.

Artikel 4:35 van de Awb geeft aan dat een subsidieaanvraag geweigerd kan worden. Deze weigeringsgronden zijn de volgende.

Een gegronde reden om aan te nemen dat:

  • activiteiten niet of geheel niet zullen plaatsvinden, de subsidieontvanger niet aan de subsidieverplichtingen zal voldoen of geen behoorlijke rekening en verantwoording zal afleggen;

  • de aanvrager onjuiste of onvolledige gegevens bij de aanvraag heeft verstrekt;

  • de aanvrager failliet is verklaard of aan de aanvrager surseance van betaling is verleend.

Uit artikel 3.5 volgt verder dat de subsidie wordt geweigerd indien de aanvrager niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij over voldoende financiële middelen beschikt om de activiteiten uit te voeren. Dit is een aanvulling op artikel 4:35, eerste lid, onder a, van de Awb dat namelijk gaat over verwachte subsidiefraude of dat de aanvrager onvoldoende deskundigheid, capaciteit of bekwaamheid heeft om de activiteiten uit te voeren. In onderdeel a staan de beschikbare financiën en de financiële positie van de subsidieaanvrager centraal. Onderdeel b heeft betrekking op de verwachting dat de subsidiedoeleinden bereikt zullen worden. Indien het als onrealistisch wordt geoordeeld dat de voorgestelde activiteiten in belangrijke mate bijdragen aan de doeleinden waarvoor subsidie wordt aangevraagd dan wordt de subsidie geweigerd. Het onderdeel c gaat over de subsidiebehoefte. Indien een subsidieaanvrager in staat blijkt te zijn zelf, al dan niet met behulp van derden, de activiteiten te financieren dan is dit een reden om geen subsidie te verlenen. Het onderdeel d, regelt dat subsidie wordt geweigerd indien voor soortgelijke activiteiten reeds subsidie of opdracht is verleend aan een andere partij, in dezelfde periode. Dit geldt ook als voor een gedeelte van de activiteiten al subsidie of opdracht is verleend. Het laatste onderdeel, onderdeel e, bepaalt dat de subsidie wordt geweigerd indien het project al is afgerond.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart.

Naar boven