BIJLAGE 1, BEHOREND BIJ ARTIKEL 4 VAN DE DRINKWATERREGELING
Aanwijzing distributiegebieden
NV Waterbedrijf Groningen
Distributiegebied:
Appingedam, Bedum, Bellingwedde, De Marne, Delfzijl, Eemsmond, Groningen, Grootegast, Haren, Hoogezand-Sappemeer, Leek, Loppersum,
Marum, Menterwolde, Oldambt, Pekela, Slochteren, Stadskanaal, Ten Boer, Tynaarloo (Eelde-Paterswolde), Veendam, Vlagtwedde,
Winsum en Zuidhorn.
NV Waterleidingmaatschappij Drenthe
Distributiegebied:
Aa en Hunze, Assen, Borger-Odoorn, Coevorden, De Wolden, Emmen, Hoogeveen, Midden-Drenthe, Noordenveld, Westerveld (gedeeltelijk)
en Tynaarlo (gedeeltelijk).
Vitens NV
Distributiegebied:
Alle gemeenten in de provincies Friesland, Gelderland, Overijssel, Utrecht en Flevoland, alsmede de gemeenten Hilversum en
Wijdemeren (gedeeltelijk), en de gemeenten Meppel en Westerveld (gedeeltelijk).
Oasen NV
Distributiegebied:
Alblasserdam, Alphen aan den Rijn, Bergambacht, Bodegraven-Reeuwijk, Boskoop, Giessenlanden, Gorinchem, Gouda, Hardinxveld-Giessendam,
Graafstroom, Hendrik Ido Ambacht, Kaag en Braassem, Krimpen aan den IJssel, Leerdam, Leiderdorp, Liesveld, Zuidplas (kern
Moordrecht), Nederlek, Nieuw-Lekkerland, Nieuwkoop, Ouderkerk aan den IJssel, Papendrecht, Ridderkerk, Rijnwoude, Schoonhoven,
Sliedrecht, Vianen, Vlist, Waddinxveen, Zederik, Zoeterwoude en Zwijndrecht.
Stichting Waternet
Distributiegebied:
Amstelveen (bebouwde kom), Amsterdam, Diemen, Heemstede, Muiden, Ouder-Amstel en Haarlemmermeer (Schiphol en voormalig Fokker
complex).
Voorziet voorts enkele percelen in Abcoude, Landsmeer, Oostzaan, Halfweg en Haarlemmermeer.
NV PWN Waterleidingbedrijf Noord-Holland
Distributiegebied:
Aalsmeer, Alkmaar, Amstelveen (gedeeltelijk), Andijk, Anna Paulowna, Beemster, Bergen, Beverwijk, Blaricum, Bloemendaal, Bussum,
Castricum, Edam-Volendam, Enkhuizen, Graft-de Rijp, Haarlem, Haarlemmerliede en Spaarnwoude, Haarlemmermeer, Harenkarspel,
Heemskerk, Heerhugowaard, Heiloo, Den Helder, Hoorn, Huizen, Koggenland, Landsmeer, Langedijk, Laren, Medemblik, Naarden,
Niedorp, Oostzaan, Opmeer, Purmerend, Schagen, Schermer, Stede Broec, Texel, Uitgeest, Uithoorn, Velsen, Waterland, Weesp,
Wervershoof, Wieringen, Wieringermeer, Wijdemeren (gedeeltelijk), Wormerland, Zaanstad, Zandvoort, Zeevang en Zijpe.
Voorziet voorts enkele percelen in de gemeenten Alkemade, Amsterdam, Eemnes, Heemstede, Hillegom, Hilversum, Jacobswoude,
Muiden, en Warmond.
Dunea Duin & Water (handelsnaam van NV Duinwaterbedrijf Zuid-Holland)
Distributiegebied:
Den Haag (excl. wijk Wateringseveld), Hillegom, Katwijk, Lansingerland, Leiden, Leidschendam-Voorburg, Lisse, Rotterdam (wijk
Nesselande), Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Pijnacker-Nootdorp, Rijnwoude (kern Benthuizen), Rijswijk, Teylingen,
Voorschoten, Wassenaar, Zoetermeer en Zuidplas (excl. kern Moordrecht)
Evides NV
Distributiegebied:
Albrandswaard, Barendrecht, Bergen op Zoom (Halsteren, Lepelstraat en Putte), Bernisse, Binnenmaas, Borsele, Brielle, Capelle
aan den IJssel, Cromstrijen, Den Haag (Wateringseveld), Delft, Dirksland, Dordrecht, Goedereede, Goes, Hellevoetsluis, Hulst,
Kapelle, Korendijk, Maasluis, Middelburg, Middelharnis, Midden-Delfland, Noord-Beveland, Oostflakkee, Oud-Beijerland, Reimerswaal,
Rotterdam, Rozenburg, Schiedam, Schouwen-Duiveland, Sluis, Spijkenisse, Strijen, Terneuzen, Tholen, Vlaardingen, Veere, Vlissingen,
Westvoorne, Westland, Woensdrecht en Zwijndrecht (Heerjansdam)
Brabant Water NV
Distributiegebied:
Aalburg, Alphen-Chaam, Asten, Baarle-Hertog, Baarle-Nassau, Bergeijk, Bergen op Zoom (gedeelte) , Bernheze, Best, Bladel,
Boekel, Boxmeer, Boxtel, Breda, Cranendonck, Cuijk, Deurne, Dongen, Drimmelen, Eersel, Eindhoven, Etten-Leur, Geertruidenberg,
Geldrop-Mierlo, Gemert-Bakel, Gilze en Rijen, Goirle, Grave, Haaren, Halderberge, Heeze-Leende, Helmond, 's-Hertogenbosch,
Heusden, Hilvarenbeek, Laarbeek, Landerd, Loon op Zand, Maasdonk, Mill en Sint Hubert, Sint Michielsgestel, Sint-Anthonis,
Moerdijk, Nuenen, Gerwen en Nederwetten, Sint Oedenrode, Oirschot, Oisterwijk, Oosterhout, Oss, Reusel-De Mierden, Roosendaal,
Rucphen, Schijndel, Someren, Son en Breugel, Steenbergen, Tholen (gedeelte), Tilburg, Uden, Valkenswaard, Veghel, Veldhoven,
Vught, Waalre, Waalwijk, Werkendam, Woensdrecht (gedeelte), Woudrichem en Zundert.
Voorziet voorts enkele percelen in Nederweert.
NV WML (Waterleiding Maatschappij Limburg)
Distributiegebied:
Beek, Beesel, Bergen, Brunssum, Echt-Susteren, Eijsden-Margraten, Gennep, Gulpen-Wittem, Heerlen, Horst aan de Maas, Kerkrade,
Landgraaf, Leudal, Maasgouw, Maastricht, Meerssen, Mook en Middelaar, Nederweert, Nuth, Onderbanken, Peel en Maas, Roerdalen,
Roermond, Schinnen, Simpelveld, Sittard-Geleen, Stein, Vaals, Valkenburg aan de Geul, Venlo, Venray, Voerendaal en Weert.
TOELICHTING
Algemeen
1. Inhoud van de Drinkwaterregeling
In de Drinkwaterregeling zijn ter uitvoering van de Drinkwaterwet en het Drinkwaterbesluit nadere regels gesteld met betrekking
tot een aantal uiteenlopende onderwerpen. De Drinkwaterregeling bevat:
-
• de aanduiding van de versies van NEN-normen en andere de normerende documenten die in het Drinkwaterbesluit genoemd zijn,
-
• nadere regels voor huishoudwater,
-
• de aanduiding van de distributiegebieden van de drinkwaterbedrijven,
-
• nadere regels voor de berekening van de gewogen gemiddelde vermogenskostenvoet en de vermogenskosten,
-
• de aanduiding van de omstandigheden waaronder de minister danwel de VROM-Inspectie advies vraagt aan de Nederlandse Mededingingsautoriteit,
-
• nadere regels inzake het uitvoeren van monsternames en analyses van het drinkwater in de verschillende stadia van productie
en distributie,
-
• regels voor de verstrekking van de kwaliteitsgegevens aan de toezichthouder,
-
• regels voor borging van de kwaliteit van de productie en distributie van warm tapwater op wijkniveau,
-
• kwaliteitseisen voor oppervlaktewater dat voor de drinkwatervoorziening gebruikt wordt,
-
• nadere regels voor de prestatievergelijking inclusief de aanwijzing van de toezichthouder,
-
• de maximumnorm voor bezoldiging van werknemers en bestuurders van een drinkwaterbedrijf, en
-
• de voorwaarden voor het gebruik van biociden bij de drinkwaterproductie en -distributie.
2. Gevolgen voor milieu, bedrijfsleven, administratieve lasten, toezicht en handhaving
In de memorie van toelichting bij de Drinkwaterwet (Kamerstukken II 2006/07, 30 895, nr. 3) en de nota van toelichting bij het Drinkwaterbesluit is reeds uitvoerig ingegaan op de effecten van de nieuwe drinkwaterregelgeving.
Specifiek met betrekking tot onderhavige regeling is door de VROM-Inspectie een HUF-toets uitgevoerd en heeft Staatstoezicht
op de Mijnen voorstellen ingebracht in verband met de verbetering van de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van de regeling,
voor zover deze van toepassing is op watervoorzieningen op mijnbouwinstallaties.
Voor wat betreft het bedrijfsleven brengt onderhavige regeling geen noemenswaardige effecten met zich mee, in vergelijking
met de regelgeving op basis van de Waterleidingwet. Uitzondering hierop is de invoering van de in artikel 15 neergelegde plicht
om voor wijkwarmtapwatervoorzieningen vanaf een bepaalde omvang (10 m3/dag) een kwaliteitsmanagentsysteem op te stellen en te laten certificeren. Eigenaren van deze voorzieningen zijn de energiebedrijven.
Voor de energiesector als geheel wordt ingeschat dat dit neerkomt op een investering van 1 miljoen euro. Om het systeem te
onderhouden en door een gecertificeerde instelling te laten auditen wordt ingeschat dat de jaarlijkse kosten voor de gehele
energiesector neerkomen op € 300.000,–. In artikel 23 is bepaald dat de energiebedrijven tot 1 januari 2013 de tijd hebben
om aan deze verplichting te voldoen.
Artikelsgewijs
Artikel 1. Definities
Veel van de termen die in deze regeling worden gebruikt (zoals drinkwater, huishoudwater, drinkwaterbedrijf, collectieve watervoorziening
en collectief leidingnet) zijn al gedefinieerd in de Drinkwaterwet of in het Drinkwaterbesluit. Daarnaast is het nodig om
in de regeling enige nieuwe termen te introduceren
De definitie van ‘eigen winning’ is geënt op artikel 6, vierde lid, van het Waterleidingbesluit. Het gaat bij eigen winningen
bijvoorbeeld om kampeerterreinen of levensmiddelenbedrijven die zelf drinkwater bereiden (doorgaans uit grondwater) en dat
aan hun gasten dan wel werknemers voor consumptie en ander huishoudelijk gebruik ter beschikking stellen. Niet onder eigen
winning worden begrepen de drinkwatervoorzieningen op mijnbouwinstallaties.
Daarnaast is in de regeling de term ‘wijkwarmtapwatervoorziening’ opgenomen en gedefinieerd. Het gaat om collectieve voorzieningen
voor warm tapwater waarbij het distributienet in de bodem ligt. Te denken is aan centrale productie en distributie van warm
tapwater in een woonwijk, doorgaans gecombineerd met de levering van warmte in die wijk. In tegenstelling tot een collectieve
warmtapwatervoorziening in een gebouw, gaat het hier om relatief omvangrijke distributienetten die in de bodem gelegen zijn,
waardoor er extra risico’s zijn op aantasting van de kwaliteit van het geleverde water. Daarom is voor deze voorzieningen
in artikel 15 de verplichting opgenomen tot het hanteren van een kwaliteitsmanagementsysteem.
Artikel 2. Versies van normerende documenten
In dit artikel worden de van toepassing zijnde versies aangewezen van BRL’s, NEN-normen, en andere documenten die genoemd
zijn in artikel 1 van het Drinkwaterbesluit. Enerzijds is voor een aantal documenten 1 juli 2011 vastgesteld als ijkpunt,
anderzijds wordt in het artikel bepaald welke aanvullingen en correctiebladen van toepassing zijn. Met deze zogeheten ‘statische
verwijzing’ wordt verzekerd dat een wijziging in die documenten pas in de regeling zijn doorwerking krijgt op het moment dat
de nieuwe versie in de regeling is aangewezen.
De van toepassing zijnde versie van NEN 1006 is aangewezen in de Regeling bouwbesluit 2003.
Artikel 3. Huishoudwater
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 3 van het Drinkwaterbesluit. In het eerste lid van artikel 3 van de onderhavige regeling
is bepaald dat de voorziening voor productie en distributie van huishoudwater moet voldoen aan de daaraan gestelde bepalingen
in NEN 1006:2002/A3:2011.
In het tweede lid van dit artikel is vastgelegd dat de eigenaar van de huishoudwatervoorziening beschikt over actuele tekeningen
en beschrijvingen van de installatie en dat hij de beheermaatregelen uitvoert die zijn opgenomen in de gebruikershandleiding
die door de leverancier van de installatie is verstrekt. Daarbij wordt er – vanwege de productaansprakelijkheid van de leverancier-
van uitgegaan dat die handleiding een zodanige kwaliteit heeft dat bij uitvoering van de daarin opgenomen maatregelen een
goede werking gewaarborgd is en er geen risico’s ontstaan voor de volksgezondheid. Er is dan ook geen noodzaak om dit punt
nog nadere regels te stellen.
Van de uitvoering van die maatregelen houdt de eigenaar aantekeningen in een logboek bij, dat ter plaatse van de voorziening
aanwezig is.
Artikel 4. Distributiegebieden
Dit artikel is gebaseerd op artikel 5, eerste lid, van de Drinkwaterwet en vervangt de Regeling distributiegebieden waterleidingbedrijven
(Stcrt. 2004, 251). Laatstgenoemde regeling is door artikel van de onderhavige regeling ingetrokken Als distributiegebied van een drinkwaterbedrijf
wordt vastgesteld het voor dat bedrijf in bijlage 1 bij deze regeling omschreven distributiegebied.
Artikel 5. Gewogen gemiddelde vermogenskostenvoet
Artikel 10, derde lid, van de Drinkwaterwet schrijft voor dat de Minister iedere twee jaar de gewogen gemiddelde vermogenskostenvoet
vaststelt. Deze vaststelling is gebaseerd op de methode van bijlage C bij het Drinkwaterbesluit. De vastgestelde gewogen gemiddelde
vermogenskostenvoet dienen de drinkwaterbedrijven te hanteren voor het berekenen van de vermogenskosten die ten hoogste worden
gehanteerd bij de bepaling van de tarieven. Op grond van artikel 11, eerste lid, van de Drinkwaterwet worden nadere regels
gesteld met betrekking tot de kosten die ten grondslag liggen aan het tarief en de wijze van berekening van de tarieven. Deze
regels hebben betrekking op algemene uitgangspunten die worden gehanteerd bij de bepaling van de vermogenskostenvoet en de
vermogenskosten, op grond van respectievelijk artikel 6, tweede lid, en artikel 8, vierde lid, van het Drinkwaterbesluit.
Bij het ministeriële besluit tot de tweejaarlijkse vaststelling van de te hanteren vermogenskostenvoet zal een nadere onderbouwing
worden gegeven.
Een aantal parameters is sectorspecifiek, gerelateerd aan het risico van investeringen van de onderneming. Een aantal parameters
is niet sectorspecifiek. Bij de inschatting van redelijke waarden voor de verschillende parameters kan sprake zijn van een
bandbreedte. Bij de vaststelling van een te hanteren waarde, zal doorgaans worden uitgegaan van het midden van deze bandbreedte.
Er is gekozen voor eenzelfde of zoveel mogelijk daarbij aansluitende benadering als de methoden die zijn gehanteerd door de
raad van bestuur van de Nationale Mededingingsautoriteit (NMa) bij de bepaling van de zogenaamde WACC in het kader van de
regulering van netbeheerders, beschreven in bijlage 2 bij het besluit van 26 augustus 2010, kenmerk 103221_1/266. Deze bijlage
is te vinden op de volgende link van de website van de NMa: http://www.energiekamer.nl/images/103221%20Bijlage%202_tcm7-139327.pdf.
Dat zal ook gelden voor de nadere uitwerking bij het besluit tot vaststelling van de vermogenskostenvoet.
De risicovrije rente is niet sectorspecifiek. De risicovrije rente betreft het in de markt gerealiseerde rendement op een
risicoloze investering. Omdat een volledig risicovrije investering niet bestaat, wordt deze benaderd door het geëiste rendement
op staatsobligaties met een looptijd van tien jaar. Gekozen wordt voor nominale obligaties. Naast de looptijd van de obligaties,
is ook de referentieperiode waarover het rendement wordt genomen relevant. De gekozen benadering sluit aan bij de bepaling
van de risicovrije rente die door de raad van bestuur van de NMa wordt gehanteerd voor de bepaling van de zogenaamde WACC
in het kader van de regulering van netbeheerders. Deze hanteert een bandbreedte, gebaseerd op het gemiddelde van het gerealiseerde
rendement over de afgelopen twee jaar respectievelijk vijf jaar. In de eerder genoemde bijlage 2 bij het besluit van 26 augustus
2010, kenmerk 103221-1/266, wordt aangegeven dat het gebruik van een referentieperiode van zowel twee als vijf jaar voor het
bepalen van de bandbreedte een goede balans geeft tussen representativiteit en stabiliteit. De referentieperiode wordt gerekend
op het moment van de bepaling van de vermogenskostenvoet. Dit is enige tijd voorafgaand aan de reguleringsperiode.
De renteopslag betreft de vergoeding voor het extra risico dat verstrekkers van vreemd vermogen lopen in vergelijking tot
een risicovrije investering. Bij het bepalen van de renteopslag wordt gebruik gemaakt van gegevens van ondernemingen met vergelijkbare
activiteiten als de drinkwaterbedrijven. Tevens wordt gebruik gemaakt van gegevens van de gemiddelde renteopslag op de index
van obligaties. De referentieperiode die hierbij wordt gehanteerd sluit zoveel mogelijk aan bij de periode die wordt gebruikt
voor het bepalen van de risicovrije rente. Tevens wordt een extra opslag berekend voor kosten die verstrekkers van vreemd
vermogen in rekening brengen voor gemaakte kosten berekend.
De marktrisicopremie is het verwachte rendement dat beleggers in de markt kunnen realiseren voor het extra risico dat investeren
in de marktportefeuille oplevert in vergelijking tot een risicovrije investering. De marktrisicopremie is een generieke parameter
die geldt voor de hele markt. De marktrisicopremie wordt gebaseerd op zowel historische, gerealiseerde, rendementen als op
schattingen van verwachte rendementen. Voor de historische rendementen wordt gebruikt gemaakt van gegevens over een langere
periode.
Om de kostenvoet van het eigen vermogen te bepalen is naast de marktrisicopremie ook de equity bèta nodig. Omdat de Nederlandse
drinkwaterbedrijven niet beursgenoteerd zijn, is het risico dat deze bedrijven lopen niet af te leiden van geobserveerde marktwaarden
van deze ondernemingen. Om een inschatting te kunnen maken van dit risico, wordt gebruik gemaakt van informatie van vergelijkbare
bedrijven, die wel verhandelbare aandelen uitgeven. De informatie van deze bedrijven is echter niet één-op-één te vertalen
naar de Nederlandse drinkwatersector. Dat komt omdat de hoogte van de equity bèta mede wordt beïnvloed door de mate waarin
bedrijven zich financieren met vreemd vermogen en door de hoogte van de te betalen belasting.
De equity bèta voor de drinkwatersector kan als volgt worden bepaald. Eerst moeten de equity bèta’s van een aantal vergelijkbare
bedrijven worden bepaald. Vervolgens moeten deze equity bèta’s worden ‘geschoond’ voor financierings- en belastingverschillen.
Na correctie resulteert een zogenaamde asset bèta, dat is het risico van de activiteit zelf (als ware die gefinancierd met
100% eigen vermogen). De laatste stap is dat de gevonden asset bèta’s worden omgerekend naar equity bèta’s die relevant zijn
voor Nederlandse drinkwaterbedrijven. Hierbij wordt het voor Nederland relevante aandeel eigen vermogen in het totale vermogen
toegepast en wordt rekening gehouden met het in Nederland vigerende belastingregime.
Het aandeel eigen vermogen is van belang voor het bepalen van de vermogenskostenvoet, aangezien deze het gewogen gemiddelde
is van de kostenvoet vreemd vermogen en de kostenvoet eigen vermogen. In het algemeen is het aantrekkelijk om te financieren
met relatief veel vreemd vermogen, omdat de kosten hiervan wat lager zijn dan de kosten van eigen vermogen. Het aandeel eigen
vermogen kan overigens niet te laag zijn, omdat dit een effect heeft op de kredietwaardigheid van de onderneming. Voor de
Nederlandse drinkwaterbedrijven geldt verder dat de rentelasten fiscaal niet aftrekbaar zijn, aangezien de Nederlandse drinkwaterbedrijven
niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen zijn. Met betrekking tot gezonde financiële positie is het redelijk om uit
te gaan van ondernemingen met een credit rating in de A-range.
Bij de vaststelling van de gewogen gemiddelde vermogenskostenvoet zal de Minister te zijner tijd een uitgebreide toelichting
geven.
Artikel 6. Vermogenskosten
Krachtens artikel 10, derde lid, van de Drinkwaterwet, wordt de gewogen gemiddelde vermogenskostenvoet door de minister vastgesteld.
Deze vermogenskostenvoet is te beschouwen als het rendement op het geïnvesteerde vermogen. Om de vermogenskosten te bepalen
die de drinkwaterbedrijven ten hoogste mogen doorberekenen in het tarief, dient deze vermogenskostenvoet te worden toegepast
op het door de drinkwaterbedrijven geïnvesteerde vermogen. Het product van de vermogenskostenvoet en de activa bepalen de
vermogenskosten. Daarbij geldt dat alleen de activa die worden aangewend voor de uitvoering van drinkwatertaken mogen worden
meegenomen als grondslag voor de bepaling van de vermogenskosten. Zoals bepaald in artikel 11, vierde lid, van de Drinkwaterwet,
geldt dat de activawaarde bepaald dient te worden op basis van historische kostprijs. Verder worden liquide activa niet meegenomen,
aangezien deze niet worden beschouwd als geïnvesteerd vermogen.
Artikel 7. Omstandigheden waaronder advies gevraagd wordt aan NMa
In artikel 8a, derde lid, van het Drinkwaterbesluit is vastgelegd dat bij ministeriële regeling wordt bepaald onder welke
omstandigheden deminister respectievelijk de inspecteur gebruikmaakt van zijn bevoegdheid om advies te vragen aan de Nederlandse
Mededingingsautoriteit. In onderhavige bepaling is vastgelegd dat advies wordt gevraagd, telkens wanneer de genoemde situatie
zich voordoet.
Voor wat betreft het bepaalde in het eerste lid, onder d, wordt opgemerkt dat bij het opstellen van de artikelen 5 en 6 van
de onderhavige regeling het vragen van een formeel advies aan de NMa nog niet aan de orde was. Er zijn echter wel conceptteksten
aan medewerkers van de NMa voorgelegd, en de naar aanleiding hiervan uitgebrachte informele reacties zijn verwerkt in de definitieve
versie van de regeling.
Indien aan de hand van de ervaringen in de praktijk wordt geconcludeerd dat het niet zinvol is om advies te vragen in alle
gevallen waarin deze situatie zich voordoet, kan besloten worden het onderhavige artikel zodanig te wijzigen dat adviesaanvraag
slechts in nader te omschrijven omstandigheden aan de orde is.
Artikel 8. Fusieverzoek in relatie tot prestatievergelijking
Deze bepaling is nu nog niet ingevuld, maar het is de bedoeling om op basis van artikel 11, derde lid, van het Drinkwaterbesluit
op redelijk korte termijn vast te stellen welke omstandigheden (waaronder het aantal drinkwaterbedrijven) na een fusie de
mogelijkheid tot de uitvoering van een zinvolle prestatievergelijking kunnen beperken. Hiervoor zal een onderzoek in gang
worden gezet.
Artikel 9. Eisen aan degene die monstername en analyse doet
De artikelen 9 tot en met 13 zijn gebaseerd op de artikelen 14 en 30, eerste lid, van het Drinkwaterbesluit.
Artikel 9 is de opvolger van artikel 10 van het Waterleidingbesluit. Het eerste, tweede en derde lid komen grotendeels overeen
met artikel 10, eerste, derde en vierde lid, van het Waterleidingbesluit. Ter toelichting op het tweede lid zij opgemerkt
dat de monstername zowel door het laboratorium kan geschieden als door een ander, mits de monsternemer daarvoor geaccrediteerd
is. Meer informatie hierover is te vinden in het document RvA-T21, dat opgesteld is door de Raad van Accreditatie (www.rva.nl).
In het vijfde lid staan de criteria die de minister hanteert bij de aanwijzing van de laboratoria. Deze criteria werden voor
een belangrijk deel in de praktijk al gehanteerd maar waren nog niet in regelgeving vastgelegd. In november 2006 heeft de
Vewin aan het ministerie een beleidsadvies uitgebracht, dat als basis is gebruikt bij de formulering van het artikellid.
Ter toelichting op de criteria het volgende:
-
a.
De positie van het laboratorium: er moet sprake zijn van een onafhankelijkheid ten opzichte van de procesverantwoordelijke voor winning, zuivering, transport
en distributie bij het drinkwaterbedrijf.
-
b.
De deskundigheid van de medewerkers: zij moeten – van bron tot kraan – weten welke kwaliteit van het water acceptabel is, welke waarden verwacht kunnen worden,
wanneer er sprake is van afwijkingen, en wat de hygiënische gevolgen kunnen zijn van aanleg en onderhoud van leidingen.
-
c.
De capaciteit van het laboratorium: bij eventuele calamiteiten moet voor alle processen voldoende personeel en apparatuur ingezet kunnen worden.
-
d.
De breedte van het analysepakket: de in het Drinkwaterbesluit en onderhavige regeling opgenomen parameters moeten grotendeels door het laboratorium zelf geanalyseerd
kunnen worden.
-
e.
De rapportage: geborgd moet zijn dat de rapportage van het laboratorium aan de procesverantwoordelijke bij het drinkwaterbedrijf (voor winning,
zuivering, transport en distributie), volledig, juist en toegankelijk is.
Artikel 10. Meetprogramma en meetfrequentie
Dit artikel komt inhoudelijk overeen met de artikelen 6 en 6a van het Waterleidingbesluit, met dien verstande dat in onderhavige
regeling in de bijlage (bijlage 2) meerdere meetprogramma’s zijn opgenomen, toegespitst op specifieke situaties.
In het tweede lid is – in vergelijking met het Waterleidingbesluit – een lagere grens opgenomen voor warm tapwater. Dit houdt
in dat bij distributie van 10 m3 of meer warm tapwater per dag via een distributienet dat in de bodem ligt, een meetprogramma moet worden opgesteld (deze
grens lag in het Waterleidingbesluit op 30 m3 per dag). Een en ander is overeenkomstig de wens van en toezeggingen aan de Eerste Kamer (Kamerstukken I, 2008/09, 30 895, D).
Het derde lid komt inhoudelijk overeen met artikel 6, derde en vierde lid, van het Waterleidingbesluit.
Het vierde tot en met negende lid komen inhoudelijk overeen met artikel 6, vijfde tot en met tiende lid van het Waterleidingbesluit.
Artikel 11. Plaats en tijdstip monstername en bewaring monsters
Dit artikel komt overeen met artikel 6, elfde tot en met veertiende lid, en artikel 6a, tweede lid, van het Waterleidingbesluit.
Artikel 12. Meting hoeveelheid en druk
Dit artikel komt qua strekking overeen met artikel 11 van het Waterleidingbesluit. Voor de druk is in artikel 45 van het Drinkwaterbesluit
een eis opgenomen, waaraan bij de metingen zal worden getoetst.
Artikel 13. Analysemethoden en prestatiekenmerken
Dit artikel, dat betrekking heeft de wijze waarop het water onderzocht moet worden, komt inhoudelijk overeen met artikel 7
van het Waterleidingbesluit. Het eerste en tweede lid hebben betrekking op de parameters waarvoor analysemethoden zijn beschreven
(bijlage 3, tabel I). Het derde lid heeft betrekking op de parameters waarvoor ten behoeve van de analyse bepaalde prestatiekenmerken
gelden (bijlage 3, tabel II).
Artikel 14. Verstrekking kwaliteitsgegevens
Deze bepaling is gebaseerd op de artikelen 26 en 59 van het Drinkwaterbesluit. In het artikel wordt vastgelegd welke gegevens
een eigenaar van een drinkwaterbedrijf, een eigen winning of wijkwarmtapwatervoorziening jaarlijks moet verstrekken over het
voorgaande kalenderjaar, hoe de gegevens moeten worden aangeleverd, in welke gevallen er een schriftelijke toelichting bij
gegeven moet worden en in welke vorm de representatieve samenvatting verstrekt moet worden. De leden 1, 2 en 5 hebben betrekking
op drinkwaterbedrijven, de leden 3 en 4 hebben betrekking op de eigenaar van een eigen winning respectievelijk de eigenaar
van een wijkwarmtapwatervoorziening..
Artikel 15. Wijkwarmtapwatervoorzieningen
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 27 van het Drinkwaterbesluit en heeft betrekking op de borging van de kwaliteit van
het warm tapwater, dat door wijkwarmtapwatervoorzieningen geleverd wordt.
De eigenaars van dergelijk voorzieningen (in casu energiebedrijven) hanteren op dit moment al beheersplannen, die specifiek
gericht zijn op legionellapreventie. Naast het risico op legionella kennen dergelijke voorzieningen ook andere risico’s op
verontreiniging van het water, bijvoorbeeld als gevolg lekkages van de distributieleidingen die in de grond liggen. Daarnaast
is er bijvoorbeeld het risico op verbranding in situaties dat de drinkwatervoorziening stokt terwijl de levering van warm
tapwater doorgaat. Indien dergelijke risico’s bewaarheid worden, kan dit leiden tot aansprakelijkstelling. In dit verband
wordt daarom ook verwezen naar NEN 1006 en Waterwerkbladen, waarin bepalingen zijn opgenomen over de beveiliging van de waterinstallatie.
Tevens zij verwezen naar het verslag van een schriftelijk overleg, waarbij de minister vragen over aansprakelijkheid heeft
beantwoord (kamerstukken II, 2007–2008, 30 895, nr. 13).
Daarom is het van belang dat het beheerssysteem meer omvat dan alleen de legionellarisico’s.
Bovendien is het van belang dat het kwaliteitsmanagementsysteem van wijkwarmtapwatervoorzieningen op basis van NEN-EN-ISO
9001 gecertificeerd wordt, teneinde de kwaliteit ervan te borgen. Ook bij drinkwaterbedrijven is dit verplicht gesteld. Een
en ander is overeenkomstig de wens van en toezeggingen aan de Tweede Kamer.
Toezichthouder is de VROM-Inspecteur, waarbij hij vergelijkbare bevoegdheden heeft als met betrekking tot een drinkwaterbedrijf
of collectieve watervoorziening.
Artikel 16. Kwaliteitseisen oppervlaktewater
Voor het goede begrip van de beoogde werking van de kwaliteitseisen die in het Drinkwaterbesluit en deze regeling zijn opgenomen,
en de verschillen ten opzichte van waterkwaliteitsnormen in enkele andere regelingen, wordt in het hiernavolgende een overzicht
gegeven van de verschillende invalshoeken die in de drinkwaterregelgeving worden gehanteerd.
Afhankelijk van de redenen waarom zij worden gesteld, kunnen de volgende waterkwaliteitsnormen worden onderscheiden:
- • 1. eisen die zich richten tot de overheid
-
Dit zijn milieukwaliteitseisen voor oppervlaktewater of grondwater bestemd voor drinkwaterwinning. Deze normen richten zich
tot de overheid, die ervoor moet zorgen dat een duurzame drinkwatervoorziening gewaarborgd is.
- • 2. eisen die zich richten tot het waterwinbedrijf
-
Dit zijn kwaliteitsnormen voor onttrokken oppervlaktewater of grondwater. Deze normen richten zich tot het bedrijf dat het
water onttrekt om het te gebruiken voor de bereiding van drinkwater. Het onttrokken water moet hiervoor na een passende zuivering
geschikt zijn.
- • 3. eisen die zich richten tot de leverancier van drinkwater
-
Dit zijn kwaliteitsnormen voor water dat als drinkwater wordt geleverd of dat wordt gebruikt voor de productie van levensmiddelen.
Deze normen richten zich tot het bedrijf dat het water als eindproduct aan de consument levert.
Eisen voor zover het invalshoek 1 betreft vloeien voort uit de Kaderrichtlijn water (KRW) en zijn geïmplementeerd in het Besluit
kwaliteitseisen en monitoring 2009 (Bkmw 2009). De KRW verplicht de lidstaat ervoor te zorgen dat het oppervlaktewater geschikt
blijft voor de drinkwatervoorziening en dat de kwaliteit van dit water waar nodig wordt verbeterd. Het Bkmw 2009 bevat de
waterkwaliteitsnormen die zich tot de overheid richten. Deze milieukwaliteitseisen moeten worden toegepast bij de vaststelling
van maatregelenprogramma’s en waterplannen. Vergunningverlening kan daartoe behoren. Zie de nota van toelichting bij het Bkmw
2009.
Richtlijn nr. 98/83/EG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 3 november 1998 betreffende de kwaliteit van voor menselijke
consumptie bestemd water (PbEG L 330) bevat kwaliteitsnormen ten aanzien van het eindproduct drinkwater en van in levensmiddelen
verwerkt water (invalshoek 3). Deze normen zijn geïmplementeerd in het Drinkwaterbesluit.
Artikel 16 van de onderhavige regeling bevat eisen voor onttrokken water gericht op het waterwinbedrijf (invalshoek 2). Deze
bepaling is gebaseerd op artikel 30 van het Drinkwaterbesluit en vormt in zekere zin een voortzetting van Hoofdstuk IIIA van
het Waterleidingbesluit. In bijlage 5 zijn de waarden opgenomen die bij de inname van het water moeten worden gehanteerd.
Bij sommige parameters, zoals bijvoorbeeld de zuurgraad en zuurstof, kan naast overschrijding ook sprake zijn van een onderschrijding
van de waarde. Bij een over- of onderschrijding van de waarden kunnen drie situaties worden onderscheiden:
-
1. Vaak is het vanwege aanwezige voorraden (bijvoorbeeld in spaarbekkens) mogelijk dat het drinkwaterbedrijf de inname van het
oppervlaktewater tijdelijk staakt. Er is dan geen sprake van handelen in strijd met het eerste lid.
-
2. Indien stopzetting van de inname redelijkerwijs niet (meer) aan de orde is, maar de over- of onderschrijding van de kwaliteitseisen
naar verwachting maximaal 30 dagen zal duren, moet het drinkwaterbedrijf dit onverwijld melden aan de inspecteur.
-
3. Indien de over- of onderschrijding van de kwaliteitseisen naar verwachting meer dan 30 dagen zal duren, dan moet het drinkwaterbedrijf
een ontheffing vragen bij de minister. De in artikel 16, vierde lid, opgenomen ontheffingsgronden zijn ontleend aan artikel
17e, eerste lid, van het Waterleidingbesluit. In afwachting van het besluit op de ontheffingsaanvraag kan het drinkwaterbedrijf
het oppervlaktewater blijven innemen.
In het zesde lid is vastgelegd dat de toegepaste zuiveringstechniek zo robuust moet zijn dat ook in een situatie waarin wordt
afgeweken van de waarden die voor het ingenomen oppervlaktewater zijn gesteld, het geleverde drinkwater blijft voldoen aan
de in het Drinkwaterbesluit gestelde kwaliteitseisen.
Artikel 17. Prestatievergelijking: frequentie en prestatie-indicatoren drinkwaterkwaliteit
In dit artikel, dat gebaseerd is op artikel 55, eerste lid, en artikel 57, eerste lid, onder a, van het Drinkwaterbesluit,
is de frequentie voor uitvoering van de prestatievergelijking vastgelegd op eens in de drie jaar. Tevens is aangegeven op
welke parameters de prestatie-indicatoren voor de drinkwaterkwaliteit betrekking hebben. Het betreft de parameters, genoemd
in bijlage 6. Ook is nader geduid welke parameterwaarden bij de prestatievergelijking gehanteerd worden, namelijk de waarden
die zijn genoemd in bijlage A bij het Drinkwaterbesluit..
Artikel 18. Prestatievergelijking: aanwijzing instantie
In dit artikel, dat gebaseerd is op artikel 39, eerste lid, van de Drinkwaterwet, wordt de inspecteur aangewezen als instantie
die belast is met de uitvoering van de prestatievergelijking. In artikel 1 van de Drinkwaterwet is de inspecteur gedefinieerd.
Artikel 19. Maximumnorm voor bezoldiging werknemers/bestuurders
In dit artikel, dat gebaseerd is op artikel 64 van de Drinkwaterwet, is vastgelegd wat de bezoldiging van werknemers en bestuurders
in een drinkwaterbedrijf maximaal mag bedragen. Voor de bezoldiging van topfunctionarissen in de gehele (semi) publieke sector
is een wetsvoorstel bij het parlement aanhangig, de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke
sector (Kamerstukken II 2010/11, 32 600, nr. 2). De in het artikel genoemde bedragen komen overeen met de bedragen uit het wetsvoorstel.
Artikel 19 vervalt zodra het hierboven genoemde wetsvoorstel, na tot wet te zijn verheven, in werking treedt.
Artikel 20. Voorwaarden voor gebruik biociden bij drinkwaterproductie en -distributie
Dit artikel is gebaseerd op artikel 61 van het Drinkwaterbesluit, waarmee artikel 14 van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen
en biociden (Bgb), is gewijzigd. Door die wijziging bevat het Bgb
een verbod om biociden toe te passen bij de drinkwaterproductie en -distributie, dat echter wordt opgeheven als wordt voldaan
aan de bij ministeriële regeling gestelde eisen. In artikel 20 van de onderhavige regeling zijn die eisen opgenomen.
In artikel 20, eerste lid, is aangegeven dat het in artikel 14 Bgb bedoelde verbod niet van toepassing is indien de toegepaste
biociden zodanig snel wegreageren dat ze niet meer in het drinkwater aanwezig zijn op het punt waar het drinkwater gebruikt
wordt. Dit kan met name het geval zijn bij toepassing van AOT. Dit staat voor Advanced Oxidation Technology en houdt in dat
door gebruik van UV-licht en titaniumoxide hydroxylradicalen worden gevormd. Deze hydroxylradicalen hebben een biocide werking
(en vallen daarmee onder de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden), maar ze reageren zo snel weg dat ze niet meer in het
tapwater aanwezig zijn.
Het verbod om biociden te gebruiken is (op basis van het tweede lid) evenmin van toepassing in geval van desinfectie. Daarbij
wordt een distributienet, installatie, collectief leidingnet of collectieve watervoorziening gedesinfecteerd, zonder dat het
behandelde water wordt geconsumeerd.
Er zijn echter situaties waarin het onvermijdelijk is om vanwege de microbiologische veiligheid het te drinken water met biociden
te behandelen. In deze situaties, die beschreven zijn in het derde lid, is het verbod om biociden te gebruiken evenmin van
toepassing.
Van belang is dat er een melding wordt gedaan van dit gebruik. In situaties waar dit mogelijk is, moet de melding minstens
twee weken van tevoren plaatsvinden aan de Minister. In noodsituaties (bijvoorbeeld als na een leidingbreuk noodchloring noodzakelijk
is) dient onverwijld contact met de inspecteur te worden opgenomen, die eventueel nadere aanwijzingen kan geven.
Er moet daarnaast sprake zijn van een dreigend of bestaand gevaar voor de volksgezondheid vanwege microbiologische verontreiniging
van het drinkwater, terwijl er redelijkerwijs geen andere mogelijkheden zijn om de microbiologische verontreiniging te bestrijden
of te voorkomen. Bovendien moet gewaarborgd zijn dat de drinkwaternormen voor de gebruikte stoffen en de eventueel gevormde
desinfectiebijproducten niet worden overschreden.
Artikel 21. Wijziging Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving
Artikel 21 omvat een wijziging van het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving, teneinde dit besluit in overeenstemming
te brengen met de bepalingen uit de Drinkwaterwet.
Artikel 22. Intrekking Regeling distributiegebieden waterleidingbedrijven
De aanwijzing van de distributiegebieden gebeurt via de onderhavige regeling (zie artikel 4). Vandaar dat de Regeling distributiegebieden
waterleidingbedrijven is ingetrokken. Laatstgenoemde regeling was gebaseerd op de Waterleidingwet. Die regeling is via artikel
65, derde lid, van de Drinkwaterwet omgehangen en zou daarom gaan berusten op artikel 5, eerste lid, van de Drinkwaterwet.
Echter omdat de aanwijzing van de distributiegebieden geschiedt in de onderhavige regeling is intrekking van de Regeling distributiegebieden
waterleidingbedrijven aangewezen.
Artikel 23. Inwerkingtreding
Artikel 23 regelt de inwerkingtreding van regeling. Daarbij is vastgelegd dat de regeling in werking treedt op het tijdstip
waarop Drinkwaterwet in treedt, met uitzondering van de artikelen 5, 6 en 15. De artikelen 5 en 6 treden in werking op 1 oktober
2011. Reden hiervoor is dat aan de Tweede Kamer is toegezegd (Kamerstukken II 2009/10, 30 895, nr. 65) dat de beleidsregels, die zouden worden opgesteld inzake de berekening van de gewogen gemiddelde vermogenskostenvoet en
van de vermogenskosten, aan de Tweede Kamer zouden worden voorgelegd voordat ze in werking zouden treden. Na die toezegging
is besloten om voor deze onderwerpen geen beleidsregels op te stellen, maar hiervoor specifieke artikelen (artikel 5 en 6)
op te nemen in onderhavige regeling. Daarom is besloten om deze artikelen op een later moment in werking te laten treden dan
de overige bepalingen.
Bij inwerkingtreding op 1 oktober 2011 is het nog steeds mogelijk om deze artikelen door te laten werken in de begrotingen
die de drinkwaterbedrijven voor het jaar 2012 opstellen.
Daarnaast is in artikel 23 bepaald dat artikel 15 in werking treedt op 1 januari 2013. Daarmee wordt aan de eigenaren van
de in dat artikel bedoelde wijkwarmtapwatervoorzieningen enige tijd geboden om een kwaliteitsmanagementsysteem te ontwikkelen
en te laten certificeren.
Bijlagen
In de regeling worden de volgende bijlagen en tabellen onderscheiden:
Bijlage 1.
|
Aanwijzing distributiegebieden
|
Bijlage 2.
|
Laboratoria die zijn aangemerkt als aangewezen laboratoria
|
Bijlage 3.
|
Meetfrequenties
|
|
Tabel Ia.
|
Drinkwaterbedrijf – bewakingsparameters
|
|
Tabel Ib.
|
Drinkwaterbedrijf – auditparameters
|
|
Tabel II.
|
Drinkwaterbedrijf – frequentie bewaking en audit
|
|
Tabel IIIa.
|
Eigen winning – grondwater
|
|
Tabel IIIb.
|
Eigen winning – oppervlaktewater
|
|
Tabel IIIc.
|
Ontharding geleverd drinkwater
|
|
Tabel IIId.
|
Legionellapreventie geleverd drinkwater
|
|
Tabel IIIe.
|
Overige behandeling geleverd drinkwater
|
|
Tabel IIIf.
|
Groot collectief leidingnet
|
|
Tabel IIIg.
|
Wijkwarmtapwatervoorziening
|
|
Tabel IIIf.
|
Watervoorziening op mijnbouwinstallatie
|
Bijlage 4.
|
Analysemethoden
|
Tabel I.
|
Parameters waarvoor analysemethoden zijn gespecificeerd
|
Tabel II.
|
Parameters waarvoor prestatiekenmerken zijn gespecificeerd
|
Bijlage 5.
|
Richtwaarden oppervlaktewater voor bereiding van drinkwater
|
Bijlage 6.
|
Parameters in verband met uitvoering prestatievergelijking op drinkwaterkwaliteit
|
Deze worden hieronder toegelicht.
Bijlage 1. Aanwijzing distributiegebieden
Deze bijlage is de geactualiseerde voortzetting van de bijlage die was opgenomen in de Regeling distributiegebieden waterleidingbedrijven
(Stcrt. 2004, 251).
Bijlage 2. Laboratoria die zijn aangemerkt als aangewezen laboratoria
In deze bijlage zijn de laboratoria opgenomen die worden aangemerkt als laboratoria die op grond van artikel 9, vierde lid,
door de Minister zijn aangewezen. Deze laboratoria zijn in het verleden op basis van het Waterleidingbesluit door de Minister
aangewezen en voldoen – op RIVM en KWR na – aan alle criteria die in artikel 9, vijfde lid, zijn opgenomen.
De laboratoria van RIVM en KWR voldoen niet (meer) aan het criterium voor betreft de breedte van analysepakket. Deze laboratoria
hebben echter wel een zeer nauwe band met de drinkwaterbedrijven en voeren bovendien voor hen soms zeer specialistische analyses
uit die door de andere laboratoria (vrijwel) niet uitgevoerd kunnen worden. Het aanmerken van deze laboratoria als aangewezen
laboratoria is daarom op zijn plaats.
Bijlage 3. Meetfrequenties
Deze bijlage komt in grote lijnen overeen met bijlage B bij het Waterleidingbesluit.
– Tabellen Ia en Ib
Deze bijlagen komen grosso modo overeen met bijlage B, tabel Ia en Ib, bij het Waterleidingbesluit.
– Tabel II
Deze bijlage komt grosso modo overeen met bijlage B, tabel II, bij het Waterleidingbesluit.
– Tabellen IIIa en IIIb
Deze tabellen vormen een nadere uitwerking van de meetfrequenties, specifiek gericht op eigen winningen. In essentie komen
de meetverplichtingen overeen met die op basis van het Waterleidingbesluit. Om vast te stellen hoe de parameter 'pesticiden'
voor wat betreft de te onderzoeken stoffen kan worden ingevuld wordt verwezen naar het RIVM-rapport ‘Meetstrategie bestrijdingsmiddelen
voor drinkwaterbedrijven’, (703719011/2006), dat te vinden is op www.rivm.nl.
– Tabellen IIIc, IIIe, IIIf en IIIg
Deze tabellen komen – op een enkel detail na – overeen met bijlage B, tabel Ic, bij het Waterleidingbesluit.
– Tabel IIId
Dit is een tabel met meetverplichtingen bij gebruik van technieken voor legionellapreventie. Voor zover het gaat om biociden
waarbij in het kader van het wettelijk gebruiksvoorschrift meetverplichtingen zijn opgenomen, kunnen deze verrekend worden
met de hier opgenomen meetverplichtingen.
In het geval nieuwe technieken voor legionellapreventie op de markt zouden komen, zal de tabel met die technieken worden uitgebreid.
– Tabel IIIg
Deze tabel heeft betrekking op wijkwarmtapwatervoorzieningen waarmee gemiddeld meer dan 10 m3 warm tapwater per dag wordt geproduceerd of gedistribueerd. Voor situaties waarin sprake is van enkelwandige warmtewisselaars
geldt voor enkele parameters een verhoogde meetfrequentie, ten opzichte van de situatie waarbij sprake is van dubbelwandige
warmtewisselaars.
– Tabel IIIh
Deze tabel geldt specifiek voor de voorziening van drinkwater en warmtapwater op een mijnbouwinstallatie.
Bijlage 4. Analysemethoden
Deze bijlage komt in grote lijnen overeen met bijlage C bij het Waterleidingbesluit.
Bijlage 5. Kwaliteitseisen oppervlaktewater voor bereiding van drinkwater
Deze bijlage is aan te merken als de opvolger van bijlage D bij het Waterleidingbesluit en is afgestemd op bijlage A behorend
bij artikel 13 van het Drinkwaterbesluit. In bijlage A bij het Drinkwaterbesluit zijn de eisen aan het product drinkwater
opgenomen. Het gewonnen water hoeft niet in alle gevallen de kwaliteit hebben die volgens richtlijn 98/83/EG is vereist. Voordat
levering van het eindproduct aan de consument plaatsvindt ondergaat het water immers nog een zuivering. Conform Tabel IIIc
van bijlage A van het Drinkwaterbesluit zijn tevens signaleringsparameters opgenomen. Voor een groot deel komt bijlage 4 overeen
met bijlage III tabel 1 van het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water 2009 (Bkmw 2009). Enkele parameters zijn aangescherpt
(chloride en geleidingsvermogen) omdat de waarden in het Bkmw 2009 welbeschouwd te hoog zijn om er zonder ingrijpende zuiveringstechnieken
drinkwater van te maken. Daarnaast zijn een aantal parameters niet uit het Bkmw 2009 overgenomen omdat deze achterhaald zijn.
Daarentegen zijn er parameters opgenomen die niet in het Bkmw 2009 zijn vermeld, maar die direct relevant zijn voor de waarborging
van de drinkwaterkwaliteit.
Bijlage 6. Parameters in verband met uitvoering prestatievergelijking op drinkwaterkwaliteit
In deze bijlage zijn de parameters opgenomen die bij de uitvoering van de prestatievergelijking moeten worden gebruikt voor
het onderdeel drinkwaterkwaliteit. De parameters zijn onderverdeeld in de categorieën gezondheidskundig, bedrijfstechnisch
en klantgericht.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,