Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) | Staatscourant 2011, 10662 | Besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) | Staatscourant 2011, 10662 | Besluiten van algemene strekking |
De Minister voor Immigratie en Asiel,
Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;
Besluit:
De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:
A
Paragraaf A1/3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De organisaties die belast zijn met de uitvoering van de vreemdelingenwet- en regelgeving en aanverwante wet- en regelgeving dragen ieder zorg voor het organiseren en geven van specifieke voorlichting over de door hen uit te voeren taken.
De vreemdelingenwet- en regelgeving wordt onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van BZK geformuleerd.
De afdeling Publieksvoorlichting van het Ministerie van BZK is ondergebracht bij de Postbus 51 Informatiedienst, welke op werkdagen is te bereiken op het gratis telefoonnummer 0800- 8051 en op internet op de website www.rijksoverheid.nl. Bij Postbus 51 kunnen alle algemene vragen worden gesteld over de rijksoverheid. Voor informatie over verblijfsaanvragen wordt verwezen naar de IND.
Overheidsinstanties die werkzaam zijn binnen de vreemdelingenketen kunnen de website www.vreemdelingenketen.nl bezoeken, welke de onderlinge informatie-uitwisseling tussen deze overheidsinstanties als doel heeft.
Hieronder is een alfabetische lijst opgenomen van organisaties die betrokken zijn bij de uitvoering van het vreemdelingenbeleid, de handhaving van de vreemdelingenwet- en regelgeving en aanverwante wet- en regelgeving. Daarnaast worden organisaties genoemd met een directe relatie tot de vreemdelingenketen en/of die rechtsbijstand of andere ondersteuning verlenen aan vreemdelingen. In het overzicht zijn opgenomen:
• een korte beschrijving van de werkzaamheden;
• de taken van de organisaties (voor zover deze zien op vreemdelingen);
• de contactgegevens van de betreffende organisaties ten behoeve van vreemdelingen en externen.
De ACVZ is een onafhankelijk adviescollege dat adviezen uitbrengt inzake het vreemdelingenrecht en vreemdelingenbeleid. Zij adviseert daarover gevraagd en ongevraagd aan de Regering en aan het Parlement.
• Telefoon: 070- 370 43 00
• Internet: www.acvz.org
Het COA is verantwoordelijk voor de opvang van asielzoekers. Het COA zorgt voor onderdak gedurende de asielprocedure en bereidt asielzoekers voor op een verblijf in Nederland, terugkeer naar het land van herkomst of doormigratie.
• Telefoon: 0800 - 023 80 23 (gratis)
• Internet: www.coa.nl
De DJI is verantwoordelijk voor de uitvoering van vrijheidsbenemende straffen en maatregelen, waaronder de vreemdelingenbewaring.
• Telefoon Informatielijn: 070 - 370 27 34
• Internet: www.dji.nl
De directie Inburgering en Integratie van het Ministerie van BZK richt zich op de totstandkoming van een samenleving, waarin de in Nederland verblijvende leden van etnische groepen op basis van volwaardig en gedeeld burgerschap kunnen deelnemen. De directie ontwikkelt onder andere het beleid met betrekking tot de inburgering en de Remigratiewet.
De directie Inburgering en Integratie van het Ministerie van BZK is bereikbaar via:
• Telefoon: (algemeen): 070 - 339 0289
• Internet: www.rijksoverheid.nl
De Directie Migratiebeleid van het Ministerie van BZK draagt zorg voor de nationale en internationale beleidsontwikkeling op het asiel- en immigratieterrein, alsmede op het terrein van opvang van asielzoekers. Het aandachtsveld van de directie bestaat aldus uit toelating, verblijf, toezicht, terugkeer, grensbewaking, visumbeleid, opvang en de coördinatie van het beleid tot het tegengaan van illegaal verblijf.
De DT&V is als taakorganisatie belast met de uitvoering van de vreemdelingenwetgeving terzake vertrek en uitzetting. De DT&V bevordert, organiseert en realiseert het daadwerkelijk vertrek uit Nederland van vreemdelingen zonder verblijfsrecht. Bij het uitvoeren van deze taak staat het stimuleren van het zelfstandig vertrek voorop. Zo nodig bereidt de DT&V het gedwongen vertrek van de vreemdeling uit Nederland voor. De DT&V voert haar taak uit in samenwerking met andere ketenpartners van de overheid die een taak hebben in het vertrekproces. De DT&V regisseert het vertrekproces op operationeel niveau. Taken die wettelijk zijn voorbehouden aan ambtenaren belast met het toezicht of de grensbewaking, worden niet verricht door de DT&V.
• Telefoon (algemeen): 0800 - 8051
• Internet: www.dienstterugkeerenvertrek.nl
• E-mail: info@dtv.minbzk.nl
Het Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel is een samenwerkingsverband tussen de Dienst Nationale Recherche en DNRI van het KLPD, de KMar, de IND en de Sociale Inlichtingen en Opsporingsdienst van het Ministerie van SZW.
Het Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel heeft als doel: het verschaffen van inzicht en overzicht in de criminaliteit in relatie tot mensenhandel & mensensmokkel, ten bate van de opsporing en het tegenhouden van deze en gerelateerde misdrijven.
Daartoe is het Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel een centrale plek waar informatie, kennis en ervaring op het gebied van mensenhandel en mensensmokkel wordt verzameld, veredeld en geëxploiteerd.
• Telefoon Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel 038-4963555 (na kantooruren wordt u doorgeschakeld naar de piketfunctionaris)
• Email: Emm@klpd.politie.nl
De IND is onder meer verantwoordelijk voor de beoordeling van alle aanvragen voor toelating en naturalisatie van vreemdelingen.
• Informatielijn IND (beschikbaar voor publiek): 0900- 12 34 561 (0,10 euro pm)
• Informatielijn IND vanuit het buitenland: +31 20 8893045
• Telefoon IND Ketenservice (beschikbaar voor ketenpartners): 070 - 888 00 00
• Piketnummer (buiten kantooruren op werkdagen bereikbaar van 17.00 tot 23.00 uur en in het weekeinde van 7.00 tot 23.00 uur): 070 - 370 60 60
• Internet: www.ind.nl
IOM richt zich op velerlei migratievraagstukken. Zo biedt IOM ondersteuning aan uitgeprocedeerde vreemdelingen die Nederland vrijwillig willen verlaten, organiseren zij het vervoer van personen naar of uit Nederland en richten zij zich op (her)integratie, bestrijding van mensenhandel, arbeidsmigratie, migratie en ontwikkeling en migratie en gezondheid.
• Telefoon: 0900 - 7464466 (0,05 euro pm)
• Internet: www.iom-nederland.nl
De KMar is op de luchthavens en in de zeehavens in Nederland alsmede op zee belast met de grensbewaking. De grensbewaking in het competentiegebied van politieregio Rotterdam-Rijnmond wordt uitgevoerd door de ZHP (zie hierna onder ZHP), met uitzondering van de grensdoorlaatpost Hoek van Holland/ Europoort. In het kader van de grensbewaking verstrekt de KMar in voorkomende gevallen visa aan de buitengrens. Aan de binnengrens met België en Duitsland en op de luchthavens is de KMar belast met de uitvoering van het MTV. Voorts is de KMar verantwoordelijk voor de uitzetting en begeleiding van uitgeprocedeerde vreemdelingen uit Nederland en van aan de grens geweigerde personen.
• Telefoon KMar voorlichting: 070 - 318 83 57
• Internet: www.kmar.nl
Het Ministerie van BuZa is verantwoordelijk voor de behandeling van visumaanvragen voor een verblijf korter dan drie maanden en mvv’s. Indien ambassades en consulaten niet zelfstandig kunnen of mogen beslissen, worden de visumaanvragen voor een verblijf korter dan drie maanden – als het gaat om zakenbezoeken, diplomaten, politieke bezoeken, het verrichten van technische werkzaamheden, deelname aan/bijwonen van een congres, conferentie of sportmanifestatie, bezoeken van wetenschappelijke aard, aanvragen van personen uit de voormalige Sovjetrepublieken, bezoeken van personen die geregistreerd staan in het SIS of op een visumsanctielijst – voorgelegd aan de afdeling Vreemdelingen- en Visumzaken van de directie Consulaire Zaken en Migratiebeleid van het Ministerie van BuZa (zie voor overige visumaanvragen hierna onder Visadienst).
Het Ministerie van BuZa is tevens verantwoordelijk voor algemene en individuele ambtsberichten, welke door de Minister gebruikt worden als informatiebron onder andere bij de beoordeling van asielaanvragen.
Daarnaast is het Ministerie van Buza verantwoordelijk voor het afnemen van het basisexamen inburgering in het buitenland op de Nederlandse posten.
• Telefoon Visuminformatie: 070 - 348 4844
• Telefoon algemeen: 070 - 348 64 86
• Internet: www.minbuza.nl
De NVVB biedt een platform aan leidinggevenden en medewerkers van organisaties, die zich binnen en buiten de overheid professioneel bezig houden met het brede terrein van burgerzaken. Onder burgerzaken vallen activiteiten op het terrein van de GBA en de loketfunctie voor vreemdelingen die een aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning willen indienen.
De NVVB heeft voor haar gemeentelijke leden een adviesfunctie op het gehele terrein van burgerzaken in de vorm van een helpdesk.
• Telefoon helpdesk (voor gemeenten): 020 - 551 90 07 of 020 - 551 90 09
• Internet: www.nvvb.nl
De (vreemdelingen)politie houdt toezicht op personen die in Nederland verblijven, maar niet de Nederlandse nationaliteit hebben en is onder meer verantwoordelijk voor het opsporen, staande houden, inbewaring stellen, het vertrek onder toezicht alsmede het vaststellen van de identiteit van niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen.
De Taakorganisatie Vreemdelingen is een landelijk werkend bureau dat de politie adviseert en ondersteunt bij de ontwikkeling van de visie, de strategie en het beleid van de politiële vreemdelingentaak. Daarbij is zij tevens het landelijk aanspreekpunt van waaruit de belangenbehartiging ten behoeve van de vreemdelingenpolitie plaatsvindt en het knooppunt in de communicatie en informatie-uitwisseling tussen de vreemdelingenpolitie onderling en van en naar ketenpartners.
• Telefoon politie algemeen: 0900 - 8844 (lokaal tarief)
• Telefoon Taakorganisatie Vreemdelingen: 030 - 635 33 44
• Internet: www.politie.nl
De RvS is naast onafhankelijk adviseur van de regering over wetgeving en bestuur ook hoogste algemene bestuursrechter van het land. De ABRvS spreekt recht in hoogste instantie in geschillen tussen de burger en de overheid. Sinds de inwerkingtreding van de Vw geldt dit ook voor vreemdelingrechtelijke geschillen.
• Telefoon publieksvoorlichting: 070 - 426 42 51 of 070 - 426 46 43
• Telefoon (algemeen en spoedeisende zaken): 070 - 426 44 26
• Internet: www.raadvanstate.nl
De Raden voor Rechtsbijstand geven uitvoering aan de Wet op de rechtsbijstand, waarin de rechtsbijstand aan minder draagkrachtigen is geregeld. De raden subsidiëren de Stichting Rechtsbijstand Asiel en zien ook toe op de kwaliteit en voldoende beschikbaarheid van de rechtsbijstandverlening. Voor juridische informatie en advies is er het Juridisch Loket.
• Telefoon Juridisch Loket: 0900 - 8020 (10 cent pm)
• Internet: www.rvr.org
De Visadienst is onderdeel van het Ministerie van BuZa. De Minister van BuZa heeft het Hoofd van de IND en het plaatsvervangend Hoofd van de IND mandaat verleend voor het nemen en ondertekenen van besluiten die door hen in hun functie van Hoofd van de Visadienst, respectievelijk plaatsvervangend Hoofd van de Visadienst, namens hem worden genomen. Ondermandaat is verleend aan de ambtenaar belast met de grensbewaking en het toezicht en specifieke functionarissen van de IND voorzover zij besluiten nemen of handelingen verrichten namens het Hoofd van de Visadienst.
De Visadienst behandelt namens de Minister van BuZa alle door de ambassades en consulaten voorgelegde aanvragen voor mvv’s en visumaanvragen voor toerisme, familie- en privé-bezoek, artiesten, studenten, personen die gesignaleerd staan in het OPS of SIS, stagiaires en medische bezoeken, met uitzondering van personen uit de voormalige Sovjet republieken. De laatste categorie personen dient zich te wenden tot het Ministerie van BuZa (zie hiervoor onder Ministerie van Buza). Bovendien behandelt de Visadienst aanvragen voor visumverlenging en verlening van terugkeervisa.
• Contactinformatie: zie IND
De VNG verzorgt de belangenbehartiging van alle gemeenten bij andere overheden. Bij de gemeenten worden aanvragen voor verblijfsvergunningen regulier en naturalisatie ingediend. Daarnaast zijn gemeenten verantwoordelijk voor de registratie van persoonsgegevens in de GBA.
• Telefoon: 070 - 373 83 93
• Internet: www.vng.nl
De Vereniging Vluchtelingenwerk Nederland behartigt de belangen van vluchtelingen en asielzoekers die zich in Nederland bevinden.
• Telefoon (algemeen): 020 - 346 72 00
• Internet: www.vluchtelingenwerk.nl
De vreemdelingenkamers zijn onderdeel van een rechtbank en houden zich uitsluitend bezig met het behandelen van vreemdelingenrechtelijke geschillen. Formeel behandelt de rechtbank ’s-Gravenhage deze geschillen, maar binnen alle negentien rechtbanken in Nederland zijn zogeheten nevenzittingsplaatsen aangewezen.
Het Landelijk Stafbureau Vreemdelingenkamers biedt ondersteuning op het gebied van juridische en organisatorische coördinatie aan de vreemdelingenkamers.
Bij het Centraal Inschrijfbureau Vreemdelingenzaken dienen vreemdelingenzaken te worden ingediend, waarop deze door het Centraal Inschrijfbureau Vreemdelingenzaken zo evenwichtig mogelijk over de nevenzittingsplaatsen worden verdeeld.
• Pikettelefoon van het Centraal Inschrijfbureau Vreemdelingenzaken: 023 - 512 66 20
• Internet: www.rechtspraak.nl
De ZHP is belast met de grensbewaking in het competentiegebied van politieregio Rotterdam-Rijnmond alsmede op zee, het havengerelateerde vreemdelingentoezicht en de bestrijding van (migratie)criminaliteit in de Rotterdamse havens. Daarnaast verzorgt de ZHP in voorkomende gevallen de verlening en verlenging van visa voor in de politieregio Rotterdam-Rijnmond verblijvende zeelieden.
• Telefoon: 010 - 2747471
• Faxnummer: 010 - 2750121
Internet: www.dutch-immigration.nl
B
Paragraaf B1/2.5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
In artikel 4.21, vierde lid, Vb is opgenomen in welke gevallen op het verblijfsdocument een aantekening ‘beroep op de publieke middelen kan gevolgen hebben voor het verblijfsrecht’ wordt gesteld.
In artikel 3.4, vierde lid, Vb is opgenomen wanneer een beroep op de publieke middelen in ieder geval gevolgen kan hebben voor het verblijfsrecht.
De IND stelt de vreemdeling vooraf schriftelijk in kennis dat een beroep op de algemene middelen gevolgen kan hebben voor het verblijfsrecht. De IND doet dit door een aantekening op te nemen op het verblijfsdocument of de beschikking waarbij de verblijfsvergunning wordt toegekend.
Het doen van een beroep op de publieke middelen kan betekenen dat niet langer wordt voldaan aan ten minste een van de beperkingen waaronder een verblijfsvergunning wordt verleend, zodat verlenging van de geldigheidsduur ervan kan worden geweigerd met toepassing van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder f, Vw.
Onder ‘beperkingen’ wordt in dit verband mede verstaan de voorwaarden die zijn gesteld aan verlening van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.
Tevens is het doen van een beroep op de publieke middelen een aanwijzing dat niet wordt beschikt over voldoende middelen van bestaan, als bedoeld in artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, Vw.
Ingevolge artikel 19 Vw zijn dit tevens intrekkingsgronden voor de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.
Hetzij de vreemdeling zelf, hetzij degene bij wie aan de vreemdeling verblijf is toegestaan, beschikt kennelijk niet langer zelfstandig over voldoende middelen van bestaan, wanneer hij of zij een beroep doet op de publieke middelen.
Zorg-, huur-, kinderopvang- en kindertoeslagen zoals die door de Belastingdienst worden uitgekeerd, worden niet beschouwd als een beroep op de publieke middelen in de zin van artikel 3.4, vierde lid, Vb. De toekenning van een van voornoemde toeslagen heeft derhalve geen gevolgen voor het verblijfsrecht.
C
Paragraaf B1/4.1.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw wordt ingevolge artikel 17, eerste lid, Vw niet afgewezen wegens het ontbreken van een geldige mvv, indien het betreft:
a. de vreemdeling die de nationaliteit bezit van één der door de Minister van BuZa aan te wijzen landen;
Toelichting
Deze landen zijn: Australië, België, Bulgarije, Canada, Cyprus, Denemarken, Duitsland, Estland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Ierland, Italië, Japan, Letland, Liechtenstein, Litouwen, Luxemburg, Malta, Monaco, Nieuw-Zeeland, Noorwegen, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië, Slowakije, Spanje, Tsjechië, Vaticaanstad, het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten van Amerika, IJsland, Zuid-Korea, Zweden en Zwitserland.
Voor vreemdelingen uit deze landen staat echter wel de mogelijkheid open om bij een Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging in het buitenland onverplicht een mvv aan te vragen ten einde hun verblijfsaanspraken vooraf te laten toetsen, zodat ook zij vroegtijdig weten of hun verblijfsrecht toekomt.
b. de gemeenschapsonderdaan, voorzover niet reeds vrijgesteld op grond van een aanwijzing, als bedoeld onder a;
Toelichting
Een gemeenschapsonderdaan heeft geen verblijfsvergunning nodig om rechtmatig in Nederland te verblijven. Een gemeenschapsonderdaan ontleent zijn verblijfsrecht immers rechtstreeks aan het gemeenschapsrecht. Ook van belang is dat de vreemdeling die niet zelf onderdaan is van een lidstaat van de EU, EER of Zwitserland, maar die wel rechtstreeks verblijfsrecht aan het gemeenschapsrecht ontleent, bijvoorbeeld als echtgeno(o)t(e), kind, partner of (schoon)ouder van een gemeenschapsonderdaan, vrijgesteld is van het mvv-vereiste (zie de definitiebepaling van gemeenschapsonderdaan in artikel 1 Vw).
c. de vreemdeling voor wie het gelet op diens gezondheidstoestand niet verantwoord is om te reizen;
Toelichting
Voor deze vrijstelling dient beoordeeld te worden of de vreemdeling, al dan niet onder voorwaarden, in staat is te reizen. Omstandigheden die de feitelijke toegankelijkheid van de medische zorg betreffen, worden niet betrokken bij de beoordeling. Hierbij wordt aangesloten bij B8/3.4. Voor de procedurele aspecten wordt in dit kader verwezen naar B8/3.
d. de vreemdeling die slachtoffer of getuige-aangever is van mensenhandel;
Toelichting
Het Nederlandse beleid is er op gericht de opsporing en vervolging van hen die zich aan mensenhandel schuldig maken, zoveel mogelijk te bevorderen. In dat opzicht is van groot belang dat slachtoffers en getuigen van mensenhandel aangifte doen van mensenhandel en dat slachtoffers op andere wijze medewerking verlenen aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte van het strafbare feit bedoeld in artikel 273f van het WvSr. Met de verblijfsregeling zoals neergelegd n artikel 3.48 Vb wordt beoogd te voorkomen dat het slachtoffer of de getuige van mensenhandel afziet van het doen van aangifte of dat het slachtoffer afziet van het op andere wijze verlenen van medewerking aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek, uit vrees Nederland te worden uitgezet als illegale vreemdeling. In dat verband wordt er op gewezen dat het slachtoffer of de getuige ingevolge artikel 8, onder k, Vw gedurende een bedenktijd van maximaal drie maanden rechtmatig verblijf in Nederland kan verkrijgen. In dat geval wordt nog geen verblijfsvergunning verleend.
Ingeval het noodzakelijk is dat de getuige-aangever in Nederland verblijft nadat de aangifte is gedaan, kan de in artikel 3.48 Vb bedoelde verblijfsvergunning worden verleend zolang dat in het belang van de opsporing en vervolging van mensenhandel noodzakelijk is.
Aan het slachtoffer van mensenhandel die aangifte doet of op andere wijze medewerking verleend aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte van het strafbare feit bedoeld in artikel 273f van het WvSr, kan de in artikel 3.48 Vb bedoelde verblijfsvergunning worden verleend zolang er nog sprake is van een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek, dan wel de berechting in feitelijke aanleg van de verdachte nog niet heeft plaatsgevonden.
Het mvv-vereiste wordt hierbij niet tegengeworpen.
In het geval van de getuige-aangever kan de verblijfsvergunning eerst worden verleend, indien het OM de aanwezigheid van de getuige-aangever in Nederland gewenst acht voor het opsporings- en vervolgingsonderzoek. Ook in die situatie wordt het mvv-vereiste niet tegengeworpen. Er dient wel proces verbaal van de aangifte opgemaakt te zijn.
e. de vreemdeling die onmiddellijk voorafgaande aan de aanvraag in het bezit was van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw dan wel van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33 Vw;
f. de vreemdeling die tijdig een aanvraag heeft ingediend tot wijziging van een verblijfsvergunning;
Toelichting e en f
Het mvv-vereiste is niet van toepassing op de vreemdeling die onmiddellijk voorafgaande aan de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier in het bezit was van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde of voor onbepaalde tijd.
Het ontbreken van een mvv wordt evenmin tegengeworpen aan de vreemdeling die een aanvraag indient om wijziging van het verblijfsdoel. Hierbij is van belang dat er geen onderscheid wordt gemaakt naar het soort verblijfsdoel. De vrijstelling geldt bijvoorbeeld ook indien een vreemdeling twee maanden in het bezit geweest is van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder d, Vw en vervolgens in aanmerking wenst te komen voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Voor de beoordeling of er sprake is van voortzetting van verblijf is dan niet van belang of de eerdere vergunning verlengd zou zijn of dat de vergunning na twee maanden is ingetrokken in verband met een wijziging in de situatie in het land van herkomst. Van belang is wel dat de aanvraag tot wijziging van het verblijfsdoel tijdig, dat wil zeggen in ieder geval niet later dan twee jaar na afloop van de geldigheidsduur van de eerdere verblijfsvergunning, ontvangen is (zie artikel 3.82 Vb en B1/5.1).
g. de vreemdeling die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie;
h. de vreemdeling die houder is van een EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen die is afgegeven door een andere staat die partij is bij het EG-verdrag, dan wel de echtgenoot of het minderjarig kind is van die houder, in geval het gezin reeds was gevormd in die andere staat;
De geregistreerde partner dan wel ongehuwde partner van de langdurig ingezetene en het kind van die partner worden daarbij gelijk gesteld met de echtgeno(o)t(e) dan wel het kind van die echtgeno(o)t(e).
Ingevolge artikel 3.71, tweede lid, Vb kan van het vereiste van een geldige mvv vrijgesteld worden, de vreemdeling:
a. die voor het bereiken van het negentiende levensjaar vijf achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e dan wel l, Vw of als Nederlander en in die periode niet het hoofdverblijf buiten Nederland heeft verplaatst;
Toelichting
De vreemdeling die voor diens negentiende levensjaar ten minste vijf achtereenvolgende jaren rechtmatig in Nederland heeft verbleven op grond van artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw kan in aanmerking komen voor wedertoelating tot Nederland. Indien de vreemdeling minderjarig is kan een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden verleend. Indien de vreemdeling meerderjarig is kan een reguliere verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd worden verleend. Hiermee verhoudt zich niet dat het mvv-vereiste wordt tegengeworpen. Dit onderdeel komt grotendeels overeen met artikel 52a, onderdeel g, van het voormalige Vb, met dien verstande dat toegevoegd is de categorie vreemdelingen die in diezelfde periode geheel of gedeeltelijk als Nederlander in Nederland hebben verbleven. Het is redelijk laatstgenoemde vreemdelingen niet anders te behandelen om de enkele reden dat het rechtmatig verblijf geheel of gedeeltelijk als Nederlander in Nederland is doorgebracht.
b. van twaalf jaar of jonger, die in Nederland is geboren en naar het oordeel van de Minister feitelijk is blijven behoren tot het gezin van een ouder die:
• sedert het moment van geboorte van de vreemdeling rechtmatig verblijf in Nederland heeft op grond van artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw of als Nederlander; of
• op het moment van de geboorte van de vreemdeling rechtmatig verblijf in Nederland had op grond van artikel 8, onder f tot en met k, Vw en die sedertdien aansluitend rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw heeft, voor zover geen van beiden het hoofdverblijf buiten Nederland heeft verplaatst.
Toelichting
Kinderen van twaalf jaar of jonger die in Nederland zijn geboren, vanaf dat moment onafgebroken in Nederland woonachtig zijn en naar het oordeel van de Minister feitelijk zijn blijven behoren tot het gezin van een van de ouders die sinds de geboorte van het kind in Nederland verblijft op grond van een verblijfsvergunning, komen in aanmerking voor een verblijfsvergunning indien zij feitelijk (zijn blijven) behoren tot het gezin van die ouder. Als hoofdregel geldt dat één van de ouders binnen drie dagen na de geboorte van het kind een aanvraag ten behoeve van het kind moet indienen om het verblijfsrecht mede geldig te maken voor het kind.
Is het kind evenwel niet direct na de geboorte aangemeld dan kan tot en met de leeftijd van twaalf jaar alsnog een aanvraag worden ingediend. In dat geval kan de verblijfsvergunning worden verleend indien naar het oordeel van de Minister genoegzaam is aangetoond dat het kind vanaf de geboorte onafgebroken in Nederland heeft verbleven en feitelijk is blijven behoren tot het gezin van de ouder die houder is van een verblijfsvergunning. Gelet op het feit dat deze kinderen in Nederland zijn geboren, is het niet rechtvaardig om de aanvraag af te wijzen omdat het kind niet in het bezit is van een geldige mvv. Hetzelfde geldt ten aanzien van kinderen die in Nederland zijn geboren uit een ouder die op het moment van die geboorte rechtmatig in Nederland verbleef, al dan niet in afwachting van een (nadere) beslissing op de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, en die aansluitend op dat rechtmatige verblijf in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning. Van dat kind wordt evenmin verlangd dat het met die ouder vertrekt naar het land van herkomst om daar de beslissing op de mvv-aanvraag af te wachten. Tot de hier bedoelde categorie behoren onder meer de kinderen die tijdens de procedure in Nederland worden geboren uit een ouder die aansluitend op die procedure in het bezit wordt gesteld van een verblijfsvergunning. Tevens zijn vrijgesteld andere kinderen die in Nederland zijn geboren op een moment waarop de ouder op een der andere in artikel 8 Vw genoemde gronden rechtmatig in Nederland verbleef, bijvoorbeeld in verband met de aangifte van mensenhandel, of tijdens de vrije termijn, en die aansluitend op dat rechtmatige verblijf in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning.
c. die in Nederland verblijft op grond van een geprivilegieerde status als gezinslid van een in Nederland geaccrediteerd personeelslid van een buitenlandse diplomatieke of consulaire post die zelf in aanmerking komt voor de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, bedoeld in artikel 21a Vw;
Toelichting
Onderdeel k ziet op feitelijk in Nederland verblijvende afhankelijke gezinsleden van geaccrediteerde personeelsleden van een buitenlandse diplomatieke of consulaire missie in Nederland.
Geaccrediteerde personeelsleden van een buitenlandse diplomatieke of consulaire missie en hun afhankelijke gezinsleden bezitten een bijzondere status op grond van het Diplomatenverdrag of het Consulaire verdrag. De verblijfsstatus van de hoofdpersoon is bepalend voor de status van afhankelijke gezinsleden. Indien de uitgezonden status van de hoofdpersoon komt te vervallen, vervalt daarmee tevens de uitgezonden status van de afhankelijke gezinsleden. De afhankelijke gezinsleden die tien jaar of langer bij de hoofdpersoon in Nederland verblijven komen – evenals de hoofdpersoon – onder omstandigheden in aanmerking voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd (zie B12).
Na beëindiging van de bijzondere geprivilegieerde status van de hoofdpersoon kan het voorkomen dat de geprivilegieerde hoofdpersoon wel in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, maar één of meer van de afhankelijke gezinsleden niet. Dit kan het geval zijn indien één of meer van de afhankelijke gezinsleden nog minderjarig is of als één of meer van de afhankelijke gezinsleden niet minimaal tien aaneengesloten jaren in Nederland heeft verbleven op basis van een bijzondere geprivilegieerde status. Indien deze afhankelijke gezinsleden op grond van het nationale vreemdelingenrecht in aanmerking kunnen komen voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw met als doel gezinshereniging, geldt vrijstelling van het mvv-vereiste. Deze vrijstelling houdt verband met het feit dat sprake is van eerder (langdurig) verblijfsrecht op grond van een bijzondere geprivilegieerde status, het feit dat tijdig om verblijfsrecht op grond van de Vw is verzocht en het feit dat de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel gezinshereniging bij de hoofdpersoon. Gelet hierop is het niet redelijk van deze afhankelijke gezinsleden een mvv te verlangen.
Personeelsleden van internationale organisaties en hun afhankelijke gezinsleden bezitten een bijzondere status (de uitgezonden status) op grond van de Zetelovereenkomsten, waarin onder andere bepalingen zijn opgenomen omtrent hun verblijfsrechtelijke positie. Deze personeelsleden en hun meerderjarige afhankelijke gezinsleden kunnen onder omstandigheden in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd (zie B12). Het kan voorkomen dat de hoofdpersoon wel in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, maar één of meer van de afhankelijke gezinsleden niet. Indien deze afhankelijke gezinsleden op grond van het nationale vreemdelingenrecht in aanmerking kunnen komen voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw met als doel gezinshereniging, geldt vrijstelling van het mvv-vereiste. Onderdeel c ziet niet op de afhankelijke gezinsleden van geaccrediteerde personeelsleden van een internationale organisatie. Echter, ten aanzien van hen geldt evenzeer dat sprake is van eerder (langdurig) verblijfsrecht op grond van een bijzondere geprivilegieerde status, dat tijdig om verblijfsrecht op grond van de Vw is verzocht en dat de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel gezinshereniging bij de hoofdpersoon. Daarom is evenmin redelijk van hen een mvv te verlangen. Daarmee wordt voor deze categorie toepassing gegeven aan artikel 3.71, vierde lid, Vb.
d. die ten minste zeven jaren werkzaam is of is geweest op een Nederlands zeeschip of een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat;
Toelichting
Onderdeel l ziet op bepaalde categorieën buitenlandse werknemers in de internationale sector van de arbeidsmarkt. De Vw is niet van toepassing op buitenlandse werknemers aan boord van Nederlandse zeeschepen of mijnbouwinstallaties op het Nederlandse deel van het continentaal plat, omdat werknemers in deze sectoren van de internationale arbeidsmarkt niet werkzaam zijn op Nederlands grondgebied. Deze vreemdelingen komen derhalve in beginsel niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning. Er zijn echter enkele specifieke regelingen met betrekking tot de vergunningverlening met het oog op verlof, gezinshereniging en gezinsvorming, werkloosheid en werk op het Nederlandse grondgebied voor vreemdelingen die een arbeidsverleden van zeven jaren of langer in deze sectoren van de internationale arbeidsmarkt hebben (zie artikel 3.34 tot en met 3.38 Vb en B5). Gelet op het feit dat deze vreemdelingen veelal niet beschikken over een vaste woon- of verblijfplaats in het buitenland, geacht worden verblijf te houden aan boord van het Nederlandse zeeschip of de mijnbouwinstallatie op het Nederlandse deel van het continentaal plat, en reeds zeven jaren in deze positie verkeren, is het redelijk van hen niet te verlangen dat zij terugkeren naar het land van herkomst om aldaar een mvv aan te vragen. Omdat op vreemdelingen die werkzaam zijn in de internationale luchtvaart, het internationale wegtransport of de internationale binnenscheepvaart onder bepaalde voorwaarden de Wav en de Vw wel van toepassing zijn, zijn die vreemdelingen niet vrijgesteld van het mvv-vereiste.
e. die in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van het Associatiebesluit 1/80;
Toelichting
Dit onderdeel heeft betrekking op vreemdelingen die in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van het Associatiebesluit 1/80. Deze zijn vrijgesteld van het mvv-vereiste. Het Associatiebesluit 1/80 geeft rechten aan Turkse werknemers die behoren tot de legale arbeidsmarkt van een lidstaat. Ingevolge de jurisprudentie van het Hof van Justitie houdt het recht zoals neergelegd in het Associatiebesluit 1/80 om na een bepaalde periode van legale arbeid de arbeid voort te kunnen zetten, noodzakelijkerwijs in dat de betrokken vreemdeling een recht van verblijf heeft. Volgens het Hof wordt aan de erkenning van die rechten door artikel 6 van het Associatiebesluit 1/80 niet de voorwaarde gesteld dat het legale karakter van de arbeid door de Turkse werknemer wordt gestaafd door het bezit van een specifiek administratief document, zoals een verblijfsvergunning. Als wordt vastgesteld dat een Turkse werknemer behoort tot de legale arbeidsmarkt en uit dien hoofde recht heeft op een verblijfsvergunning kan het ontbreken van een geldige mvv hem niet worden tegengeworpen. In de meeste gevallen zal de desbetreffende werknemer echter verkeren in een situatie van voortzetting van verblijf of reeds op grond van enige andere vrijstelling van het mvv-vereiste zijn vrijgesteld. Voor de volledigheid zij opgemerkt dat verblijfsrechten niet slechts uit artikel 6, maar ook uit enkele andere artikelen van het Associatiebesluit 1/80 kunnen voortvloeien.
f. die in aanmerking komt voor terugkeer naar Nederland op grond van artikel 8 van de Remigratiewet;
Toelichting
Dit onderdeel heeft betrekking op de vreemdeling die met gebruikmaking van de terugkeeroptie van artikel 8 van de Remigratiewet een verblijfsvergunning aanvraagt. Hierbij gaat het zowel om de ouder als het (meerderjarige) kind die eerder in Nederland hebben verbleven. Door de verwijzing naar artikel 8 van de Remigratiewet (en daarmee tevens naar het Uitvoeringsbesluit Remigratiewet) is verzekerd dat de vrijstelling alleen van toepassing is op de vreemdeling die voor de terugkeeroptie van artikel 8 van de Remigratiewet in aanmerking komt. Deze bepaling ziet derhalve niet op de vreemdeling die op grond van eerdere of andere remigratieregelingen is teruggekeerd naar zijn land van herkomst en die wil terugkeren naar Nederland. De vreemdeling die binnen één jaar na remigratie uit Nederland op grond van de Remigratiewet een aanvraag om verblijf in Nederland indient en die direct voorafgaande aan de remigratie uit Nederland gedurende ten minste drie achtereenvolgende jaren rechtmatig in Nederland heeft verbleven op grond van een verblijfsvergunning, komt op grond van de terugkeeroptie van artikel 8 van de Remigratiewet in aanmerking voor een verblijfsvergunning. Uit artikel 10, eerste lid, onder b, van het Uitvoeringsbesluit Remigratiewet volgt dat alleen voor de terugkeeroptie in aanmerking komt, de vreemdeling die drie jaar in Nederland heeft verbleven op grond van een verblijfsvergunning onder een beperking van niet-tijdelijke aard. De beperkingen van tijdelijke aard zijn voor het bepaalde bij en krachtens de Remigratiewet geregeld in de Regeling Aanwijzing vreemdelingen wegens verblijf voor een tijdelijk doel (Stcrt. 2000, 62). Uiteraard is de verwijzing naar artikel 8 van de Remigratiewet alleen van belang voorzover daaruit het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voortvloeit. In andere gevallen kan de vreemdeling op grond van deze terugkeeroptie een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd worden verleend. In het laatste geval kan de desbetreffende aanvraag niet worden afgewezen wegens het ontbreken van een mvv. Overigens verdient het de voorkeur dat deze vreemdelingen vóór hun terugkeer naar Nederland een mvv aanvragen. Artikel 8 van de Remigratiewet heeft ook betrekking op kinderen van vreemdelingen. Ook deze kinderen kunnen van de terugkeeroptie gebruikmaken en zijn daarmee vrijgesteld van het mvv-vereiste. Concreet betekent dit, dat vrijgesteld is de vreemdeling die direct voorafgaande aan de remigratie als minderjarig kind van de ouder in Nederland heeft verbleven op grond van een verblijfsvergunning of als Nederlander en binnen een jaar na de remigratie op grond van artikel 8 van de Remigratiewet met de ouder naar Nederland terugkeert. Tevens is vrijgesteld de vreemdeling die binnen een jaar na de remigratie meerderjarig is geworden en vervolgens zelfstandig naar Nederland terugkeert.
g. die in Nederland verblijft, bij de rechtbank te ’s-Gravenhage een verzoek heeft ingediend tot vaststelling van zijn Nederlanderschap dat naar het oordeel van de Minister niet klaarblijkelijk van elke grond ontbloot is;
Toelichting
De persoon die feitelijk in Nederland verblijft en bij de rechtbank te ’s-Gravenhage een verzoek ingevolge artikel 17, eerste lid, Rwn heeft ingediend tot vaststelling van zijn vermeende Nederlanderschap, wordt in het algemeen niet uitgezet indien dat verzoek naar het oordeel van de Minister niet klaarblijkelijk van elke grond ontbloot is. In dat geval kan de betrokkene, onder omstandigheden, in aanmerking komen voor een reguliere verblijfsvergunning, in afwachting van de beslissing op het verzoek. Gelet op het feit dat de verzoeken van deze personen niet klaarblijkelijk van elke grond ontbloot zijn en zij veelal lange tijd in Nederland verblijven voordat twijfels over de Nederlandse nationaliteit ontstonden, is het niet redelijk van hen te verlangen dat zij terugkeren naar het land van herkomst om aldaar een mvv aan te vragen en kunnen zij in het bezit worden gesteld van een verblijfsvergunning.
h. die tijdelijke bescherming heeft en in aanmerking komt voor de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Vw, onder een beperking als bedoeld in artikel 3.30 of 3.31 Vb.
Toelichting
Dit onderdeel p is het gevolg van de implementatie per 15 februari 2005 van de Richtlijn 2001/55. Ingevolge artikel 12 van deze richtlijn staan de lidstaten personen die tijdelijke bescherming genieten toe om, voor een periode die niet langer is dan die van hun tijdelijke bescherming, werkzaam te zijn in loondienst of als zelfstandige. Daarbij mogen de lidstaten om redenen van arbeidsmarktbeleid voorrang geven aan EU-burgers en onderdanen van staten die gebonden zijn aan de EER overeenkomst, en aan de onderdanen van derde landen die legaal in de EU verblijven en een werkloosheidsuitkering ontvangen. Het op grond van het ontbreken van een mvv afwijzen van de aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor het verrichten van arbeid van de tijdelijk beschermde vreemdeling is niet verenigbaar met het geclausuleerde recht op arbeid in de richtlijn. Om die reden krijgt de tijdelijk beschermde die in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, onder een beperking die verband houdt met het verrichten van arbeid in loondienst of als zelfstandige, vrijstelling van het mvv-vereiste. Dit laat onverlet dat er een wezenlijk Nederlands belang moet zijn gediend met het verrichten van die arbeid. De vrijstelling is derhalve niet van toepassing indien voor de desbetreffende soort arbeid voorrang kan worden gegeven aan EU- en EER-burgers of legaal verblijvende derdelanders met een werkloosheidsuitkering. Zie tenslotte het derde lid van artikel 3.71 Vb: de tijdelijk beschermde vreemdeling die in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd met als doel het verrichten van arbeid in loondienst als geestelijk voorganger of godsdienstleraar is (in afwijking van artikel 3.71, derde lid, Vb) eveneens vrijgesteld van het mvv-vereiste.
i. die houder is van een verblijfsvergunning voor onderzoekers in de zin van Richtlijn 2005/71 afgegeven door een andere staat die Partij is bij het EG-verdrag dan wel de echtgenoot, partner of het minderjarig kind is van die houder, in geval het gezin reeds was gevormd in die andere staat.
Toelichting
Deze vrijstelling strekt ertoe de mobiliteit voor wetenschappelijk onderzoekers tussen lidstaten te vergemakkelijken. Deze uitzondering geldt enkel voor onderzoekers die reeds in het bezit zijn van een verblijfsvergunning voor het verrichten van onderzoek in de zin van de richtlijn die is afgegeven door een ander lidstaat. Deze uitzondering geldt ook voor gezinsleden (echtgenoot, partner, minderjarig kind) van de onderzoeker, met dien verstande dat het gezin reeds dient te zijn gevormd in de ander lidstaat.
j. die binnen drie maanden nadat aan de hoofdpersoon een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd is verleend, een aanvraag heeft ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Wet, onder een beperking verband houdend met gezinshereniging, voor zover de gezinsband reeds bestond voordat de hoofdpersoon in Nederland hoofdverblijf had en er geen gezinshereniging mogelijk is in een derde land waarmee de vreemdeling of de hoofdpersoon bijzondere banden heeft.
Toelichting
Een gezinslid van een houder van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd komt op grond van artikel 29, eerste lid, onder e en f, van de Vw 2000 onder bepaalde voorwaarden eveneens in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel. Het gezinslid dat niet voldoet aan alle in voornoemd artikel genoemde voorwaarden kan, onder bepaalde voorwaarden in het bezit worden gesteld van een verblijfsvergunning regulier. Een van de voorwaarden is dat het gezinslid in het bezit is van een mvv. Uit de toelichting op de wijziging van artikel 3.71 Vb van 24 april 2009 blijkt dat deze voorwaarde, in situaties waarin het gezinslid enkel door het bezit van een andere nationaliteit dan de hoofdpersoon, mogelijk tot – bij nader inzien – onbillijk te achten situaties leidt, met name in het geval dat het gezinslid dat tegelijk met de hoofdpersoon naar Nederland is gekomen om internationale bescherming te zoeken, zonder de hoofdpersoon moet terugkeren naar het land van herkomst of bestendig verblijf om daar een mvv aan te vragen. Om deze situaties te voorkomen en de eenheid van het gezin in die gevallen te bewaren, is onderdeel j in artikel 3.71, tweede lid, Vb 2000 opgenomen.
k. die minderjarig is, schoolgaand is en drie jaar ononderbroken hoofdverblijf in Nederland heeft en een aanvraag heeft ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Wet, onder een beperking verband houdend met gezinshereniging bij een Nederlander of een hoofdpersoon met rechtmatig verblijf, als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e dan wel l, van de Wet.
Toelichting
Op grond van artikel 3.71, tweede lid, onderdeel b, Vb 2000 wordt het mvv-vereiste niet tegengeworpen aan minderjarigen van twaalf jaar of jonger, die een aanvraag tot gezinshereniging indienen omdat zij in Nederland zijn geboren uit een ouder die rechtmatig verblijf in Nederland had op het moment van de geboorte van het kind, en vanaf de geboorte onafgebroken verblijf hebben. Er komt regelmatig voor dat minderjarigen ouder dan twaalf jaar, of minderjarigen die niet in Nederland zijn geboren, na een aanzienlijke periode van feitelijk verblijf in Nederland een verblijfsaanvraag indienen in het kader van gezinshereniging met de hoofdpersoon. Uit de toelichting op de wijziging van artikel 3.71 Vb van 24 april 2009 blijkt dat het tegenwerpen van het mvv-vereiste in deze gevallen – bij nader inzien – tot onbillijk te achten situaties leidt, waarin het kind, dat na geruime tijd feitelijk te hebben verbleven bij een legaal verblijvende hoofdpersoon, mogelijk zonder de hoofdpersoon moet terugkeren naar het land van herkomst of bestendig verblijf om daar een mvv aan te vragen. Het betreft een kwetsbare groep vreemdelingen die in de regel afhankelijk is van de keuzes die volwassenen voor hen maken.
Zij zijn voorts veelal geworteld in de Nederlandse maatschappij en gaan hier te lande naar school.
l. van wie uitzetting in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden zou zijn.
Toelichting
In de toelichting op de regels over de vrijstelling van het mvv-vereiste (artikel 3.71 Vb 2000) is reeds aangegeven dat vanzelfsprekend het ontbreken van een geldige mvv niet kan leiden tot afwijzing van de aanvraag, indien een ieder verbindende bepaling van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie zich daartegen verzet. Een voorbeeld van een dergelijke verplichting is artikel 8 EVRM. Wanneer toetsing aan artikel 8 EVRM aan de orde is, vergt dit een op de concrete zaak toegespitste afweging van alle relevante feiten en omstandigheden van het individuele geval.
Aan de vreemdeling van wie uitzetting in strijd met artikel 8 van het EVRM is, wordt op grond hiervan het mvv-vereiste niet tegen geworpen.
De weigering van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd heeft van rechtswege tot gevolg dat de vreemdeling Nederland eigener beweging moet verlaten en bij gebreke daarvan kan worden uitgezet (artikel 27, eerste lid, onder b, van de Vw 2000). Een dergelijke beslissing moet in overeenstemming zijn met artikel 8 van het EVRM, dat onder meer recht op respect voor het familie- en gezinsleven garandeert.
De Turkse onderdaan van wie uitzetting in strijd is met de Associatieovereenkomst EG-Turkije, het Aanvullend Protocol bij die overeenkomst (Trb. 1971, 70), of het Associatiebesluit 1/80 omdat hij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als beperking ‘het verrichten van arbeid als zelfstandige’, kan worden vrijgesteld van het mvv-vereiste.
Toelichting
Om voor de vrijstelling in aanmerking te komen dient de Turkse onderdaan voldoende aan te tonen dat hij daadwerkelijk voornemens is arbeid als zelfstandige te gaan verrichten. Dit is alleen voldoende aangetoond als een ondernemingsplan van de zelfstandige als bedoeld in B5/7.3.3 wordt overgelegd. Aan de hand van dit ondernemingsplan kan vervolgens worden getoetst of de Turkse onderdaan voldoet aan het beleid voor het verrichten van arbeid als zelfstandige als bedoeld in B5/7. Indien dit het geval is wordt de Turkse onderdaan, voor de in Nederland ingediende aanvraag om een verblijfsvergunning, vrijgesteld van het mvv-vereiste.
De vreemdeling is echter niet vrijgesteld indien hij in Nederland wil verblijven voor het verrichten van arbeid als godsdienstleraar of geestelijk voorganger (zie artikel 3.71, derde lid, Vb en B5). Deze uitzondering voor de vreemdeling die als godsdienstleraar of geestelijke voorganger wil verblijven, dient er mede toe om vooraf te onderzoeken of er vanuit het oogpunt van openbare orde bedenkingen bestaan tegen het verblijf van de vreemdeling en of de groepering op wier verzoek de desbetreffende vreemdeling zijn werkzaamheden zal uitoefenen, haar wens tot het aanstellen van de vreemdeling handhaaft. De aanwezigheid en het functioneren van godsdienstleraren en geestelijk voorgangers hier te lande, in verband met de bijzondere positie die zij innemen binnen de alhier gevestigde gemeenschappen, kan van zodanige invloed zijn op de openbare orde en nationale veiligheid, dat onderzoek vooraf gewenst is. In deze gevallen wordt niet voorbijgegaan aan het mvv-vereiste; ook niet indien de vreemdeling behoort tot de in artikel 3.71, tweede lid, Vb genoemde vrijgestelde categorieën. De enige uitzondering hierop vormt artikel 3.71, tweede lid, onder h, Vb (zie hiervoor de toelichting van onderdeel h).
Vanzelfsprekend kan het ontbreken van een geldige mvv niet leiden tot afwijzing van de aanvraag, indien een ieder verbindende bepaling van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie zich daartegen verzet, waarbij in dit verband met name kan worden gedacht aan het Associatiebesluit 1/80.
Indien een vreemdeling een beroep doet op een van de hierboven genoemde vrijstellingscategorieën dient hij aan te tonen dat hij behoort tot één van de vrijstellingscategorieën.
De vreemdeling dient, indien hij zich beroept op een van de vrijstellingscategorieën, aanstonds aan te tonen dat hij behoort tot een vrijstellingscategorie. Dit dient direct aan het IND-loket te gebeuren. Op het aanvraagformulier staan de vrijstellingscategorieën ingevolge de Vw en het Vb vermeld voorzien van een korte toelichting per vrijstellingsgrond. De vreemdeling wordt hier ook op gewezen in de schriftelijke afspraakbevestiging naar aanleiding van de telefonische afspraak.
Indien geen (afdoende) bewijs kan worden overgelegd ter staving van het beroep op één der vrijstellingscategorieën, terwijl vaststaat dat de vreemdeling hier wel schriftelijk op is gewezen, wordt de verblijfsvergunning conform artikel 16 Vw in samenhang met artikel 3.71, eerste lid, Vb afgewezen wegens het ontbreken van een mvv.
De vreemdeling die zich erop beroept dat het stellen van het vereiste bezit van een geldige mvv ten aanzien van hem getuigt van een onbillijkheid van overwegende aard (zie artikel 3.71, vierde lid, Vb) dient bij het indienen van de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd een onderbouwing voor het beroep op deze vrijstellingscategorie te overleggen. Het aanvraagformulier vervult hierin een rol in die zin dat het de vreemdeling erop attendeert dat er sprake kan zijn van bijzondere en individuele omstandigheden, op grond waarvan het van de vreemdeling niet kan worden verwacht dat hij een aanvraag tot afgifte van een mvv in het land van herkomst indient. Middels het aanvraagformulier wordt de vreemdeling verzocht het beroep op deze bijzondere en individuele omstandigheden reeds bij het indienen van de aanvraag zoveel mogelijk middels bewijsstukken en documenten te onderbouwen.
Ten aanzien van de beoordeling van een beroep op een van de vrijstellingscategorieën van het mvv-vereiste geldt dat hierbij uitsluitend dient te worden getoetst aan de voorwaarden van de vrijstellingscategorie. Hierbij wordt dus nog niet ten volle aan de inhoudelijke verblijfsvoorwaarden van het gevraagde verblijfsdoel getoetst, ook al zal een toets aan de voorwaarden van de vrijstellingscategorie veelal voor een deel overeenkomen met een inhoudelijke toets aan de verblijfsvoorwaarden. Zo wordt bijvoorbeeld voor een beroep op de vrijstelling genoemd onder artikel 3.71, tweede lid, onder a, Vb getoetst of de vreemdeling vóór zijn negentiende levensjaar vijf achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf heeft gehad als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw en in die periode niet het hoofdverblijf buiten Nederland heeft verplaatst. Dit valt voor een deel samen met de toetsing aan de voorwaarden van artikel 3.54, eerste lid, onder b, Vb. Eerst nadat is vastgesteld dat de vreemdeling zich met succes kan beroepen op een van de vrijstellingscategorieën, dient ten behoeve van de verblijfsvergunning ten volle aan de inhoudelijke voorwaarden voor de verlening hiervan getoetst te worden. In het bovengenoemde voorbeeld wordt de verblijfsaanvraag dan ook aan de overige verblijfsvoorwaarden van artikel 3.54 Vb getoetst.
In het vierde lid van artikel 3.71 Vb is voorzien in een zogenoemde hardheidsclausule. Ook indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv en niet behoort tot een van de vrijgestelde categorieën is het mogelijk dat de aanvraag niet wordt afgewezen op het enkele feit dat de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv, indien de toepassing van het mvv-vereiste naar het oordeel van de Minister zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard (zie B1/4.1.1).
De vreemdeling die zich erop beroept dat het toepassen van het mvv-vereiste ten aanzien van hem leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard, zal dit beroep op de zogeheten hardheidsclausule reeds bij het indienen van de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier moeten motiveren en zo veel als mogelijk met bewijsstukken onderbouwen. Het aanvraagformulier (zie bijlage 13 VV) vervult hierin een rol in die zin dat het de vreemdeling erop attendeert dat er sprake kan zijn van bijzondere en individuele omstandigheden, op grond waarvan het van de vreemdeling niet kan worden verwacht dat hij een aanvraag tot afgifte van een mvv in het land van herkomst indient. Middels het aanvraagformulier wordt de vreemdeling verzocht het beroep op deze bijzondere en individuele omstandigheden reeds bij het indienen van de aanvraag zoveel mogelijk middels bewijsstukken en documenten te onderbouwen. De vreemdeling wordt hier ook op gewezen in de schriftelijke afspraakbevestiging naar aanleiding van een telefonische afspraak.
Indien geen (afdoende) bewijs kan worden overgelegd ter staving van het beroep op de hardheidsclausule, terwijl vaststaat dat de vreemdeling hier wel schriftelijk op is gewezen, wordt de verblijfsvergunning conform artikel 16 Vw in samenhang met artikel 3.71, eerste lid, Vb, afgewezen wegens het ontbreken van een mvv.
Het is, net als onder de werking van artikel 16 a Vw (oud), de bedoeling dat van de bevoegdheid tot toepassing van de hardheidsclausule over te gaan alleen gebruik wordt gemaakt in zeer bijzondere gevallen. Onder de Vw is het wel mogelijk om categorieën vreemdelingen onder de werking van de hardheidsclausule te brengen.
Vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van artikel 3.71 vierde lid, Vb, geldt in ieder geval voor de vreemdeling:
• die in aanmerking komt voor voortgezet verblijf op grond van het overgangsrecht als bedoeld in B16/5.1;
• van wie de terugkeer in verband met een medische noodsituatie zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard (zie B8/2.1);
• die een minderjarige is die, op grond van een in het buitenland uitgesproken adoptie, door de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het bezit is gesteld van een Nederlands paspoort, terwijl door of namens de vreemdeling geen onjuiste gegevens zijn verstrekt die hebben geleid tot afgifte van het Nederlandse paspoort (zie B3/2.6 en 2.6.1) ;
• die in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van het beleid inzake eergerelateerd geweld zoals neergelegd in hoofdstuk B20;
• die een minderjarig kind is van een in het kader van eergerelateerd geweld toegelaten vreemdeling;
• die in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning in het kader van verblijf als slachtoffer van mensenhandel onder de beperking ‘conform beschikking Minister’;
• die een minderjarig kind is van een in het kader van verblijf als slachtoffer mensenhandel conform beschikking Minister toegelaten vreemdeling;
• die in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning in het kader van huiselijk geweld, onder de beperking ‘conform beschikking Minister’;
• die een minderjarig kind is van een in het kader van verblijf als slachtoffer van huiselijk geweld conform beschikking Minister toegelaten vreemdeling.
Er is in ieder geval geen sprake van een zeer bijzonder geval, indien betrokkene:
• stelt dat aan een of meer vrijstellingsvereisten slechts op een onderdeel niet is voldaan;
• stelt dat aan alle voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning voor het gestelde verblijfsdoel is voldaan, afgezien van het mvv-vereiste (mits betrokkene niet valt onder de hierboven beschreven toezeggingen van de Minister);
• het beroep niet heeft gemotiveerd;
• het gemotiveerde beroep – hoewel mogelijk – niet met relevante stukken heeft onderbouwd binnen een daartoe gestelde termijn;
• asielgerelateerde gronden aanvoert (dergelijke gronden worden alleen in het kader van een asielaanvraag beoordeeld);
• als asielzoeker is uitgeprocedeerd;
• stelt dat terugkeer naar het land van herkomst redelijkerwijs niet kan worden verlangd en dat – hoewel mogelijk – niet binnen een daartoe gestelde termijn met stukken heeft onderbouwd;
• aangeeft dat noodzakelijke, medische behandeling aan terugkeer – teneinde een mvv te verkrijgen – naar het land van herkomst in de weg staat, maar niet heeft aangetoond dat sprake is van een medische noodsituatie;
• niet ontoerekenbaar, niet-tijdig en na afloop van een redelijke termijn – meer dan twee jaar na afloop van een eerder verleende verblijfsvergunning voor bepaalde tijd – om verlenging of wijziging ervan of om verlening van een verblijfsvergunning heeft gevraagd.
In deze gevallen kan geen recht op vrijstelling van het mvv-vereiste worden ontleend aan de hardheidsclausule.
Dat een aantal categorieën vreemdelingen is vrijgesteld van het vereiste van het bezit van een mvv, betekent niet dat vreemdelingen die tot deze categorie behoren, geen mvv kunnen aanvragen. Indien een vreemdeling die behoort tot een van de van het mvv-vereiste vrijgestelde categorieën een aanvraag tot afgifte van een mvv indient, wordt die aanvraag uiteraard in behandeling genomen. Vreemdelingen die op grond van artikel 3A Regeling op de consulaire tarieven zijn vrijgesteld van het legesvereiste van een mvv zijn dat ook bij de aanvraag van een onverplichte mvv.
D
Paragraaf B1/4.3.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Ingevolge artikel 3.73 Vb moeten middelen van bestaan zelfstandig zijn.
Als zelfstandige middelen van bestaan in de zin van de Vw worden aangemerkt inkomsten uit arbeid in loondienst. Naast het loon (salaris, soldij) behoren daartoe tevens:
• vakantiegeld, vakantiebonnen (bouw) en reserveringen (uitzendbranche);
• overwerkvergoeding, onregelmatigheidstoeslag en fooien, mits deze op de salarisspecificaties zijn vermeld en deel uitmaken van de grondslag van de loonheffing;
• uitbetaling van een dertiende maand, bonus of eindejaarsuitkering, mits contractueel vastgelegd; en
• loon in natura, mits dit loon contractueel is vastgelegd; de waarde van het loon in natura dient op de salarisspecificaties te zijn vermeld en moet deel uitmaken van de grondslag van de loonheffing.
Gesubsidieerde arbeid wordt gelijkgesteld met andere vormen van arbeid in loondienst. Het gaat daarbij in ieder geval om arbeid ingevolge de Wsw.
Uit de ratio en strekking van het middelenvereiste volgt dat het moet gaan om legale arbeid. Arbeid is legaal als er naast belastingen ook premies sociale verzekeringen worden afgedragen.
Om te kunnen vaststellen of er sprake is van legale arbeid wordt alleen in geval van twijfel geverifieerd bij de desbetreffende uitvoeringsinstelling of de werknemer daar geregistreerd staat. Er kan daar nagegaan worden wat de aard van het dienstverband is en of er premies voor de betreffende werknemer worden afgedragen. In bepaalde gevallen kan dit direct worden geverifieerd. Indien directe verificatie niet mogelijk is, is het volgende van toepassing. Indien blijkt dat de aard van het dienstverband, zoals die is aangemeld, anders is dan in de arbeidsovereenkomst staat vermeld, wordt aan die arbeidsovereenkomst niet de gebruikelijke waarde toegekend. De te verwachten duur van de inkomsten komt dan niet overeen met de duur van de arbeidsovereenkomst. In dat geval is niet voldaan aan het duurzaamheidsvereiste.
Om vast te stellen of er premies worden afgedragen voor de individuele werknemer kunnen zich de volgende situaties voordoen:
• Indien door de werkgever geen enkele arbeidsovereenkomst is aangemeld, wordt aangenomen dat er geen premies voor de betrokken werknemer worden afgedragen. Indien de individuele arbeidsovereenkomst niet tussentijds is aangemeld, wordt aangenomen dat er geen premies ten behoeve van de betrokken werknemer worden afgedragen.
• de werkgever wordt geacht ingevolge een goed werkgeversschap in het belang van zijn werknemer de arbeidsovereenkomst tussentijds aan te melden, als hij weet hoe belangrijk dat is voor een werknemer voor wie gezinsvorming of gezinshereniging aan de orde is. Als de werkgever dat desondanks niet doet, kan de werknemer hem daarop aanspreken. De werknemer kan de werkgever met name ook verzoeken om een afschrift van de aanmelding van de arbeidsovereenkomst, zodat dat bij de aanvraag om een verblijfsvergunning kan worden overgelegd.
• indien een werkgever een aantal werknemers heeft aangemeld, maar een betalingsachterstand heeft, anders gezegd, de betaling van voorschotten heeft gestaakt, is er aanleiding om aan te nemen dat er ook voor de individuele werknemer niet langer premies worden afgedragen.
• indien de individuele arbeidsovereenkomst wel is aangemeld en er (voorschotten ter zake van) sociale premies worden afgedragen - dus een totaalsom - wordt er in het algemeen van uitgegaan dat premieafdracht ook ten behoeve van de betrokken hoofdpersoon plaatsvindt. Voorts wordt in genoemde twijfelgevallen ook geverifieerd bij de Belastingdienst of ter zake belastingen worden afgedragen. Dan geldt mutatis mutandis hetzelfde als voor de af te dragen premies.
Voorts mag die arbeid niet worden verricht in strijd met de Wav. Zo wordt het inkomen uit arbeid in loondienst van een houder van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet aangemerkt als zelfstandige middelen van bestaan, indien het die vreemdeling ingevolge de Wav niet is toegestaan die arbeid te verrichten.
Evenzo wordt het inkomen uit arbeid in loondienst niet aangemerkt als zelfstandige middelen van bestaan, indien de arbeidsovereenkomst niet is aangemeld bij de desbetreffende uitvoeringsinstantie of wanneer ter zake geen premies sociale verzekeringen worden afgedragen of wanneer ter zake geen belastingen worden afgedragen.
De aanvraag wordt afgewezen wegens het niet zelfstandig beschikken over inkomsten uit arbeid in loondienst, indien de inkomsten zijn verkregen uit arbeid die niet wettelijk is toegestaan of geen premies sociale verzekeringen of geen belastingen worden afgedragen. Voor personeel in dienst van een ambassade of consulaat van een andere mogendheid gelden hierop uitzonderingen (zie B12/2.2.2.1).
Het beschikken over inkomen uit arbeid in loondienst wordt aangetoond door het overleggen van:
• een afschrift van de arbeidsovereenkomst;
• een recente werkgeversverklaring (op het moment van overleggen niet ouder dan drie maanden), voorzien van datum, handtekening van de werkgever en firmastempel. De werkgeversverklaring wordt overgelegd in de vorm van een volledig ingevuld en ondertekend model (zie bijlage 13 VV) of in de vorm van een verklaring waarin dezelfde inlichtingen als in dit model zijn opgenomen; en
• (indien de arbeidsovereenkomst meer dan drie maanden geleden is aangevangen) afschriften van loonstroken over de drie maanden direct voorafgaand aan de aanvraag;
• (indien de arbeidsovereenkomst minder dan drie maanden geleden is aangevangen) afschriften van loonstroken over het aantal gewerkte maanden direct voorafgaand aan de aanvraag;
• een afschrift van een officieel document waaruit blijkt dat de arbeidsovereenkomst bij de uitvoeringsinstelling is aangemeld (zie ook hiervoor onder ‘verificatie in geval van twijfel’). Als dit bewijsstuk niet bij het indienen van de aanvraag is overgelegd, hoeft de aanvrager niet in de gelegenheid te worden gesteld dit alsnog te overleggen, indien geen twijfel bestaat dat de vereiste premies worden afgedragen.
Indien dit voor de besluitvorming relevant is (zie B1/4.3.2 onder ‘Flexibele arbeidsovereenkomsten en kortlopende arbeidscontracten’), worden met betrekking tot het arbeidsverleden tevens overgelegd:
• afschriften van arbeids- dan wel uitzendovereenkomsten van de drie jaren voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag; en
• afschriften van jaaropgaven over de drie jaren voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag; en
• (voor zover van toepassing) uitkeringsbeschikkingen en -specificaties over de drie jaren voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag.
Indien dat voor de beoordeling van het arbeidsverleden noodzakelijk is, kan tevens worden gevraagd om loonstroken over de drie jaren voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag. Ook kan ter meerdere zekerheid worden gevraagd over die jaren belastingaangiften en definitieve aanslagen over te leggen.
Indien er een verschil van mening tussen werkgever en werknemer bestaat over de duur van de arbeidsovereenkomst, kan deze tevens worden onderbouwd met een uitspraak van de kantonrechter (zie B1/4.3.2 onder ‘Bewijsmiddelen en Wet Flexibiliteit en Zekerheid’).
Bij twijfel of het loon daadwerkelijk wordt uitbetaald kan ter meerdere zekerheid om bank/giro- afschriften of uitbetalingskwitanties worden gevraagd die op de betreffende loonstaten of het relevante arbeidsverleden betrekking hebben.
Indien de voornoemde bescheiden – voor zover nodig voor de beoordeling van het middelenvereiste – niet zijn overgelegd, of indien deze naar het oordeel van de Minister op relevante onderdelen inconsistenties, tegenstrijdigheden, hiaten of ongerijmdheden vertonen, is – ongeacht de gestelde hoogte en duurzaamheid van de inkomsten – niet aangetoond dat aan het middelenvereiste wordt voldaan.
Als middelen van bestaan in de zin van de Vw wordt aangemerkt inkomen uit een inkomensvervangende uitkering krachtens een sociale verzekeringswet, waarvoor premie is afgedragen. Het gaat hierbij om:
• WW;
• WAO;
• WIA;
• ZW;
• WAZ;
• AOW;
• de Algemene Nabestaanden Wet; het recht op deze uitkering vervalt onder meer als de nabestaande 65 jaar wordt, hertrouwt dan wel met iemand een gezamenlijke huishouding gaat voeren. De halfwezenuitkering die onder de Algemene Nabestaanden Wet valt, vervalt niet door de samenwoning of andere omstandigheden van de ouder. De uitkering vervalt over het algemeen slechts bij het meerderjarig worden van de halfwees en geldt derhalve als duurzaam inkomensbestanddeel; en
• de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten.
Voor al deze uitkeringen geldt dat slechts die uitkeringen worden meegeteld, die reeds daadwerkelijk zijn toegekend met een beschikking van de betreffende uitkeringsinstantie. Met de omstandigheid dat een persoon in de toekomst op grond van premieafdracht aanspraak zou kunnen maken op een dergelijke uitkering (bijvoorbeeld na beëindiging van de arbeidsovereenkomst), wordt geen rekening gehouden.
Als middelen van bestaan in de zin van de Vw wordt tevens aangemerkt inkomen uit eigen vermogen. Hieronder wordt in het vreemdelingenbeleid verstaan inkomen uit sparen en beleggen en inkomen uit een aanmerkelijk belang. Hieronder vallen onder meer inkomsten uit rente, aandelen, obligaties of verhuur van een zelfstandige woning. Daarbij geldt dat de bron van de inkomsten uit eigen vermogen niet mag worden aangetast. Deze inkomsten worden eerst als duurzaam aangemerkt, indien zij op het moment van de aanvraag (of de beschikking) nog beschikbaar zijn, en deze inkomsten op dat moment reeds gedurende één jaar beschikbaar zijn geweest.
Bij de beoordeling van de hoogte van inkomen uit eigen vermogen, is aansluiting gezocht bij fiscale regelingen. De inkomsten uit vermogen worden door de Belastingdienst forfaitair vastgesteld op 4% van het gemiddelde eigen vermogen tussen 1 januari en 31 december van ieder jaar. Het inkomen uit eigen vermogen wordt voor de toepassing van de Vreemdelingenwet 2000 aangemerkt als voldoende middelen van bestaan, indien 4% van het eigen vermogen zoals dat op de belastingaangifte is opgegeven aan de Belastingdienst over het fiscale jaar voorafgaande aan de datum van de aanvraag omgerekend per maand, ten minste gelijk is aan het toepasselijke normbedrag als bedoeld in artikel 3.74, eerste lid, onder a, Vb of artikel 3.19 VV.
De inkomsten worden aangetoond door overlegging van in ieder geval de opgaaf aan de Inspecteur der Belastingen over het jaar direct voorafgaand aan het tijdstip waarop de aanvraag werd ingediend of het tijdstip waarop de beschikking wordt gegeven.
Dat de vereiste belastingen worden afgedragen, wordt aangenomen indien de vorenvermelde belastingopgaaf is overgelegd. Ingeval van twijfel kan worden gevraagd additionele bewijsmiddelen te overleggen waaruit blijkt dat de verschuldigde belasting is afgedragen.
Als middelen van bestaan in de zin van de Vw wordt tevens aangemerkt:
• alimentatie die wordt ontvangen ten behoeve van kinderen;
• inkomsten uit een particuliere pensioenverzekering. Indien de vreemdeling verblijf beoogt als echtgeno(o)t(e) of (geregistreerd) partner van de hoofdpersoon die deze inkomsten ontvangt, kunnen deze middelen slechts als duurzaam worden aangemerkt indien met een verklaring van de betreffende verzekeraar is aangetoond dat het recht op uitkering niet ophoudt in geval van samenwonen of (her)trouwen;
• inkomsten uit uitkeringen van een lijfrentepolis of stamrechtovereenkomst mits is aangetoond dat loonbelasting en premies worden ingehouden;
• inkomsten uit kostgeld en particuliere verhuur (verhuur van woonruimte in het huis waar de hoofdpersoon woonachtig is) mits deze inkomsten bij de Belastingdienst worden opgegeven;
• inkomsten uit uitbetaling van de levensloopregeling;
• inkomsten uit de Algemene oorlogsongevallen regeling;
• inkomsten uit de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940–1945;
• inkomsten uit de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945;
• inkomsten uit de Wet buitengewoon pensioen 1940–1945;
• inkomsten uit de Wet Buitengewoon Pensioen Zeelieden-Oorlogsslachtoffers;
• inkomsten uit de Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet;
• inkomsten uit een invaliditeitspensioen, al dan niet als aanvulling op een arbeidsongeschiktheidsverzekering;
• inkomsten uit een particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering. Deze middelen kunnen slechts als duurzaam worden aangemerkt indien dit uit bescheiden (besluit van toekenning uitkering en de polisvoorwaarden) van de betreffende verzekeraar blijkt.
Deze inkomensbestanddelen kunnen derhalve worden meegeteld bij de berekening van het totale inkomen.
Niet als (bestanddeel van de) middelen van bestaan wordt aangemerkt een uitkering of bijdrage uit de publieke middelen op grond van de navolgende sociale voorzieningen waarvoor geen premie wordt afgedragen krachtens:
• de Wet werk en bijstand;
• het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen;
• de Wet inkomensvoorziening voor oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;
• de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte zelfstandigen;
• de Wet inkomensvoorziening kunstenaars;
• de Toeslagenwet;
• de Wet Werkloosheidsvoorziening (overgangsregeling op grond van artikel 5 van de Invoeringswet stelselherziening sociale zekerheid, Stb. 1986, 567);
• Wajong; en
• de Tijdelijke wet beperking inkomensgevolgen arbeidsongeschiktheidscriteria.
E
Paragraaf B1/4.3.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Ingevolge artikel 3.75, eerste lid, Vb zijn middelen van bestaan in ieder geval duurzaam indien zij nog één jaar beschikbaar zijn op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven.
Afhankelijk van de bron waaruit de inkomsten zijn verworven, zijn nadere regels vastgesteld.
Aan de omstandigheid dat bij een arbeidsovereenkomst een proeftijd is overeengekomen, wordt voor de bepaling van de duurzaamheid geen betekenis toegekend. Als op het moment dat de aanvraag wordt beoordeeld, de proeftijd nog niet is verstreken, is dat geen reden om de beslissing op de aanvraag aan te houden. Daarbij heeft de proeftijd geen negatieve invloed op het oordeel over de duurzaamheid, en wordt de proeftijd niet in mindering gebracht op de duur van de verblijfsvergunning. Ontslag tijdens de proeftijd kan evenwel verblijfsrechtelijke gevolgen hebben (zie voor de regelgeving inzake gezinshereniging en gezinsvorming B2/9.5).
In verband met de flexibilisering van de arbeidsmarkt wordt door werkgevers steeds meer gebruik gemaakt van kortdurende en flexibele arbeidsovereenkomsten. Hierdoor worden minder arbeidsovereenkomsten met de minimale duur van één jaar afgesloten. Met het oog op deze ontwikkeling is in het Vb een uitzonderingsregel getroffen ten aanzien van de duurzaamheid van de middelen van bestaan. Beschikt de aanvrager of degene bij wie verblijf wordt beoogd niet over inkomsten die op het moment van de aanvraag, het beslismoment, of op enig tussenliggend moment nog voor een jaar beschikbaar zijn, of is er sprake van een flexibele arbeidsovereenkomst, dan wordt aan de hand van het arbeidsverleden vastgesteld of de duurzaamheid van de inkomsten voor de toekomst is gegarandeerd.
Oproep- of afroepcontracten, nul-urencontracten, min/max-contracten, uitzendwerk, losse dienstverbanden, seizoenswerk, voorovereenkomsten, en overeenkomsten met uitgestelde prestatieplicht worden wel ‘flexibele arbeidsovereenkomsten’ genoemd. Als sprake is van arbeid voor een uitzendbureau, wordt aangenomen dat sprake is van flexibele arbeid als hier bedoeld, tenzij uit de overgelegde bescheiden uitdrukkelijk anders blijkt (zie artikel 3.76 Vb en de toelichting hierop bij ‘Bewijsmiddelen en Wet flexibiliteit en zekerheid’). De Minister begeeft zich immers bij de uitvoering van het bepaalde bij en krachtens de Vw niet op het terrein van het arbeidsrecht.
Inkomsten uit flexibele arbeidsovereenkomsten worden, gelet op het onzekere karakter dat werken op basis van dergelijke arbeidsovereenkomsten kenmerkt, niet aangemerkt als inkomsten die nog één jaar beschikbaar zijn (op het tijdstip waarop de aanvraag wordt ontvangen of de beschikking wordt gegeven, dan wel op enig moment tussen beide tijdstippen). Zij zijn derhalve niet duurzaam in de zin van artikel 3.75, eerste lid, Vb. Hieraan doet de duur van de flexibele arbeidsovereenkomst niet af. Eigen aan flexibele arbeidsovereenkomsten is immers dat de hoogte van de inkomsten onregelmatig kan zijn.
Inkomsten uit een arbeidsovereenkomst voor bepaalde duur, waarbij de arbeidsovereenkomst is aangegaan voor een periode korter dan één jaar, worden evenmin aangemerkt als inkomsten die duurzaam zijn in de zin van artikel 3.75, eerste lid, Vb.
Ook voor inkomsten uit een arbeidsovereenkomst voor bepaalde duur, waarbij de arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigt binnen één jaar na de datum waarop de aanvraag is ontvangen, geldt dat ook deze niet worden aangemerkt als inkomsten die duurzaam zijn in de zin van artikel 3.75, eerste lid, Vb.
De voornoemde inkomsten uit arbeid (inclusief werk verricht op basis van een flexibele arbeidsovereenkomst) kunnen echter, in afwijking van de hoofdregel als duurzaam worden aangemerkt, indien ten tijde van de aanvraag (of het tijdstip waarop de beschikking wordt genomen, dan wel op enig moment tussen beide tijdstippen):
• door de aanvrager of degene bij wie verblijf wordt beoogd aantoonbaar reeds gedurende drie jaar onafgebroken (al dan niet op basis van overeenkomsten met een bepaalde duur) is gewerkt; en
• deze inkomsten uit arbeid nog beschikbaar zijn. Dit wordt aangetoond met een verklaring van de werkgever (bijvoorbeeld het uitzendbureau). Voor deze verklaring van de werkgever kan het model conform bijlage 13 VV worden gebruikt, of een verklaring waarin dezelfde inlichtingen als in dit model gevraagd worden, zijn opgenomen.
Kortdurende tijdvakken van werkloosheid worden bij de driejaarsperiode als inkomen uit arbeid in loondienst meegeteld. In deze driejaarsperiode mag het totaal van deze tijdvakken van werkloosheid niet meer dan 26 weken bedragen.
Gedurende de driejaarsperiode, inclusief de tijdvakken van kortdurende werkloosheid, moeten de inkomsten wel zelfstandig zijn verworven (zie B1/4.3.1). Er mag geen (aanvullende) uitkering krachtens de Wwb zijn ontvangen. Uitsluitend inkomsten uit arbeid in loondienst worden meegeteld voor de beoordeling of de inkomsten duurzaam zijn; gedurende de driejaarsperiode verworven inkomsten uit arbeid als zelfstandige blijven derhalve buiten beschouwing. Het inkomen dat de afgelopen drie jaren is verworven, hoeft niet iedere maand gelijk te zijn geweest aan de relevante brutonorm; voldoende is dat het inkomen op jaarbasis daaraan voldoet. Het laagste jaarinkomen uit arbeid in loondienst in de driejaarsperiode kan als duurzaam conform artikel 3.75, derde lid, Vb worden beschouwd. Vervolgens moet worden getoetst of deze inkomsten ook als voldoende middelen van bestaan als bedoeld in artikel 3.74 Vb of artikel 3.19 VV kunnen worden beschouwd (zie B1/4.3.3). Bij deze beoordeling gaat de IND uit van het normbedrag zoals dat geldt op het moment van de aanvraag.
Op 1 januari 1999 is de Flexwet inwerking getreden. De Flexwet heeft gevolgen voor de arbeidsverhouding tussen een werkgever en een werknemer. Op grond van de Flexwet kan voor een werknemer met een flexibele arbeidsovereenkomst een gunstiger arbeidsrechtelijke positie bestaan, dan aanstonds blijkt uit het arbeidscontract. Informatie over de Flexwet kan worden ingewonnen bij het Ministerie van SZW.
Ten aanzien van de Flexwet geldt, ingevolge artikel 3.76 Vb, dat de Minister zich bij de uitvoering van het bepaalde bij en krachtens de Vw niet begeeft op het terrein van het arbeidsrecht en eventuele geschillen tussen werkgever en werknemer.
Indien er een verschil van mening tussen werkgever en werknemer bestaat, dient de werknemer zich eerst te wenden tot zijn werkgever en – als dit tot een geschil leidt dat niet buiten rechte wordt opgelost – tot de kantonrechter. De onderzoeksplicht van de Minister gaat niet zover dat hij zich zelfstandig een oordeel vormt over de arbeidsverhouding tussen de werkgever en de werknemer. Wanneer de Minister vooruit zou lopen op de uitspraak van de kantonrechter in het geschil tussen werkgever en werknemer en de stelling dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd als (on)juist zou aanvaarden, zou dat onbedoelde en ongewenste effecten kunnen hebben op dit arbeidsgeschil. Zo zou de werknemer of werkgever zich kunnen beroepen op hetgeen de Minister heeft gesteld.
Bij de duurzaamheid van inkomsten uit de Algemene nabestaandenwet is van belang dat het recht op deze uitkering onder meer vervalt als de nabestaande 65 jaar wordt, hertrouwt dan wel met iemand een gezamenlijke huishouding gaat voeren. Bij de beoordeling van de duurzaamheid wordt hiermee rekening gehouden. Om die reden worden inkomsten uit deze bron in ieder geval niet duurzaam geacht indien op grond van het doel waarvoor verblijf wordt aangevraagd vaststaat dat de hoofdpersoon (met de vreemdeling) zal gaan samenwonen. Dat op het tijdstip waarop de aanvraag wordt ingediend of de beslissing wordt genomen wel over deze uitkering wordt beschikt, doet daaraan niet af.
Onregelmatige inkomsten (overwerkvergoeding, onregelmatigheidstoeslag en fooien) en loon in natura worden als duurzaam aangemerkt wanneer deze inkomsten structureel zijn. De onregelmatige inkomsten en het loon in natura worden als structureel aangemerkt wanneer deze in de twaalf maanden voorafgaande aan de aanvraag of het moment van beschikken tenminste elf maanden zijn verworven. Slechts het laagste maandelijkse bruto bedrag aan overwerkvergoeding, onregelmatigheidstoeslag, fooien of loon in natura dat onderdeel uitmaakt van het sv-loon mag worden meegeteld. Het is niet toegestaan de over een heel jaar extra verdiende inkomsten te middelen en dat op te tellen bij het maandinkomen.
F
Paragraaf B1/9.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Voor zover in de onderhavige paragraaf niet anders is bepaald, is het bepaalde in B1 onverkort van toepassing.
De IND heeft negen loketten verspreid over het hele land (zie B1/9.1.1). Op de website van de IND is te vernemen in welke plaats de vreemdeling zich bij een IND-loket kan melden. Alvorens de aanvraag in persoon te kunnen indienen zal de vreemdeling daartoe eerst telefonisch (0900 - 1234561) een afspraak dienen te maken.
De vreemdeling kan bij de burgemeester van de gemeente waar hij zijn woon- of verblijfsplaats heeft een Bewijs van Bekendmaking verkrijgen. Het Bewijs van Bekendmaking kan door de burgemeester worden afgegeven in het kader van de inschrijving in de GBA. Ook zonder in het bezit te zijn van een Bewijs van Bekendmaking kan de vreemdeling bij het IND-loket een aanvraag indienen.
Door de IND-ambtenaar dient de identiteit van de vreemdeling te worden vastgesteld aan de hand van de vereiste brondocumenten zoals aangegeven in de GBA-wetgeving en, indien voorhanden, het Bewijs van Bekendmaking. De vreemdeling legt hiertoe gegevens of bescheiden over omtrent zijn identiteit en nationaliteit en, indien voorhanden, het Bewijs van Bekendmaking. Indien er een Bewijs van Bekendmaking door de burgermeester waar de vreemdeling zijn woon- of verblijfplaats heeft is afgegeven zijn de hierop vermelde persoonsgegevens leidend.
Echter, ingeval het een slachtoffer van dreigend eergerelateerd geweld betreft zoals bedoeld in B20, wordt de identificatie verricht door de korpschef, door tussenkomst van het Landelijk Expertisecentrum Eergerelateerd Geweld van de Nederlandse Politie.
De procedure inzake de leges staat beschreven in B1/9.6.1.
De IND-ambtenaar kruist op de per verblijfsdoel gespecificeerde checklist aan welke bescheiden bij het indienen van de aanvraag door de vreemdeling zijn overgelegd. De IND-ambtenaar kan de vreemdeling wijzen op de mogelijkheid de ontbrekende bescheiden bij de aanvraag per ommegaande (dezelfde dag nog) over te leggen (bijvoorbeeld een ontbrekende pasfoto, of een salarisstrookje dat de vreemdeling thuis of elders heeft laten liggen en waarvan kan worden verwacht dat de vreemdeling het per ommegaande (alsnog) kan overleggen). Met nadruk zij vermeld dat vorenstaande situatie dient te worden onderscheiden van het bieden van een herstelverzuim en dat het géén inhoudelijke toets met zich meebrengt. Indien de vreemdeling aangeeft de ontbrekende bescheiden niet per ommegaande alsnog te willen overleggen en kenbaar maakt dat hij zijn aanvraag in behandeling wenst te laten nemen, neemt de IND-ambtenaar de aanvraag onverkort in ontvangst.
De IND-ambtenaar verstrekt de sticker ‘Verblijfsaantekeningen Algemeen’ (zie bijlage 7g VV) aan de vreemdeling ten bewijze van het feit dat de vreemdeling een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd of een aanvraag tot wijziging van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd heeft ingediend. De sticker wordt afgegeven voor een duur die één maand korter is dan de geldigheidsduur van het document voor grensoverschrijding van de vreemdeling, met in beginsel een maximumduur van zes maanden.
De sticker ‘Verblijfsaantekeningen Algemeen’ wordt, indien het een slachtoffer van dreigend eergerelateerd geweld betreft zoals bedoeld in B20, door de korpschef geplaatst.
De sticker ‘Verblijfsaantekeningen Algemeen’ bevat naast de aantekening omtrent het rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder f, g, h en i Vw, tevens informatie omtrent de toegang tot de arbeidsmarkt.
Met nadruk zij vermeld dat de aantekening omtrent de aanmeldingsplicht alsmede de aantekening omtrent de periodieke meldplicht onverkort door de Korpschef dan wel de ambtenaar belast met het toezicht worden geplaatst. Hiertoe wordt op de sticker ‘Aantekeningen Toezicht’ (zie bijlage 7j VV) door de Korpschef de datum van de aanmelding en het nummer van het paspoort ingevuld achter de tekst ‘aangemeld op (datum)’.
Voor het familielid van de onderdaan van de EU/EER of van Zwitserland dat zelf niet ook afkomstig is uit één van deze lidstaten (met andere woorden het familielid-derdelander van de unieburger) plaatst de IND-ambtenaar de sticker ‘Verblijfsaantekeningen Gemeenschapsonderdaan’ in het geldige document voor grensoverschrijding van de vreemdeling, of voorziet het reisdocument van een zogeheten inlegvel. De sticker of het inlegvel bevat naast de aantekening omtrent het rechtmatig verblijf, tevens informatie omtrent de toegang tot de arbeidsmarkt.
De IND-ambtenaar maakt een kopie van het door de vreemdeling overgelegde geldige document voor grensoverschrijding alsmede een kopie van de door de vreemdeling overgelegde originele brondocumenten (zoals geboorteakte en de huwelijksakte).
De IND-ambtenaar roept de vreemdeling op voor het in ontvangst nemen van het verblijfsdocument.
Echter, ingeval het een slachtoffer van dreigend eergerelateerd geweld betreft zoals bedoeld in B20, wordt het verblijfsdocument door de korpschef aan de vreemdeling uitgereikt.
Het verblijfsdocument wordt alleen in persoon aan de vreemdeling uitgereikt en – voor zover sprake is van een aanvraag tot wijziging van de verblijfsvergunning – tegen inlevering van het oude verblijfsdocument of tegen overlegging van (een kopie van) een proces-verbaal van aangifte van vermissing van het oude verblijfsdocument. De IND-ambtenaar ziet erop toe dat de vreemdeling in persoon, en bij minderjarigheid in bijzijn van zijn wettelijk vertegenwoordiger, het verblijfsdocument in ontvangst neemt.
Ook indien het verblijfsdocument waaruit het rechtmatig verblijf blijkt, nog niet is verstrekt, is er vanaf de bekendmaking van de beschikking sprake van rechtmatig verblijf.
Indien de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingevolge artikel 3.33a, vierde lid, VV bij een kantoor van de IND wordt ingediend, is het bepaalde in B1 onverkort van toepassing voor zover in deze paragraaf niet anders is bepaald.
Na betaling van de verschuldigde leges vraagt de IND-ambtenaar aan de vreemdeling – voor zover zulks niet reeds blijkt uit het ingevulde aanvraagformulier – op welke mvv-vrijstellingsgrond hij zich beroept dan wel op welke gronden betrokkene meent dat sprake is van een zodanig bijzonder geval dat vasthouden aan het mvv-vereiste zou getuigen van een bijzondere hardheid (de hardheidsclausule ex artikel 3.71, vierde lid, Vb) indien en voor zover betrokkene zich daarop beroept. Conform het bepaalde in B1/4.1.1 dient betrokkene reeds bij het indienen van de aanvraag het verzoek om mvv- vrijstelling met feiten en omstandigheden te onderbouwen en van die feiten en omstandigheden tenminste een begin van bewijs te leveren. Indien de aangevoerde feiten en omstandigheden reeds op voorhand niet kunnen leiden tot vrijstelling van het mvv-vereiste, zal de IND-ambtenaar direct ter plaatse een afwijzende beschikking uitreiken aan betrokkene. Indien de aangevoerde feiten en omstandigheden daartoe aanleiding geven, zal de vreemdeling in de gelegenheid worden gesteld het beroep op de mvv-vrijstelling (alsnog) nader te onderbouwen met bescheiden of anderszins.
Indien de aanvraag niet meteen ter plaatse kan worden afgedaan omdat nader onderzoek aangewezen is, zal de IND-ambtenaar de vreemdeling de Sticker ‘Verblijfsaantekeningen Algemeen’ (zie bijlage 7g VV) verstrekken ten bewijze van het feit dat de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft gedurende de behandeling van de aanvraag.
De IND-ambtenaar maakt tevens ten behoeve van de aanvrager een kopie van de pagina van het aanvraagformulier waarop de persoonsgegevens van de aanvrager alsmede diens handtekening staan vermeld. Deze kopie wordt gewaarmerkt en vervolgens overhandigd aan de vreemdeling. Voor zover de vreemdeling nog geen onderzoek naar TBC aan de ademhalingsorganen heeft ondergaan en hij daarvan evenmin is vrijgesteld, verwijst de IND-ambtenaar de vreemdeling door naar de meest nabij gelegen GG&GD met gebruikmaking van het TBC-formulier (zie bijlage 13 VV).
Indien de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking verband houdend met studie aan het hoger onderwijs of voorbereidend jaar door tussenkomst van een instelling voor hoger onderwijs bij een kantoor van de IND wordt ingediend, is het bepaalde in B1 onverkort van toepassing voor zover in deze paragraaf niet anders is bepaald.
De aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking studie aan het hoger onderwijs of een voorbereidend jaar kan door de vreemdeling schriftelijk, door tussenkomst van de instelling voor hoger onderwijs als bedoeld in artikel 3.18a VV, worden ingediend bij de IND. De vreemdeling vult met hulp van de onderwijsinstelling het aanvraagformulier in en ondertekent de aanvraag. De onderwijsinstelling stuurt het aanvraagformulier door naar de IND. Als voorwaarde hiervoor geldt dat de instelling voor hoger onderwijs een convenant heeft afgesloten met de IND.
Na ontvangst van het aanvraagformulier ontvangt de onderwijsinstelling namens de vreemdeling een ontvangstbevestiging van de IND. Deze ontvangstbevestiging geldt voor de vreemdeling als een bewijs van rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 9 Vw. Indien de vreemdeling gedurende de behandeltijd van de aanvraag toch een verblijfssticker nodig heeft kan hij hiertoe een afspraak maken via de afsprakenlijn van de IND. Op vertoon van de ontvangstbevestiging ontvangt de vreemdeling, op voorwaarde dat de leges zijn voldaan, een verblijfssticker in het paspoort.
Ingevolge artikel 3.103a Vb doet de Minister, indien een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 Vw (niet) wordt verleend aan of verlengd dan wel wordt ingetrokken, van een vreemdeling die houder is van een door een andere EU-lidstaat, afgegeven EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen, mededeling aan de autoriteiten van die staat (zie B17/6).
Het koppelingsbureau van de IND fungeert in dergelijke gevallen als contactpunt voor het verstrekken en ontvangen van informatie (zie B17/6).
G
Paragraaf B1/9.6.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Bij het in ontvangst nemen van de aanvraag tot het verlenen of het wijzigen van een verblijfsvergunning bepaalt de IND-ambtenaar de voor de aanvraag geldende leges. De vreemdeling wordt in de gelegenheid gesteld in persoon de verschuldigde leges per kas of per pin ter plekke aan de kas te voldoen. De vreemdeling dient het verschuldigde bedrag in één keer te voldoen. Betaling in termijnen is niet mogelijk. Na betaling van het verschuldigde bedrag ontvangt de vreemdeling een betalingsbewijs.
Indien de vreemdeling het verschuldigde legesbedrag niet ter plekke per kas of per pin heeft voldaan, stelt de IND-ambtenaar de vreemdeling ingevolge het bepaalde in artikel 4:5 van de Awb mondeling in de gelegenheid om het verzuim te herstellen en alsnog ter plekke de verschuldigde leges per kas of pinbetaling te voldoen. In dat geval is er geen reden om langer herstel verzuim te verlenen dan het tijdsverloop dat in de regel gemoeid is met de handeling van kas- of pinbetaling. Als betrokkene geen gebruik maakt van de hem geboden gelegenheid om het verschuldigde legesbedrag alsnog te voldoen, en de vreemdeling persisteert om zijn aanvraag in te dienen, wordt de aanvraag direct ter plaatse door de IND-ambtenaar buiten behandeling gesteld.
De aanzegging tot legesbetaling valt niet onder het beschikkingsbegrip. Tegen de beschikking tot buitenbehandelingstelling van de aanvraag, die volgt als geen leges worden voldaan, kan een bezwaarschrift worden ingediend.
In gevallen waarin – na een voor de vreemdeling onaantastbaar geworden (ongunstige) beschikking – een aanvraag wordt gedaan om alsnog een voor de vreemdeling gunstige beschikking te verkrijgen, is sprake van een nieuwe aanvraag in de zin van artikel 4:6 Awb, ter zake waarvan (wederom) leges zijn verschuldigd.
Ten aanzien van de procedure die gevolgd wordt indien de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in het kader van studie aan een instelling voor hoger onderwijs of voorbereidend jaar door tussenkomst van de onderwijsinstelling wordt ingediend bij de IND, geldt het volgende.
Betaling van de door de betrokken vreemdeling verschuldigde leges vindt plaats door de instelling voor hoger onderwijs als bedoeld in artikel 3.18a VV door middel van een automatisch incasso. Een machtiging tot automatisch incasso wordt door de instelling voor hoger onderwijs bij elke individuele aanvraag afgegeven. Ten behoeve van het automatisch incasso geeft de onderwijsinstelling een Nederlands bankrekeningnummer op.
Over de legesinning in het geval van aanvragen tot het verlenen van een mvv zijn door de IND afspraken gemaakt met het ministerie van BuZa. De leges voor het behandelen van een mvv-aanvraag worden geheven namens de Minister van BuZa en zijn opgenomen in de Regeling op de Consulaire Tarieven. De afspraken houden in dat de voor het behandelen van een mvv-aanvraag verschuldigde leges door de vreemdeling gestort of overgeboekt worden op een rekeningnummer van de IND in Nederland. De IND verrekent de ontvangen legesbedragen met het ministerie van BuZa. Tevens wordt in het kader van een verzoek om advies aan de referent van de vreemdeling, ten behoeve van wie een positief advies is afgegeven, de mogelijkheid geboden om de leges die verschuldigd zijn voor de door de vreemdeling in te dienen mvv-aanvraag, te voldoen. Als de referent niet bereid is de leges te voldoen, dient de vreemdeling in het kader van de aanvraagprocedure voor het verlenen van een mvv de verschuldigde leges op de bovenomschreven wijze te voldoen.
In het kader van verblijf als kennismigrant alsmede in het kader van de verkorte mvv-procedure voor studie wordt, in het kader van een verzoek om advies ten behoeve van het verlenen van een mvv aan een vreemdeling die verblijf als kennismigrant dan wel student beoogt, met het oog op een snelle procedure aan referenten de mogelijkheid van betaling door middel van automatische incasso geboden. De referent is niet gehouden om in het kader van een adviesprocedure de leges voor de mvv-aanvraag te voldoen ten behoeve van een vreemdeling, nu de mvv-aanvraag formeel nog niet is ingediend en deze leges door de vreemdeling zelf verschuldigd zijn.
De aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier wordt rechtstreeks naar de IND gezonden. De aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd wordt eveneens rechtstreeks naar de IND gezonden.
Het innen van de leges geschiedt door het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB), welke organisatie ten behoeve van de Minister administratieve ondersteuning verleent bij de inning van de legesgelden. Op grond van de door de IND verstrekte gegevens wordt vervolgens door het CJIB binnen zes werkdagen een factuur met een acceptgiro vervaardigd die aan de vreemdeling wordt toegezonden.
Deze factuur betreft tevens de ontvangstbevestiging van de aanvraag.
De aanvrager wordt daarbij een termijn gesteld van vier weken om het legesbedrag te voldoen. Indien hij de leges na ommekomst van deze periode niet heeft betaald, dan wordt door het CJIB een aanmaning gestuurd om binnen twee weken alsnog te betalen. Deze aanmaning geldt als het bieden van gelegenheid tot herstel van verzuim.
Nadat het CJIB aan de IND heeft bericht dat voor de betreffende aanvraag de volledige leges zijn ontvangen, wordt de aanvraag tot verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier of tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd ter hand genomen, mits aan de overige voorwaarden voor het in behandeling nemen van de aanvraag wordt voldaan.
Indien de verschuldigde leges ter afdoening van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd of tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet of niet volledig zijn betaald, meldt het CJIB dit aan de IND na het verstrijken van de betalingstermijn.
De legesplichtige vreemdeling die in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd in het kader van de terugkeeroptie op grond van artikel 8 van de Remigratiewet, dient de leges in persoon aan een loket van de IND te voldoen.
Indien de vreemdeling in bewaring is gesteld en een aanvraag indient, worden met het oog op de efficiënte afdoening van de aanvraag geen leges geheven. Zie A6/5.3.4.4 voor de procedure ter zake van het indienen van een aanvraag in de situatie waarin de vreemdeling in bewaring is gesteld. Op de aanvraag wordt onverwijld beslist, opdat – indien de aanvraag niet wordt ingewilligd – de feitelijke uitzetting doorgang kan vinden.
H
Paragraaf B1/10.6.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Indien de werking van het besluit niet wordt opgeschort totdat op het bezwaar is beslist en de vreemdeling de behandeling van het bezwaarschrift niet in Nederland mag afwachten, kan de rechtbank worden verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter is bevoegd kennis te nemen van het verzoek. De behandeling van het verzoek kan plaatsvinden in een nevenzittingsplaats. Indien een verzoek om een voorlopige voorziening is ingediend om uitzetting te voorkomen, en nog niet op het bezwaar of administratief beroep is beslist, beslist de voorzieningenrechter zoveel mogelijk ook op het bezwaar of administratief beroep (artikel 78 Vw). Als regel mag de uitspraak op een tijdig ingediend verzoek om voorlopige voorziening hangende bezwaar of beroep in Nederland worden afgewacht, tenzij:
a. het een opvolgend verzoek om voorlopige voorziening betreft;
b. de aanvraag om een verblijfsvergunning met toepassing van artikel 4:6 Awb is afgewezen:
c. redenen van openbare orde (waaronder begrepen de openbare rust) of nationale veiligheid zich daartegen verzetten;
d. de uitzetting daardoor onredelijk wordt belemmerd; of
e. sprake is van misbruik van recht.
Uitgangspunt is dat een vreemdeling de uitspraak op zijn eerste verzoek om voorlopige voorziening mag afwachten. Van een eerste verzoek om voorlopige voorziening is sprake als niet eerder in het bodemgeschil (de totale behandelingsduur van het geschil dat ontstaat op het moment van het bezwaar en (hoger) beroep) om een voorlopige voorziening is verzocht. Een tweede of herhaald verzoek om voorlopige voorziening mag in de regel niet worden afgewacht. Van een tweede verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening in hiervoor bedoelde zin is geen sprake indien een in hetzelfde bodemgeschil eerste verzoek om een voorlopige voorziening door de voorzieningenrechter is toegewezen.
Indien sprake is van een herhaalde aanvraag waarbij geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden naar voren zijn gebracht die tot heroverweging van het eerdere oordeel aanleiding geven, kan de herhaalde aanvraag met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, Awb worden afgewezen. Dit houdt in dat in de afwijzende beschikking ten aanzien van de motivering wordt verwezen naar de eerdere afwijzende beschikking. Bij een dergelijke afwijzing van de aanvraag mag de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening in de procedures tegen die afwijzing - het bezwaar en het (eventueel daarop volgende) beroep - niet in Nederland worden afgewacht.
Bij een ongewenstverklaarde vreemdeling zullen redenen van openbare orde dan wel de nationale veiligheid zich tegen het afwachten van de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening verzetten. Een ongewenstverklaarde vreemdeling zal derhalve de behandeling van zijn verzoek om voorlopige voorziening niet in Nederland mogen afwachten.
Ook in andere gevallen waarbij (nog) geen sprake is van een ongewenstverklaring, maar wel van bijzondere omstandigheden in het kader van de openbare orde of nationale veiligheid, kunnen redenen van openbare orde of nationale veiligheid zich verzetten tegen het afwachten van de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening. In dat geval wordt aan de vreemdeling kenbaar gemaakt dat hij op grond van redenen van openbare orde of nationale veiligheid de behandeling van zijn in te dienen verzoek om voorlopige voorziening niet in Nederland zal mogen afwachten.
De uitzetting wordt geacht onredelijk te worden belemmerd indien een concrete mogelijkheid van terugkeer naar het land van herkomst of toelating tot een derde land verloren zou gaan doordat de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening door de vreemdeling mag worden afgewacht. Hiervan wordt geacht in ieder geval sprake te zijn indien:
• een paspoort, de daarin voorkomende visa of vervangende reisdocumenten nog slechts voor korte tijd geldig zijn;
• de vreemdeling kan worden uitgezet door middel van overgave aan de buitenlandse grensautoriteiten ingevolge terug- en overnameovereenkomsten of Verordening 343/2003 en de terugname of overdracht ingevolge de bepalingen van de overeenkomst of verordening illusoir zou worden;
• de vreemdeling met een door DT&V georganiseerde overheidsvlucht uitgezet zou kunnen worden terwijl door het afwachten van de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening uitzetting voor langere tijd illusoir zou worden.
Van misbruik van het recht zal slechts sprake zijn indien het verzoek om voorlopige voorziening evident geen enkel redelijk belang heeft, dat sprake is van indiening van het verzoek te kwader trouw. Hierbij zullen de omstandigheden van het geval een belangrijke rol spelen. Te denken valt bijvoorbeeld aan de situatie dat de vreemdeling na zijn inbewaringstelling één of meerdere procedures is gaan voeren met het kennelijke doel om de uitzetting dan wel de verkrijging van een reisdocument te vertragen.
De vreemdeling wordt in de regel uiterlijk 24 uur voor uitzetting door de DT&V op de hoogte gesteld van de datum en het tijdstip van de geplande uitzetting.
I
Paragraaf B2/2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
In het Vb zijn voorwaarden opgenomen voor verblijf in het kader van gezinshereniging met echtgeno(o)t(e) of geregistreerd partner die zien op:
• het rechtsgeldig huwelijk en het geregistreerd partnerschap (zie artikel 3.14, eerste lid, onder a, Vb);
• de verblijfsstatus van de hoofdpersoon (zie artikel 3.15, eerste lid, onder a en b, Vb);
• de leeftijd van beide (huwelijks)partners (zie artikel 3.14 Vb en artikel 3.15 Vb);
• polygamie (zie artikel 3.16 Vb);
• samenwoning en een gemeenschappelijke huishouding (zie artikel 3.17, onder a, Vb);
• het mvv-vereiste (zie artikel 17 Vw, artikel 3.18 Vb, artikel 3.71, tweede lid, Vb en B1/4.1);
• geldig document voor grensoverschrijding (zie artikel 3.19 Vb en B1/4.2).
• gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid. De artikelen 3.77 en 3.78 Vb zijn van toepassing (zie artikel 3.20 Vb);
• onderzoek naar of behandeling voor TBC (zie artikel 3.21 Vb en B1/4.5);
• het middelenvereiste (zie artikel 3.74 Vb);
• het inburgeringsvereiste (zie artikel 3.71a Vb en B1/4.7).
Naast de beleidsregels in deze paragraaf zijn ook de beleidsregels met betrekking tot de algemene voorwaarden van artikel 16 Vw van toepassing (zie B1/4). Op deze algemene voorwaarden bestaan uitzonderingen voor wat betreft het middelenvereiste (zie B2/2.10).
J
Paragraaf B2/2.8 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te vervallen.
K
Paragraaf B2/2.10 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De verblijfsvergunning wordt ingevolge artikel 3.22, eerste lid, Vb in ieder geval verleend, indien de hoofdpersoon duurzaam en zelfstandig beschikt over een inkomen dat ten minste gelijk is aan het minimumloon voor volwassenen van 23 jaar of ouder, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a, en artikel 14 Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, met inbegrip van de vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15 Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.
Deze inkomensnorm geldt als een referentiebedrag en niet als minimuminkomen waaronder geen gezinshereniging wordt toegestaan zonder enige concrete beoordeling van de situatie van de aanvrager.
Voor zover is komen vast te staan dat de hoofdpersoon eerder als hoofdpersoon heeft opgetreden in een procedure voor gezinshereniging of -vorming met een vreemdeling, waarbij de hoofdpersoon deze laatste vreemdelinge tegen haar wil en zonder identiteits- en verblijfsdocumenten in het land van herkomst heeft achtergelaten, geldt het volgende. In dat geval heeft de alimentatie die moet worden betaald aan de ex-echtgenote of de voormalige geregistreerd partner wel invloed op de hoogte van de middelen van bestaan in de zin van de Vw. Het betreft hier zowel de alimentatie voor de huwelijks- of geregistreerde partner, als de alimentatie voor de kinderen. De alimentatie die de hoofdpersoon betaalt wordt in mindering gebracht op diens inkomsten. Of sprake is van achterlating door de hoofdpersoon en of door de hoofdpersoon alimentatie wordt betaald, wordt slechts onderzocht indien daarvoor in het vreemdelingendossier concrete aanwijzingen zijn. In voorkomende gevallen kan worden gevraagd om overlegging van het echtscheidingsconvenant, de echtscheidingsbeschikking of de uitspraak waarbij de alimentatie is opgelegd, of de overeenkomst van ontbinding van het geregistreerde partnerschap waarbij de alimentatie overeen is gekomen. Worden deze niet overgelegd, dan is niet aangetoond dat wordt voldaan aan het middelenvereiste en wordt de aanvraag afgewezen.
Aangezien het merendeel van de achtergelaten vreemdelingen vrouw is, wordt in de voorgaande passage gerept van vreemdelingen. Vanzelfsprekend geldt vorenstaande regel ook voor vrouwen die mannen hebben achtergelaten. Mede gelet op artikel 3.103 Vb is deze beleidsregel uitsluitend van toepassing op aanvragen ingediend na 1 juli 2005.
In afwijking van de voorgaande alinea’s wordt de aanvraag niet afgewezen wegens onvoldoende, niet duurzame of niet zelfstandige middelen van bestaan, indien de hoofdpersoon:
a. 65 jaar of ouder is;
b. naar het oordeel van de Minister blijvend en volledig arbeidsongeschikt is; of
c. blijvend niet in staat is aan de plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen.
Het onder a en b vermelde is gebaseerd op artikel 3.22, tweede lid, Vb.
Het onder c vermelde is een beleidsregel die is gebaseerd op artikel 3.13, tweede lid, Vb.
Blijvende en volledige arbeidsongeschiktheid wordt aangetoond aan de hand van een beschikking van de uitvoeringsinstantie die de arbeidsongeschiktheidsuitkering verstrekt. Indien de hoofdpersoon een uitkering krachtens de WAO, WAZ of de Wajong ontvangt, wordt blijvendheid aangenomen, indien:
• uit de toekenningsbeschikking van de uitkerende instantie ingevolge de WAO, WAZ of Wajong blijkt, dat de hoofdpersoon volledig arbeidsongeschikt is; en
• uit de meest recente uitkeringsspecificatie (die van minimaal één jaar na datum toekenningsbeschikking is) volgt dat de hoofdpersoon nog steeds voor 80-100% arbeidsongeschikt is, omdat de uitkering minimaal op gelijke hoogte is gebleven.
De IND neemt blijvende en volledige arbeidsongeschiktheid aan als de hoofdpersoon een uitkering krachtens de WIA ontvangt en als wordt voldaan aan één van de volgende voorwaarden:
• de hoofdpersoon valt onder de regeling IVA en uit de toekenningsbeschikking en/of uit de meest recente herbeoordeling blijkt dat er geen kans is op herstel; of
• de hoofdpersoon valt onder de regeling IVA en uit zowel de toekenningsbeschikking als uit de meest recente herbeoordeling blijkt dat er een geringe kans is op herstel.
De WIA bestaat naast de regeling Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten ook uit de regeling Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten. Wanneer de hoofdpersoon ingevolge de WIA onder deze regeling valt, is in ieder geval géén sprake van blijvende en volledige arbeidsongeschiktheid.
Indien de hoofdpersoon arbeid in het kader van de Wsw verricht en aanspraak kan maken op een uitkering krachtens de WAO, WAZ, WIA, of Wajong, wordt blijvende en volledige arbeidsongeschiktheid aangenomen indien aan de voornoemde voorwaarden wordt voldaan.
Indien de hoofdpersoon geen uitkering krachtens de WIA, WAO, WAZ of Wajong ontvangt, wordt de blijvendheid van de arbeidsongeschiktheid aangenomen indien:
• sprake is van ten minste twee jaar volledige arbeidsongeschiktheid;
• (gedeeltelijk) herstel voor ten minste nog een jaar redelijkerwijs is uitgesloten; en
• niet reeds op voorhand, gelet op de reden(en) van de arbeidsongeschiktheid, geheel of gedeeltelijk herstel na dit jaar is te verwachten.
De vreemdeling legt zelf een verklaring over van de GG&GD dan wel een bedrijfsarts of verzekeringsarts waaruit het vorenstaande blijkt. De bedrijfs- of verzekeringsarts dient met een aantekening over het betreffende specialisme te staan ingeschreven in het Beroepen in de individuele Gezondheidszorg-register. Informatie hieromtrent kan telefonisch worden verkregen (0900-8998225) of via de website van het Beroepen in de individuele gezondheidszorg-register.
Op grond van artikel 9, eerste lid, Wwb, hebben personen die aanspraak maken op een uitkering krachtens de Wwb (kort gezegd) de verplichting naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden, alsook de verplichting gebruik te maken van door het college van B&W aangeboden voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling. Deze verplichtingen worden tezamen de plicht tot arbeidsinschakeling genoemd.
Alleen in die gevallen waarin de hoofdpersoon een uitkering krachtens de Wwb geniet en het voor de hoofdpersoon blijvend onmogelijk is om aan de verplichting tot arbeidsinschakeling te voldoen, wordt ontheffing van het middelenvereiste verleend.
Artikel 9, tweede lid, Wwb geeft het college van B&W de bevoegdheid om in individuele gevallen tijdelijk te ontheffen van de plicht tot arbeidsinschakeling. Van een bevoegdheid om een burger blijvend vrij te stellen van deze verplichting, is geen sprake. Derhalve wordt de vraag of het voor een hoofdpersoon blijvend onmogelijk is om aan de verplichting tot arbeidsinschakeling te voldoen, beoordeeld aan de hand van ervaringen in het verleden.
Dat het blijvend onmogelijk is om aan deze verplichting tot arbeidsinschakeling te voldoen wordt - behoudens bijzondere omstandigheden - slechts aangenomen als (op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven) de hoofdpersoon:
• reeds vijf jaar door het college van B&W op grond van artikel 9, tweede lid, Wwb volledig is ontheven van al de verplichtingen bedoeld in artikel 9, eerste lid, Wwb (plicht tot arbeidsinschakeling); en
• (gedeeltelijke of volledige) arbeidsinschakeling niet binnen een redelijke termijn te voorzien is.
Met het oog op de invoering van de Wwb wordt bij de berekening van de termijn van vijf jaar tevens meegeteld de periode waarin de hoofdpersoon op grond van artikel 107 Abw volledig was vrijgesteld van de verplichting naar vermogen te trachten arbeid in dienstbetrekking te verkrijgen (de zogenaamde ‘sollicitatieplicht’).
Gedeeltelijke of volledige arbeidsinschakeling is (behoudens bijzondere omstandigheden) in elk geval binnen een redelijke termijn te voorzien indien de hoofdpersoon is vrijgesteld van de plicht tot arbeidsinschakeling met het oog op de zorg voor een kind (al dan niet jonger dan vijf jaar).
Als redelijke termijn, waarbinnen arbeidsmarktinschakeling niet te voorzien moet zijn, wordt aangemerkt een termijn van een jaar.
Als een beroep wordt gedaan op deze vrijstellingsgrond, worden alle toekenningsbesluiten ingevolge de Wwb, dan wel de Awb overgelegd, die betrekking hebben op de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van de aanvraag, alsook eventuele correspondentie met het college van B&W omtrent ontheffing van de plicht tot arbeidsinschakeling, die betrekking heeft op de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van de aanvraag. Indien aanwezig, dienen bescheiden te worden overgelegd waaruit blijkt dat een arbeidsinschakeling binnen een redelijke termijn niet te verwachten is.
In geval van gezinshereniging met een houder van een verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd wordt de aanvraag ingevolge artikel 3.22, derde lid, Vb niet afgewezen wegens onvoldoende, niet duurzame of niet zelfstandige middelen van bestaan, indien:
1. deze aanvraag is ingediend binnen drie maanden nadat aan de hoofdpersoon een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend, en
2. gezinshereniging niet mogelijk is in een derde land waarmee de vreemdeling of de hoofdpersoon bijzondere banden heeft.
Dit vormt een aanvulling op de regeling van artikel 29, eerste lid, onder e en f, Vw. Ingevolge die regeling kunnen gezinsleden onder omstandigheden, met voorbijgaan aan het middelenvereiste, in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel. Gezinsleden van een houder van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, die binnen drie maanden vragen om gezinshereniging maar niet in aanmerking komen voor een «afgeleide» verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, onder e en f, Vw, omdat zij een andere nationaliteit bezitten dan de hoofdpersoon, kunnen op grond van deze aanvulling met voorbijgaan aan het middelenvereiste in aanmerking komen voor een reguliere verblijfsvergunning, indien gezinshereniging niet mogelijk is in een derde land waarmee de vreemdeling of de hoofdpersoon bijzondere banden heeft.
Bijzondere banden zijn in ieder geval aanwezig, indien het gezinslid de nationaliteit van een dergelijk ander land bezit. Indien de hoofdpersoon echter niet wordt toegelaten tot dat land, is gezinshereniging daar niet mogelijk en wordt het middelenvereiste niet tegengeworpen bij de beoordeling van een aanvraag om een reguliere verblijfsvergunning in het kader van gezinshereniging. Bij de toepassing van het onder 1 gestelde wordt bij de bepaling van het begin van de termijn van drie maanden uitgegaan van de datum van bekendmaking van de beschikking, waarbij aan de hoofdpersoon een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend.
L
Paragraaf B2/6.12.10 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Het middelenvereiste is niet van toepassing indien de aanvraag is ingediend binnen drie maanden nadat aan de alleenstaande minderjarige de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend, dan wel nadat die beslissing is bekend gemaakt. Indien de aanvraag niet is ontvangen binnen drie maanden nadat aan de alleenstaande minderjarige de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend of bekend gemaakt, wordt de verblijfsvergunning ingevolge artikel 3.24a, tweede lid, Vb pas verleend, nadat de minderjarige heeft aangetoond duurzaam en zelfstandig te beschikken over voldoende middelen van bestaan.
In dat geval geldt voor wat betreft de hoogte van het inkomen dat dit ten minste gelijk moet zijn aan het normbedrag als bedoeld in artikel 3.74, eerste lid, onder a, Vb voor de gezinssituatie die ontstaat indien de gezinshereniging wordt toegestaan.
Het middelenvereiste geldt ook niet indien gezinshereniging niet mogelijk is in een derde land waarmee de minderjarige hoofdpersoon of de vreemdeling bijzondere banden heeft.
Indien gezinshereniging wel mogelijk is in een derde land waarmee de minderjarige hoofdpersoon of de vreemdeling bijzondere banden heeft, wordt de verblijfsvergunning ingevolge artikel 3.24a, tweede lid, Vb pas verleend nadat de minderjarige heeft aangetoond duurzaam en zelfstandig te beschikken over voldoende middelen van bestaan.
Indien de minderjarige niet over zodanige middelen beschikt, wordt de aanvraag afgewezen.
Bijzondere banden zijn in ieder geval aanwezig indien de vreemdeling de nationaliteit van een dergelijk ander land bezit. Ook zijn bijzondere banden aanwezig indien het gezinslid over een verblijfstitel anders dan voor verblijf van korte duur in dat land bezit. Indien de hoofdpersoon echter niet wordt toegelaten tot dat land, is gezinshereniging daar niet mogelijk en wordt het middelenvereiste in het onderhavige kader niet tegengeworpen.
Dat de hoofdpersoon tot dat land niet wordt toegelaten, wordt aangetoond door middel van documenten van de bevoegde autoriteiten van dat land.
M
Paragraaf B3/3.3.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De aspirant-pleegouders verstrekken bij de ten behoeve van het kind in te dienen aanvraag de gegevens en bescheiden behorende bij de voorwaarden als vermeld onder B3/3.1. Het betreft:
• een in het land van herkomst recent afgegeven (niet langer dan zes maanden geleden) medische verklaring met betrekking tot het kind. Indien uit die verklaring niet blijkt dat het kind, voor zover dat op grond van zijn nationaliteit niet is vrijgesteld van een onderzoek naar TBC aan de luchtwegen, een onderzoek op TBC heeft doorstaan, dan dient het kind alsnog (bereid te zijn) een onderzoek naar en/of de behandeling van TBC aan de ademhalingsorganen te ondergaan. Daartoe wordt de bij het aanvraagformulier gevoegde bijlage ‘Intentieverklaring TBC-onderzoek’ ondertekend;
• de instemmingverklaring van de ouders of wettelijk vertegenwoordigers van het kind dan wel van de autoriteiten in het land van herkomst waaruit blijkt dat deze instemmen met het verblijf van het kind in het gezin van de aspirant-pleegouders;
• een schriftelijke motivering van de bijzondere omstandigheden van het kind of die van de familieleden in het land van herkomst, waaruit blijkt dat het kind niet of bezwaarlijk kan worden verzorgd door familieleden die in het land van herkomst wonen;
• bescheiden waaruit blijkt dat de aspirant-pleegouders duurzaam en zelfstandig over voldoende middelen van bestaan beschikken;
• een volledige ingevulde garantverklaring (zie bijlage 6c VV); en
• bescheiden waaruit blijkt dat de aspirant-pleegouders het gezag over het pleegkind hebben.
De gevraagde officiële buitenlandse bescheiden dienen gelegaliseerd te zijn (zie B2/8).
Na onderzoek zal, met inachtneming van de relevante omstandigheden op de aanvraag worden beslist.
Zo nodig wint het Hoofd van de Visadienst dan wel de Minister voor I&A aanvullende gegevens in bij de Raad voor de Kinderbescherming omtrent de geschiktheid van de aspirant pleegouders voor de verzorging en opvoeding van het kind.
N
Paragraaf B10/3.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
EU- en EER-onderdanen en onderdanen van Zwitserland hebben het recht om gedurende drie maanden in Nederland werk te zoeken. Hoofdregel voor werkzoekenden is dat, zolang er reëel uitzicht is op werk, het rechtmatig verblijf ook na deze periode van drie maanden steeds voortduurt (zie artikel 8.16, tweede lid, onder b, Vb). Hiervan is sprake indien kan worden aangetoond dat wordt gewacht op de uitslag van een al in gang gezette sollicitatieprocedure of indien anderszins kan worden aangetoond dat concreet uitzicht bestaat op werk.
De IND beschouwt als bewijsmiddel dat sprake is van het daadwerkelijk zoeken naar werk:
• een bewijs van inschrijving bij het UWV WERKbedrijf vanaf het moment dat de vreemdeling vrijwillig werkloos is geworden; en
• sollicitatiebrieven voor passende functies en reacties daarop van de beoogde werkgevers.
De IND beschouwt als bewijsmiddel dat sprake is van een reële kans op werk een brief van een beoogde werkgever waaruit blijkt dat de sollicitatieprocedure wordt voortgezet.
Het verblijfsrecht kan worden beëindigd als de werkzoekende EU- of EER-onderdaan of onderdaan van Zwitserland:
• een actuele bedreiging van de openbare orde of de openbare veiligheid vormt;
• lijdt aan een besmettelijke ziekte of gebrek als bedoeld in artikel 8.23 Vb (zie B10/6).
Op het moment dat de EU- of EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan reële en daadwerkelijke arbeid als werknemer of als zelfstandige verricht, geldt hetgeen in de volgende paragrafen (inzake economisch actieven) wordt vermeld. Indien de werkzoekende EU- of EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan zelfstandig – niet uit arbeid maar uit andere bronnen – over middelen van bestaan beschikt, dient te worden beoordeeld of de EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan wellicht als economisch niet-actieve verblijfsrecht heeft.
O
Paragraaf B15/5.1.3 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot paragraaf B15/5.1.4 en komt te luiden:
Indien de vreemdeling beschikt over een arbeidsovereenkomst voor een kortere duur dan één jaar, dient de vreemdeling gedurende de duur van de arbeidsovereenkomst naar rato te voldoen aan het criterium van het bruto jaarloon. De vreemdeling dient derhalve een loon in geld te genieten dat de uitkomst is van de rekensom: geldend looncriterium, gedeeld door twaalf en vermenigvuldigd met het aantal maanden van de arbeidsovereenkomst.
P
Paragraaf B15/5.1.3 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
De IND wijst een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf of een verblijfsvergunning onder de beperking ‘verblijf als kennismigrant’ af of trekt deze in als sprake is van een loon dat naar het oordeel van de minister van SZW niet marktconform is.
Als de IND indicaties heeft dat het loon niet marktconform is, wordt een advies gevraagd aan het UWV WERKbedrijf of een bepaalde beloning wel of niet marktconform is.
De IND stelt de werkgever eerst in de gelegenheid om het volgende met (aanvullende) stukken inzichtelijk te maken:
a. de aard van het bedrijf en het totale personeelsbestand van het bedrijf;
b. de opleiding van de kennismigrant. De werkgever moet inzichtelijk maken dat de kennismigrant over bepaalde kwalificaties beschikt. Dit kan de werkgever aantonen door het overleggen van diploma’s en/of getuigschriften van de kennismigrant. Kopieën van diploma’s en getuigschriften moeten zijn gewaardeerd door het Nuffic;
c. informatie over de functie die de kennismigrant gaat vervullen. De werkgever moet:
• aangeven wat de naam van de functie is en welke taken de kennismigrant binnen deze functie gaat vervullen; en
• aantonen welke speciale deskundigheid op het gebied van opleiding en werkervaring nodig is om deze functie te doen vervullen door een kennismigrant;
d. aanvullende informatie over de arbeidsplaats. De werkgever moet:
• aangeven of er een Collectieve Arbeidsovereenkomst (CAO) van toepassing is, en zo ja, welke; en
• inzichtelijk maken dat het loon en andere arbeidsvoorwaarden (inclusief de overige vergoedingen die aan de kennismigrant betaald gaan worden), overeenkomen met de laatst overeengekomen CAO.
Als geen sprake is van een CAO moet de werkgever informatie verstrekken dat het loon en andere arbeidsvoorwaarden overeenkomen met vergelijkbare functies.
Alle stukken moeten zijn opgesteld in het Nederlands of zijn vertaald door een vertaler die door de Nederlandse rechtbank is beëdigd.
De nieuwe voorwaarde geldt, ingevolge artikel 3.103 Vb, voor alle aanvragen om een verblijfsvergunning of machtiging tot voorlopig verblijf met als doel: ‘verblijf als kennismigrant’, die zijn ingediend op of na 19 juni 2011.
Q
Paragraaf B20/1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
In dit hoofdstuk wordt het rechtmatig verblijf van slachtoffers van eergerelateerd geweld geregeld. Daarnaast biedt dit hoofdstuk richtlijnen voor het bieden van opvang en bescherming van slachtoffers van eergerelateerd geweld.
Tevens wordt in dit hoofdstuk het rechtmatig verblijf van slachtoffers van huiselijk geweld geregeld die niet in aanmerking kunnen komen voor voortgezet verblijf op grond van huiselijk geweld (B16), omdat zij niet eerder in het bezit zijn geweest van een verblijfsvergunning. Daarnaast biedt dit hoofdstuk ook richtlijnen voor het bieden van opvang en bescherming van slachtoffers van huiselijk geweld.
Onder eergerelateerd geweld wordt verstaan elke vorm van geestelijk of lichamelijk geweld gepleegd vanuit een collectieve mentaliteit in een reactie op een (dreiging van) schending van de eer van een man of vrouw en daarmee van zijn of haar familie, waarvan de buitenwereld op de hoogte dreigt te raken. Dit type geweld vindt plaats in een specifieke culturele en sociale context en heeft geen religieuze basis. Eergerelateerd geweld kan verschillende vormen aannemen en in het uiterste geval tot moord of doodslag leiden.
Huiselijk geweld is geweld dat door iemand uit de huiselijke kring van het slachtoffer is gepleegd. Met ‘de huiselijke kring’ worden (ex-)partners, gezins- en familieleden en huisvrienden bedoeld. De term ‘huiselijk’ verwijst dus niet naar de plaats waar het geweld zich voordoet, maar naar de relatie tussen pleger en slachtoffer. Huiselijk geweld kan de vorm aannemen van kindermishandeling, (ex-)partnergeweld in alle denkbare verschijningsvormen, en mishandeling, uitbuiting en/of verwaarlozing van ouderen. Het gaat bij huiselijk geweld om lichamelijke, seksuele maar ook psychische vormen van geweld zoals belaging en bedreiging (‘stalking’).
Al enige jaren is er - onder andere in de media en de politiek - aandacht voor eergerelateerd en huiselijk geweld en de bestrijding ervan. Het merendeel van de slachtoffers is in het bezit van de Nederlandse nationaliteit of is in het bezit van een zelfstandige verblijfsvergunning. Het komt ook voor dat een slachtoffer een afhankelijke verblijfsvergunning heeft, of in het geheel niet of niet meer in het bezit is van een verblijfsvergunning. Voor deze laatste groep ontbreekt daarmee veelal de grond voor financiering van opvang en hulpverlening.
Dit hoofdstuk voorziet alleen in beleid voor het verlenen van een verblijfsvergunning indien de vreemdeling niet in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning of indien de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning twee jaar of langer is verlopen en de vreemdeling, gelet op het bepaalde in paragraaf B1/5.1 Vc, niet tijdig danwel binnen de redelijke termijn een aanvraag om verlenging of wijziging beperking heeft ingediend. Dit hoofdstuk is niet bedoeld voor slachtoffers van huiselijk geweld of eergerelateerd geweld die hun verblijfsrecht dreigen te verliezen maar hun verblijf kunnen voortzetten op grond van een van de beperkingen als genoemd in artikel 3.4 eerste lid Vb. Zij dienen een aanvraag wijziging beperking in te dienen en komen niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van dit hoofdstuk.
Bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van een dreiging van eergerelateerd of huiselijk geweld waarvoor een verblijfsvergunning af moet worden gegeven is van belang waar de vreemdeling gevaar loopt.
Is er slechts sprake van gevaar in het land van herkomst, maar is er in Nederland geen dreiging van eergerelateerd of huiselijk geweld, dan is de asielprocedure de aangewezen weg.
Indien er in Nederland sprake is van een dreiging van eergerelateerd of huiselijk geweld dan is de reguliere procedure de meest aangewezen weg. Voor verlening van een verblijfsvergunning in het kader van dit hoofdstuk dient echter wel, naast dreiging in Nederland, ook dreiging in het land van herkomst aanwezig te zijn. In dat geval kan betrokkene zich immers niet aan het gevaar onttrekken door zich in het land van herkomst te vestigen.
In het kader van de aanpak van eergerelateerd en huiselijk geweld is de Rvb gewijzigd zodat slachtoffers van eergerelateerd of huiselijk geweld zonder een verblijfstitel, mits een aanvraag om een verblijfsvergunning vanwege dreigend eergerelateerd geweld is ingediend bij de IND, gebruik kunnen maken van de voorzieningen van de Rvb. Deze regeling maakt niet alleen toegang tot opvang door een instelling voor vrouwenopvang mogelijk, maar ook financiering van hulpverlening en een ziektekostenverzekering.
In het kader van vergroting van de veiligheid van het slachtoffer van eergerelateerd geweld kan de aanvraag, eventueel door tussenkomst van de vrouwenopvang, schriftelijk worden ingediend (zie B1/9.1.1).
Om te beoordelen of sprake is van dreiging van eergerelateerd geweld vraagt de IND, ten behoeve van de beoordeling of dit verstrekking van een verblijfsvergunning rechtvaardigt, een analyse bij het Landelijk Expertisecentrum Eergerelateerd Geweld van de Nederlandse Politie. Uit de analyse moet in ieder geval blijken of er sprake is van dreiging van eergerelateerd geweld die de verstrekking van een verblijfsvergunning rechtvaardigt. Wanneer het Landelijk Expertisecentrum Eergerelateerd Geweld van de Nederlandse Politie mogelijkheden ziet waardoor de dreiging in die periode op de een of andere wijze afgewend kan worden, moet dit in de analyse worden meegenomen.
Indien de dreiging in de zeer nabije toekomst kan worden weggenomen doordat een bevredigende oplossing voor het conflict kan worden bereikt, zal er in principe geen noodzaak zijn verblijf in Nederland toe te staan. In de rapportage van het Landelijk Expertisecentrum Eergerelateerd Geweld van de Nederlandse Politie zal worden opgenomen wat de verwachte duur is van het conflict. Een verblijfsvergunning zal echter niet alleen worden verleend indien sprake is van een blijvende dreiging, maar daarnaast is het ook mogelijk om in acute situaties een vergunning te verlenen. De verblijfsvergunning zal een tijdelijk karakter hebben.
R
Paragraaf C16/1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
In artikel 42, eerste lid, Vw is bepaald dat binnen zes maanden na ontvangst van een asielaanvraag een beschikking wordt gegeven.
De Vw en de Awb voorzien in verruiming van de termijn in bepaalde gevallen. Deze gevallen zijn specifiek en als volgt omschreven.
1. Ingevolge artikel 4:15 Awb kan de beslistermijn in een individueel geval worden opgeschort met ingang van de dag na die waarop het bestuursorgaan:
a. de aanvrager krachtens artikel 4:5 uitnodigt de aanvraag aan te vullen, tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken, of
b. de aanvrager mededeelt dat voor de beschikking op de aanvraag redelijkerwijs noodzakelijke informatie aan een buitenlandse instantie is gevraagd, tot de dag waarop deze informatie is ontvangen of verder uitstel niet meer redelijk is.
2. De termijn voor het geven van een beschikking wordt voorts opgeschort:
a. gedurende de termijn waarvoor de aanvrager schriftelijk met uitstel heeft ingestemd,
b. zolang de vertraging aan de aanvrager kan worden toegerekend, of
c. zolang het bestuursorgaan door overmacht niet in staat is een beschikking te geven.
3. In geval van overmacht deelt het bestuursorgaan zo spoedig mogelijk aan de aanvrager mede dat de beslistermijn is opgeschort, alsmede binnen welke termijn de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.
4. Indien de opschorting eindigt, doet het bestuursorgaan daarvan in de gevallen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, of het tweede lid, onderdelen b en c, zo spoedig mogelijk mededeling aan de aanvrager, onder vermelding van de termijn binnen welke de beschikking alsnog moet worden gegeven.
Deze opschortingsgrond is toepasselijk in het geval de vreemdeling een aanvraag heeft aangeboden die de IND niet in ontvangst kan nemen omdat deze niet voldoet aan alle vereisten, bijvoorbeeld een asielaanvraag die per fax wordt aangeboden in plaats van in persoon. In dit geval start de beslistermijn op het moment dat sprake is van een aanvraag die door de IND in ontvangst kan worden genomen.
Voorbeelden van een buitenlandse instantie zijn:
• een Dublinkantoor in het buitenland;
• een kantoor van UNHCR in het buitenland;
• een ministerie in het buitenland.
Schriftelijke instemming kan blijken uit een brief die door of namens de vreemdeling is ingezonden, maar ook uit een door of namens de vreemdeling geparafeerde telefoonnotitie die na een informeel contact door de IND is opgesteld.
Ad 3. en 4. geven geen aanleiding tot een nadere toelichting.
De beslistermijn kan op grond van artikel 42, vierde lid, Vw met ten hoogste zes maanden worden verlengd, indien voor de beoordeling van de aanvraag advies van of onderzoek door derden of het OM nodig is. Het moet dan gaan om onderzoek dat in de individuele zaak wordt verricht.
Onder derden worden onder meer verstaan:
• het Ministerie van BuZa (bijvoorbeeld als onderzoek in het land van herkomst wordt verricht ten behoeve van een individueel ambtsbericht);
• andere departementen;
• de autoriteiten van derde landen (bijvoorbeeld landen waar de betrokkene eerder heeft verbleven);
• de UNHCR;
• BMA van de IND, dat immers bij derden onderzoek doet naar de gezondheidstoestand van de betrokkene;
• Bureau Land en Taal van de IND, dat immers gebruik maakt van externe deskundigen;
• het Nederlands Forensisch Instituut, dat voor het leeftijdsonderzoek bij amv’s immers gebruik maakt van externe deskundigen.
In deze gevallen is de beslistermijn dus gesteld op in totaal ten hoogste twaalf maanden. In ieder individueel geval wordt bezien met welke periode de beslistermijn wordt verlengd. Het is mogelijk de termijn meerdere malen te verlengen, zolang de maximale beslistermijn niet wordt overschreden.
Indien de beslistermijn in het geval van een rechtsgeldige aanvraag op één van de bovengenoemde wettelijk voorziene gronden wordt verruimd, heeft dit geen gevolgen voor de ingangsdatum van de verblijfsvergunning (zie C21/1).
Zie C19 voor de verlenging van de beslistermijn op grond van een besluitmoratorium.
Zie C20 voor de verlenging van de beslistermijn op grond van Richtlijn 2001/55.
In het geval de IND geen gebruik maakt van de wettelijke verruimingsmogelijkheden en de IND niet tijdig beslist op de aanvraag, ook niet binnen twee weken na ontvangst van een geldige ingebrekestelling, kan een beroep niet tijdig beslissen worden ingesteld door of namens de vreemdeling. Indien op het moment dat het beroep behandeld wordt de IND nog steeds niet beslist heeft, moet de rechter een dwangsom opleggen. De automatische dwangsom van artikel 4:17 Awb is voor de Vreemdelingenwet en het Soeverein Besluit tot 1 oktober 2012 niet van toepassing.
Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.
Den Haag, 10 juni 2011
De Minister voor Immigratie en Asiel,
voor deze:
de waarnemend directeur-generaal Vreemdelingenzaken,
L. Mulder.
Met ingang van 19 juni 2011 treedt een besluit in werking tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van onderdelen van het Besluit modern migratiebeleid zoals dat is gepubliceerd op 30 juli 2010 (zie Stb. 2010, 307). Zoals in de toelichting bij het besluit is aangegeven treden enkele onderdelen van het Besluit modern migratiebeleid in werking op 19 juni 2011. Met dit Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire (WBV) worden onder andere wijzigingen in de Vreemdelingencirculaire aangebracht die volgen uit deze wijziging van het besluit. Daarnaast worden met dit WBV tevens nog enkele andere meer redactionele wijzigingen doorgevoerd. Ten behoeve van de invoering van Richtlijn 2009/50 (de Europese blauwe kaart) is een afzonderlijk WBV gepubliceerd.
De wijziging betreft een aanpassing van het e-mailadres van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ).
Een beroep op de publieke middelen kan gevolgen hebben voor het verblijfsrecht van de vreemdeling. Om deze reden kan de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden ingetrokken dan wel de geldigheidsduur ervan niet worden verlengd. In het kader van de richtlijn kennismigranten is dit slechts mogelijk in geval van houders van de Europese blauwe kaart, indien de Nederlandse autoriteiten de houder daarvan van tevoren passende schriftelijke informatie hebben verstrekt. Een dergelijke informatievoorziening vormt een onderdeel van de behoorlijke dienstverlening aan vreemdelingen in het algemeen en is derhalve niet beperkt tot alleen de houders van de Europese blauwe kaart. Derhalve zal de IND de vreemdeling vooraf in kennis stellen als een beroep op de algemene middelen gevolgen kan hebben voor het verblijfsrecht. Dit kan de IND doen middels het opnemen van een aantekeningop het verblijfsdocument of op de beschikking waarbij de verblijfsvergunning wordt toegewezen. De IND doet dit in de meeste gevallen al.
Onder een beroep op de ‘algemene middelen’ wordt inhoudelijk hetzelfde verstaan als een beroep op de ‘publieke middelen’. De wijziging in de benaming heeft geen inhoudelijke beleidswijziging tot gevolg.
In paragraaf B1/4.1.1 heeft in de toelichting onder a een correctie plaatsgevonden in de eerdere opsomming van landen.
De andere wijziging in B1/4.1.1betreft het schrappen van een achterhaald gedeelte (vertrektermijn).
Met de wijzigingen in deze artikelen wordt de tekst in de Vreemdelingencirculaire in overeenstemming gebracht met artikel 3.75 van het Vreemdelingenbesluit 2000. In het eerste lid van artikel 3.75, Vreemdelingenbesluit zijn de woorden ‘in ieder geval’ toegevoegd. Hiermee is beoogd aan te geven dat middelen van bestaan in bepaalde bijzondere gevallen ook kunnen worden aangemerkt als duurzaam, als zij korter dan een jaar beschikbaar zijn. Dit geldt bijvoorbeeld voor de kennismigrant die voornemens is zes maanden in Nederland te verblijven. Indien zijn middelen gedurende zes maanden beschikbaar zijn, zijn zij eveneens duurzaam. Ingevolge artikel 3.75, tweede lid, Vb, geldt voor het inkomen uit eigen vermogen dat dit niet langer nog een jaar beschikbaar hoeft te zijn op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven. Het volstaat wanneer dat inkomen nog beschikbaar is. Ingevolge artikel 3.75, derde lid, Vb, geldt voor het inkomen dat in de afgelopen drie jaren is verworven, dat voldoende is dat het inkomen op jaarbasis voldoet aan de toepasselijke norm, danwel dat het laagste jaarinkomen uit arbeid in loondienst in de driejaarsperiode als duurzaam in de zin van artikel 3.75, derde lid, Vb kan worden beschouwd.
In paragraaf B1/9.4 is onder het kopje ‘Indien ingevolge artikel 3.33a, vierde lid, VV de aanvraag wordt ingediend bij de IND’ de eerste alinea ten aanzien van het voldoen van de leges verwijderd. Deze alinea staat immers ook in paragraaf B1/9.6.1.
In paragraaf B1/9.6.1 is onder het kopje ‘Procedure bij de aanvraag bij de IND tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd of het wijzigen van de verblijfsvergunning’ de passage met betrekking tot de aanvraag om een verblijfsvergunning in vreemdelingenbewaring verwijderd. Deze alinea staat ook onder het kopje ‘Geen leges verschuldigd door de vreemdeling die in bewaring is gesteld’. Onder dat laatste kopje is de tweede alinea verwijderd. Deze alinea is in dit kader niet relevant en staat bovendien al elders in deze paragraaf.
Met de toevoeging is beoogd aan te geven dat een tweede verzoek om een voorlopige voorziening in hetzelfde bodemgeschil niet als een tweede verzoek wordt aangemerkt, als het eerste verzoek om een voorlopige voorziening door de voorzieningenrechter is toegewezen. Dit betekent dat het ‘tweede’ verzoek – uitzonderingen daargelaten – mag worden afgewacht.
De zin in paragraaf 2.1 en de inhoud van paragraaf 2.8 zijn verwijderd. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij de wijziging van artikel 3.17 van het Vreemdelingenbesluit (zie Stb. 2010, 307) waarbij het vereiste dat het huwelijk is ingeschreven in de GBA is geschrapt.
In paragraaf B2/2.10 is onder het kopje ‘Vrijstellingen’ een verkeerde verwijzing naar het Vb gecorrigeerd.
In WBV 2011/2 is paragraaf B2/2.10 gewijzigd. De wijziging had moeten toezien op de stukken die moeten worden overgelegd indien de hoofdpersoon een WIA-uitkering ontvangt, maar is per abuis opgenomen bij de stukken die overgelegd moeten worden in het geval de hoofdpersoon geen uitkering ontvangt krachtens de WIA, WAO, WAZ of Wajong. Dat is hiermee gecorrigeerd.
In deze paragraaf stond een normbedrag op grond van de Wet werk en bijstand genoemd, terwijl het inkomen sinds 31 juli 2010 wordt getoetst aan het wettelijk minimumloon. Dat is hiermee gecorrigeerd.
In deze paragraaf is toegevoegd dat de medische verklaring met betrekking tot het kind recent in het land van herkomst moet zijn afgegeven, dat wil zeggen niet langer dan 6 maanden geleden.
In deze paragraaf is het begrip werkzoekende verduidelijkt en aangescherpt. Aanleiding hiertoe vormt de brief van de Minister van Sociale Zekerheid en werkgelegenheid aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 14 april 2011 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2010/11, 2 407, nr. 118). deze paragraaf wordt invulling gegeven aan het gestelde in de brief onder het kopje 'werkzoekenden' op pagina 26.
Deze paragraaf is hernummerd.
Met inwerkingtreding van artikel 3.30a Vreemdelingenbesluit 2000 heeft de IND de mogelijkheid om een verblijfsvergunning van een kennismigrant af te wijzen als het overeengekomen loon niet marktconform is. Indien de IND signalen dan wel het vermoeden heeft dat het loon niet marktconform is kan zij besluiten een advies hierover aan het UWV WERKbedrijf vragen. Het UWV WEKRbedrijf is de instantie die namens de Minister van SZW een advies uitbreng. Daartoe moet de beoogde werkgever van de kennismigrant op verzoek van de IND met bewijsstukken inzichtelijk maken dat het salaris marktconform is. Het advies van het UWV WERKbedrijf maakt duidelijk of de beloning wel of niet marktconform is, en wordt binnen vier weken nadat het verzoek daartoe is ontvangen, gegeven aan de IND. De IND gaat uit van dit advies en dit vormt voor de IND de grond om de aanvraag om een verblijfsvergunning in te willigen, af te wijzen dan wel in te trekken. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij de wijziging van artikel 3.30a van het Vreemdelingenbesluit (zie Stb. 2010, 307). Op deze wijziging van het beleid is artikel 3.103 Vb van toepassing. Dit betekent dat deze nieuwe voorwaarde geldt voor alle aanvragen voor verblijf als kennismigrant die zijn ingediend op of na 19 juni 2011.
Het beleid zoals neergelegd in Hoofdstuk B20 is bedoeld als vangnet voor illegaal in Nederland verblijvende slachtoffers van eergerelateerd en huiselijk geweld.
Dit hoofdstuk is niet bedoeld voor slachtoffers van huiselijk geweld of eergerelateerd geweld die hun verblijfsrecht dreigen te verliezen maar hun verblijf kunnen voortzetten op grond van een van de beperkingen als genoemd in artikel 3.4 eerste lid Vb. Zij dienen een aanvraag wijziging beperking in te dienen en komen niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van dit hoofdstuk.
In de praktijk wordt echter ook een beroep op hoofdstuk B20 gedaan door vreemdelingen die in aanmerking kunnen komen voor een verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf. Indien er aanspraak gemaakt kan worden op een verblijfsvergunning voortgezet verblijf is vergunningverlening op grond van hoofdstuk B20 echter niet aan de orde. Onderhavige toevoeging dient ter verduidelijking van de doelgroep van dit hoofdstuk.
De wijzigingen die met ingang van 1 oktober 2009 in titel 4 van de Awb zijn ingevoerd zijn thans verwerkt.
De Minister voor Immigratie en Asiel,
voor deze:
de waarnemend directeur-generaal Vreemdelingenzaken,
L. Mulder.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2011-10662.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.