Regeling van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 6 juni 2011, nr. 2011-2000229429 houdende regels met betrekking tot het verstrekken van subsidies ten behoeve van de blok voor blok aanpak (Tijdelijke regeling blok voor blok)

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, na overleg met de minister van Infrastructuur en Milieu,

Gelet op artikel 15.13, eerste tot en met derde lid, van de Wet milieubeheer;

Besluit:

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. Agentschap NL:

agentschap van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;

b. consortium:

een samenwerkingsverband bestaande uit ten minste drie of meer privaatrechtelijke rechtspersonen die deelnemen in een project;

c. energiebesparing:

een verbetering van de energie-index van een woning met ten minste twee energielabels als bedoeld in de Regeling energieprestatie gebouwen dan wel het bereiken van de klasse behorend bij energielabel B;

d. energie-index:

cijfer dat het energiegebruik aangeeft op basis van de hoeveelheid energie die nodig wordt geacht voor de verschillende behoeften die verband houden met een gestandaardiseerd gebruik van een gebouw;

e. energielabel:

energieprestatiecertificaat als bedoeld in het Besluit energieprestatie gebouwen;

f. minister:

de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

g. onderneming:

elke eenheid, ongeacht haar rechtsvorm, die een economische activiteit uitoefent en de wijze waarop zij wordt gefinancierd;

h. project:

activiteiten in één gemeente gericht op de realisatie van energiebesparing bij ten minste 2.000 woningen in de bestaande bouw binnen drie jaar en het hierbij overdragen van kennis;

i. verordening:

verordening (EG) nr. 1998/2006 van de Commissie van de Europese gemeenschap van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het verdrag op de de-minimissteun;

j. woning:

woning welke een eigen toegang heeft en welke de bewoner kan bewonen zonder daarbij afhankelijk te zijn van wezenlijke voorzieningen buiten de woning.

Artikel 2 Doel en doelgroep

De minister kan op aanvraag subsidie verlenen aan de deelnemers van een consortium voor een project als bedoeld in deze regeling.

Artikel 3 Subsidieplafond

Het subsidieplafond bedraagt € 2.500.000,–.

Artikel 4 Hoogte subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt maximaal € 500.000– per project.

  • 2. Het aantal projecten waarvoor subsidie kan worden verleend is maximaal vijf.

  • 3. Subsidie aan een onderneming wordt slechts verstrekt, indien wordt voldaan aan de voorwaarden voor de-minimissteun als bedoeld in de artikelen 1, 2 en 3 van de verordening.

Artikel 5 Subsidiabele kosten

Als subsidiabele kosten worden uitsluitend in aanmerking genomen de proceskosten gemoeid met de voorbereiding van het project en gemaakt na de beschikking tot subsidieverlening als bedoeld in artikel 10, eerste lid.

Artikel 6 Aanvraag voor subsidieverlening

  • 1. Een aanvraag om subsidieverlening wordt uiterlijk 16 september 2011 om 12:00 uur ingediend bij Agentschap NL, vestiging Sittard, met gebruikmaking van een aldaar verkrijgbaar aanvraagformulier.

  • 2. De aanvraag gaat vergezeld van:

    • a. een beschrijving van het project en de haalbaarheid daarvan binnen drie jaren met een uiteenzetting van de te treffen energiebesparende voorzieningen alsmede een opgave van de locaties binnen het project, inclusief postcodeduiding;

    • b. de planning van het project alsmede een uiteenzetting hoe het consortium het project zal realiseren;

    • c. gegevens over de energie-index van de betrokken woningen op het tijdstip van de aanvraag alsmede een opgave van de verwachte gegevens over die energie-index na het treffen van de voorzieningen als bedoeld in het tweede lid, onder a;

    • d. een voorstel op welke wijze de met het project beoogde kennis en ervaring met energiebesparing in de bestaande bouw kan worden toegepast in projecten elders in Nederland;

    • e. een begroting van de proceskosten en een opgave van de financiële middelen die het consortium aan het project gaat besteden of voor het project heeft gereserveerd, waarin inzicht wordt gegeven in de kosten voor de te treffen maatregelen en de reductie van de energielasten;

    • f. een door de deelnemers van het consortium ondertekend document waarin de deelnemers zich verplichten tot samenwerking in het kader van het project en waarin één van de deelnemers wordt aangewezen als gemachtigde om de subsidie bedoeld in artikel 2 aan te vragen;

    • g. indien van toepassing, per onderneming een de-minimisverklaring als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de verordening, met gebruikmaking van een bij het Agentschap NL verkrijgbaar formulier;

    • h. de overige in het aanvraagformulier bedoelde bescheiden en gegevens.

  • 3. Een consortium kan slechts één aanvraag indienen.

Artikel 7 Weigeringsgronden

De minister wijst de aanvraag af indien:

  • a. de aanvraag niet voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 6;

  • b. hij aanwijzingen heeft dat de technische, organisatorische of economische haalbaarheid van het project onvoldoende is;

  • c. hij aanwijzingen heeft dat het project niet binnen drie jaren kan worden voltooid.

Artikel 8 Adviescommissie

  • 1. Er is een commissie die de minister adviseert over de aanvragen om subsidieverlening.

  • 2. De commissie bestaat uit ten minste vijf leden, onder wie de voorzitter. De commissie bestaat in ieder geval uit deskundigen op het terrein van het bouwproces en energiebesparing.

  • 3. De commissie adviseert de minister schriftelijk binnen maximaal zes weken na ontvangst van de adviesaanvraag.

  • 4. De commissie hanteert de criteria bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel a tot en met f.

  • 5. De minister benoemt de voorzitter en leden van de commissie. Een secretariaat, verzorgd vanuit het AgentschapNL, staat de commissie bij. De secretaris is geen lid van de commissie.

  • 6. De commissie beraadslaagt in vergadering over haar advies. Een lid van de commissie onthoudt zich van deelneming aan de voorbereiding en vaststelling van een advies dat een aanvraag betreft waarbij hijzelf direct of indirect belang heeft.

Artikel 9 Rangschikkingsprocedure

  • 1. De minister rangschikt een aanvraag, met inachtneming van het advies van de commissie, bedoeld in artikel 8, aan de hand van de volgende criteria:

    • a. de mate, waarin de met het project opgedane kennis en ervaring met energiebesparing in de bestaande bouw kan worden toegepast in projecten elders in Nederland;

    • b. het aantal aan te passen woningen en de mate en aard van de energiebesparing;

    • c. de mate waarin de beïnvloeding van het bewonersgedrag met betrekking tot energiebesparing wordt betrokken;

    • d. de mate waarin de kwaliteitsborging is verzekerd binnen het consortium;

    • e. de verwachte participatiegraad per aaneengesloten blok van woningen;

    • f. de wijze waarop inzicht wordt verschaft in de resultaten.

  • 2. De minister verdeelt het beschikbare bedrag in de volgorde van rangschikking van de aanvragen op basis van de criteria bedoeld in het eerste lid.

Artikel 10 Subsidieverlening

  • 1. De minister geeft een beschikking tot subsidieverlening binnen acht weken na 16 september 2011.

  • 2. De beschikking tot subsidieverlening vermeldt in ieder geval:

    • a. het bedrag van de subsidie;

    • b. de wijze van bevoorschotting;

    • c. de verplichting om binnen twaalf maanden na de beschikking tot subsidieverlening een rapportage in te dienen waaruit blijkt dat:

      • 1. de eerste tranche van ten minste 1000 woningen is voorbereid en in uitvoering kan worden genomen en

      • 2. de tweede tranche van ten minste 1000 woningen wordt voorbereid;

    • d. de overige verplichtingen die aan de subsidieverlening zijn verbonden.

Artikel 11 Aanvraag om subsidievaststelling

  • 1. De aanvraag om subsidievaststelling wordt binnen dertien weken na de dag, genoemd in de beschikking tot subsidieverlening, ingediend bij Agentschap NL, vestiging Sittard, met gebruikmaking van een aldaar verkrijgbaar aanvraagformulier.

  • 2. De aanvraag gaat vergezeld van:

    • a. een eindrapport waarin verloop en eindresultaten van het gesubsidieerde project zijn vastgelegd en dat in ieder geval bevat;

      • een rapportage over de energiebesparende voorzieningen die aan de eerste tranche van tenminste 1000 woningen zijn getroffen;

      • een verklaring van de start van de realisatie van de tweede tranche van tenminste 1000 woningen en eventueel het restant aantal woningen van het project.

    • b. een gespecificeerde opgave van alle rechtstreeks aan het project toe te rekenen werkelijk gemaakte en betaalde proceskosten, opgesteld conform de door u ingediende begroting;

    • c. een verklaring van werkelijke kosten en opbrengsten, zoals opgenomen in de beschikking tot subsidieverlening.

Artikel 12 Inwerkingtreding en vervaldatum

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 januari 2013, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de voor die datum verleende subsidies.

Artikel 13 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke regeling blok voor blok.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J.P.H. Donner.

TOELICHTING

Algemeen

Aanleiding blok voor blok aanpak

In de bestaande woningvoorraad ligt nog een aanzienlijk besparingspotentieel verscholen van naar schatting 100 petajoule energie1. Om die reden zijn reeds veel initiatieven gestart om de bestaande bouw in Nederland energiezuiniger te maken. Vooral in de naoorlogse bouw is het potentieel nog groot. Met de huidige energieprijzen zijn voldoende rendabele maatregelen te treffen met een korte terugverdientijd. Tot op heden worden er echter nog te weinig maatregelen getroffen. Oorzaken zijn te weinig prikkels bij individuele bewoners enerzijds en een te behoedzame inschatting van te behalen voordelen bij private partijen anderzijds. Door schaalvergroting ontstaat een andere situatie waarbij naar verwachting het te behalen resultaat aantrekkelijker wordt en de woonconsument op een voordeliger manier wordt bediend. De blok voor blok aanpak beoogt hieraan een bijdrage te leveren door: grootschaligheid (minimaal 2000 woningen), waardoor voldoende schaalvoordelen zijn te behalen, ontzorging van de bewoners en de mogelijkheid van een aantrekkelijke private financiering. De bewoners krijgen hiervoor niet alleen een energiezuinigere woning terug, met maandelijks lagere energielasten en daarmee ook woonlasten, maar ook een comfortabelere woning en – in het geval van eigenaar-bewoners – ook een woning die in waarde is gestegen2. Bovendien levert dit een bijdrage aan de Europese doelstellingen op het gebied van CO2-reductie en energiebesparing en leidt dit tot een aanzienlijke impuls voor de bouw.

Politieke context

De blok voor blok aanpak is een belangrijk onderdeel van het Plan van Aanpak Energiebesparing Gebouwde Omgeving dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties bij brief van 25 februari 2011 (Kamerstukken II 2010/11, 30 196, nr. 131) aan de Tweede Kamer heeft toegezonden. Hierin is aangekondigd dat de rijksoverheid 5 projecten gaat ondersteunen. Ook in het Algemeen Overleg met de Tweede Kamer op 16 maart 2011 (Handelingen II, 2010/11, p. 63) is de blok voor blok aanpak genoemd als een belangrijk initiatief tot energiebesparing in de bestaande bouw. De Kamer heeft ingestemd met het bovengenoemde plan van aanpak en daarmee ook met de blok voor blok aanpak.

Doel pilot

Binnen de blok voor blok aanpak zal een pilot worden uitgevoerd met een vijftal projecten, waarvoor per project maximaal € 500.000,– beschikbaar is, te besteden aan zowel de noodzakelijke voorbereiding ten behoeve van de realisatie van het project als het kennis- en leertraject. Het primaire doel van deze projecten is het opdoen van kennis en ervaring voor de aanpak van de bestaande bouw. Op de eerste plaats ten behoeve van andere initiatieven in Nederland, maar ook ten behoeve van het verkennen van een voorstel voor een landelijke uitrol, met als streven uiteindelijk honderdduizenden woningen energiezuiniger maken. Per pilot dienen minimaal 2000 woningen binnen drie jaar 2 labelstappen te hebben gemaakt, dan wel op label B-niveau te zijn gebracht. Een commissie zal de minister adviseren over de te kiezen projecten. Binnen die projecten zal met name kennis en ervaring moeten worden opgedaan met consortiavorming, aantrekkelijke private financierings- en aanbestedingconstructies en slimme marketing- en energieconcepten.

Blok voor blok aanpak

De blok voor blok aanpak kenmerkt zich – naast een grootschalige aanpak – door de volgende pijlers:

  • 1. Consortia. Een consortium is een samenwerkingsverband dat kan bestaan uit (combinaties van) vragers en aanbieders van energiezuinige gebouwconcepten. Hierbij kan gedacht worden aan woningcorporaties, adviesbureaus, gemeenten en provincies, vereniging van eigenaren (VvE), huurdersverenigingen en financiers. Het consortium zorgt naast de voorbereiding ook voor de uitvoering van het betreffende project tot aan de nazorg toe.

  • 2. Marketingmodel: Met een uitgekiende marketingstrategie moet worden bereikt dat er zo veel mogelijk bewoners meedoen op zo kort mogelijke termijn. De bewoners dienen zoveel mogelijk te worden ontzorgd in alle stadia van het project: in de aanvraagfase (energieadvies), het financiële advies, de uitvoering en de nazorg;

  • 3. Standaardisatie maatregelenpakketten: uit efficiencyoverwegingen en uit oogpunt van schaalvoordelen verdient het de voorkeur zo veel mogelijk met standaardpakketten te werken, waarbij er uiteraard ruimte moet zijn voor maatwerk;

  • 4. Financieringsarrangement: dit behelst de wijze, waarop de maatregelen zullen worden (voor)gefinancierd. Private financiers, zoals bijvoorbeeld institutionele beleggers en verzekeraars, maar ook allerlei fondsen kunnen hiertoe in beeld zijn. Maar ook de financieringsconstructie op zich is hierbij van belang;

  • 5. Aanbestedingsmodel: Uit de bij de aanvraag gevoegde stukken moet duidelijk blijken op welke wijze de markt zal worden benaderd ten einde de betrokkenheid en professionaliteit te maximaliseren en een zo groot mogelijke schaalreductie te behalen.

Met al deze pijlers dient ervaring te worden opgedaan, waarbij van wezenlijk belang het opschalingspotentieel van ieder aspect is.

Europeesrechtelijke aspecten

Deze regeling maakt gebruik van verordening (EG) nr. 1998/2006 van de Commissie van de EuropeseGemeenschap van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag (thans artikel 107 en 108 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie) op de-minimissteun. Daarom hoeft deze regeling niet te worden aangemeld bij de Europese Commissie.

Deze verordening gaat er van uit dat de steunmaatregelen (zoals subsidieverlening) tot een bepaalde drempel het handelsverkeer tussen de lidstaten niet ongunstig beïnvloeden en de mededinging niet vervalsen en daarom niet beschouwd worden als staatssteun in de zin van het EG-verdrag. Deze drempel is gesteld op een bedrag van € 200.000. Door middel van een de-minimisverklaring dient een tot het consortium behorende onderneming aan te geven dat genoemde de-minimisdrempel niet wordt overschreden.

Administratieve lasten

Bij het opstellen van de regeling is rekening gehouden met de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking (Regeling van de Minister-President, Minister van Algemene Zaken van 15 december 2009, nr. 3086451). Deze Aanwijzingen beogen de administratieve lasten verbonden aan het instrument subsidieverstrekking (het doen van de aanvraag, de verplichtingen tijdens de uitvoering van het project en de eindverantwoording) terug te dringen. Daarom is gekozen voor een eenvoudig verantwoordingsregime met een controleverklaring (artikel 11, tweede lid, onder c) en is afgezien van een zwaar verantwoordingsregime met een accountantsverklaring.

Gelet op de beperkte lasten voor het bedrijfsleven was het niet noodzakelijk deze regeling voor te leggen aan het Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal).

Artikelsgewijs

Artikel 1 (begripsbepalingen)

Onderdeel b

Een consortium is een samenwerkingsverband dat kan bestaan uit (combinaties van) vragers en aanbieders van energiezuinige gebouwconcepten. Hierbij kan gedacht worden aan woningcorporaties, adviesbureaus, vereniging van eigenaren (VVE’s), huurdersverenigingen en financiers. Lokale en regionale overheden, die beleid voeren gericht op totstandkoming van een energiezuinige gebouwde omgeving kunnen onderdeel uitmaken van het consortium, maar gelden niet als aanvrager van de subsidie.

Onderdeel c

De twee energielabelstappen dan wel het bereiken van energielabel B zijn gerelateerd aan technische aanpassingen van het gebouw zelf. Deze besparing staat los van eventueel nog te behalen energiebesparing door aanpassing in bewonersgedrag. Middels een nulmeting in de eerste fase van het project dient de uitgangssituatie in energielabelklasse te worden vastgelegd. Ten tijde van de aanvraag mag de nulmeting indicatief plaatsvinden, op basis van bijvoorbeeld bouwjaarklasse, dan wel andere gegevens die de energie-index aannemelijk maken.

Onderdeel g

Het begrip onderneming heeft in Europeesrechtelijke zin een zeer ruime betekenis. Van een onderneming is sprake als een eenheid een economische activiteit uitoefent, ongeacht de rechtsvorm of de wijze waarop zij wordt gefinancierd. Dit brengt met zich mee dat bijvoorbeeld een stichting die een economische activiteit uitoefent als onderneming dient te worden aangemerkt. Onder economische activiteit moet worden verstaan het aanbieden van goederen of diensten op de markt. Van een economische activiteit is dus sprake, als een eenheid zich met haar activiteiten op een economische markt begeeft. Het begrip onderneming omvat de gehele groep waartoe de betreffende eenheid behoort.

Onderdeel h

De woningen binnen het project moeten in dezelfde gemeente gelegen zijn. Binnen de tijdsspanne van drie jaar, waarbinnen het project moet zijn afgerond, kan een fasering worden aangebracht. Eén jaar na subsidieverlening dient de aanpassing van minimaal 1.000 woningen te zijn voorbereid. In die voorbereiding moet de uitgangssituatie worden bepaald aan de hand van het energielabel van de betreffende (referentie)woning(en). Twee jaar na de subsidieverlening dienen de maatregelen aan deze woningen te zijn aangebracht en dient nog minimaal een 1.000-tal woningen te zijn voorbereid en te worden gestart. Een belangrijk element bij de projecten is het overdragen van kennis. Zowel richting andere initiatiefnemers als ook ten behoeve van de verkenning van de landelijke uitrol. De projecten moeten hier een wezenlijke bijdrage aan leveren.

Onderdeel j

Onder wezenlijke voorzieningen worden met name het hebben van een eigen keuken en toilet verstaan.

Artikel 5 (subsidiabele kosten)

Uitsluitend de proceskosten zijn subsidiabel. Te denken valt bijvoorbeeld aan de kosten gemoeid met de vorming van het consortium, het ontwikkelen van een marketingstrategie, het opstellen van energiebesparings- en financiële concepten, het ontwikkelen van innovatieve aanbestedingsmodellen en het kennis- en leertraject. De kosten van de realisatie van het project, inclusief de te treffen energiebesparende maatregelen, zijn dus niet subsidiabel.

Alleen proceskosten gemaakt na het tijdstip van subsidieverlening komen in aanmerking voor subsidie.

Artikel 6 (aanvraag om subsidieverlening)

Bij Agentschap NL is het aanvraagformulier te verkrijgen, alsmede extra informatie over de aanvraag. Meer informatie is te vinden op de website www.agentschapnl.nl/blokvoorblok.

Uit de aanvraag moet blijken hoe het project binnen het tijdsbestek van drie jaren wordt aangepakt. In de aanvraag dient tevens aandacht te worden besteed aan de wijze waarop het consortium vorm wordt gegeven, of er met standaardpakketten wordt gewerkt -zo mogelijk rekening houdend met de verschillende doelgroepen-, hoe de maatregelen worden gefinancierd (door private partijen) en op welke wijze er marketing richting bewoners plaatsvindt. Uit de aanvraag dient ook duidelijk te worden hoe de borging is geregeld: hoe wordt zeker gesteld dat de afgesproken energiebesparing ook daadwerkelijk wordt gerealiseerd? In hoeverre wordt er bijvoorbeeld gewerkt met een garantiefonds (gevuld door private partijen), waaruit extra maatregelen kunnen worden bekostigd, mocht blijken dat met de reeds aangebrachte maatregelen de beoogde besparing niet wordt gerealiseerd?

Op grond van het tweede lid onder f dienen de deelnemers van het consortium een gemachtigde aan te wijzen die de subsidie aanvraagt en daarmee, namens het consortium een financiële verplichting aangaat met de subsidieverlener. Lokale en regionale overheden kunnen niet als zodanig worden aangewezen.

Artikel 7 (weigeringsgronden)

Naast de gronden genoemd in artikel 7 kan op grond van artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht de subsidie onder meer worden geweigerd indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden of de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

Artikel 9 (rangschikkingsprocedure)

De beschikbare gelden worden verdeeld in volgorde van rangschikking van de aanvragen op basis van criteria, te beginnen met het hoogst gerangschikte project. Deze manier van verdelen betreft het zogenaamde ‘tendersysteem’. Dit systeem werkt volgens de weg van indiening van de aanvraag voor een bepaald tijdstip, waarna op grond van nadere criteria een rangorde zal worden bepaald. Dit systeem maakt het mogelijk om de kwalitatief beste aanvragen met voorrang te honoreren.

De aard van de energiebesparing kan in zoverre meewegen dat projecten waarbij sprake is van duurzame energie hoger kunnen worden gewaardeerd. Projecten waarbij ook resultaten worden geboekt op het gebied van beïnvloeding van bewonersgedrag met betrekking tot energiebesparing kunnen een hogere rangschikking krijgen. Het gaat hierbij niet alleen om adviezen, maar ook om bijvoorbeeld het aanbieden van stimuleringsregelingen voor energiezuinige apparatuur en de uitrol van slimme energiemeters. Bij de communicatie richting bewoners zou gebruik kunnen worden gemaakt van de onder meer tools, die de Stichting Milieu Centraal en Vereniging Eigen Huis daarvoor hebben ontwikkeld.

Onder een aaneengesloten ‘blok woningen’ wordt verstaan de geografische afbakening van te benaderen woningen bijvoorbeeld een appartementencomplex dan wel woningen in een of meerdere straten. De concentratie en het deelname percentage bepalen mede de mate waarin schaalvoordelen te behalen zijn. De participatiegraad geeft een indicatie van het bereik van het project, welk percentage benaderde mensen naar aanleiding van het project bereid is te investeren in energiebesparende maatregelen in de woning. Dit geeft aan in hoeverre het investeringsgedrag van woningeigenaren en gebruikers is beïnvloed. Een hogere participatiegraad leidt in principe ook tot een hogere rangschikking.

In hoeverre hebben partijen onderling afspraken gemaakt om de kwaliteit voor de voorbereiding en de uitvoering van het project te borgen. Worden deze afspraken ook periodiek geëvalueerd? In hoeverre wordt er gewerkt met gecertificeerde ondernemingen?

Binnen een project wordt onderscheid gemaakt in proces- en resultaatmonitoring. Het monitoren van de resultaten is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van het consortium. Uit de bij de aanvraag gevoegde stukken moet duidelijk worden op welke wijze de resultaten gemonitord worden en op welke momenten deze resultaten beschikbaar zijn. Het gaat hier niet alleen om cijfermatige resultaten als effectieve besparingen die gerealiseerd zijn en behaalde energielabelsprongen, maar ook om resultaten die zachter zijn, zoals de beleving en acceptatie van de woningeigenaren.

Artikel 11 (aanvraag voor subsidievaststelling)

Op grond van de Algemene wet bestuursrecht (art. 4:57) kan de minister de subsidie terugvorderen bijvoorbeeld wanneer de subsidie-ontvanger zich niet heeft gehouden aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen of wanneer de subsidievaststelling onjuist was en de subsidie-ontvanger dit wist of behoorde te weten.

Artikel 13 (inwerkingtreding en vervaldatum)

Het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling, op zichzelf en ten opzichte van het moment van haar bekendmaking, is niet in overeenstemming met het stelsel van vaste verandermomenten. Die verandermomenten zijn voor ministeriële regelingen de eerste dagen van de kalenderkwartalen, waarbij tevens geldt dat bekendmaking twee maanden voor de betrokken datum moet plaatsvinden. Deze afwijking houdt verband met de korte termijn tussen de besluitvorming over deze regeling en de uitwerking daarvan en met de wenselijkheid van een zo spoedig mogelijke besteding van de daartoe bestemde middelen op de begroting van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J.P.H .Donner.


X Noot
1

Referentieraming Energie en Emissies 2010–2020; PBL en ECN, april 2010.

X Noot
2

Huis met groen label meer waard; prof. dr. Brounen, universiteit van Maastricht; 11 april 2011.

Naar boven