TOELICHTING
Algemeen
Aanleiding blok voor blok aanpak
In de bestaande woningvoorraad ligt nog een aanzienlijk besparingspotentieel verscholen van naar schatting 100 petajoule energie1. Om die reden zijn reeds veel initiatieven gestart om de bestaande bouw in Nederland energiezuiniger te maken. Vooral in
de naoorlogse bouw is het potentieel nog groot. Met de huidige energieprijzen zijn voldoende rendabele maatregelen te treffen
met een korte terugverdientijd. Tot op heden worden er echter nog te weinig maatregelen getroffen. Oorzaken zijn te weinig
prikkels bij individuele bewoners enerzijds en een te behoedzame inschatting van te behalen voordelen bij private partijen
anderzijds. Door schaalvergroting ontstaat een andere situatie waarbij naar verwachting het te behalen resultaat aantrekkelijker
wordt en de woonconsument op een voordeliger manier wordt bediend. De blok voor blok aanpak beoogt hieraan een bijdrage te
leveren door: grootschaligheid (minimaal 2000 woningen), waardoor voldoende schaalvoordelen zijn te behalen, ontzorging van
de bewoners en de mogelijkheid van een aantrekkelijke private financiering. De bewoners krijgen hiervoor niet alleen een energiezuinigere
woning terug, met maandelijks lagere energielasten en daarmee ook woonlasten, maar ook een comfortabelere woning en – in het
geval van eigenaar-bewoners – ook een woning die in waarde is gestegen2. Bovendien levert dit een bijdrage aan de Europese doelstellingen op het gebied van CO2-reductie en energiebesparing en leidt dit tot een aanzienlijke impuls voor de bouw.
Politieke context
De blok voor blok aanpak is een belangrijk onderdeel van het Plan van Aanpak Energiebesparing Gebouwde Omgeving dat de Minister
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties bij brief van 25 februari 2011 (Kamerstukken II 2010/11, 30 196, nr. 131) aan de Tweede Kamer heeft toegezonden. Hierin is aangekondigd dat de rijksoverheid 5 projecten gaat ondersteunen. Ook in
het Algemeen Overleg met de Tweede Kamer op 16 maart 2011 (Handelingen II, 2010/11, p. 63) is de blok voor blok aanpak genoemd als een belangrijk initiatief tot energiebesparing in de bestaande bouw. De Kamer heeft
ingestemd met het bovengenoemde plan van aanpak en daarmee ook met de blok voor blok aanpak.
Doel pilot
Binnen de blok voor blok aanpak zal een pilot worden uitgevoerd met een vijftal projecten, waarvoor per project maximaal € 500.000,–
beschikbaar is, te besteden aan zowel de noodzakelijke voorbereiding ten behoeve van de realisatie van het project als het
kennis- en leertraject. Het primaire doel van deze projecten is het opdoen van kennis en ervaring voor de aanpak van de bestaande
bouw. Op de eerste plaats ten behoeve van andere initiatieven in Nederland, maar ook ten behoeve van het verkennen van een
voorstel voor een landelijke uitrol, met als streven uiteindelijk honderdduizenden woningen energiezuiniger maken. Per pilot
dienen minimaal 2000 woningen binnen drie jaar 2 labelstappen te hebben gemaakt, dan wel op label B-niveau te zijn gebracht.
Een commissie zal de minister adviseren over de te kiezen projecten. Binnen die projecten zal met name kennis en ervaring
moeten worden opgedaan met consortiavorming, aantrekkelijke private financierings- en aanbestedingconstructies en slimme
marketing- en energieconcepten.
Blok voor blok aanpak
De blok voor blok aanpak kenmerkt zich – naast een grootschalige aanpak – door de volgende pijlers:
-
1. Consortia. Een consortium is een samenwerkingsverband dat kan bestaan uit (combinaties van) vragers en aanbieders van energiezuinige
gebouwconcepten. Hierbij kan gedacht worden aan woningcorporaties, adviesbureaus, gemeenten en provincies, vereniging van
eigenaren (VvE), huurdersverenigingen en financiers. Het consortium zorgt naast de voorbereiding ook voor de uitvoering van
het betreffende project tot aan de nazorg toe.
-
2. Marketingmodel: Met een uitgekiende marketingstrategie moet worden bereikt dat er zo veel mogelijk bewoners meedoen op zo
kort mogelijke termijn. De bewoners dienen zoveel mogelijk te worden ontzorgd in alle stadia van het project: in de aanvraagfase
(energieadvies), het financiële advies, de uitvoering en de nazorg;
-
3. Standaardisatie maatregelenpakketten: uit efficiencyoverwegingen en uit oogpunt van schaalvoordelen verdient het de voorkeur
zo veel mogelijk met standaardpakketten te werken, waarbij er uiteraard ruimte moet zijn voor maatwerk;
-
4. Financieringsarrangement: dit behelst de wijze, waarop de maatregelen zullen worden (voor)gefinancierd. Private financiers,
zoals bijvoorbeeld institutionele beleggers en verzekeraars, maar ook allerlei fondsen kunnen hiertoe in beeld zijn. Maar
ook de financieringsconstructie op zich is hierbij van belang;
-
5. Aanbestedingsmodel: Uit de bij de aanvraag gevoegde stukken moet duidelijk blijken op welke wijze de markt zal worden benaderd
ten einde de betrokkenheid en professionaliteit te maximaliseren en een zo groot mogelijke schaalreductie te behalen.
Met al deze pijlers dient ervaring te worden opgedaan, waarbij van wezenlijk belang het opschalingspotentieel van ieder aspect
is.
Europeesrechtelijke aspecten
Deze regeling maakt gebruik van verordening (EG) nr. 1998/2006 van de Commissie van de EuropeseGemeenschap van 15 december
2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag (thans artikel 107 en 108 van het Verdrag betreffende
de Werking van de Europese Unie) op de-minimissteun. Daarom hoeft deze regeling niet te worden aangemeld bij de Europese Commissie.
Deze verordening gaat er van uit dat de steunmaatregelen (zoals subsidieverlening) tot een bepaalde drempel het handelsverkeer
tussen de lidstaten niet ongunstig beïnvloeden en de mededinging niet vervalsen en daarom niet beschouwd worden als staatssteun
in de zin van het EG-verdrag. Deze drempel is gesteld op een bedrag van € 200.000. Door middel van een de-minimisverklaring
dient een tot het consortium behorende onderneming aan te geven dat genoemde de-minimisdrempel niet wordt overschreden.
Administratieve lasten
Bij het opstellen van de regeling is rekening gehouden met de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking (Regeling van de Minister-President,
Minister van Algemene Zaken van 15 december 2009, nr. 3086451). Deze Aanwijzingen beogen de administratieve lasten verbonden
aan het instrument subsidieverstrekking (het doen van de aanvraag, de verplichtingen tijdens de uitvoering van het project
en de eindverantwoording) terug te dringen. Daarom is gekozen voor een eenvoudig verantwoordingsregime met een controleverklaring
(artikel 11, tweede lid, onder c) en is afgezien van een zwaar verantwoordingsregime met een accountantsverklaring.
Gelet op de beperkte lasten voor het bedrijfsleven was het niet noodzakelijk deze regeling voor te leggen aan het Adviescollege
toetsing administratieve lasten (Actal).
Artikelsgewijs
Artikel 1 (begripsbepalingen)
Onderdeel b
Een consortium is een samenwerkingsverband dat kan bestaan uit (combinaties van) vragers en aanbieders van energiezuinige
gebouwconcepten. Hierbij kan gedacht worden aan woningcorporaties, adviesbureaus, vereniging van eigenaren (VVE’s), huurdersverenigingen
en financiers. Lokale en regionale overheden, die beleid voeren gericht op totstandkoming van een energiezuinige gebouwde
omgeving kunnen onderdeel uitmaken van het consortium, maar gelden niet als aanvrager van de subsidie.
Onderdeel c
De twee energielabelstappen dan wel het bereiken van energielabel B zijn gerelateerd aan technische aanpassingen van het gebouw
zelf. Deze besparing staat los van eventueel nog te behalen energiebesparing door aanpassing in bewonersgedrag. Middels een
nulmeting in de eerste fase van het project dient de uitgangssituatie in energielabelklasse te worden vastgelegd. Ten tijde
van de aanvraag mag de nulmeting indicatief plaatsvinden, op basis van bijvoorbeeld bouwjaarklasse, dan wel andere gegevens
die de energie-index aannemelijk maken.
Onderdeel g
Het begrip onderneming heeft in Europeesrechtelijke zin een zeer ruime betekenis. Van een onderneming is sprake als een eenheid
een economische activiteit uitoefent, ongeacht de rechtsvorm of de wijze waarop zij wordt gefinancierd. Dit brengt met zich
mee dat bijvoorbeeld een stichting die een economische activiteit uitoefent als onderneming dient te worden aangemerkt. Onder
economische activiteit moet worden verstaan het aanbieden van goederen of diensten op de markt. Van een economische activiteit
is dus sprake, als een eenheid zich met haar activiteiten op een economische markt begeeft. Het begrip onderneming omvat de
gehele groep waartoe de betreffende eenheid behoort.
Onderdeel h
De woningen binnen het project moeten in dezelfde gemeente gelegen zijn. Binnen de tijdsspanne van drie jaar, waarbinnen het
project moet zijn afgerond, kan een fasering worden aangebracht. Eén jaar na subsidieverlening dient de aanpassing van minimaal
1.000 woningen te zijn voorbereid. In die voorbereiding moet de uitgangssituatie worden bepaald aan de hand van het energielabel
van de betreffende (referentie)woning(en). Twee jaar na de subsidieverlening dienen de maatregelen aan deze woningen te zijn
aangebracht en dient nog minimaal een 1.000-tal woningen te zijn voorbereid en te worden gestart. Een belangrijk element bij
de projecten is het overdragen van kennis. Zowel richting andere initiatiefnemers als ook ten behoeve van de verkenning van
de landelijke uitrol. De projecten moeten hier een wezenlijke bijdrage aan leveren.
Onderdeel j
Onder wezenlijke voorzieningen worden met name het hebben van een eigen keuken en toilet verstaan.
Artikel 5 (subsidiabele kosten)
Uitsluitend de proceskosten zijn subsidiabel. Te denken valt bijvoorbeeld aan de kosten gemoeid met de vorming van het consortium,
het ontwikkelen van een marketingstrategie, het opstellen van energiebesparings- en financiële concepten, het ontwikkelen
van innovatieve aanbestedingsmodellen en het kennis- en leertraject. De kosten van de realisatie van het project, inclusief
de te treffen energiebesparende maatregelen, zijn dus niet subsidiabel.
Alleen proceskosten gemaakt na het tijdstip van subsidieverlening komen in aanmerking voor subsidie.
Artikel 6 (aanvraag om subsidieverlening)
Bij Agentschap NL is het aanvraagformulier te verkrijgen, alsmede extra informatie over de aanvraag. Meer informatie is te
vinden op de website www.agentschapnl.nl/blokvoorblok.
Uit de aanvraag moet blijken hoe het project binnen het tijdsbestek van drie jaren wordt aangepakt. In de aanvraag dient tevens
aandacht te worden besteed aan de wijze waarop het consortium vorm wordt gegeven, of er met standaardpakketten wordt gewerkt
-zo mogelijk rekening houdend met de verschillende doelgroepen-, hoe de maatregelen worden gefinancierd (door private partijen)
en op welke wijze er marketing richting bewoners plaatsvindt. Uit de aanvraag dient ook duidelijk te worden hoe de borging
is geregeld: hoe wordt zeker gesteld dat de afgesproken energiebesparing ook daadwerkelijk wordt gerealiseerd? In hoeverre
wordt er bijvoorbeeld gewerkt met een garantiefonds (gevuld door private partijen), waaruit extra maatregelen kunnen worden
bekostigd, mocht blijken dat met de reeds aangebrachte maatregelen de beoogde besparing niet wordt gerealiseerd?
Op grond van het tweede lid onder f dienen de deelnemers van het consortium een gemachtigde aan te wijzen die de subsidie
aanvraagt en daarmee, namens het consortium een financiële verplichting aangaat met de subsidieverlener. Lokale en regionale
overheden kunnen niet als zodanig worden aangewezen.
Artikel 7 (weigeringsgronden)
Naast de gronden genoemd in artikel 7 kan op grond van artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht de subsidie onder meer
worden geweigerd indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden
of de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.
Artikel 9 (rangschikkingsprocedure)
De beschikbare gelden worden verdeeld in volgorde van rangschikking van de aanvragen op basis van criteria, te beginnen met
het hoogst gerangschikte project. Deze manier van verdelen betreft het zogenaamde ‘tendersysteem’. Dit systeem werkt volgens
de weg van indiening van de aanvraag voor een bepaald tijdstip, waarna op grond van nadere criteria een rangorde zal worden
bepaald. Dit systeem maakt het mogelijk om de kwalitatief beste aanvragen met voorrang te honoreren.
De aard van de energiebesparing kan in zoverre meewegen dat projecten waarbij sprake is van duurzame energie hoger kunnen
worden gewaardeerd. Projecten waarbij ook resultaten worden geboekt op het gebied van beïnvloeding van bewonersgedrag met
betrekking tot energiebesparing kunnen een hogere rangschikking krijgen. Het gaat hierbij niet alleen om adviezen, maar ook
om bijvoorbeeld het aanbieden van stimuleringsregelingen voor energiezuinige apparatuur en de uitrol van slimme energiemeters.
Bij de communicatie richting bewoners zou gebruik kunnen worden gemaakt van de onder meer tools, die de Stichting Milieu Centraal
en Vereniging Eigen Huis daarvoor hebben ontwikkeld.
Onder een aaneengesloten ‘blok woningen’ wordt verstaan de geografische afbakening van te benaderen woningen bijvoorbeeld
een appartementencomplex dan wel woningen in een of meerdere straten. De concentratie en het deelname percentage bepalen mede
de mate waarin schaalvoordelen te behalen zijn. De participatiegraad geeft een indicatie van het bereik van het project, welk
percentage benaderde mensen naar aanleiding van het project bereid is te investeren in energiebesparende maatregelen in de
woning. Dit geeft aan in hoeverre het investeringsgedrag van woningeigenaren en gebruikers is beïnvloed. Een hogere participatiegraad
leidt in principe ook tot een hogere rangschikking.
In hoeverre hebben partijen onderling afspraken gemaakt om de kwaliteit voor de voorbereiding en de uitvoering van het project
te borgen. Worden deze afspraken ook periodiek geëvalueerd? In hoeverre wordt er gewerkt met gecertificeerde ondernemingen?
Binnen een project wordt onderscheid gemaakt in proces- en resultaatmonitoring. Het monitoren van de resultaten is in eerste
instantie de verantwoordelijkheid van het consortium. Uit de bij de aanvraag gevoegde stukken moet duidelijk worden op welke
wijze de resultaten gemonitord worden en op welke momenten deze resultaten beschikbaar zijn. Het gaat hier niet alleen om
cijfermatige resultaten als effectieve besparingen die gerealiseerd zijn en behaalde energielabelsprongen, maar ook om resultaten
die zachter zijn, zoals de beleving en acceptatie van de woningeigenaren.
Artikel 11 (aanvraag voor subsidievaststelling)
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht (art. 4:57) kan de minister de subsidie terugvorderen bijvoorbeeld wanneer de subsidie-ontvanger
zich niet heeft gehouden aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen of wanneer de subsidievaststelling onjuist was en
de subsidie-ontvanger dit wist of behoorde te weten.
Artikel 13 (inwerkingtreding en vervaldatum)
Het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling, op zichzelf en ten opzichte van het moment van haar bekendmaking, is
niet in overeenstemming met het stelsel van vaste verandermomenten. Die verandermomenten zijn voor ministeriële regelingen
de eerste dagen van de kalenderkwartalen, waarbij tevens geldt dat bekendmaking twee maanden voor de betrokken datum moet
plaatsvinden. Deze afwijking houdt verband met de korte termijn tussen de besluitvorming over deze regeling en de uitwerking
daarvan en met de wenselijkheid van een zo spoedig mogelijke besteding van de daartoe bestemde middelen op de begroting van
het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
J.P.H .Donner.