Besluit van ..., tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit WEB (aanpassing bedragen leerlinggebonden financiering en technische aanpassingen)

Ontwerpbesluit

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 10 februari 2011, nr. WJZ/271057 (4873), directie Wetgeving en Juridische Zaken, gedaan mede namens Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;

Gelet op de artikelen 2.2.1, eerste en vijfde lid, 2.2.4, vierde lid, 2.2.6, zevende lid, 2.6, lid 1a, en 2.6a van de Wet educatie en beroepsonderwijs alsmede artikel 19 van de Wet op het voortgezet onderwijs;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van xxx, nr. xxx);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van xxx, nr. xxx, directie Wetgeving en Juridische Zaken, uitgebracht mede namens Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Uitvoeringsbesluit WEB wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.1.2 vervalt.

B

Artikel 2.1.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. De paragrafen 1, 2, 4, 5, 6 en 6a zijn van toepassing op instellingen als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel b, onder 1° tot en met 3°, van de wet.

2. In het tweede lid wordt ‘en paragraaf 5 is’ vervangen door: en de paragrafen 5, 6 en 6a zijn.

3. In het in het vierde lid wordt ‘Paragraaf 5 heeft’ vervangen door: De paragrafen 5, 6 en 6a hebben.

C

Artikel 2.2.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt aan het slot na ‘respectievelijk artikel 2.2.5.’ toegevoegd:

De uitkomst van elke berekening wordt rekenkundig afgerond op hele euro’s.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. De op grond van het eerste lid berekende rijksbijdrage wordt vermeerderd met het rijksbijdragedeel voor gehandicapte deelnemers, zoals dat wordt berekend op grond van artikel 2.6a.1.

D

In artikel 2.2.3, eerste lid, wordt ‘In deze formule wordt verstaan onder’ vervangen door: In deze formule wordt de teller van de breuk afgerond op twee decimalen en wordt verstaan onder.

E

In artikel 2.2.7, eerste lid, komt de tweede volzin te luiden:

Indien Onze Minister van een instelling de gegevens, bedoeld in de eerste volzin, niet uiterlijk 1 juli van het jaar voorafgaand aan het bekostigingsjaar, voorzien van een goedkeurende accountantsverklaring, heeft ontvangen en hierdoor niet tijdig over de gegevens kan beschikken, kan Onze Minister de hoogte van de rijksbijdrage voor deze instelling voor het desbetreffende kalenderjaar vaststellen conform de voorschriften in het tweede tot en met zesde lid.

F

Artikel 2.3.2, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan de formule wordt toegevoegd: + (VVi).

2. In de begripsbepaling van PLiv vervalt ‘en’ en wordt aan het slot van het eerste lid onder vervanging van de punt door ‘, en’ een nieuwe begripsbepaling toegevoegd, luidende:

VVi:

de bij ministeriële regeling vastgestelde vaste voet per instelling.

G

Artikel 2.4.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘artikel 2.2.2’ vervangen door ‘artikel 2.2.2, eerste lid,’ en wordt een zin toegevoegd, luidende: De uitkomst van de berekening wordt rekenkundig afgerond op hele euro’s.

2. In het tweede lid, wordt ‘een school voor voortgezet onderwijs als bedoeld in artikel 2.6, eerste lid, tweede volzin, van de wet’ vervangen door: een school voor voortgezet onderwijs als bedoeld in artikel 2.6, lid 1a, van de wet.

H

In artikel 2.5.1 vervalt onderdeel c en wordt onderdeel d geletterd c.

I

Artikel 2.5.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘artikel 2.2.2’ vervangen door: artikel 2.2.2, eerste lid.

2. In het tweede lid komt de formule te luiden ‘(PI + EduI) / (PL + EduL) x W’, vervallen de begripsbepalingen van Inbl en InbL en wordt in de begripsbepaling van W ‘het wachtgeldbudget’ vervangen door ‘het totaal van de wachtgeldbudgetten’.

3. In het vierde lid vervalt ‘en inburgering’.

J

In Hoofdstuk 2 wordt in het opschrift van paragraaf 6 ‘exploitatiekosten’ vervangen door: rijksbijdrage.

K

In Hoofdstuk 2 wordt na paragraaf 6 een paragraaf ingevoegd, luidende:

Paragraaf 6a. Gehandicapte deelnemers
Artikel 2.6a.1 Vaststelling en verdeling rijksbijdragedeel
  • 1. Onze Minister stelt jaarlijks het landelijk beschikbare budget vast ten behoeve van de kosten voor gehandicapte deelnemers.

  • 2. Onze Minister verdeelt het voor een kalenderjaar vastgestelde budget ten behoeve van de gehandicapte deelnemers over de instellingen naar rato van het totaal van de voor dat kalenderjaar op grond van de artikelen 2.2.3 en 2.2.4 berekende rijksbijdrage voor die instelling.

L

In artikel 2.7.2, eerste lid, worden de tabellen A en B vervangen door nieuwe tabellen A en B, luidende:

Tabel A Bedrag instellingen per studiejaar

Toelaatbaar verklaard tot onderwijs van

Voltijds deelnemer

Deeltijds deelnemer

Voltijds deelnemer

Deeltijds deelnemer

Assistent- en basisberoepsopleiding

Assistent- en basisberoepsopleiding

Vakopleiding, middenkader- en specialistenopleiding

Vakopleiding, middenkader- en specialistenopleiding

Cluster 2

Dove deelnemers

€ 2.410,–

€ 1.607,–

€ 3.128,–

€ 2.085,–

Cluster 2

Slechthorende deelnemers

€ 1.550,–

€ 1.033,–

€ 3.128,–

€ 2.085,–

Cluster 2

Meervoudig gehandicapte deelnemers

€ 1.550,–

€ 1.033,–

€ 3.128,–

€ 2.085,–

Cluster 2

Deelnemers met ernstige spraakmoeilijkheden

€ 1.550,–

€ 1.033,–

€ 3.128,–

€ 2.085,–

Cluster 3

Lichamelijk gehandicapte deelnemers

€ 1.578-

€ 1.052,–

€ 3.128,–

€ 2.085,–

Cluster 3

Langdurig zieke deelnemers met een lichamelijke handicap

€ 1.550,–

€ 1.033,–

€ 3.128,–

€ 2.085,–

Cluster 3

Zeer moeilijk lerende deelnemers

€ 1.550,–

€ 1.033,–

€ 3.128,–

€ 2.085,–

Cluster 3

Meervoudig gehandicapte deelnemers

€ 1.550,–

€ 1.033,–

€ 3.128,–

€ 2.085,–

Cluster 4

Gedragsproblematiek

€ 1.550,–

€ 1.033,–

€ 3.128,–

€ 2.085,–

Tabel B Bedrag scholen voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs per studiejaar

Toelaatbaar verklaard tot onderwijs van

Voltijds deelnemer personele vergoeding

Voltijds deelnemer materiële vergoeding

Totaal aan vergoeding

Cluster 2 Dove deelnemers

€ 5.159,87

€ 559,–

€ 5.718,87

Cluster 2 Slechthorende deelnemers

€ 3.337,35

€ 216,–

€ 3.553,35

Cluster 2 Meervoudig gehandicapte deelnemers

€ 3.337,35

€ 274,–

€ 3.611,35

Cluster 2 Deelnemers met ernstige spraakmoeilijkheden

€ 3.337,35

€ 274,–

€ 3.611,35

Cluster 3 Lichamelijk gehandicapte deelnemers

€ 4.517,25

€ 405,–

€ 4.922,25

Cluster 3 Langdurig zieke deelnemers met een lichamelijke handicap

€ 2.921,51

€ 236-

€ 3.157,51

Cluster 3 Zeer moeilijk lerende deelnemers

€ 2.921,51

€ 128,–

€ 3.049,51

Cluster 3 Meervoudig gehandicapte deelnemers

€ 2.921,51

€ 236,–

€ 3.157,51

Cluster 4 Gedragsproblematiek

€ 2.921,51

€ 236,–

€ 3.157,51

Toelaatbaar verklaard tot onderwijs van

Deeltijds deelnemer personele vergoeding

Deeltijds deelnemer materiële vergoeding

Totaal aan vergoeding

Cluster 2 Dove deelnemers

€ 3.439,92

€ 373,–

€ 3.812,92

Cluster 2 Slechthorende deelnemers

€ 2.224,90

€ 144,–

€ 2.368,90

Cluster 2 Meervoudig gehandicapte deelnemers

€ 2.224,90

€ 183,–

€ 2.407,90

Cluster 2 Deelnemers met ernstige spraakmoeilijkheden

€ 2.224,90

€ 183,–

€ 2.407,90

Cluster 3 Lichamelijk gehandicapte deelnemers

€ 3.011,50

€ 270,–

€ 3.281,50

Cluster 3 Langdurig zieke deelnemers met een lichamelijke handicap

€ 1.947,67

€ 157,–

€ 2.104,67

Cluster 3 Zeer moeilijk lerende deelnemers

€ 1.947,67

€ 85,–

€ 2.032,67

Cluster 3 Meervoudig gehandicapte deelnemers

€ 1.947,67

€ 157,–

€ 2.104,67

Cluster 4 Gedragsproblematiek

€ 1.947,67

€ 157,–

€ 2.104,67

M

Hoofdstuk 4A vervalt.

N

In artikel 6.3.2, tweede lid, wordt aan het slot een zin toegevoegd, luidende: De uitkomst van de berekening wordt rekenkundig afgerond op twee decimalen.

O

In artikel 6.3.3 wordt aan het slot een zin toegevoegd, luidende: De uitkomst van de berekening wordt rekenkundig afgerond op twee decimalen.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

Deze Nota van toelichting wordt mede gegeven namens de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

Dit besluit strekt ertoe het Uitvoeringsbesluit WEB (UWEB) te wijzigen. De wijziging betreft het opnemen van nieuwe tabellen met bedragen voor de leerlinggebonden financiering en voorts een aantal technische aanpassingen ter herstel van onvolkomenheden. Deze onvolkomenheden hebben ertoe geleid dat de praktijk niet volledig in overeenstemming was met het UWEB. Dit is hier hersteld.

2. Inhoud wijziging
Wijziging bedragen leerlinggebonden financiering

In het UWEB is bepaald dat de bedragen voor leerlinggebonden financiering (LGF) bij ministeriële regeling kunnen worden aangepast ‘aan de prijsontwikkeling, overeenkomstig de prijsmutatie van de netto materiële consumptie, zoals opgenomen in de Macro Economische Verkenning’. Wijziging van de LGF-bedragen om andere redenen vragen een aanpassing van het UWEB.

In het primair en voortgezet onderwijs (po- en vo-sector) zijn per 1 augustus 2010 de bedragen voor ambulante begeleiding voor leerlingen met een cluster 3 of 4 indicatie met 13,6% verlaagd. Reden om alleen de bedragen voor leerlingen met een cluster 3 of 4 indicatie te verlagen is het gegeven dat deze indicatiestellingen de sterkste groei te zien geven en het budget hiervoor niet toereikend is.

Omdat de LGF-bedragen voor het beroepsonderwijs zijn afgeleid van de LGF-bedragen voor het voortgezet onderwijs, wordt voor het beroepsonderwijs bij die verlaging aangesloten. De verlaging van de bedragen voor ambulante begeleiding voor leerlingen met een cluster 3 of 4 indicatie wordt in het beroepsonderwijs toegepast met ingang van het studiejaar 2011/2012.

Overige wijzigingen

In het UWEB is een wijziging aangebracht met betrekking tot de sanctie op niet tijdig leveren van bekostigingsgegevens. In het UWEB was bepaald dat de rijksbijdrage voor een instelling op 90% van de rijksbijdrage van het jaar daarvoor moet worden gesteld als de instelling te laat is met het aanleveren van de bekostigingsgegevens. Deze bepaling bleek in de praktijk te rigide: er is geen ruimte om rekening te houden met de omstandigheden van het geval. Daarom is van deze bepaling een ‘kan-bepaling’ gemaakt; dat geeft de bevoegdheid om te sanctioneren, maar ook de ruimte om dat niet te doen als een sanctie buitenproportioneel of in hoge mate onbillijk zou zijn.

Daarnaast is in het UWEB de grondslag opgenomen voor een vaste voet voor de bekostiging van het vbo-groen. Daarvoor bood artikel 2.3.2. UWEB geen grondslag. Artikel 2.3.2 is nu in overeenstemming gebracht met de overeenkomstig de Uitvoeringsregeling WEB 2007 (artikel 3.1.2) bestaande praktijk.

De overige wijzigingen betreffen voornamelijk het herstel van technische onvolkomenheden.

3. Gevolgen voor de rijksbegroting

Er zijn geen gevolgen voor de rijksbegroting.

4. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

Het besluit is voor een uitvoeringstoets voorgelegd aan de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). DUO heeft op het punt van de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid geen problemen geconstateerd.

5. Administratieve lasten

Dit besluit heeft geen gevolgen voor de administratieve lasten, omdat er geen wijzigingen worden aangebracht in de informatie die van de instellingen gevraagd wordt ten behoeve van het berekenen van de rijksbijdrage. Die berekening geschiedt met gebruikmaking van de al beschikbare gegevens. Ook ten aanzien van LGF geldt dat gelet op het feit dat met dit besluit alleen de bedragen worden verlaagd, er geen verandering zal optreden in de administratieve lasten.

6. Gevolgen voor de BES

Dit wijzigingsbesluit heeft geen gevolgen voor het zusterbesluit UWEB BES. Leerlinggebonden financiering zoals we dat in het UWEB kennen, geldt niet voor de BES. Voor de BES geldt voorlopig een eigen bekostigingssystematiek.

7. Draagvlak

De MBO Raad, AOC Raad en de WEC-raad zijn op de hoogte van de verlaging van de betreffende LGF-bedragen. De MBO Raad en AOC Raad hebben hier op zich geen bezwaar tegen, omdat het de mbo-instellingen niet direct raakt. Wel constateren zij dat er enige beperking optreedt in de ambulante zorg die door de (v)so-scholen wordt gegeven. De WEC-raad is – als overkoepelende organisatie van de (v)so-scholen – bij brief van 24 juni 2010 eveneens op de hoogte gesteld. De WEC-raad heeft aangegeven niet gelukkig te zijn met de bezuinigingen vanwege de personele gevolgen.

Artikelsgewijs

Artikel I
A (Artikel 1.1.2 UWEB)

Dit artikel vervalt omdat Hoofdstuk 3 van de Wet educatie en beroepsonderwijs (hierna de WEB) is vervallen per 1 augustus 2008. Daarmee is aan dit artikel de basis ontvallen.

B (artikel 2.1.1 UWEB)

In dit artikel wordt de reikwijdte van de diverse paragrafen bepaald. In dit artikel was verzuimd aan te geven op welke instellingen paragraaf 6 betrekking heeft; dit is hersteld. Tevens is bepaald op welke instellingen de nieuwe paragraaf 6a (Gehandicapte deelnemers) betrekking heeft.

C (Artikel 2.2.2 UWEB)

Deze bepaling over afronding van de berekening is opgenomen aangezien in de uitvoeringspraktijk afronding op deze wijze plaatsvindt.

De oude tekst van artikel 2.2.2, tweede lid, over de vermindering van cursusgelden is geschrapt. DUO had hierom verzocht in verband met de berekeningsmethodiek waarbij de normatieve inhouding cursusgelden betrekking heeft op de gehele rijksbijdrage. Volstaan wordt daarom met artikel 2.6.1 waarin de vermindering van cursusgelden op de gehele rijksbijdrage is geregeld.

In het tweede lid (nieuw) is nu opgenomen dat de rijksbijdrage wordt vermeerderd met een bedrag voor gehandicapte deelnemers zoals bepaald in artikel 2.6a.1.

D (Artikel 2.2.3, eerste lid)

De toegevoegde passage is in overeenstemming met de uitvoeringspraktijk.

E (Artikel 2.2.7, eerste lid, UWEB)

Sinds het vervallen van artikel 4b.2.3 in verband met de totstandbrenging van de DUO heeft de desbetreffende zinsnede in het oude eerste lid geen betekenis meer.

De wijzigingsbepaling voorziet er voorts in dat de Minister niet langer gedwongen is een korting op de hoogte van de rijksbijdrage vast te stellen indien de gegevens niet op tijd binnen zijn. Een dwingende toepassing van het artikel in alle gevallen is disproportioneel. Om deze reden is de tekst aangepast waardoor er voortaan sprake is van een bevoegdheid van de minister een korting vast te stellen. Overigens zij hier benadrukt dat het van groot belang blijft dat de gegevens op tijd binnen zijn. Slechts in bijzondere gevallen waarin buiten de schuld van de instelling iets niet goed is gegaan bij de gegevensverstrekking of de gegevens zeer kort na het verstrijken van de daarvoor geldende termijn zijn binnengekomen, is denkbaar dat de minister afziet van kortingen op de rijksbijdrage.

F (Artikel 2.3.2 UWEB)

Bij de berekening van de rijksbijdrage vbo-groen wordt in de praktijk gerekend met een vaste voet per instelling. De grondslag hiervoor is opgenomen in deze aanpassing.

Het UWEB schreef al voor dat voor de rijksbijdrage exploitatie vbo-groen gerekend moet worden met een bedrag per leerling voor leerwegondersteunend onderwijs (lwoo) en een bedrag voor beroepsonderwijs. In de praktijk wordt echter daarnaast ook gerekend met een vaste voet. De berekeningswijze met een vaste voet wordt eveneens gehanteerd voor de bekostiging van het vmbo op grond van de WVO.

Voor deze berekeningswijze voor vbo-groen bood artikel 2.3.2. UWEB geen grondslag. Artikel 2.3.2 is thans in overeenstemming gebracht met de praktijk, die overigens gebaseerd is op de Uitvoeringsregeling WEB 2007 (artikel 3.1.2) welke voorziet in een vaste voet voor vbo-groen.

G (Artikel 2.4.1 UWEB)

Door in artikel 2.4.1, eerste lid, UWEB te verwijzen naar het eerste lid van artikel 2.2.2 is een technische omissie hersteld. Voorts is een zin toegevoegd ter aanpassing van de bepalingen aan de uitvoeringspraktijk.

Voorts was het tweede lid abusievelijk niet aangepast aan de wijziging van artikel 2.6 WEB in Stb. 2008, 296 (toevoeging van een lid 1a). Dit is hier hersteld.

H (Artikel 2.5.1 UWEB)

Deze aanpassing is gemaakt omdat de inburgeringsovereenkomsten geen deel meer uitmaken van de bekostiging en ook niet in de jaarrekening worden opgenomen.

I (Artikel 2.5.2 UWEB)

De aanpassing in het eerste lid betreft herstel van een technische omissie.

Het tweede lid is aangepast omdat de inburgeringsovereenkomsten geen deel meer uitmaken van de bekostiging en ook niet in de jaarrekening worden opgenomen. Dientengevolge is ook het vierde lid aangepast.

J (Paragraaf 6)

Het betreft hier een redactionele verbetering.

K (Artikel 2.6a.1 UWEB)

In dit artikel is de basis opgenomen voor de vaststelling en verdeling van de rijksbijdrage voor gehandicapte deelnemers. Krachtens artikel 2.2.1, derde lid, onderdeel k, van de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) heeft de rijksbijdrage mede betrekking op gehandicapte deelnemers. Het bedrag daarvoor dient afzonderlijk te worden vermeld (zie artikel 2.2.4, eerste lid, WEB).

In het nieuwe artikel 2.6a.1 is het oude artikel 3.1.3 van de Uitvoeringsregeling WEB 2007 als uitgangspunt genomen, welk artikel daarmee kan vervallen. In artikel 3.1.3 was een uitzondering voor de AOC’s opgenomen. Deze uitzondering wordt in de praktijk niet gemaakt. Voor de AOC’s wordt net als voor de ROC’s de rijksbijdrage voor gehandicapten toegevoegd aan het macrobudget. De regelgeving is daarmee thans in overeenstemming gebracht.

L (Artikel 2.7.2 UWEB)

Omwille van de duidelijkheid is ervoor gekozen om de tabellen in hun geheel te vervangen en dus niet uitsluitend de verlaagde bedragen in dit besluit op te nemen.

M (Hoofdstuk 4A UWEB)

Dit hoofdstuk vervalt aangezien de betreffende bepalingen in de WEB (artikel 7.4.9a e.v.) met betrekking tot de taken van het Kwaliteitscentrum examinering beroepsopleidingen (KCE) zijn vervallen.

N en O (Artikelen 6.3.2 en 6.3.3)

De tekst van deze bepalingen is in overeenstemming gebracht met de uitvoeringspraktijk.

Artikel II

Aangezien dit besluit krachtens artikel 2.2.1, zesde lid, van de WEB moet worden voorgelegd aan de Tweede en Eerste Kamer zal het tijdstip van inwerkingtreding bij koninklijk besluit worden vastgesteld.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Advies Raad van State

No. W05.11.0043/I

’s-Gravenhage, 17 maart 2011

Aan de Koningin

Bij Kabinetsmissive van 15 februari 2011, no.11.000366, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mede namens de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit WEB (aanpassing bedragen leerlinggebonden financiering en technische aanpassingen), met nota van toelichting.

Het ontwerpbesluit staat in verband met de voorgenomen herziening van passend onderwijs. Daarbij is het streven erop gericht zoveel mogelijk leerlingen in het reguliere stelsel te houden met onderwijs- en zorgaanbod dicht bij huis, en in samenhang daarmee de doorverwijzing terug te dringen van leerlingen met een relatief lichte hulpvraag naar speciale voorzieningen, zoals het speciaal onderwijs. Een en ander moet per 1 augustus 2012 worden ingevoerd.

Het ontwerpbesluit strekt ertoe met ingang van 1 augustus 2011 de bedragen voor leerlinggebonden financiering in het beroepsonderwijs te verlagen, in aansluiting op de reeds doorgevoerde verlaging van de leerlinggebonden financiering in het voortgezet onderwijs (per 1 augustus 2010).

De Afdeling advisering van de Raad van State maakt een opmerking over de aard en de gevolgen van de voorgestelde maatregelen, mede in het licht van de nieuwe bekostigingssystematiek (budgetfinanciering) van het stelsel van passend onderwijs. Zij is van oordeel dat in verband daarmee aanpassing van het ontwerpbesluit wenselijk is.

In de toelichting wordt uiteengezet dat in het primair en voortgezet onderwijs per 1 augustus 2010 de bedragen voor ambulante begeleiding voor leerlingen met een cluster 3 of 4 indicatie met 13,6% zijn verlaagd.1 De reden om alleen de bedragen voor leerlingen met een cluster 3 of 4 indicatie te verlagen is, volgens de toelichting, gelegen in het gegeven dat deze indicatiestellingen de sterkste groei te zien geven en het budget daarvoor niet toereikend is.

De Afdeling merkt allereerst op dat uit de toelichting niet duidelijk wordt of ook in het beroepsonderwijs sprake is van een budgetoverschrijding, en zo ja, welke oorzaken daaraan ten grondslag liggen. Evenmin wordt in de toelichting de verwachte opbrengst van de voorgestelde maatregel geschetst. In verband met het ontbreken van die gegevens is ook onduidelijk of de voorgestelde maatregel toereikend is om een eventuele budgetoverschrijding te compenseren, of dat daarnaast alternatieve maatregelen noodzakelijk zullen zijn. Verder is uit de toelichting niet op te maken wat de gevolgen zijn van de in het ontwerpbesluit voorgestelde maatregel voor de kwaliteit van de ambulante begeleiding. Ten slotte wordt in de toelichting geconstateerd dat de bedragen inzake leerlinggebonden financiering voor het beroepsonderwijs zijn afgeleid van de bedragen voor het voortgezet onderwijs.2 Daarbij wordt echter niet ingegaan op het specifieke karakter van de begeleiding in het beroepsonderwijs, dat in de weg zou kunnen staan aan een directe aansluiting bij de verlaging van de bedragen van begeleiding in het voorgezet onderwijs. In dat verband kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de noodzakelijke begeleiding bij praktijkstages in het beroepsonderwijs. In zoverre zou de voorgestelde verlaging van de bedragen van begeleiding het primaire proces kunnen schaden.3

Gelet op het ontbreken van inzicht in de hiervoor bedoelde informatie, alsmede in de gemaakte afwegingen, zijn de aard en de effecten van de voorgestelde verlaging van de leerlinggebonden financiering in het beroepsonderwijs, die overigens geen gevolgen blijken te hebben voor de begroting,4 onduidelijk. De Afdeling is er op voorhand niet van overtuigd dat de voorgestelde maatregel geen afbreuk zal doen aan de kwaliteit van de ambulante begeleiding.

In het verlengde hiervan merkt de Afdeling op dat het beleid inzake ‘passend onderwijs’ nog volop in ontwikkeling is. De regering geeft aan dat bij de invoering van dit nieuwe beleid (beoogd is 1 augustus 2012) opnieuw € 300 miljoen wordt bezuinigd.5 Als gevolg hiervan is niet uitgesloten dat gehandicapte jongeren en jongeren met gedrags- of psychiatrische problemen (cluster 3 en 4) op relatief korte termijn zullen worden geconfronteerd met een cumulatie van maatregelen. Om te voorkomen dat deze groep kwetsbare jongeren hierdoor onevenredig zal worden getroffen, adviseert de Afdeling inzicht te verschaffen in de gevolgen van de voorgestelde maatregel, mede in het licht van de nieuwe bekostigingssystematiek (budgetfinanciering).

Tegen deze achtergrond adviseert zij in de toelichting op de genoemde punten in te gaan en het ontwerpbesluit zo nodig aan te passen.

De Raad van State geeft U in overweging in dezen een besluit te nemen, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De waarnemend Vice-President van de Raad van State,

P. van Dijk.

Nader Rapport

Den Haag, 18 april 2011

Nr. WJZ/287797 (4873)

Directie Wetgeving en Juridische Zaken

Aan de Koningin

Nader rapport inzake het ontwerp van een besluit tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit WEB (aanpassing bedragen leerlinggebonden financiering en technische aanpassingen)

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 15 februari 2011, nr. 11.000366, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde ontwerp van een algemene maatregel van bestuur rechtstreeks aan mij te doen toekomen.

Dit advies, gedateerd 17 maart 2011, nr. W05.11.0043/I, bied ik U hierbij aan.

Naar aanleiding van de opmerkingen van de Afdeling over de financiële gevolgen van de voorgestelde maatregel merk ik op dat deze leidt tot lagere uitgaven. De financiële gevolgen worden voorts bepaald door fluctuaties in het aantal LGF-aanvragen ten opzichte van de raming. De ontwikkeling van het LGF-budget maakt jaarlijks onderdeel uit van de besluitvorming door het kabinet over de voorjaarsnota. Dan wordt duidelijk hoe het LGF-budget zich precies heeft ontwikkeld.

Naar aanleiding van de opmerkingen van de Afdeling over de gevolgen van de voorgestelde maatregel voor de kwaliteit van de ambulante begeleiding merk ik het volgende op. De bedragen voor leerlinggebonden financiering dienen ertoe dat deelnemers met behulp van extra ondersteuning hun beroepsopleiding met succes kunnen volgen. De ambulant begeleider ondersteunt zowel de deelnemer als de docenten binnen de instelling. Deze mag ook begeleiding verzorgen tijdens de stages. Verwacht wordt dat de instellingen de ambulante begeleiding zo zullen organiseren, dat de begeleiding tijdens de stages overeind kan worden gehouden en de kwaliteit van de ambulante begeleiding intact kan blijven. Bovendien kunnen stageverlenende bedrijven een jobcoach bij het UWV aanvragen voor begeleiding van jongeren met een beperking met wie zij een arbeidsovereenkomst hebben afgesloten.

Tot slot adviseert de Afdeling inzicht te verschaffen in de gevolgen van de voorgestelde maatregel, mede in het licht van de nieuwe bekostigingssystematiek (budgetfinanciering) van het stelsel van passend onderwijs. Zij adviseert in de toelichting op de genoemde punten in te gaan en het ontwerp-besluit zo nodig aan te passen.

In reactie hierop kan ik melden dat de voorgestelde maatregel los staat van de maatregelen die in het kader van passend onderwijs worden voorgesteld. De voor passend onderwijs aangekondigde bezuinigingen van € 300 mln. hebben geen betrekking op de mbo-instellingen. De begeleiding van cluster 3- en 4-deelnemers in het beroepsonderwijs komt derhalve niet onder druk te staan.

Wel wordt beoogd de middelen voor cluster 3- en 4-deelnemers in het beroepsonderwijs met ingang van de invoering van passend onderwijs te budgetteren en toe te voegen aan de lumpsum (het gehandicaptenbudget) van de instellingen.

De nota van toelichting is naar aanleiding van de opmerkingen van de Afdeling op enkele punten aangepast (zie onder 2 en 3 van het Algemeen deel).

Voorts is van de gelegenheid gebruik gemaakt enkele redactionele verbeteringen in de toelichting aan te brengen.

Ik moge U hierbij, mede namens mijn ambtgenoot van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, het ontwerp-besluit en de gewijzigde nota van toelichting doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart.


X Noot
1

Algemeen deel van de nota van toelichting, paragraaf 2 Inhoud wijziging. Zie ook het Besluit van 31 maart 2010 tot wijziging van het Besluit bekostiging WPO en het Bekostigingsbesluit W.V.O. in verband met de wijziging van enkele bedragen van het leerlinggebonden budget (Stb. 2010, 156).

X Noot
2

Algemeen deel van de nota van toelichting, paragraaf 2 Inhoud wijziging.

X Noot
3

Terwijl bij de verlaging van de bedragen van leerlinggebonden financiering in het primair en voortgezet onderwijs het primaire proces juist werd ontzien (Algemeen deel van de nota van toelichting bij het Besluit van 31 maart 2010 tot wijziging van het Besluit bekostiging WPO en het Bekostigingsbesluit W.V.O. in verband met de wijziging van enkele bedragen van het leerlinggebonden budget (Stb. 2010, 165, blz. 6)).

X Noot
4

Algemeen deel van de nota van toelichting, paragraaf 3 Gevolgen voor de rijksbegroting.

X Noot
5

Kamerstukken II 2010/11, 31 497, nr. 31, blz. 3. Zie ook Staatsblad 2010, 156 (Besluit van 31 maart 2010 tot wijziging van het Besluit bekostiging WPO en het Bekostigingsbesluit W.V.O. in verband met de wijziging van enkele bedragen van het leerlinggebonden budget).

Naar boven