Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 31 mei 2010, nr. K&L 2010015073, houdende regels als bedoeld in artikel 5.18, tweede lid, van de Wet milieubeheer (Smogregeling 2010)

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Gelet op richtlijn nr. 2008/50/EG van 21 mei 2008 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa (PbEG L 152) en artikel 5.18, tweede lid, van de Wet milieubeheer;

Besluit:

§ 1. Definities en algemene bepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

ernstige smog:

smog waarbij:

  • a. de concentratie van zwaveldioxide of stikstofdioxide gedurende drie opeenvolgende uren in gebieden met een oppervlakte van ten minste 100 km2 of in een volledige op grond van artikel 5.22 van de wet aangewezen zone of agglomeratie hoger is dan de alarmdrempel, genoemd in voorschrift 1.3 respectievelijk 2.4 van bijlage 2 bij de wet,

  • b. de concentratie van ozon gedurende drie opeenvolgende uren hoger is dan de alarmdrempel, genoemd in voorschrift 8.4 van bijlage 2 bij de wet, of

  • c. de daggemiddelde concentratie van zwevende deeltjes (PM10) hoger is dan 200 microgram per kubieke meter;

geringe smog:

smog waarbij:

  • a. de concentratie van zwaveldioxide of stikstofdioxide lager is dan de grenswaarde, genoemd in voorschrift 1.1, onder a respectievelijk voorschrift 2.1, eerste lid, onder a, van bijlage 2 bij de wet,

  • b. de concentratie van ozon lager is dan de informatiedrempel, genoemd in voorschrift 8.3 van bijlage 2 bij de wet, of

  • c. de daggemiddelde concentratie van zwevende deeltjes (PM10) lager is dan 50 microgram per kubieke meter;

matige smog:

smog waarbij:

  • a. de concentratie van zwaveldioxide of stikstofdioxide hoger is dan de grenswaarde, genoemd in voorschrift 1.1, onder a, respectievelijk 2.1, eerste lid, onder a, van bijlage 2 bij de wet, maar gedurende drie opeenvolgende uren in gebieden met een oppervlakte van ten minste 100 km2 of in een volledige op grond van artikel 5.22 van de wet aangewezen zone of agglomeratie lager is dan de alarmdrempel, genoemd in de voorschriften 1.3 respectievelijk 2.4 van bijlage 2 bij de wet,

  • b. de concentratie van ozon hoger is dan de informatiedrempel, genoemd in voorschrift 8.3 van bijlage 2 bij de wet, maar gedurende drie opeenvolgende uren lager is dan de alarmdrempel, genoemd in voorschrift 8.4 van bijlage 2 bij de wet, of

  • c. de daggemiddelde concentratie van zwevende deeltjes (PM10) zich bevindt tussen 50 en 200 microgram per kubieke meter;

Minister:

Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

smog:

tijdelijk verhoogd kwaliteitsniveau van zwaveldioxide, stikstofdioxide, ozon of zwevende deeltjes (PM10);

wet:

Wet milieubeheer.

Artikel 2

Het vaststellen van geringe, matige of ernstige smog vindt plaats door het RIVM overeenkomstig artikel 3, eerste lid, en de paragrafen 3.1 tot en met 3.6 en 3.10 van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.

§ 2. Basisinformatie

Artikel 3

  • 1. Het RIVM stelt basisinformatie over zwaveldioxide, stikstofdioxide, ozon en zwevende deeltjes (PM10) beschikbaar op www.lml.rivm.nl en zo mogelijk via andere landelijke media, zoals NOS Teletekst.

  • 2. Basisinformatie als bedoeld in het eerste lid omvat ten minste:

    • a. een beschrijving van het ontstaan van concentraties van zwaveldioxide, stikstofdioxide, ozon en zwevende deeltjes (PM10) in de buitenlucht;

    • b. een weergave van de actuele kwaliteitsniveaus van zwaveldioxide, stikstofdioxide, ozon en zwevende deeltjes (PM10), en

    • c. een aanduiding van de actuele kwaliteitsniveaus van zwaveldioxide, stikstofdioxide, ozon en zwevende deeltjes (PM10) als geen, geringe, matige of ernstige smog.

§ 3. Matige en ernstige smog

Artikel 4

Indien naar redelijke verwachting van het RIVM het risico bestaat op matige of ernstige smog en in perioden van matige of ernstige smog, analyseert het RIVM ieder uur de ontwikkeling van de luchtkwaliteit, op basis van de vaststelling van de kwaliteitsniveaus, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.

Artikel 5

Bij matige smog of ernstige smog stelt het RIVM, in aanvulling op de in artikel 3 genoemde basisinformatie, beschikbaar op www.lml.rivm.nl en zo mogelijk via andere landelijke media, zoals NOS Teletekst:

  • a. een beschrijving van het ontstaan van smog en van de verontreinigende stoffen in de buitenlucht die matige of ernstige smog veroorzaken;

  • b. een weergave van de actuele kwaliteitsniveaus van zwaveldioxide, stikstofdioxide, ozon en zwevende deeltjes (PM10) per zone en agglomeratie alsmede een toelichting daarop;

  • c. een prognose van de kwaliteitsniveaus van zwaveldioxide, stikstofdioxide, ozon en zwevende deeltjes (PM10) voor de eerstvolgende middag, dag of dagen;

  • d. een beschrijving van de bevolkingsgroep of bevolkingsgroepen waarvoor matige of ernstige smog risico’s kan inhouden voor de gezondheid, alsmede van te verwachten symptomen en van door die bevolkingsgroep of bevolkingsgroepen te treffen voorzorgsmaatregelen, en

  • e. een verwijzing naar het Astma Fonds, de GGD en het RIVM als bronnen van nadere informatie over smog.

Artikel 6

Indien matige smog is vastgesteld in één of meer agglomeraties of zones, stelt het RIVM gedeputeerde staten van de betreffende provincies, de GGD, alsmede het VROM Inspectie Meldpunt in kennis van de actuele kwaliteitsniveaus van zwaveldioxide en stikstofdioxide.

Artikel 7

  • 1. Indien ernstige smog is vastgesteld in één of meer agglomeraties of zones, stelt het RIVM gedeputeerde staten van de betreffende provincies, het ANP, de GGD, evenals het VROM Inspectie Meldpunt, onmiddellijk in kennis van:

    • a. de actuele kwaliteitsniveaus van zwaveldioxide, stikstofdioxide, ozon en zwevende deeltjes (PM10);

    • b. de alarmdrempel die wordt overschreden;

    • c. de hoogste uurgemiddelde concentratie en voor ozon de hoogste acht-uurgemiddelde concentratie;

    • d. de datum, het tijdstip van aanvang, de duur, de plaats en indien bekend de oorzaak van overschrijding van de betreffende alarmdrempel;

    • e. een gemotiveerde prognose van de kwaliteitsniveaus van zwaveldioxide, stikstofdioxide, ozon en zwevende deeltjes (PM10) voor de eerstvolgende middag, dag of dagen in het betreffende geografische gebied en de verwachte duur van de ernstige smog;

    • f. een beschrijving van de bevolkingsgroep of bevolkingsgroepen waarvoor ernstige smog risico’s kan inhouden voor de gezondheid, alsmede van te verwachten symptomen en door de bevolkingsgroep of bevolkingsgroepen te treffen voorzorgsmaatregelen, en

    • g. informatie over de stoffen waarvan het kwaliteitsniveau tijdelijk verhoogd is.

  • 2. Op een dag die volgt op een dag dat ernstige smog is vastgesteld stelt het RIVM de in het eerste lid genoemde instanties ten minste eenmaal per dag in kennis van geactualiseerde gegevens als bedoeld in het eerste lid, onder a tot en met g.

  • 3. De commissaris van de Koningin doet van het optreden van ernstige smog zo spoedig mogelijk mededeling aan het publiek door middel van radio en televisie of op een andere door de commissaris te bepalen wijze. De mededeling omvat de informatie genoemd in het eerste lid, alsmede:

    • a. een verwijzing naar het Astma Fonds, de GGD en het RIVM als bronnen van nadere informatie over smog, en

    • b. indien van toepassing, gegevens over de belangrijkste bronsectoren die bijdragen aan de ernstige smog en aanbevelingen voor maatregelen om de emissies te verminderen.

  • 4. Het eerste en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing indien naar redelijke verwachting van het RIVM ernstige smog dreigt te ontstaan.

§ 4. Overschrijding informatiedrempel

Artikel 8

Artikel 7, eerste, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing indien naar redelijke verwachting van het RIVM het risico bestaat op overschrijding van de informatiedrempel voor ozon, genoemd in voorschrift 8.3 van bijlage 2 bij de wet, of overschrijding van die informatiedrempel is vastgesteld.

§ 5. Draaiboek

Artikel 9

Gedeputeerde staten stellen voor de uitvoering van de artikelen 7, derde en vierde lid, en 8 een provinciaal draaiboek smog vast, op basis van het door de Minister vastgestelde Modeldraaiboek Smog 2010.

§ 6. Slotbepalingen

Artikel 10

De Smogregeling 2001 wordt ingetrokken.

Artikel 11

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 12

Deze regeling wordt aangehaald als: Smogregeling 2010.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 31 mei 2010

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J.C. Huizinga-Heringa.

TOELICHTING

I. Algemeen

Inleiding

Deze regeling dient ter implementatie van enkele artikelen van richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa (PbEG L 152) (hierna: EG-richtlijn).

Artikel 19 van de EG-richtlijn schrijft voor dat de lidstaten de nodige stappen nemen om de bevolking via de radio, televisie, kranten of het internet in te lichten wanneer een informatiedrempel of alarmdrempel wordt overschreden. Een informatiedrempel is in de Wet milieubeheer (hierna: Wm) omschreven als een niveau van de luchtkwaliteit bij het bereiken waarvan het informeren van de bevolking noodzakelijk is, teneinde risico’s voor de gezondheid van bijzonder gevoelige bevolkingsgroepen ingeval van een kortstondige overschrijding van het kwaliteitsniveau te beperken. Een alarmdrempel geeft het kwaliteitsniveau aan bij het bereiken waarvan het waarschuwen van de bevolking noodzakelijk is teneinde de risico’s voor de gezondheid van de mens ingeval van een kortstondige overschrijding van dat kwaliteitsniveau te beperken. Deze definities zijn ontleend aan de EG-richtlijn.

Artikel 26 van de EG-richtlijn bevat een verplichting die hiermee nauw samenhangt, namelijk om de bevolking en belanghebbende organisaties, zoals milieuorganisaties, consumentenorganisaties, organisaties die de belangen van kwetsbare bevolkingsgroepen behartigen, andere bij de gezondheidszorg betrokken organen en de belanghebbende vakverenigingen adequaat en tijdig bepaalde gegevens mee te delen, waartoe behoren recente gegevens over omgevingsconcentraties van de in de EG-richtlijn gereguleerde stoffen alsmede daadwerkelijke of voorspelde overschrijdingen van alarmdrempels en informatiedrempels. In bijlage XVI bij de EG-richtlijn wordt gespecificeerd welke gegevens ten minste verstrekt moeten worden.

Artikel 24, eerste lid, van de EG-richtlijn bevat de verplichting voor de lidstaten om actieplannen op te stellen wanneer in een zone of agglomeratie het risico bestaat dat de niveaus van verontreinigende stoffen een of meer alarmdrempels zullen overschrijden. Die actieplannen geven op korte termijn te nemen maatregelen aan om het risico van de overschrijding te beperken. Artikel 24, tweede lid, van de EG-richtlijn duidt aan dat het naar gelang van het geval kan gaan om effectieve maatregelen om activiteiten die bijdragen tot het risico op overschrijding van de waarden te beheersen en indien nodig op te schorten. Dat kunnen maatregelen zijn ten aanzien van het verkeer van motorvoertuigen, bouwwerkzaamheden, voor anker liggende schepen, het gebruik van industriële installaties of producten en de verwarming van woningen. In het kader van de plannen kunnen ook specifieke acties voor de bescherming van kwetsbare bevolkingsgroepen, zoals kinderen, in overweging worden genomen.

Wat de alarmdrempel voor ozon betreft wordt een actieplan ter uitvoering van artikel 24 alleen opgesteld als een lidstaat van oordeel is dat er, rekening houdend met de nationale geografische, meteorologische en economische omstandigheden, substantiële mogelijkheden bestaan om het risico, de duur of de ernst van overschrijding van de alarmdrempel te verminderen (artikel 24, eerste lid, van de EG-richtlijn).

Ingevolge artikel 24 van de EG-richtlijn kunnen de lidstaten, ook wanneer er een risico bestaat op overschrijding van een grenswaarde of richtwaarde, indien dat passend is een kortetermijnactieplan opstellen.

In Nederland zijn de niveaus van luchtverontreinigende stoffen de afgelopen decennia zodanig afgenomen dat de kans op overschrijding van de alarmdrempel van zwaveldioxide of stikstofdioxide nog zeer gering is. Overschrijding van de alarmdrempel van ozon zal zich naar verwachting enkele dagen per jaar kunnen voordoen.

Gezien het uiterst beperkte risico op overschrijding van de alarmdrempels voor zwaveldioxide en stikstofdioxide is het opstellen van een actieplan met maatregelen voor deze stoffen ingevolge de EG-richtlijn niet verplicht. Voor ozon is overschrijding van de alarmdrempel nog wel te verwachten, maar is uit onderzoek gebleken dat in Nederland tijdelijke maatregelen ter vermindering van hoge ozonconcentraties niet zinvol zijn.

In Nederland is er dan ook de facto geen aanleiding om een actieplan op te stellen dat voorziet in maatregelen die op korte termijn genomen kunnen worden om het risico van overschrijding van een alarmdrempel of de duur van de overschrijding te beperken.

Voorzieningen om, zoals artikel 19 van de EG-richtlijn voorschrijft, de bevolking in te lichten over overschrijding van de alarmdrempels en informatiedrempel, zijn in Nederland wel opportuun. Tot dusverre voorzag de Smogregeling 2001 (Stcrt. 109), in Nederland in regels voor een situatie van een incidentele (dreigende) overschrijding van een alarmdrempel voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en ozon of een grenswaarde voor zwevende deeltjes (PM10). Alle vier de genoemde stoffen spelen een belangrijke rol bij het ontstaan van ‘smog’: een periode van tijdelijk zeer verontreinigde lucht. Daarom worden deze vier stoffen in Nederland van oudsher in samenhang bezien. De Smogregeling 2001 kende drie uitgangspunten, te weten: het implementeren van verplichtingen die uit Europese regelgeving voortvloeien, het aansluiten bij wetenschappelijke inzichten met betrekking tot gezondheidseffecten van luchtverontreinigende stoffen en het op eenvoudige en inzichtelijke wijze karakteriseren van smogsituaties. De kern van de Smogregeling 2001 werd – naast het karakteriseren van verschillende smogsituaties als gering, matig en ernstig – gevormd door voorlichting en het kanaliseren van informatiestromen. De hoeveelheid, frequentie en verspreiding van informatie werd geïntensiveerd naarmate de smogsituatie ernstiger werd.

De Smogregeling 2001 is ingetrokken en vervangen door de Smogregeling 2010. Daarbij is voor zover mogelijk aangesloten bij de systematiek van de Smogregeling 2001.

De Smogregeling 2010 is tot stand gekomen in nauwe samenwerking met provincies, de VROM Inspectie, de GGD en het Astma Fonds.

Hierna is een transponeringstabel opgenomen die aangeeft welke artikelen van de EG-richtlijn met deze regeling zijn omgezet in de Nederlandse regelgeving.

Artikel, artikellid of artikelonderdeel EG-richtlijn

Bepaling in implementatie-regeling

Omschrijving beleidsruimte

Toelichting op de keuze(n) bij de invulling van beleidsruimte

artikel 19: inlichten bevolking bij overschrijding informatie- of alarmdrempel

artikelen 5, 7, en 8 van de Smogregeling 2010

n.v.t.

n.v.t.

artikel 26, eerste lid, onderdeel a: mededeling van gegevens aan de bevolking

artikelen 3, 5, 7 en 8 van de Smogregeling 2010

n.v.t.

n.v.t.

Er bestaat in Nederland geen aanleiding om gebruik te maken van de mogelijkheid die artikel 24 van de EG-richtlijn biedt om, indien dat passend is, een kortetermijnactieplan op te stellen wanneer het risico bestaat dat een in de bijlagen van de richtlijn opgenomen grenswaarde of streefwaarde wordt overschreden. Het zou de streefwaarde voor ozon voor 2010, grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide, benzeen, koolmonoxide, lood en zwevende deeltjes (PM10) en de grens- en streefwaarde voor zwevende deeltjes (PM2,5) kunnen betreffen. Voor de meeste van deze stoffen zijn de concentraties in Nederland in overeenstemming met de betreffende grens- of streefwaarden en zijn geen incidentele overschrijdingen te verwachten. Voor stikstofdioxide en zwevende deeltjes komen structureel nog overschrijdingen voor. Op basis van artikel 5.12 van de Wet milieubeheer is voor die stoffen een programma opgesteld – het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (hierna: NSL) –gericht op het bereiken van de betreffende grenswaarden. Het NSL is voor de Europese Commissie een goede basis bevonden om derogatie (uitstel en vrijstelling om de grenswaarden toe te passen) te verlenen voor het voldoen aan deze grenswaarden. In een plan met maatregelen om structureel aan deze grenswaarden te voldoen is op deze wijze voorzien.

Voor ozon werden eerder nog overschrijdingen vastgesteld in de agglomeratie Heerlen-Kerkrade van de streefwaarde die in 2010 van kracht wordt. In maatregelen om in 2010 structureel te voldoen aan die streefwaarde is voorzien in het kader van de uitvoering van richtlijn 2001/81/EG betreffende nationale emissieplafonds voor bepaalde luchtverontreinigende stoffen (PbEG L 309) (hierna: richtlijn 2001/81/EG).

De actuele luchtkwaliteit in Nederland, en de verwachte luchtkwaliteit in de nabije toekomst, geven momenteel geen aanleiding om aanvullende actieplannen met maatregelen op te stellen.

2. Smog

Het woord 'smog' is afgeleid van de Engelse woorden 'smoke' (rook) en 'fog' (mist). Met smog wordt een periode van tijdelijk zeer verontreinigde lucht aangeduid. In Nederland komt smog niet veel meer voor.

Bij smog spelen weersomstandigheden een grote rol. Vooral de verontreinigende stoffen ozon en zwevende deeltjes (PM10) en in mindere mate, stikstofdioxide en zwaveldioxide hebben invloed op het ontstaan van smog.

Zomersmog ontstaat bij zonnig en warm weer, wanneer er vrij weinig wind staat. Onder invloed van zonlicht kan binnen enkele uren ozon gevormd worden uit stikstofoxiden en vluchtige koolwaterstoffen.

Wintersmog komt voor in perioden met hoge luchtdruk, als het helder is en mooi winterweer en er een zwakke tot matige oostelijke wind staat. Bij wintersmog vermengen vooral de stoffen zwaveldioxide en zwevende deeltjes (PM10) zich met elkaar.

Naarmate de smogniveaus toenemen zullen er steeds meer mensen klachten kunnen krijgen over hun gezondheid ten gevolge van het inademen van smog. Mensen met chronische longziekten of hart- en vaatziekten kunnen wanneer zich smog (fijn stof) voordoet, meer klachten krijgen. Andere risicogroepen zijn kinderen, ouderen, diabetici, sporters en mensen die zwaar lichamelijk werk in de buitenlucht doen. Bij smog ademen zij meer vervuilende stoffen in en deze stoffen dringen dieper in het lichaam binnen.

De ernst van de smogsituatie wordt gerelateerd aan in de EG-richtlijn vastgelegde luchtkwaliteitsnormen die aangeven welke concentraties luchtverontreiniging voor mens (en milieu) acceptabel geacht worden. De aan de EG-richtlijn ontleende luchtkwaliteitsnormen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide, zwevende deeltjes (PM10) en ozon (grenswaarden, alarmdrempels, informatiedrempel) zijn vastgelegd in bijlage 2 bij de Wet milieubeheer. De betreffende waarden zijn:

Stof

Informatiedrempel

Grenswaarde

Alarmdrempel

Ozon

180 µg/m3 (uurgemiddelde)

 

240 µg/m3

(uurgemiddelde1)

Zwaveldioxide

 

350 µg/m3 (uurgemiddelde)

500 µg/m3  2

Stikstofdioxide

 

200 µg/m3 (uurgemiddelde)

400 µg/m3 3

Zwevende deeltjes (PM10)

 

50 µg/m3 (daggemiddelde)

 
XNoot
1

gemeten of voorspeld gedurende drie opeenvolgende uren

XNoot
2

gemeten gedurende drie opeenvolgende uren, in een gebied met oppervlakte van 100 km2 of een gehele zone of agglomeratie

XNoot
3

gemeten gedurende drie opeenvolgende uren, in een gebied met oppervlakte van 100 km2 of een gehele zone of agglomeratie

Smog kan, al naar gelang de mate van voorkomen er van, worden ingedeeld naar ernst van de situatie. Er worden drie smogsituaties onderscheiden: geringe smog, matige smog en ernstige smog. Het uitgangspunt voor deze driedeling wordt gevormd door de bovengenoemde grenswaarden, alarmdrempels en de informatiedrempel voor de vier smogstoffen. Bij concentraties lager dan de grenswaarde of informatiedrempel is er geen of geringe smog. De situatie waarin een concentratie zich tussen de grenswaarde of informatiedrempel en alarmdrempel bevindt, laat zich omschrijven als matige smog. Wanneer een concentratie boven de alarmdrempel ligt, is er sprake van ernstige smog.

Voor alle smogstoffen geldt een alarmdrempel, behalve voor zwevende deeltjes (PM10). Voor zwevende deeltjes (PM10) (hierna fijn stof) bestaat ook geen informatiedrempel. Bij fijn stof is geen ondergrens aan te geven waaronder geen gezondheidseffecten bij de mens optreden.Ook een waarde bij het bereiken waarvan direct maatregelen moeten worden genomen om de nadelige gezondheidseffecten tegen te gaan, is voor fijn stof niet te geven. Hoge concentraties zijn op zich schadelijker voor de gezondheid. Maar de totale omvang van de risico’s wordt niet zo zeer bepaald door de enkele dagen met hoge fijn stof niveaus, maar vooral door langdurige blootstelling aan de achtergrondniveaus.

Omdat zowel bij zomersmog als bij wintersmog hoge concentraties fijn stof PM10) kunnen voorkomen is voor fijn stof (PM10) wel een waarde gekozen ter indicatie van de ernst van de smog. Een daggemiddelde waarde van 200 µg/m3 indiceert de overgang van matige, naar ernstige smog. Bij overschrijding van deze waarde is sprake van een uitzonderlijk slechte luchtkwaliteit. Deze waarde is dus geen alarmdrempel en ook niet zo bedoeld. De waarde geeft uitsluitend een indicatie van de ernst van de situatie.

Het niveau van de grenswaarde uit de EG-richtlijn (50 µg/m3) wordt gehanteerd als grens voor de overgang tussen geringe en matige smog.

In België (Vlaanderen) zijn ten aanzien van fijn stof andere keuzen gemaakt. Een waarde van 70 µg/m3 voor zwevende deeltjes wordt daar gehanteerd als alarmdrempel. Indien twee dagen na elkaar daggemiddelde fijn stofconcentraties worden voorspeld die gemiddeld voor Vlaanderen hoger zijn dan 70 ug/m3, wordt de bevolking geïnformeerd en worden snelheidsbeperkende maatregelen (90 km/u op bepaalde snelwegen en ringwegen) getroffen. Die hebben een beperkt effect op de fijn stof concentraties4.

Het informeren van de bevolking bij fijn stof concentraties hoger dan 70 µg/m3 in België heeft niet zo zeer als doel om de bevolking te waarschuwen teneinde de risico’s voor de gezondheid van de mens bij kortstondige overschrijding van dat kwaliteitsniveau te beperken. Met het hanteren van 70 µg/m3 als niveau waarbij de maximumsnelheid wordt beperkt, wordt beoogd de bevolking bewust te maken van de luchtverontreiniging door zwevende deeltjes. Het niveau wordt aangeduid als alarmdrempel, maar sluit niet aan bij het karakter en doel van deze waarde. Het betreft nationaal beleid. Het vloeit niet voort uit de EG-richtlijn. In Nederland wordt op nationaal niveau dan ook geen aanleiding gezien om hier bij aan te sluiten.

In 2008 hebben gedeputeerde staten van de provincie Limburg besloten aan te sluiten bij de smogalarmering die in België voor fijn stof plaatsvindt bij een niveau van 70 µg/m3. Binnen de provincie zijn voorzieningen getroffen om het publiek bij het bereiken van die waarde actief te informeren. Gedragsadviezen worden daarbij niet gegeven.

Uitgaande van genoemde informatiedrempel, alarmdrempels en grenswaarden is de indeling in smogsituaties in Nederland als volgt:

Luchtverontreinigende Stof

Concentraties in microgram per kubieke meter (µg/m3)

Geringe smog

Matige smog

Ernstige smog

Zwaveldioxide

uurgemiddelde

<350

350–500

>5001

Stikstofdioxide

uurgemiddelde

<200

200–400

>4001

Ozon

uurgemiddelde

<180

180–240

>2402

Zwevende deeltjes (PM10)

daggemiddelde

<50

50–200

>200

XNoot
1

Overschrijding van de uurgemiddelde concentratie gemeten gedurende drie opeenvolgende uren in gebieden met een oppervlakte van ten minste 100 km2 of van een gehele agglomeraties of zone.

XNoot
2

gemeten of voorspeld gedurende drie opeenvolgende uren

Deze indeling werd tot dusverre ook gehanteerd in de Smogregeling 2001. Hoewel voor ozon in 2001 nog geen informatiedrempel bestond, werd ook toen reeds uitgegaan van de waarde van 180 µg/m3 als indicator voor het niveau waarboven sprake is van geringe smog.

3. Informatie

In artikel 5.18, eerste lid, van de Wm is geregeld dat de commissaris van de Koningin van overschrijding van een alarmdrempel (voor zwaveldioxide, stikstofdioxide of ozon) of informatiedrempel (voor ozon) binnen zijn provincie, zo spoedig mogelijk mededeling doet aan het publiek. Hiermee is uitvoering gegeven aan het bepaalde in artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a, van de EG-richtlijn waarin wordt bepaald dat de bevolking alsook belanghebbende organisaties adequaat en tijdig diverse gegevens worden meegedeeld, waartoe behoren daadwerkelijk of voorspelde overschrijdingen van de alarmdrempels en informatiedrempels. In bijlage XVI van de EG-richtlijn is aangegeven welke gegevens het ten minste betreft.

In artikel 5.18, eerste lid, van de Wm is tevens geregeld dat de commissaris van de Koningin, wanneer overschrijding van een informatiedrempel of alarmdrempel voorkomt in samenhang met overschrijding van een grenswaarde voor een andere verontreinigende stof in de buitenlucht, daar ook mededeling van doet aan het publiek. Deze bepaling ziet op hoge concentraties van zwevende deeltjes (PM10) die veelal voorkomen in combinatie met overschrijding van de alarmdrempel voor zwaveldioxide.

In artikel 5.18, tweede lid, van de Wm is bepaald dat bij ministeriële regeling regels worden gesteld over die mededeling van de commissaris van de Koningin en over de gegevens die daarbij aan het publiek verstrekt worden. Deze regeling geeft daar uitvoering aan.

Zoals opgemerkt, berust de verantwoordelijkheid voor het op de hoogte brengen van de bevolking van de smog bij de commissaris van de Koningin van de provincie waar de situatie zich voordoet. De commissaris kan ervoor kiezen de informatieverstrekking door een derde te laten verrichten onder zijn verantwoordelijkheid. Dat is in de praktijk ook het geval. Om de informatievoorziening aan het publiek in geval van ernstige smog zo vlot mogelijk te laten verlopen hebben de provincies het RIVM gemandateerd om deze informatievoorziening op zich te nemen. Dit betekent dat het RIVM bij (dreiging van) ernstige smog voor stikstofdioxide, zwaveldioxide, ozon of zwevende deeltjes (PM10) en bij (dreiging van) overschrijding van de informatiedrempel van ozon, rechtstreeks niet alleen de provincies, maar ook de regionale calamiteitenzenders (radio en televisie), de regionale GGD en de regionale pers informeert over de actuele situatie. Het reageren op vragen van burgers naar aanleiding van smogberichtgeving blijft de verantwoordelijkheid van de betrokken commissaris van de Koningin.

Artikel 5.18, tweede lid, van de Wm bepaalt voorts dat bij ministeriële regeling regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan artikel 24 van de EG-richtlijn. Zoals aangegeven in paragraaf 1 van deze toelichting is de situatie in Nederland, qua luchtkwaliteit en plannen waarin reeds is voorzien, zodanig dat er momenteel geen aanleiding bestaat tot het opstellen van dergelijke plannen.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: VROM) heeft tot taak de concentraties van onder meer zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10) en ozon vast te stellen door middel van meting (artikel 3 van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007). De minister heeft het RIVM belast met de uitvoering van deze taak. De metingen worden verricht in het kader van het landelijk meetnet luchtkwaliteit. Aan de hand van de resultaten van deze metingen beoordeelt het RIVM de luchtkwaliteit. Het RIVM kan zo vaststellen of het risico bestaat op het ontstaan van smog en constateren of er daadwerkelijk sprake is van smog en in welke mate. Afhankelijk van de ernst van de situatie vindt informatieverstrekking plaats aan het publiek, bestuursorganen en instanties over de actuele situatie.

Zijn de concentraties van zwaveldioxide, stikstofdioxide, zwevende deeltjes (PM10) en ozon lager dan de grenswaarden en informatiedrempel, en is er dus geen sprake van smog, dan stelt het RIVM aan een ieder informatie beschikbaar over de actuele kwaliteitsniveaus en de achtergronden daarvan. Dat gebeurt via internet en zo mogelijk ook via andere media als NOS Teletekst.

Zodra het RIVM constateert dat de niveaus van één of meer smogstoffen richting matige smog gaan, dan worden de meetresultaten van het landelijk meetnet intensiever gevolgd. Ieder uur wordt aan de hand van de meetresultaten en de meteorologische omstandigheden beoordeeld hoe de situatie zich ontwikkelt en of het in gang zetten van waarschuwingsprocedures aan de orde is. Wanneer er daadwerkelijk sprake is van matige smog informeert het RIVM gedeputeerde staten van de provincie waar de smogsituatie zich voordoet. Ook de GGD en het VROM Inspectie Meldpunt worden op de hoogte gesteld. Het VROM Inspectie Meldpunt geeft deze informatie door aan de stafafdeling Crisismanagement van de VROM Inspectie. Bovendien wordt de informatie op internet en zo mogelijk ook op andere media zoals teletekst, die voor een ieder toegankelijk zijn, uitgebreid.

Wanneer er sprake is van ernstige smog krijgen gedeputeerde staten onmiddellijk bericht van het RIVM. De dagen daarna geeft het RIVM dagelijks geactualiseerde informatie, zodat de smogsituatie en ontwikkeling daarvan binnen de provincies waar smog voorkomt, nauwlettend gevolgd kan worden.

Als het risico bestaat dat zich een situatie van ernstige smog voordoet, is het van belang de bevolking daar actief van op de hoogte te brengen. Dan kunnen voor smog gevoelige personen voorzorgsmaatregelen treffen. De commissaris van de Koningin heeft tot taak ingevolge artikel 5.18, eerste lid, van de Wm, om de bevolking te waarschuwen, zodra zich een situatie van ernstige smog voordoet. Dit sluit aan bij de taak van de commissaris ingevolge artikel 48, derde lid, van de Wet inzake de luchtverontreiniging (hierna; WLV), om de bevolking te informeren wanneer bijzondere omstandigheden van tijdelijke aard die voorzieningen in het belang van de openbare gezondheid dringend noodzakelijk maken, zijn te verwachten of zijn aangebroken. Dat waarschuwen kan gebeuren via radio of televisie, maar ook via internet, of anderszins. Dat is geregeld in artikel 7, derde lid van deze regeling.

Om ervoor te zorgen dat de bevolking op de hoogte is nog voordat de ernstige smog daadwerkelijk optreedt, is in artikel 7, vierde lid, geregeld dat de commissaris de bevolking informeert als het RIVM verwacht dat er ernstige smog zal ontstaan. Het publiek wordt niet alleen geïnformeerd over de niveaus van de luchtverontreinigende stoffen, maar ook over de achtergrond ervan, de verwachte ontwikkeling, een indicatie van personen die hinder van de situatie kunnen ondervinden en mogelijke te treffen voorzorgsmaatregelen.

De commissaris is ervoor verantwoordelijk dat de bevolking geïnformeerd wordt en dat de bevolking in ieder geval een aantal feiten meegedeeld wordt. Het staat de commissaris vrij de daadwerkelijk informatieverschaffing, onder zijn verantwoordelijkheid, door een derde te laten verzorgen. In de praktijk hebben een aantal provincies daartoe afspraken gemaakt met het RIVM. Het RIVM informeert de regionale calamiteitenzenders (radio en televisie), de regionale GGD en de regionale pers over actuele situaties van (dreigende) overschrijding van de informatiedrempel van ozon en (dreiging van) ernstige smog.

4. Smog door zwaveldioxide en stikstofdioxide

In de afgelopen decennia is de concentratie van zwaveldioxide zodanig afgenomen dat zich naar verwachting geen ernstige smog, veroorzaakt door deze stof, meer zal voordoen. Voor stikstofdioxide geldt hetzelfde. De kans dat de alarmdrempels voor zwaveldioxide of stikstofdioxide worden overschreden zal, ten gevolge van het nationale en internationale beleid ter zake, eerder nog verder afnemen dan toenemen. Daarom wordt het optreden van ernstige smog door hoge concentraties van zwaveldioxide en of stikstofdioxide erg onwaarschijnlijk geacht. Worden de alarmdrempels voor zwaveldioxide of stikstofdioxide desondanks toch overschreden, dan zal er sprake zijn van zeer uitzonderlijke omstandigheden, bijvoorbeeld van een calamiteit of een ramp.

5. Smog door ozon en zwevende deeltjes (PM10)

Ernstige smogdoor ozon komt vaker voor. Op basis van de concentraties van de afgelopen jaren mag worden verwacht dat ernstige smogdoor hoge ozonconcentraties enkele dagen per jaar zal voorkomen. Ingevolge de EG-richtlijn dient de bevolking adequaat geïnformeerd te worden bij (dreigende) overschrijding van zowel de informatiedrempel als de alarmdrempel (ernstige smog). Hierin is voorzien in de artikelen 7 en 8 van deze regeling. In artikel 7 is geregeld dat gedeputeerde staten van de provincie waar de overschrijding zich voordoet onmiddellijk op de hoogte worden gesteld zodra het RIVM ernstige smog constateert. Vervolgens geeft het RIVM dagelijks ten minste eenmaal de actuele stand van zaken door. In situaties dat de concentraties in een smogperiode zeer veranderlijk zijn, kunnen per dag meerdere berichten verstuurd worden.

Op basis van de informatie van het RIVM kan de commissaris of een derde op last van de commissaris de bevolking informeren.

In artikel 8 is bepaald dat bij (dreigende) overschrijding van de informatiedrempel van ozon zowel door het RIVM als door de commissaris van de Koningin op dezelfde wijze wordt opgetreden als bij (dreigende) overschrijding van de alarmdrempel. Daarmee wordt gewaarborgd dat bijzonder gevoelige groepen, waarvoor verhoogde ozonconcentraties consequenties voor de gezondheid kunnen hebben, tijdig op de hoogte gesteld worden van de actuele luchtkwaliteit en daarmee samenhangende essentiële informatie. Daardoor zijn ze zich bewust van de situatie en kunnen ze zo nodig voorzorgsmaatregelen treffen.

Bij smog door ozon wordt iedere dag dat de smog heerst in de ochtend een bericht verstuurd naar betrokken instanties. Daarin wordt onder meer een overzicht gegeven van de situatie van de vorige dag onder vermelding van de hoogste acht-uurgemiddelde concentratie van die dag en van de overschrijdingen van de informatie- of alarmdrempel. Tevens wordt een verwachting gegeven van de concentraties van de komende middag en in algemene termen de verwachting voor de komende dagen. Op die manier wordt voor betrokkenen ook duidelijk wanneer het RIVM verwacht dat de smogperiode ten einde zal zijn en kan daarop geanticipeerd worden.

Ernstige smogdoor zwevende deeltjes (PM10) heeft zich de afgelopen jaren niet voorgedaan. Wanneer ernstige smog door zwevende deeltjes (PM10) voorkomt of het risico daarop bestaat, wordt onder meer de commissaris van de Koningin geïnformeerd, die vervolgens de bevolking kan inlichten. Voor zwevende deeltjes (PM10) is dezelfde procedure van toepassing als voor de andere smogstoffen.

Zowel voor smog door ozon als door zwevende deeltjes (PM10) geldt dat het voorkomen en beperken daarvan in hoofdzaak bewerkstelligd moet worden door structurele maatregelen waardoor de heersende concentraties afnemen en het risico op smog afneemt. De luchtkwaliteit in Nederland dient zodanig te verbeteren dat ernstige smogook in uitzonderlijke omstandigheden vrijwel niet meer zal optreden. Zowel voor ozon als voor zwevende deeltjes (PM10) wordt hieraan nationaal en in EU kader gewerkt.

Structurele verlaging van de ozonconcentraties wordt beoogd met maatregelen om aan de nationale emissieplafonds te voldoen ingevolge richtlijn 2001/81/EG. De betreffende maatregelen staan beschreven in de voortgangsrapportage die aan de Europese Commissie is toegezonden ingevolge artikel 8, tweede lid, van die richtlijn. Voor de maatregelen voor zwevende deeltjes (PM10) wordt verwezen naar het NSL (augustus 2009) dat erop is gericht in Nederland aan de grenswaarden voor fijn stof te voldoen.

6. Tijdelijke maatregelen bij een dreiging van ernstige smog

Bij ernstige smog worden de bevolking en maatschappelijke organisaties geïnformeerd over de situatie. In maatregelen om een dreigende smogsituatie af te wenden of de duur ervan te beperken is niet voorzien.

Smog wordt slechts in beperkte mate veroorzaakt door lokale bronnen van luchtverontreiniging. Maatregelen als verlaging van de maximumsnelheid van het verkeer, hebben veelal een lokaal karakter. Dergelijke maatregelen hebben op de verbetering van de luchtkwaliteit bij smog en daarmee op het wegnemen van ernstige acute gezondheidseffecten van smog, slechts een marginaal effect. Het gaat vaak om concentraties die over grote afstanden getransporteerd worden, vanuit het buitenland naar Nederland en omgekeerd. Maatregelen hebben daarom vaak weinig effect op de plaats waar ze getroffen worden.

Voor zwevende deeltjes (PM10) en zwaveldioxide hebben wegverkeersmaatregelen tijdens een smogperiode een marginaal effect en voor stikstofdioxide en zwarte rook een gering effect. Slechts een marginaal deel van de ernstige acute gezondheidseffecten tijdens een extreme dag kan aan lokale verkeersemissies toegeschreven worden. Met andere woorden: het op korte termijn nemen van (tijdelijke) maatregelen heeft in het geval van smog weinig rendement, terwijl dit zeer ingrijpend zou zijn.

Aangezien maatregelen op voorhand niet substantieel lijken bij te dragen aan een vermindering van ernstige smog geldt in Nederland geen verplichting tot het op korte termijn treffen van maatregelen. Volstaan wordt met voorzieningen om in geval van ernstige smog de beoordeling van de luchtkwaliteit te intensiveren en om verantwoordelijke instanties in een vroeg stadium te informeren. De commissaris van de Koningin draagt de verantwoordelijkheid in perioden van smog en in geval van een calamiteit of bijzondere omstandigheden van tijdelijke aard. Mocht hij op basis van de concrete informatie tot de conclusie komen dat maatregelen in een specifieke situatie toch opportuun zijn in het belang van de openbare gezondheid, dan kan hij hiertoe aanbevelingen geven of daartoe overgaan op grond van de WLV. Daarbij kan het gaan om maatregelen ten aanzien van een specifieke bron van luchtverontreiniging of om algemene voorschriften.

In de artikelen 43 tot en met 47 van de WLV is geregeld dat de commissaris een inrichting kan sluiten, een toestel buiten werking kan stellen of een verontreinigende handeling kan doen staken, onder meer indien door de betreffende bron de lucht zodanig is of dreigt te worden verontreinigd dat een aanmerkelijk gevaar voor de gezondheid te duchten is en het treffen van een andere voorziening niet kan worden afgewacht.

In de artikelen 48 tot en met 52 van de WLV is bepaald dat de commissaris in geval van bijzondere omstandigheden van tijdelijke aard, die naar zijn oordeel zodanige voorziening in het belang van de openbare gezondheid dringend noodzakelijk maken, algemene voorschriften kan geven met betrekking tot inrichtingen, toestellen, brandstoffen en verontreinigende handelingen.

Het gaat hierbij nadrukkelijk om tijdelijk verhoogde kwaliteitsniveaus in situaties waarin structureel geen sprake is van overschrijding van grenswaarden. De onderhavige regeling ziet niet op structurele overschrijding van grenswaarden, zoals die momenteel op bepaalde locaties nog voorkomt voor zwevende deeltjes (PM10), en voor stikstofdioxide. In het NSL wordt aan opheffing van die overschrijdingen gewerkt door nationale, provinciale en lokale overheden.

7. Provincies en gemeenten

Deze regeling brengt geen extra taken met zich mee voor provincies en gemeenten ten opzichte van de Smogregeling 2001. De inhoud van de Smogregeling 2010 is voor een groot deel ontleend aan de Smogregeling 2001. Alleen de wijze waarop informatie aan burgers wordt verstrekt bij overschrijding van de informatiedrempel voor ozon is een nieuw element. Ingevolge artikel 5.18, eerste lid, van de Wm en artikel 48 van de WLV berustte de taak tot het geven van informatie bij (dreigende) overschrijding van de informatiedrempel en bij tijdelijk verhoogde kwaliteitsniveaus in bijzondere omstandigheden reeds bij de commissaris. In onderhavige regeling is alleen geregeld dat de informatievoorziening bij (dreigende) overschrijding van de informatiedrempel wordt gestroomlijnd met de procedure voor informatievoorziening zoals eerder vastgelegd in de Smogregeling 2001.

8. Bedrijfsleven

Deze regeling heeft geen gevolgen voor de administratieve lasten van het bedrijfsleven en van burgers.

II. Artikelsgewijs

Artikel 1

Het begrip smog wordt gedefinieerd als een tijdelijk verhoogd kwaliteitsniveau van de stoffen die een belangrijke rol spelen in perioden van smog, namelijk zwaveldioxide, stikstofdioxide, zwevende deeltje (PM10) en ozon. Het begrip kwaliteitsniveau is gedefinieerd in de Wm (artikel 5.7): onder kwaliteitsniveau wordt verstaan de concentratie in de buitenlucht of de depositiesnelheid van een verontreinigende stof.

In aansluiting op de definitie van het overkoepelende begrip smog, worden de verschillende smogsituaties gedefinieerd: geringe, matige en ernstige smog. De mate van smog wordt gerelateerd aan de geldende grenswaarden, alarmdrempels en informatiedrempel voor de betreffende stoffen zoals vastgelegd in bijlage 2 bij de Wm.

Artikel 2

In dit artikel wordt geregeld op welke wijze wordt bepaald of er sprake is van een bepaald niveau van smog. In de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 is in artikel 3 vastgelegd dat de Minister van VROM door middel van meting op vaste punten de luchtkwaliteit van bepaalde stoffen vaststelt in zones en agglomeraties. De betreffende metingen worden verricht overeenkomstig het bepaalde in de paragrafen 3.1 tot en met 3.6 en 3.10 van die regeling. Met de uitvoering van deze taak is het RIVM belast, dat de betreffende metingen verricht in het kader van het landelijk meetnet luchtkwaliteit. Het RIVM is belast met het constateren van smog. Wanneer de resultaten van metingen die in het kader van het landelijk meetnet verricht worden, laten zien dat bepaalde concentratieniveaus worden bereikt, of er een dreiging van zo’n situatie bestaat, constateert het RIVM een (dreigende) smogsituatie. In de definities zoals opgenomen in artikel 1 is in algemene zin aangegeven bij welke concentratieniveaus sprake is van een bepaald smogniveau.

Artikel 3

In het eerste lid is geregeld dat het RIVM er zorg voor draagt dat er voortdurend voor een ieder toegankelijke basisinformatie over de vier smogstoffen beschikbaar is via de website van het RIVM (www.lml.rivm.nl) en zo mogelijk ook via andere landelijke media zoals NOS Teletekst. Momenteel is deze informatie beschikbaar op pagina 711 van NOS Teletekst.

In het tweede lid staat nader omschreven waaruit die basisinformatie bestaat.

Artikel 4

Wanneer het RIVM op basis van de resultaten van het landelijk meetnet signaleert dat er een kans bestaat dat zich matige of ernstige smog zal voordoen, treedt een situatie van verhoogde waakzaamheid in. De actuele luchtkwaliteit wordt vanaf dat moment ieder uur nauwlettend gevolgd en beoordeeld door het RIVM.

Artikel 5

Dit artikel betreft de informatievoorziening die voor een ieder toegankelijk is. Naarmate de smog ernstiger wordt, breidt het RIVM de informatievoorziening uit via de website van het RIVM (www.lml.rivm.nl) en zo mogelijk via andere landelijke media als NOS Teletekst.

Momenteel wordt bij matige en ernstige smog niet alleen op NOS Teletekst pagina 711 informatie gegeven. Er wordt ook verwezen naar NOS Teletekst pagina 712. Die pagina bevat dan onder meer achtergrondinformatie over de stoffen die de matige of ernstige smog in een concrete situatie veroorzaken en een tabel waarin voor de zones (Noord-, Midden- en Zuid-Nederland) en de agglomeraties (Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht, Eindhoven en Kerkrade/Heerlen) in Nederland het actuele kwaliteitsniveau is aangegeven. Daarnaast wordt op deze pagina een toelichting gegeven op de actuele situatie en wordt de verwachte ontwikkeling van de smog gegeven. Er wordt specifiek aandacht besteed aan de bevolkingsgroep die naar verwachting last kan ondervinden van het betreffende smogniveau. Daarvoor zijn specifieke gedragsadviezen om gevolgen van blootstelling aan smog zo veel mogelijk te beperken. Voor het verkrijgen van meer informatie wordt verwezen naar het Astma Fonds, de GGD en het RIVM.

Artikel 6

In dit artikel wordt geregeld hoe de informatiestroom loopt van het RIVM naar betrokken bestuursorganen en instanties. Wanneer de concentraties van zwaveldioxide of stikstofdioxide het niveau van matige smog bereiken, stelt het RIVM gedeputeerde staten van de provincie waar zich deze situatie voordoet, alsmede via het VROM Inspectie Meldpunt de stafafdeling Crisismanagement van de VROM Inspectie daarvan in kennis. Ook de GGD wordt geïnformeerd. Deze informatiestroom verloopt per e-mail of per fax. Bij matige smog met verhoogde concentraties van zwevende deeltjes (PM10) gebeurt dit niet. De reden daarvoor is dat matige smog veroorzaakt door zwevende deeltjes (PM10)regelmatig voorkomt. Er is dan geen sprake van een uitzonderlijke situatie zoals dat bij verhoogde concentraties van stikstofdioxide en zwaveldioxide wel het geval is. Als het RIVM ook voor laatstgenoemde situaties informatiestromen op gang zou brengen, zou dat dermate vaak voorkomen dat er niet langer een waarschuwingssignaal van uit gaat. Bij matige smog door ozon is sprake van overschrijding van de informatiedrempel voor ozon. De informatiestromen verlopen in dat geval hetzelfde als bij ernstige smog. (Zie de toelichting bij de artikelen 7 en 8).

De commissaris van de Koningin is ingevolge artikel 5.18, eerste lid, van de Wm verantwoordelijk voor het informeren van het publiek in smogsituaties. Bovendien draagt hij de verantwoordelijkheid in geval van een calamiteit of bijzondere omstandigheden van tijdelijke aard (artikel 43 tot en met 52 van de WLV) en kan hij in dergelijke situaties in het belang van de openbare gezondheid aanbevelingen doen, maatregelen treffen ten aanzien van individuele bronnen van luchtverontreiniging of algemene voorschriften geven met betrekking tot inrichtingen, toestellen, brandstoffen en verontreinigende handelingen. Het is belangrijk dat provincies in een vroeg stadium op de hoogte zijn van een naderende smogsituatie, om voorbereid te zijn voor eventuele noodzakelijke berichtgeving, aanbevelingen en voorschriften. Een situatie van verhoogde waakzaamheid kan daardoor bij provincies intreden.

Als de commissaris van de Koningin maatregelen treft zullen die proportioneel moeten zijn ten opzichte van de beperking van de smog. Structurele emissies van deze stoffen door de zogenaamde gecontroleerde bronnen zullen vrijwel zeker niet de oorzaak van ernstige smog kunnen zijn. In geval van ernstige smog is de oorzaak eerder een incident of ramp (bijvoorbeeld een brand in een raffinaderij of een grootschalige bosbrand). De meest voor de hand liggende maatregel om de luchtkwaliteit bij dit soort incidenten of rampen terug te brengen tot een veilig niveau, is om het incident, dan wel de ramp te bestrijden met gebruik van de daartoe beschikbare (lokale en regionale) bevoegdheden en middelen op het gebied van rampenbestrijding en crisisbeheersing. Bij zeer grootschalige rampen of crises kunnen ook op nationaal niveau bevoegdheden worden uitgeoefend en maatregelen worden getroffen.

Indien het vooruitzicht is dat het beëindigen van de emissie door een incident of ramp lang gaat duren, kunnen de betrokken overheden in onderlinge afstemming voor de afweging komen te staan, of het reduceren van de emissies uit de gecontroleerde bronnen (verkeer en industrie) een wezenlijke bijdrage kan leveren aan het verlagen van de concentraties. Bij dit besluit dient meegewogen te worden hoe groot deze bijdrage kan zijn, hoe lang het duurt voordat er resultaat is en welke neveneffecten dergelijke maatregelen hebben.

Via het VROM Inspectie Meldpunt wordt ook de stafafdeling Crisismanagement van de VROM Inspectie al in een vroeg stadium geïnformeerd. De stafafdeling is dan voorbereid en op de hoogte dat het, als de situatie ernstiger wordt, nodig kan zijn om het Beleidsondersteunend Team milieuincidenten (hierna: BOT-mi) te activeren.

Het Bot-mi is een door VROM beheerde crisis-entiteit ter advisering van publieke crisisorganisaties (bijvoorbeeld het Regionaal beleidsteam van de veiligheidsregio) en overheidsinstanties (bijvoorbeeld provincies). Het advies kan betrekking hebben op het voorlichten van het publiek, maar ook op te nemen maatregelen. Het BOT-mi treedt met de betreffende overheid (bijvoorbeeld de provincie) in contact over de vraag of het BOT-mi een verdere rol kan vervullen in de situatie die is ontstaan. Indien er sprake is van een complexe situatie die om een landelijk gecoördineerd optreden van verschillende overheidsinstanties vraagt, wordt de nationale crisisstructuur opgeschaald conform het Nationaal Handboek Crisisbesluitvorming. In dat geval zijn de adviezen van het BOT-mi niet alleen gericht op de betreffende regionale en provinciale overheid, maar ook op alle overige betrokken overheidsinstanties. De provincie en het RIVM informeren het publiek over de gezondheidsrisico’s mede op basis van het advies dat het BOT-mi hierover uitbrengt.

Artikel 7

Bij ernstige smog worden beide informatiestromen (richting overheden en instanties en richting burgers) geïntensiveerd. Bij constatering van ernstige smog verspreidt het RIVM onmiddellijk een bericht. De dagen erna geeft het RIVM de actuele stand van de informatie dagelijks ten minste eenmaal door aan gedeputeerde staten van de provincies waar de smog zich voordoet, alsmede via het VROM Inspectie Meldpunt aan de stafafdeling Crisismanagement, de GGD en het ANP. Die informatie behelst de situatie van de luchtkwaliteit, de achtergrond ervan en de verwachte ontwikkeling. Wanneer de smog nagenoeg gelijk blijft gedurende een smogperiode, wordt volstaan met berichtgeving eenmaal per dag. Mocht er aanleiding toe zijn dan kan het RIVM de berichtgeving aan de betreffende instanties intensiveren en meer keren per dag actuele informatie doorgeven.

Zoals eerder opgemerkt, berust de verantwoordelijkheid voor het op de hoogte brengen van de bevolking van de smog bij de commissaris van de Koningin van de provincie waar de situatie zich voordoet (artikel 5.18 van de Wm). In artikel 7, derde lid, is nader omschreven welke informatie hij ten minste moet verstrekken om de burgers goed te informeren. Het is aan de commissaris hoe hij gestalte geeft aan zijn taak. Dat kan gebeuren via radio of tv of op een andere wijze, bijvoorbeeld via internet en berichten in de pers. De Smogregeling 2001 bepaalde dat de bevolking via een persbericht werd geïnformeerd. Aangezien het bericht via andere communicatiemiddelen de burgers sneller kan bereiken, is er nu in het derde lid van dit artikel, voor gekozen de manier waarop de informatie verstrekt wordt aan de commissaris van de Koningin over te laten. Hij kan beoordelen hoe de bevolking het meest efficiënt en effectief op de hoogte gesteld kan worden van een smogsituatie. De commissaris kan ervoor kiezen de informatieverstrekking door een derde te laten verrichten onder zijn verantwoordelijkheid. Dat is in de praktijk ook het geval. Om de informatievoorziening aan het publiek in geval van ernstige smog zo vlot mogelijk te laten verlopen hebben de provincies het RIVM gemandateerd om deze informatievoorziening op zich te nemen.

Dit betekent dat het RIVM bij (dreiging van) ernstige smog voor stikstofdioxide, zwaveldioxide, ozon of zwevende deeltjes (PM10) rechtstreeks niet alleen de provincies, maar ook de regionale calamiteitenzenders (radio en televisie), de regionale GGD en de regionale pers informeert over de actuele situatie. Het reageren op vragen vanburgers naar aanleiding van smogberichtgeving blijft de verantwoordelijkheid van de betrokken commissaris van de Koningin.

Met het bepaalde in artikel 7 wordt uitvoering gegeven aan artikel 26, onder a (in samenhang met onderdeel 4, van bijlage XVI), van de EG-richtlijn. Daarin is geregeld dat het publiek geïnformeerd wordt bij een dreigende overschrijding en een overschrijding van een informatiedrempel of alarmdrempel en welke gegevens ten minste meegedeeld worden.

Een belangrijk element in de voorlichting zijn de gezondheidseffecten en gedragsadviezen. In artikel 7, eerste lid, onder f, is bepaald dat informatie gegeven wordt over welke bevolkingsgroepen alert moeten zijn omdat zij mogelijk hinder ondervinden van de smog, de symptomen die aan smog zijn toe te schrijven en de mogelijkheden om voorzorgsmaatregelen te treffen. In zijn algemeenheid geldt dat mensen met aandoeningen van de luchtwegen of met hart- en vaatziekten, diabetici, kinderen en ouderen in geval van smog (zware) lichamelijke inspanning moeten vermijden. Met betrekking tot een smogsituatie met hoge concentraties ozon kan daar nog aan toe worden gevoegd dat de concentratie van ozon in de middag en de vroege avond vaak het hoogst is. Op die momenten moet zware inspanning bij voorkeur vermeden worden. Het raadplegen van een huisarts is aan te bevelen indien iemand (onbekende) klachten heeft in een dergelijke situatie.

Het informeren van het publiek vindt niet alleen plaats bij een daadwerkelijke overschrijding van de alarmdrempels, maar als het enigszins mogelijk is ook bij een dreigende overschrijding van de alarmdrempels en van de informatiedrempel voor ozon. De gegevens die de commissaris van de Koningin ten minste aan de bevolking verstrekt zijn dezelfde als genoemd in het tweede lid met uitzondering van de informatie over de daadwerkelijke overschrijding; het gaat hier immers over een dreigende overschrijding van de informatiedrempel of een dreigende verschuiving van matige naar ernstige smog. Op deze manier kunnen bevolkingsgroepen waarvoor de overschrijding van de alarmdrempel of informatiedrempel risico’s voor de gezondheid kunnen inhouden, zich voorbereiden op de voorspelde situatie.

Gezien de centrale rol van de provincie in situaties van smog is het de verantwoordelijkheid van de provincie om bestuursorganen binnen de provincie, betrokken regionale instanties zoals regionale en gemeentelijke milieudiensten en gemeentelijke GGD’s te informeren. De GGD zal een belangrijke vraagbaak zijn in smogperioden en wordt om die reden ook meteen geïnformeerd omtrent de stand van zaken.

In de praktijk verzorgt het RIVM de informatievoorziening aan het publiek als overschrijding van de informatiedrempel van ozon dreigt of daadwerkelijk plaatsvindt en bij ernstige smog. Het RIVM is door de provincies gemandateerd om deze informatievoorziening op zich te nemen. Het RIVM stelt naast de provincies, ook de regionale calamiteitenzenders (radio en televisie), de regionale GGD en de regionale pers op de hoogte van de actuele situatie. Ook bij (dreigende) overschrijding van de informatiedrempel geldt dat het beantwoorden van vragen van burgers naar aanleiding van smogberichtgeving de verantwoordelijkheid van de betrokken commissaris van de Koningin blijft.

Artikel 8

Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de EG-richtlijn wordt zowel bij overschrijding als bij een voorspelde overschrijding van de informatiedrempel voor ozon informatie aan de bevolking verstrekt. Dit artikel strekt tot uitvoering daarvan. In dit artikel is bepaald dat bij overschrijding of dreigende overschrijding van de informatiedrempel (180 µg/m3) voor ozon dezelfde verplichtingen voor het RIVM en de commissaris van de Koningin gelden als bij ernstige smog.

Artikel 7 is van overeenkomstige toepassing.

De informatiedrempel voor ozon is opgenomen in voorschrift 8.3, van bijlage 2, bij de Wm.

Artikel 9

Deze regeling bevat de hoofdlijnen van noodzakelijke voorzieningen ingeval smog zich dreigt voor te doen, of daadwerkelijk optreedt. In dit artikel is de verplichting opgenomen voor gedeputeerde staten om een draaiboek op te stellen waarin voorzieningen worden getroffen om in geval van smog in iedere provincie adequaat en snel te kunnen handelen. De Smogregeling 2010 wordt daarin uitgewerkt en geconcretiseerd voor de betreffende provincie. In een dergelijk draaiboek kunnen de hoofdlijnen toegesneden worden op de lokale situatie. In de praktijk beschikken provincies reeds over draaiboeken die daarin voorzien. Die draaiboeken zijn een uitwerking van het Modeldraaiboek Smog 2001 dat door het Ministerie van VROM is opgesteld in samenwerking met het IPO. Door het beschikbaar zijn van een modeldraaiboek wordt bewerkstelligd dat de provinciale draaiboeken geharmoniseerd en op elkaar afgestemd zijn, zodat in een acute situatie efficiënt en zo veel mogelijk uniform op de situatie ingespeeld kan worden. Het Modeldraaiboek smog 2001, dat nauw aansloot bij de Smogregeling 2001zal in 2010 door het Ministerie van VROM in samenwerking met het IPO geactualiseerd worden. Vervolgens kunnen provincies hun draaiboeken actualiseren aan de hand van het Modeldraaiboek Smog 2010.

Artikel 11

In verband met de implementatiedatum van de EG-richtlijn (11 juni 2010) wordt afgeweken van de vaste verandermomenten.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J.C. Huizinga-Heringa.


XNoot
4

Impact 90 km/u beleidsmaatregel luchtkwaliteit, Lefebvre et al, Studie uitgevoerd in opdracht van: Vlaamse Milieumaatschappij (VMM)2009/RMA/R/043

Naar boven