TOELICHTING
I. Algemeen
Inleiding
Deze regeling dient ter implementatie van enkele artikelen van richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad
van 21 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa (PbEG L 152) (hierna: EG-richtlijn).
Artikel 19 van de EG-richtlijn schrijft voor dat de lidstaten de nodige stappen nemen om de bevolking via de radio, televisie,
kranten of het internet in te lichten wanneer een informatiedrempel of alarmdrempel wordt overschreden. Een informatiedrempel
is in de Wet milieubeheer (hierna: Wm) omschreven als een niveau van de luchtkwaliteit bij het bereiken waarvan het informeren
van de bevolking noodzakelijk is, teneinde risico’s voor de gezondheid van bijzonder gevoelige bevolkingsgroepen ingeval van
een kortstondige overschrijding van het kwaliteitsniveau te beperken. Een alarmdrempel geeft het kwaliteitsniveau aan bij
het bereiken waarvan het waarschuwen van de bevolking noodzakelijk is teneinde de risico’s voor de gezondheid van de mens
ingeval van een kortstondige overschrijding van dat kwaliteitsniveau te beperken. Deze definities zijn ontleend aan de EG-richtlijn.
Artikel 26 van de EG-richtlijn bevat een verplichting die hiermee nauw samenhangt, namelijk om de bevolking en belanghebbende
organisaties, zoals milieuorganisaties, consumentenorganisaties, organisaties die de belangen van kwetsbare bevolkingsgroepen
behartigen, andere bij de gezondheidszorg betrokken organen en de belanghebbende vakverenigingen adequaat en tijdig bepaalde
gegevens mee te delen, waartoe behoren recente gegevens over omgevingsconcentraties van de in de EG-richtlijn gereguleerde
stoffen alsmede daadwerkelijke of voorspelde overschrijdingen van alarmdrempels en informatiedrempels. In bijlage XVI bij
de EG-richtlijn wordt gespecificeerd welke gegevens ten minste verstrekt moeten worden.
Artikel 24, eerste lid, van de EG-richtlijn bevat de verplichting voor de lidstaten om actieplannen op te stellen wanneer
in een zone of agglomeratie het risico bestaat dat de niveaus van verontreinigende stoffen een of meer alarmdrempels zullen
overschrijden. Die actieplannen geven op korte termijn te nemen maatregelen aan om het risico van de overschrijding te beperken.
Artikel 24, tweede lid, van de EG-richtlijn duidt aan dat het naar gelang van het geval kan gaan om effectieve maatregelen
om activiteiten die bijdragen tot het risico op overschrijding van de waarden te beheersen en indien nodig op te schorten.
Dat kunnen maatregelen zijn ten aanzien van het verkeer van motorvoertuigen, bouwwerkzaamheden, voor anker liggende schepen,
het gebruik van industriële installaties of producten en de verwarming van woningen. In het kader van de plannen kunnen ook
specifieke acties voor de bescherming van kwetsbare bevolkingsgroepen, zoals kinderen, in overweging worden genomen.
Wat de alarmdrempel voor ozon betreft wordt een actieplan ter uitvoering van artikel 24 alleen opgesteld als een lidstaat
van oordeel is dat er, rekening houdend met de nationale geografische, meteorologische en economische omstandigheden, substantiële
mogelijkheden bestaan om het risico, de duur of de ernst van overschrijding van de alarmdrempel te verminderen (artikel 24,
eerste lid, van de EG-richtlijn).
Ingevolge artikel 24 van de EG-richtlijn kunnen de lidstaten, ook wanneer er een risico bestaat op overschrijding van een
grenswaarde of richtwaarde, indien dat passend is een kortetermijnactieplan opstellen.
In Nederland zijn de niveaus van luchtverontreinigende stoffen de afgelopen decennia zodanig afgenomen dat de kans op overschrijding
van de alarmdrempel van zwaveldioxide of stikstofdioxide nog zeer gering is. Overschrijding van de alarmdrempel van ozon zal
zich naar verwachting enkele dagen per jaar kunnen voordoen.
Gezien het uiterst beperkte risico op overschrijding van de alarmdrempels voor zwaveldioxide en stikstofdioxide is het opstellen van een actieplan met maatregelen voor deze stoffen ingevolge de EG-richtlijn
niet verplicht. Voor ozon is overschrijding van de alarmdrempel nog wel te verwachten, maar is uit onderzoek gebleken dat
in Nederland tijdelijke maatregelen ter vermindering van hoge ozonconcentraties niet zinvol zijn.
In Nederland is er dan ook de facto geen aanleiding om een actieplan op te stellen dat voorziet in maatregelen die op korte
termijn genomen kunnen worden om het risico van overschrijding van een alarmdrempel of de duur van de overschrijding te beperken.
Voorzieningen om, zoals artikel 19 van de EG-richtlijn voorschrijft, de bevolking in te lichten over overschrijding van de
alarmdrempels en informatiedrempel, zijn in Nederland wel opportuun. Tot dusverre voorzag de Smogregeling 2001 (Stcrt. 109), in Nederland in regels voor een situatie van een incidentele (dreigende) overschrijding van een alarmdrempel voor zwaveldioxide,
stikstofdioxide en ozon of een grenswaarde voor zwevende deeltjes (PM10). Alle vier de genoemde stoffen spelen een belangrijke rol bij het ontstaan van ‘smog’: een periode van tijdelijk zeer verontreinigde
lucht. Daarom worden deze vier stoffen in Nederland van oudsher in samenhang bezien. De Smogregeling 2001 kende drie uitgangspunten,
te weten: het implementeren van verplichtingen die uit Europese regelgeving voortvloeien, het aansluiten bij wetenschappelijke
inzichten met betrekking tot gezondheidseffecten van luchtverontreinigende stoffen en het op eenvoudige en inzichtelijke wijze
karakteriseren van smogsituaties. De kern van de Smogregeling 2001 werd – naast het karakteriseren van verschillende smogsituaties
als gering, matig en ernstig – gevormd door voorlichting en het kanaliseren van informatiestromen. De hoeveelheid, frequentie
en verspreiding van informatie werd geïntensiveerd naarmate de smogsituatie ernstiger werd.
De Smogregeling 2001 is ingetrokken en vervangen door de Smogregeling 2010. Daarbij is voor zover mogelijk aangesloten bij
de systematiek van de Smogregeling 2001.
De Smogregeling 2010 is tot stand gekomen in nauwe samenwerking met provincies, de VROM Inspectie, de GGD en het Astma Fonds.
Hierna is een transponeringstabel opgenomen die aangeeft welke artikelen van de EG-richtlijn met deze regeling zijn omgezet
in de Nederlandse regelgeving.
Artikel, artikellid of artikelonderdeel EG-richtlijn | Bepaling in implementatie-regeling | Omschrijving beleidsruimte | Toelichting op de keuze(n) bij de invulling van beleidsruimte |
---|
artikel 19: inlichten bevolking bij overschrijding informatie- of alarmdrempel | artikelen 5, 7, en 8 van de Smogregeling 2010 | n.v.t. | n.v.t. |
artikel 26, eerste lid, onderdeel a: mededeling van gegevens aan de bevolking | artikelen 3, 5, 7 en 8 van de Smogregeling 2010 | n.v.t. | n.v.t. |
Er bestaat in Nederland geen aanleiding om gebruik te maken van de mogelijkheid die artikel 24 van de EG-richtlijn biedt om,
indien dat passend is, een kortetermijnactieplan op te stellen wanneer het risico bestaat dat een in de bijlagen van de richtlijn
opgenomen grenswaarde of streefwaarde wordt overschreden. Het zou de streefwaarde voor ozon voor 2010, grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide, benzeen,
koolmonoxide, lood en zwevende deeltjes (PM10) en de grens- en streefwaarde voor zwevende deeltjes (PM2,5) kunnen betreffen. Voor de meeste van deze stoffen zijn de concentraties in Nederland in overeenstemming met de betreffende
grens- of streefwaarden en zijn geen incidentele overschrijdingen te verwachten. Voor stikstofdioxide en zwevende deeltjes
komen structureel nog overschrijdingen voor. Op basis van artikel 5.12 van de Wet milieubeheer is voor die stoffen een programma
opgesteld – het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (hierna: NSL) –gericht op het bereiken van de betreffende
grenswaarden. Het NSL is voor de Europese Commissie een goede basis bevonden om derogatie (uitstel en vrijstelling om de grenswaarden
toe te passen) te verlenen voor het voldoen aan deze grenswaarden. In een plan met maatregelen om structureel aan deze grenswaarden
te voldoen is op deze wijze voorzien.
Voor ozon werden eerder nog overschrijdingen vastgesteld in de agglomeratie Heerlen-Kerkrade van de streefwaarde die in 2010
van kracht wordt. In maatregelen om in 2010 structureel te voldoen aan die streefwaarde is voorzien in het kader van de uitvoering
van richtlijn 2001/81/EG betreffende nationale emissieplafonds voor bepaalde luchtverontreinigende stoffen (PbEG L 309) (hierna:
richtlijn 2001/81/EG).
De actuele luchtkwaliteit in Nederland, en de verwachte luchtkwaliteit in de nabije toekomst, geven momenteel geen aanleiding
om aanvullende actieplannen met maatregelen op te stellen.
2. Smog
Het woord 'smog' is afgeleid van de Engelse woorden 'smoke' (rook) en 'fog' (mist). Met smog wordt een periode van tijdelijk
zeer verontreinigde lucht aangeduid. In Nederland komt smog niet veel meer voor.
Bij smog spelen weersomstandigheden een grote rol. Vooral de verontreinigende stoffen ozon en zwevende deeltjes (PM10) en in mindere mate, stikstofdioxide en zwaveldioxide hebben invloed op het ontstaan van smog.
Zomersmog ontstaat bij zonnig en warm weer, wanneer er vrij weinig wind staat. Onder invloed van zonlicht kan binnen enkele
uren ozon gevormd worden uit stikstofoxiden en vluchtige koolwaterstoffen.
Wintersmog komt voor in perioden met hoge luchtdruk, als het helder is en mooi winterweer en er een zwakke tot matige oostelijke
wind staat. Bij wintersmog vermengen vooral de stoffen zwaveldioxide en zwevende deeltjes (PM10) zich met elkaar.
Naarmate de smogniveaus toenemen zullen er steeds meer mensen klachten kunnen krijgen over hun gezondheid ten gevolge van
het inademen van smog. Mensen met chronische longziekten of hart- en vaatziekten kunnen wanneer zich smog (fijn stof) voordoet,
meer klachten krijgen. Andere risicogroepen zijn kinderen, ouderen, diabetici, sporters en mensen die zwaar lichamelijk werk
in de buitenlucht doen. Bij smog ademen zij meer vervuilende stoffen in en deze stoffen dringen dieper in het lichaam binnen.
De ernst van de smogsituatie wordt gerelateerd aan in de EG-richtlijn vastgelegde luchtkwaliteitsnormen die aangeven welke
concentraties luchtverontreiniging voor mens (en milieu) acceptabel geacht worden. De aan de EG-richtlijn ontleende luchtkwaliteitsnormen
voor zwaveldioxide, stikstofdioxide, zwevende deeltjes (PM10) en ozon (grenswaarden, alarmdrempels, informatiedrempel) zijn vastgelegd in bijlage 2 bij de Wet milieubeheer. De betreffende
waarden zijn:
Stof | Informatiedrempel | Grenswaarde | Alarmdrempel |
---|
Ozon | 180 µg/m3 (uurgemiddelde)
| | 240 µg/m3 (uurgemiddelde1)
|
Zwaveldioxide | | 350 µg/m3 (uurgemiddelde)
| 500 µg/m3 2 |
Stikstofdioxide | | 200 µg/m3 (uurgemiddelde)
| 400 µg/m3 3 |
Zwevende deeltjes (PM10)
| | 50 µg/m3 (daggemiddelde)
| |
XNoot
1 gemeten of voorspeld gedurende drie opeenvolgende uren
XNoot
2 gemeten gedurende drie opeenvolgende uren, in een gebied met oppervlakte van 100 km2 of een gehele zone of agglomeratie
XNoot
3 gemeten gedurende drie opeenvolgende uren, in een gebied met oppervlakte van 100 km2 of een gehele zone of agglomeratie
Smog kan, al naar gelang de mate van voorkomen er van, worden ingedeeld naar ernst van de situatie. Er worden drie smogsituaties
onderscheiden: geringe smog, matige smog en ernstige smog. Het uitgangspunt voor deze driedeling wordt gevormd door de bovengenoemde
grenswaarden, alarmdrempels en de informatiedrempel voor de vier smogstoffen. Bij concentraties lager dan de grenswaarde of
informatiedrempel is er geen of geringe smog. De situatie waarin een concentratie zich tussen de grenswaarde of informatiedrempel
en alarmdrempel bevindt, laat zich omschrijven als matige smog. Wanneer een concentratie boven de alarmdrempel ligt, is er
sprake van ernstige smog.
Voor alle smogstoffen geldt een alarmdrempel, behalve voor zwevende deeltjes (PM10). Voor zwevende deeltjes (PM10) (hierna fijn stof) bestaat ook geen informatiedrempel. Bij fijn stof is geen ondergrens aan te geven waaronder geen gezondheidseffecten
bij de mens optreden.Ook een waarde bij het bereiken waarvan direct maatregelen moeten worden genomen om de nadelige gezondheidseffecten
tegen te gaan, is voor fijn stof niet te geven. Hoge concentraties zijn op zich schadelijker voor de gezondheid. Maar de totale
omvang van de risico’s wordt niet zo zeer bepaald door de enkele dagen met hoge fijn stof niveaus, maar vooral door langdurige
blootstelling aan de achtergrondniveaus.
Omdat zowel bij zomersmog als bij wintersmog hoge concentraties fijn stof PM10) kunnen voorkomen is voor fijn stof (PM10) wel een waarde gekozen ter indicatie van de ernst van de smog. Een daggemiddelde waarde van 200 µg/m3 indiceert de overgang van matige, naar ernstige smog. Bij overschrijding van deze waarde is sprake van een uitzonderlijk
slechte luchtkwaliteit. Deze waarde is dus geen alarmdrempel en ook niet zo bedoeld. De waarde geeft uitsluitend een indicatie
van de ernst van de situatie.
Het niveau van de grenswaarde uit de EG-richtlijn (50 µg/m3) wordt gehanteerd als grens voor de overgang tussen geringe en matige smog.
In België (Vlaanderen) zijn ten aanzien van fijn stof andere keuzen gemaakt. Een waarde van 70 µg/m3 voor zwevende deeltjes wordt daar gehanteerd als alarmdrempel. Indien twee dagen na elkaar daggemiddelde fijn stofconcentraties
worden voorspeld die gemiddeld voor Vlaanderen hoger zijn dan 70 ug/m3, wordt de bevolking geïnformeerd en worden snelheidsbeperkende maatregelen (90 km/u op bepaalde snelwegen en ringwegen) getroffen.
Die hebben een beperkt effect op de fijn stof concentraties4.
Het informeren van de bevolking bij fijn stof concentraties hoger dan 70 µg/m3 in België heeft niet zo zeer als doel om de bevolking te waarschuwen teneinde de risico’s voor de gezondheid van de mens
bij kortstondige overschrijding van dat kwaliteitsniveau te beperken. Met het hanteren van 70 µg/m3 als niveau waarbij de maximumsnelheid wordt beperkt, wordt beoogd de bevolking bewust te maken van de luchtverontreiniging
door zwevende deeltjes. Het niveau wordt aangeduid als alarmdrempel, maar sluit niet aan bij het karakter en doel van deze
waarde. Het betreft nationaal beleid. Het vloeit niet voort uit de EG-richtlijn. In Nederland wordt op nationaal niveau dan
ook geen aanleiding gezien om hier bij aan te sluiten.
In 2008 hebben gedeputeerde staten van de provincie Limburg besloten aan te sluiten bij de smogalarmering die in België voor
fijn stof plaatsvindt bij een niveau van 70 µg/m3. Binnen de provincie zijn voorzieningen getroffen om het publiek bij het bereiken van die waarde actief te informeren. Gedragsadviezen
worden daarbij niet gegeven.
Uitgaande van genoemde informatiedrempel, alarmdrempels en grenswaarden is de indeling in smogsituaties in Nederland als volgt:
Luchtverontreinigende Stof | Concentraties in microgram per kubieke meter (µg/m3)
| Geringe smog | Matige smog | Ernstige smog |
---|
Zwaveldioxide | uurgemiddelde | <350 | 350–500 | >5001 |
Stikstofdioxide | uurgemiddelde | <200 | 200–400 | >4001 |
Ozon | uurgemiddelde | <180 | 180–240 | >2402 |
Zwevende deeltjes (PM10)
| daggemiddelde | <50 | 50–200 | >200 |
XNoot
1Overschrijding van de uurgemiddelde concentratie gemeten gedurende drie opeenvolgende uren in gebieden met een oppervlakte
van ten minste 100 km2 of van een gehele agglomeraties of zone.
XNoot
2gemeten of voorspeld gedurende drie opeenvolgende uren
Deze indeling werd tot dusverre ook gehanteerd in de Smogregeling 2001. Hoewel voor ozon in 2001 nog geen informatiedrempel
bestond, werd ook toen reeds uitgegaan van de waarde van 180 µg/m3 als indicator voor het niveau waarboven sprake is van geringe smog.
3. Informatie
In artikel 5.18, eerste lid, van de Wm is geregeld dat de commissaris van de Koningin van overschrijding van een alarmdrempel
(voor zwaveldioxide, stikstofdioxide of ozon) of informatiedrempel (voor ozon) binnen zijn provincie, zo spoedig mogelijk
mededeling doet aan het publiek. Hiermee is uitvoering gegeven aan het bepaalde in artikel 26, eerste lid, aanhef en onder
a, van de EG-richtlijn waarin wordt bepaald dat de bevolking alsook belanghebbende organisaties adequaat en tijdig diverse
gegevens worden meegedeeld, waartoe behoren daadwerkelijk of voorspelde overschrijdingen van de alarmdrempels en informatiedrempels.
In bijlage XVI van de EG-richtlijn is aangegeven welke gegevens het ten minste betreft.
In artikel 5.18, eerste lid, van de Wm is tevens geregeld dat de commissaris van de Koningin, wanneer overschrijding van een
informatiedrempel of alarmdrempel voorkomt in samenhang met overschrijding van een grenswaarde voor een andere verontreinigende
stof in de buitenlucht, daar ook mededeling van doet aan het publiek. Deze bepaling ziet op hoge concentraties van zwevende
deeltjes (PM10) die veelal voorkomen in combinatie met overschrijding van de alarmdrempel voor zwaveldioxide.
In artikel 5.18, tweede lid, van de Wm is bepaald dat bij ministeriële regeling regels worden gesteld over die mededeling
van de commissaris van de Koningin en over de gegevens die daarbij aan het publiek verstrekt worden. Deze regeling geeft daar
uitvoering aan.
Zoals opgemerkt, berust de verantwoordelijkheid voor het op de hoogte brengen van de bevolking van de smog bij de commissaris
van de Koningin van de provincie waar de situatie zich voordoet. De commissaris kan ervoor kiezen de informatieverstrekking
door een derde te laten verrichten onder zijn verantwoordelijkheid. Dat is in de praktijk ook het geval. Om de informatievoorziening
aan het publiek in geval van ernstige smog zo vlot mogelijk te laten verlopen hebben de provincies het RIVM gemandateerd om
deze informatievoorziening op zich te nemen. Dit betekent dat het RIVM bij (dreiging van) ernstige smog voor stikstofdioxide,
zwaveldioxide, ozon of zwevende deeltjes (PM10) en bij (dreiging van) overschrijding van de informatiedrempel van ozon, rechtstreeks niet alleen de provincies, maar ook
de regionale calamiteitenzenders (radio en televisie), de regionale GGD en de regionale pers informeert over de actuele situatie.
Het reageren op vragen van burgers naar aanleiding van smogberichtgeving blijft de verantwoordelijkheid van de betrokken commissaris
van de Koningin.
Artikel 5.18, tweede lid, van de Wm bepaalt voorts dat bij ministeriële regeling regels worden gesteld met betrekking tot
de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan artikel 24 van de EG-richtlijn. Zoals aangegeven in paragraaf 1 van deze toelichting
is de situatie in Nederland, qua luchtkwaliteit en plannen waarin reeds is voorzien, zodanig dat er momenteel geen aanleiding
bestaat tot het opstellen van dergelijke plannen.
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: VROM) heeft tot taak de concentraties van
onder meer zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10) en ozon vast te stellen door middel van meting (artikel 3 van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007). De minister
heeft het RIVM belast met de uitvoering van deze taak. De metingen worden verricht in het kader van het landelijk meetnet
luchtkwaliteit. Aan de hand van de resultaten van deze metingen beoordeelt het RIVM de luchtkwaliteit. Het RIVM kan zo vaststellen
of het risico bestaat op het ontstaan van smog en constateren of er daadwerkelijk sprake is van smog en in welke mate. Afhankelijk
van de ernst van de situatie vindt informatieverstrekking plaats aan het publiek, bestuursorganen en instanties over de actuele
situatie.
Zijn de concentraties van zwaveldioxide, stikstofdioxide, zwevende deeltjes (PM10) en ozon lager dan de grenswaarden en informatiedrempel, en is er dus geen sprake van smog, dan stelt het RIVM aan een ieder
informatie beschikbaar over de actuele kwaliteitsniveaus en de achtergronden daarvan. Dat gebeurt via internet en zo mogelijk
ook via andere media als NOS Teletekst.
Zodra het RIVM constateert dat de niveaus van één of meer smogstoffen richting matige smog gaan, dan worden de meetresultaten
van het landelijk meetnet intensiever gevolgd. Ieder uur wordt aan de hand van de meetresultaten en de meteorologische omstandigheden
beoordeeld hoe de situatie zich ontwikkelt en of het in gang zetten van waarschuwingsprocedures aan de orde is. Wanneer er
daadwerkelijk sprake is van matige smog informeert het RIVM gedeputeerde staten van de provincie waar de smogsituatie zich
voordoet. Ook de GGD en het VROM Inspectie Meldpunt worden op de hoogte gesteld. Het VROM Inspectie Meldpunt geeft deze informatie
door aan de stafafdeling Crisismanagement van de VROM Inspectie. Bovendien wordt de informatie op internet en zo mogelijk
ook op andere media zoals teletekst, die voor een ieder toegankelijk zijn, uitgebreid.
Wanneer er sprake is van ernstige smog krijgen gedeputeerde staten onmiddellijk bericht van het RIVM. De dagen daarna geeft
het RIVM dagelijks geactualiseerde informatie, zodat de smogsituatie en ontwikkeling daarvan binnen de provincies waar smog
voorkomt, nauwlettend gevolgd kan worden.
Als het risico bestaat dat zich een situatie van ernstige smog voordoet, is het van belang de bevolking daar actief van op
de hoogte te brengen. Dan kunnen voor smog gevoelige personen voorzorgsmaatregelen treffen. De commissaris van de Koningin
heeft tot taak ingevolge artikel 5.18, eerste lid, van de Wm, om de bevolking te waarschuwen, zodra zich een situatie van
ernstige smog voordoet. Dit sluit aan bij de taak van de commissaris ingevolge artikel 48, derde lid, van de Wet inzake de
luchtverontreiniging (hierna; WLV), om de bevolking te informeren wanneer bijzondere omstandigheden van tijdelijke aard die
voorzieningen in het belang van de openbare gezondheid dringend noodzakelijk maken, zijn te verwachten of zijn aangebroken.
Dat waarschuwen kan gebeuren via radio of televisie, maar ook via internet, of anderszins. Dat is geregeld in artikel 7, derde
lid van deze regeling.
Om ervoor te zorgen dat de bevolking op de hoogte is nog voordat de ernstige smog daadwerkelijk optreedt, is in artikel 7,
vierde lid, geregeld dat de commissaris de bevolking informeert als het RIVM verwacht dat er ernstige smog zal ontstaan. Het
publiek wordt niet alleen geïnformeerd over de niveaus van de luchtverontreinigende stoffen, maar ook over de achtergrond
ervan, de verwachte ontwikkeling, een indicatie van personen die hinder van de situatie kunnen ondervinden en mogelijke te
treffen voorzorgsmaatregelen.
De commissaris is ervoor verantwoordelijk dat de bevolking geïnformeerd wordt en dat de bevolking in ieder geval een aantal
feiten meegedeeld wordt. Het staat de commissaris vrij de daadwerkelijk informatieverschaffing, onder zijn verantwoordelijkheid,
door een derde te laten verzorgen. In de praktijk hebben een aantal provincies daartoe afspraken gemaakt met het RIVM. Het
RIVM informeert de regionale calamiteitenzenders (radio en televisie), de regionale GGD en de regionale pers over actuele
situaties van (dreigende) overschrijding van de informatiedrempel van ozon en (dreiging van) ernstige smog.
4. Smog door zwaveldioxide en stikstofdioxide
In de afgelopen decennia is de concentratie van zwaveldioxide zodanig afgenomen dat zich naar verwachting geen ernstige smog,
veroorzaakt door deze stof, meer zal voordoen. Voor stikstofdioxide geldt hetzelfde. De kans dat de alarmdrempels voor zwaveldioxide
of stikstofdioxide worden overschreden zal, ten gevolge van het nationale en internationale beleid ter zake, eerder nog verder
afnemen dan toenemen. Daarom wordt het optreden van ernstige smog door hoge concentraties van zwaveldioxide en of stikstofdioxide
erg onwaarschijnlijk geacht. Worden de alarmdrempels voor zwaveldioxide of stikstofdioxide desondanks toch overschreden, dan
zal er sprake zijn van zeer uitzonderlijke omstandigheden, bijvoorbeeld van een calamiteit of een ramp.
5. Smog door ozon en zwevende deeltjes (PM10)
Ernstige smogdoor ozon komt vaker voor. Op basis van de concentraties van de afgelopen jaren mag worden verwacht dat ernstige
smogdoor hoge ozonconcentraties enkele dagen per jaar zal voorkomen. Ingevolge de EG-richtlijn dient de bevolking adequaat
geïnformeerd te worden bij (dreigende) overschrijding van zowel de informatiedrempel als de alarmdrempel (ernstige smog).
Hierin is voorzien in de artikelen 7 en 8 van deze regeling. In artikel 7 is geregeld dat gedeputeerde staten van de provincie
waar de overschrijding zich voordoet onmiddellijk op de hoogte worden gesteld zodra het RIVM ernstige smog constateert. Vervolgens
geeft het RIVM dagelijks ten minste eenmaal de actuele stand van zaken door. In situaties dat de concentraties in een smogperiode
zeer veranderlijk zijn, kunnen per dag meerdere berichten verstuurd worden.
Op basis van de informatie van het RIVM kan de commissaris of een derde op last van de commissaris de bevolking informeren.
In artikel 8 is bepaald dat bij (dreigende) overschrijding van de informatiedrempel van ozon zowel door het RIVM als door
de commissaris van de Koningin op dezelfde wijze wordt opgetreden als bij (dreigende) overschrijding van de alarmdrempel.
Daarmee wordt gewaarborgd dat bijzonder gevoelige groepen, waarvoor verhoogde ozonconcentraties consequenties voor de gezondheid
kunnen hebben, tijdig op de hoogte gesteld worden van de actuele luchtkwaliteit en daarmee samenhangende essentiële informatie.
Daardoor zijn ze zich bewust van de situatie en kunnen ze zo nodig voorzorgsmaatregelen treffen.
Bij smog door ozon wordt iedere dag dat de smog heerst in de ochtend een bericht verstuurd naar betrokken instanties. Daarin
wordt onder meer een overzicht gegeven van de situatie van de vorige dag onder vermelding van de hoogste acht-uurgemiddelde
concentratie van die dag en van de overschrijdingen van de informatie- of alarmdrempel. Tevens wordt een verwachting gegeven
van de concentraties van de komende middag en in algemene termen de verwachting voor de komende dagen. Op die manier wordt
voor betrokkenen ook duidelijk wanneer het RIVM verwacht dat de smogperiode ten einde zal zijn en kan daarop geanticipeerd
worden.
Ernstige smogdoor zwevende deeltjes (PM10) heeft zich de afgelopen jaren niet voorgedaan. Wanneer ernstige smog door zwevende deeltjes (PM10) voorkomt of het risico daarop bestaat, wordt onder meer de commissaris van de Koningin geïnformeerd, die vervolgens de bevolking
kan inlichten. Voor zwevende deeltjes (PM10) is dezelfde procedure van toepassing als voor de andere smogstoffen.
Zowel voor smog door ozon als door zwevende deeltjes (PM10) geldt dat het voorkomen en beperken daarvan in hoofdzaak bewerkstelligd moet worden door structurele maatregelen waardoor
de heersende concentraties afnemen en het risico op smog afneemt. De luchtkwaliteit in Nederland dient zodanig te verbeteren
dat ernstige smogook in uitzonderlijke omstandigheden vrijwel niet meer zal optreden. Zowel voor ozon als voor zwevende deeltjes
(PM10) wordt hieraan nationaal en in EU kader gewerkt.
Structurele verlaging van de ozonconcentraties wordt beoogd met maatregelen om aan de nationale emissieplafonds te voldoen
ingevolge richtlijn 2001/81/EG. De betreffende maatregelen staan beschreven in de voortgangsrapportage die aan de Europese
Commissie is toegezonden ingevolge artikel 8, tweede lid, van die richtlijn. Voor de maatregelen voor zwevende deeltjes (PM10) wordt verwezen naar het NSL (augustus 2009) dat erop is gericht in Nederland aan de grenswaarden voor fijn stof te voldoen.
6. Tijdelijke maatregelen bij een dreiging van ernstige smog
Bij ernstige smog worden de bevolking en maatschappelijke organisaties geïnformeerd over de situatie. In maatregelen om een
dreigende smogsituatie af te wenden of de duur ervan te beperken is niet voorzien.
Smog wordt slechts in beperkte mate veroorzaakt door lokale bronnen van luchtverontreiniging. Maatregelen als verlaging van
de maximumsnelheid van het verkeer, hebben veelal een lokaal karakter. Dergelijke maatregelen hebben op de verbetering van
de luchtkwaliteit bij smog en daarmee op het wegnemen van ernstige acute gezondheidseffecten van smog, slechts een marginaal
effect. Het gaat vaak om concentraties die over grote afstanden getransporteerd worden, vanuit het buitenland naar Nederland
en omgekeerd. Maatregelen hebben daarom vaak weinig effect op de plaats waar ze getroffen worden.
Voor zwevende deeltjes (PM10) en zwaveldioxide hebben wegverkeersmaatregelen tijdens een smogperiode een marginaal effect en voor stikstofdioxide en zwarte
rook een gering effect. Slechts een marginaal deel van de ernstige acute gezondheidseffecten tijdens een extreme dag kan aan
lokale verkeersemissies toegeschreven worden. Met andere woorden: het op korte termijn nemen van (tijdelijke) maatregelen
heeft in het geval van smog weinig rendement, terwijl dit zeer ingrijpend zou zijn.
Aangezien maatregelen op voorhand niet substantieel lijken bij te dragen aan een vermindering van ernstige smog geldt in Nederland
geen verplichting tot het op korte termijn treffen van maatregelen. Volstaan wordt met voorzieningen om in geval van ernstige
smog de beoordeling van de luchtkwaliteit te intensiveren en om verantwoordelijke instanties in een vroeg stadium te informeren.
De commissaris van de Koningin draagt de verantwoordelijkheid in perioden van smog en in geval van een calamiteit of bijzondere
omstandigheden van tijdelijke aard. Mocht hij op basis van de concrete informatie tot de conclusie komen dat maatregelen in
een specifieke situatie toch opportuun zijn in het belang van de openbare gezondheid, dan kan hij hiertoe aanbevelingen geven
of daartoe overgaan op grond van de WLV. Daarbij kan het gaan om maatregelen ten aanzien van een specifieke bron van luchtverontreiniging
of om algemene voorschriften.
In de artikelen 43 tot en met 47 van de WLV is geregeld dat de commissaris een inrichting kan sluiten, een toestel buiten
werking kan stellen of een verontreinigende handeling kan doen staken, onder meer indien door de betreffende bron de lucht
zodanig is of dreigt te worden verontreinigd dat een aanmerkelijk gevaar voor de gezondheid te duchten is en het treffen van
een andere voorziening niet kan worden afgewacht.
In de artikelen 48 tot en met 52 van de WLV is bepaald dat de commissaris in geval van bijzondere omstandigheden van tijdelijke
aard, die naar zijn oordeel zodanige voorziening in het belang van de openbare gezondheid dringend noodzakelijk maken, algemene
voorschriften kan geven met betrekking tot inrichtingen, toestellen, brandstoffen en verontreinigende handelingen.
Het gaat hierbij nadrukkelijk om tijdelijk verhoogde kwaliteitsniveaus in situaties waarin structureel geen sprake is van
overschrijding van grenswaarden. De onderhavige regeling ziet niet op structurele overschrijding van grenswaarden, zoals die
momenteel op bepaalde locaties nog voorkomt voor zwevende deeltjes (PM10), en voor stikstofdioxide. In het NSL wordt aan opheffing van die overschrijdingen gewerkt door nationale, provinciale en
lokale overheden.
7. Provincies en gemeenten
Deze regeling brengt geen extra taken met zich mee voor provincies en gemeenten ten opzichte van de Smogregeling 2001. De
inhoud van de Smogregeling 2010 is voor een groot deel ontleend aan de Smogregeling 2001. Alleen de wijze waarop informatie
aan burgers wordt verstrekt bij overschrijding van de informatiedrempel voor ozon is een nieuw element. Ingevolge artikel 5.18,
eerste lid, van de Wm en artikel 48 van de WLV berustte de taak tot het geven van informatie bij (dreigende) overschrijding
van de informatiedrempel en bij tijdelijk verhoogde kwaliteitsniveaus in bijzondere omstandigheden reeds bij de commissaris.
In onderhavige regeling is alleen geregeld dat de informatievoorziening bij (dreigende) overschrijding van de informatiedrempel
wordt gestroomlijnd met de procedure voor informatievoorziening zoals eerder vastgelegd in de Smogregeling 2001.
8. Bedrijfsleven
Deze regeling heeft geen gevolgen voor de administratieve lasten van het bedrijfsleven en van burgers.
II. Artikelsgewijs
Artikel 1
Het begrip smog wordt gedefinieerd als een tijdelijk verhoogd kwaliteitsniveau van de stoffen die een belangrijke rol spelen
in perioden van smog, namelijk zwaveldioxide, stikstofdioxide, zwevende deeltje (PM10) en ozon. Het begrip kwaliteitsniveau is gedefinieerd in de Wm (artikel 5.7): onder kwaliteitsniveau wordt verstaan de concentratie
in de buitenlucht of de depositiesnelheid van een verontreinigende stof.
In aansluiting op de definitie van het overkoepelende begrip smog, worden de verschillende smogsituaties gedefinieerd: geringe,
matige en ernstige smog. De mate van smog wordt gerelateerd aan de geldende grenswaarden, alarmdrempels en informatiedrempel
voor de betreffende stoffen zoals vastgelegd in bijlage 2 bij de Wm.
Artikel 2
In dit artikel wordt geregeld op welke wijze wordt bepaald of er sprake is van een bepaald niveau van smog. In de Regeling
beoordeling luchtkwaliteit 2007 is in artikel 3 vastgelegd dat de Minister van VROM door middel van meting op vaste punten
de luchtkwaliteit van bepaalde stoffen vaststelt in zones en agglomeraties. De betreffende metingen worden verricht overeenkomstig
het bepaalde in de paragrafen 3.1 tot en met 3.6 en 3.10 van die regeling. Met de uitvoering van deze taak is het RIVM belast,
dat de betreffende metingen verricht in het kader van het landelijk meetnet luchtkwaliteit. Het RIVM is belast met het constateren
van smog. Wanneer de resultaten van metingen die in het kader van het landelijk meetnet verricht worden, laten zien dat bepaalde
concentratieniveaus worden bereikt, of er een dreiging van zo’n situatie bestaat, constateert het RIVM een (dreigende) smogsituatie.
In de definities zoals opgenomen in artikel 1 is in algemene zin aangegeven bij welke concentratieniveaus sprake is van een
bepaald smogniveau.
Artikel 3
In het eerste lid is geregeld dat het RIVM er zorg voor draagt dat er voortdurend voor een ieder toegankelijke basisinformatie
over de vier smogstoffen beschikbaar is via de website van het RIVM (www.lml.rivm.nl) en zo mogelijk ook via andere landelijke
media zoals NOS Teletekst. Momenteel is deze informatie beschikbaar op pagina 711 van NOS Teletekst.
In het tweede lid staat nader omschreven waaruit die basisinformatie bestaat.
Artikel 4
Wanneer het RIVM op basis van de resultaten van het landelijk meetnet signaleert dat er een kans bestaat dat zich matige of
ernstige smog zal voordoen, treedt een situatie van verhoogde waakzaamheid in. De actuele luchtkwaliteit wordt vanaf dat moment
ieder uur nauwlettend gevolgd en beoordeeld door het RIVM.
Artikel 5
Dit artikel betreft de informatievoorziening die voor een ieder toegankelijk is. Naarmate de smog ernstiger wordt, breidt
het RIVM de informatievoorziening uit via de website van het RIVM (www.lml.rivm.nl) en zo mogelijk via andere landelijke media als NOS Teletekst.
Momenteel wordt bij matige en ernstige smog niet alleen op NOS Teletekst pagina 711 informatie gegeven. Er wordt ook verwezen
naar NOS Teletekst pagina 712. Die pagina bevat dan onder meer achtergrondinformatie over de stoffen die de matige of ernstige
smog in een concrete situatie veroorzaken en een tabel waarin voor de zones (Noord-, Midden- en Zuid-Nederland) en de agglomeraties
(Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht, Eindhoven en Kerkrade/Heerlen) in Nederland het actuele kwaliteitsniveau is aangegeven.
Daarnaast wordt op deze pagina een toelichting gegeven op de actuele situatie en wordt de verwachte ontwikkeling van de smog
gegeven. Er wordt specifiek aandacht besteed aan de bevolkingsgroep die naar verwachting last kan ondervinden van het betreffende
smogniveau. Daarvoor zijn specifieke gedragsadviezen om gevolgen van blootstelling aan smog zo veel mogelijk te beperken.
Voor het verkrijgen van meer informatie wordt verwezen naar het Astma Fonds, de GGD en het RIVM.
Artikel 6
In dit artikel wordt geregeld hoe de informatiestroom loopt van het RIVM naar betrokken bestuursorganen en instanties. Wanneer
de concentraties van zwaveldioxide of stikstofdioxide het niveau van matige smog bereiken, stelt het RIVM gedeputeerde staten
van de provincie waar zich deze situatie voordoet, alsmede via het VROM Inspectie Meldpunt de stafafdeling Crisismanagement
van de VROM Inspectie daarvan in kennis. Ook de GGD wordt geïnformeerd. Deze informatiestroom verloopt per e-mail of per fax.
Bij matige smog met verhoogde concentraties van zwevende deeltjes (PM10) gebeurt dit niet. De reden daarvoor is dat matige smog veroorzaakt door zwevende deeltjes (PM10)regelmatig voorkomt. Er is dan geen sprake van een uitzonderlijke situatie zoals dat bij verhoogde concentraties van stikstofdioxide
en zwaveldioxide wel het geval is. Als het RIVM ook voor laatstgenoemde situaties informatiestromen op gang zou brengen, zou
dat dermate vaak voorkomen dat er niet langer een waarschuwingssignaal van uit gaat. Bij matige smog door ozon is sprake van
overschrijding van de informatiedrempel voor ozon. De informatiestromen verlopen in dat geval hetzelfde als bij ernstige smog.
(Zie de toelichting bij de artikelen 7 en 8).
De commissaris van de Koningin is ingevolge artikel 5.18, eerste lid, van de Wm verantwoordelijk voor het informeren van het
publiek in smogsituaties. Bovendien draagt hij de verantwoordelijkheid in geval van een calamiteit of bijzondere omstandigheden
van tijdelijke aard (artikel 43 tot en met 52 van de WLV) en kan hij in dergelijke situaties in het belang van de openbare
gezondheid aanbevelingen doen, maatregelen treffen ten aanzien van individuele bronnen van luchtverontreiniging of algemene
voorschriften geven met betrekking tot inrichtingen, toestellen, brandstoffen en verontreinigende handelingen. Het is belangrijk
dat provincies in een vroeg stadium op de hoogte zijn van een naderende smogsituatie, om voorbereid te zijn voor eventuele
noodzakelijke berichtgeving, aanbevelingen en voorschriften. Een situatie van verhoogde waakzaamheid kan daardoor bij provincies
intreden.
Als de commissaris van de Koningin maatregelen treft zullen die proportioneel moeten zijn ten opzichte van de beperking van
de smog. Structurele emissies van deze stoffen door de zogenaamde gecontroleerde bronnen zullen vrijwel zeker niet de oorzaak
van ernstige smog kunnen zijn. In geval van ernstige smog is de oorzaak eerder een incident of ramp (bijvoorbeeld een brand
in een raffinaderij of een grootschalige bosbrand). De meest voor de hand liggende maatregel om de luchtkwaliteit bij dit
soort incidenten of rampen terug te brengen tot een veilig niveau, is om het incident, dan wel de ramp te bestrijden met gebruik
van de daartoe beschikbare (lokale en regionale) bevoegdheden en middelen op het gebied van rampenbestrijding en crisisbeheersing.
Bij zeer grootschalige rampen of crises kunnen ook op nationaal niveau bevoegdheden worden uitgeoefend en maatregelen worden
getroffen.
Indien het vooruitzicht is dat het beëindigen van de emissie door een incident of ramp lang gaat duren, kunnen de betrokken
overheden in onderlinge afstemming voor de afweging komen te staan, of het reduceren van de emissies uit de gecontroleerde
bronnen (verkeer en industrie) een wezenlijke bijdrage kan leveren aan het verlagen van de concentraties. Bij dit besluit
dient meegewogen te worden hoe groot deze bijdrage kan zijn, hoe lang het duurt voordat er resultaat is en welke neveneffecten
dergelijke maatregelen hebben.
Via het VROM Inspectie Meldpunt wordt ook de stafafdeling Crisismanagement van de VROM Inspectie al in een vroeg stadium geïnformeerd.
De stafafdeling is dan voorbereid en op de hoogte dat het, als de situatie ernstiger wordt, nodig kan zijn om het Beleidsondersteunend
Team milieuincidenten (hierna: BOT-mi) te activeren.
Het Bot-mi is een door VROM beheerde crisis-entiteit ter advisering van publieke crisisorganisaties (bijvoorbeeld het Regionaal
beleidsteam van de veiligheidsregio) en overheidsinstanties (bijvoorbeeld provincies). Het advies kan betrekking hebben op
het voorlichten van het publiek, maar ook op te nemen maatregelen. Het BOT-mi treedt met de betreffende overheid (bijvoorbeeld
de provincie) in contact over de vraag of het BOT-mi een verdere rol kan vervullen in de situatie die is ontstaan. Indien
er sprake is van een complexe situatie die om een landelijk gecoördineerd optreden van verschillende overheidsinstanties vraagt,
wordt de nationale crisisstructuur opgeschaald conform het Nationaal Handboek Crisisbesluitvorming. In dat geval zijn de adviezen
van het BOT-mi niet alleen gericht op de betreffende regionale en provinciale overheid, maar ook op alle overige betrokken
overheidsinstanties. De provincie en het RIVM informeren het publiek over de gezondheidsrisico’s mede op basis van het advies
dat het BOT-mi hierover uitbrengt.
Artikel 7
Bij ernstige smog worden beide informatiestromen (richting overheden en instanties en richting burgers) geïntensiveerd. Bij
constatering van ernstige smog verspreidt het RIVM onmiddellijk een bericht. De dagen erna geeft het RIVM de actuele stand
van de informatie dagelijks ten minste eenmaal door aan gedeputeerde staten van de provincies waar de smog zich voordoet,
alsmede via het VROM Inspectie Meldpunt aan de stafafdeling Crisismanagement, de GGD en het ANP. Die informatie behelst de
situatie van de luchtkwaliteit, de achtergrond ervan en de verwachte ontwikkeling. Wanneer de smog nagenoeg gelijk blijft
gedurende een smogperiode, wordt volstaan met berichtgeving eenmaal per dag. Mocht er aanleiding toe zijn dan kan het RIVM
de berichtgeving aan de betreffende instanties intensiveren en meer keren per dag actuele informatie doorgeven.
Zoals eerder opgemerkt, berust de verantwoordelijkheid voor het op de hoogte brengen van de bevolking van de smog bij de commissaris
van de Koningin van de provincie waar de situatie zich voordoet (artikel 5.18 van de Wm). In artikel 7, derde lid, is nader
omschreven welke informatie hij ten minste moet verstrekken om de burgers goed te informeren. Het is aan de commissaris hoe
hij gestalte geeft aan zijn taak. Dat kan gebeuren via radio of tv of op een andere wijze, bijvoorbeeld via internet en berichten
in de pers. De Smogregeling 2001 bepaalde dat de bevolking via een persbericht werd geïnformeerd. Aangezien het bericht via
andere communicatiemiddelen de burgers sneller kan bereiken, is er nu in het derde lid van dit artikel, voor gekozen de manier
waarop de informatie verstrekt wordt aan de commissaris van de Koningin over te laten. Hij kan beoordelen hoe de bevolking
het meest efficiënt en effectief op de hoogte gesteld kan worden van een smogsituatie. De commissaris kan ervoor kiezen de
informatieverstrekking door een derde te laten verrichten onder zijn verantwoordelijkheid. Dat is in de praktijk ook het geval.
Om de informatievoorziening aan het publiek in geval van ernstige smog zo vlot mogelijk te laten verlopen hebben de provincies
het RIVM gemandateerd om deze informatievoorziening op zich te nemen.
Dit betekent dat het RIVM bij (dreiging van) ernstige smog voor stikstofdioxide, zwaveldioxide, ozon of zwevende deeltjes
(PM10) rechtstreeks niet alleen de provincies, maar ook de regionale calamiteitenzenders (radio en televisie), de regionale GGD
en de regionale pers informeert over de actuele situatie. Het reageren op vragen vanburgers naar aanleiding van smogberichtgeving
blijft de verantwoordelijkheid van de betrokken commissaris van de Koningin.
Met het bepaalde in artikel 7 wordt uitvoering gegeven aan artikel 26, onder a (in samenhang met onderdeel 4, van bijlage
XVI), van de EG-richtlijn. Daarin is geregeld dat het publiek geïnformeerd wordt bij een dreigende overschrijding en een overschrijding
van een informatiedrempel of alarmdrempel en welke gegevens ten minste meegedeeld worden.
Een belangrijk element in de voorlichting zijn de gezondheidseffecten en gedragsadviezen. In artikel 7, eerste lid, onder
f, is bepaald dat informatie gegeven wordt over welke bevolkingsgroepen alert moeten zijn omdat zij mogelijk hinder ondervinden
van de smog, de symptomen die aan smog zijn toe te schrijven en de mogelijkheden om voorzorgsmaatregelen te treffen. In zijn
algemeenheid geldt dat mensen met aandoeningen van de luchtwegen of met hart- en vaatziekten, diabetici, kinderen en ouderen
in geval van smog (zware) lichamelijke inspanning moeten vermijden. Met betrekking tot een smogsituatie met hoge concentraties
ozon kan daar nog aan toe worden gevoegd dat de concentratie van ozon in de middag en de vroege avond vaak het hoogst is.
Op die momenten moet zware inspanning bij voorkeur vermeden worden. Het raadplegen van een huisarts is aan te bevelen indien
iemand (onbekende) klachten heeft in een dergelijke situatie.
Het informeren van het publiek vindt niet alleen plaats bij een daadwerkelijke overschrijding van de alarmdrempels, maar als
het enigszins mogelijk is ook bij een dreigende overschrijding van de alarmdrempels en van de informatiedrempel voor ozon.
De gegevens die de commissaris van de Koningin ten minste aan de bevolking verstrekt zijn dezelfde als genoemd in het tweede
lid met uitzondering van de informatie over de daadwerkelijke overschrijding; het gaat hier immers over een dreigende overschrijding
van de informatiedrempel of een dreigende verschuiving van matige naar ernstige smog. Op deze manier kunnen bevolkingsgroepen
waarvoor de overschrijding van de alarmdrempel of informatiedrempel risico’s voor de gezondheid kunnen inhouden, zich voorbereiden
op de voorspelde situatie.
Gezien de centrale rol van de provincie in situaties van smog is het de verantwoordelijkheid van de provincie om bestuursorganen
binnen de provincie, betrokken regionale instanties zoals regionale en gemeentelijke milieudiensten en gemeentelijke GGD’s
te informeren. De GGD zal een belangrijke vraagbaak zijn in smogperioden en wordt om die reden ook meteen geïnformeerd omtrent
de stand van zaken.
In de praktijk verzorgt het RIVM de informatievoorziening aan het publiek als overschrijding van de informatiedrempel van
ozon dreigt of daadwerkelijk plaatsvindt en bij ernstige smog. Het RIVM is door de provincies gemandateerd om deze informatievoorziening
op zich te nemen. Het RIVM stelt naast de provincies, ook de regionale calamiteitenzenders (radio en televisie), de regionale
GGD en de regionale pers op de hoogte van de actuele situatie. Ook bij (dreigende) overschrijding van de informatiedrempel
geldt dat het beantwoorden van vragen van burgers naar aanleiding van smogberichtgeving de verantwoordelijkheid van de betrokken
commissaris van de Koningin blijft.
Artikel 8
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de EG-richtlijn wordt zowel bij overschrijding als bij een voorspelde overschrijding
van de informatiedrempel voor ozon informatie aan de bevolking verstrekt. Dit artikel strekt tot uitvoering daarvan. In dit
artikel is bepaald dat bij overschrijding of dreigende overschrijding van de informatiedrempel (180 µg/m3) voor ozon dezelfde verplichtingen voor het RIVM en de commissaris van de Koningin gelden als bij ernstige smog.
Artikel 7 is van overeenkomstige toepassing.
De informatiedrempel voor ozon is opgenomen in voorschrift 8.3, van bijlage 2, bij de Wm.
Artikel 9
Deze regeling bevat de hoofdlijnen van noodzakelijke voorzieningen ingeval smog zich dreigt voor te doen, of daadwerkelijk
optreedt. In dit artikel is de verplichting opgenomen voor gedeputeerde staten om een draaiboek op te stellen waarin voorzieningen
worden getroffen om in geval van smog in iedere provincie adequaat en snel te kunnen handelen. De Smogregeling 2010 wordt
daarin uitgewerkt en geconcretiseerd voor de betreffende provincie. In een dergelijk draaiboek kunnen de hoofdlijnen toegesneden
worden op de lokale situatie. In de praktijk beschikken provincies reeds over draaiboeken die daarin voorzien. Die draaiboeken
zijn een uitwerking van het Modeldraaiboek Smog 2001 dat door het Ministerie van VROM is opgesteld in samenwerking met het
IPO. Door het beschikbaar zijn van een modeldraaiboek wordt bewerkstelligd dat de provinciale draaiboeken geharmoniseerd en
op elkaar afgestemd zijn, zodat in een acute situatie efficiënt en zo veel mogelijk uniform op de situatie ingespeeld kan
worden. Het Modeldraaiboek smog 2001, dat nauw aansloot bij de Smogregeling 2001zal in 2010 door het Ministerie van VROM in
samenwerking met het IPO geactualiseerd worden. Vervolgens kunnen provincies hun draaiboeken actualiseren aan de hand van
het Modeldraaiboek Smog 2010.
Artikel 11
In verband met de implementatiedatum van de EG-richtlijn (11 juni 2010) wordt afgeweken van de vaste verandermomenten.
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
J.C. Huizinga-Heringa.