Regeling tot wijziging van de Regeling voertuigen in verband met de nationale kleine serie typegoedkeuring van voertuigen voor speciale doeleinden alsmede diverse technische wijzigingen

26 april 2010

Nr. CEND/HDJZ-2010/45 sector AWW

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

Gelet op artikel 71 van de Wegenverkeerswet 1994;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling voertuigen wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 1.1 wordt gewijzigd als volgt:

1. In de begripsomschrijving van ’autonome aanhangwagen’ wordt ‘trekinrichting dat’ vervangen door: trekinrichting die.

2. De begripsomschrijving van ‘landbouw- of bosbouwtrekker’ komt te luiden:

landbouw- of bosbouwtrekker:

voertuig van de voertuigcategorie T of motorvoertuig op rupsbanden, niet zijnde een gehandicaptenvoertuig of motorrijtuig met beperkte snelheid, met ten minste twee assen en een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van niet minder dan 6 km/h, dat voornamelijk voor tractiedoeleinden is bestemd en in het bijzonder is ontworpen voor het trekken, duwen, dragen of in beweging brengen van bepaalde verwisselbare uitrustingsstukken die voor gebruik in de land- of bosbouw zijn bestemd, of voor het trekken van aanhangwagens voor de land- of bosbouw; het voertuig kan zijn ingericht om een lading te vervoeren voor landbouw- of bosbouwdoeleinden of kan worden uitgerust met zitplaatsen voor meerijders;.

3. In de begripsomschrijving van ‘lastdrager’ wordt ‘glas of ander plaatmateriaal’ vervangen door: glas, plaatmateriaal of soortgelijke goederen.

4. Na de begripsomschrijving van ‘licht’ wordt het volgende begrip met de daarbij behorende begripsomschrijving ingevoegd:

ligplaats:

de voorgeschreven ruimte om een persoon liggend in een bus, of op een draagbaar in een personenauto te vervoeren;.

5. In de begripsomschrijving van ‘middenasaanhangwagen’ wordt ‘waarbij de lichtste belasting is van toepassing is’ vervangen door: waarbij de lichtste belasting van toepassing is.

6. In de begripsomschrijving van ‘voor rolstoelen toegankelijk voertuig’ wordt na ‘in ieder geval wordt’ ingevoegd: als.

7. In de begripsomschrijving van ‘zitplaats’ wordt ‘samenstel van een zitting en een rugleuning’ vervangen door: een constructie, inclusief bekleding,.

B

In de artikelen 1.3, eerste, tweede en vierde lid, 5.2.46, tweede lid, 5.3.46, tweede lid, 8.1.10, eerste tot en met vierde lid, 8.2.1, eerste en derde lid, en 8.2.11, tweede lid, wordt ‘Onze Minister’ telkens vervangen door: de Minister van Verkeer en Waterstaat.

C

In artikel 1.3 wordt aan het vijfde lid een zinsnede toegevoegd, luidende: en verordeningen tot wijziging van een richtlijn.

D

Artikel 3.11 komt te luiden:

Artikel 3.11

De volgende voertuigen voor speciale doeleinden van de voertuigcategorieën M, N en O moeten voor het verkrijgen van een nationale kleine serie typegoedkeuring voldoen aan het gestelde in bijlage IIID:

  • a. kampeerwagens;

  • b. gepantserde voertuigen;

  • c. ambulances;

  • d. lijkwagens;

  • e. caravans;

  • f. mobiele kranen;

  • g. voor rolstoelen toegankelijke voertuigen, en

  • h. overige voertuigen voor speciale doeleinden.

E

Artikel 4.2, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Het is verboden een nieuw onderdeel dat, of een nieuwe technische eenheid die bedoeld is om deel uit te maken van een voertuig van één van de voertuigcategorieën, bedoeld in artikel 4.1, te verkopen of in het verkeer te brengen indien het onderdeel of de technische eenheid:

    • a. niet voldoet aan de voorschriften van de relevante bijzondere richtlijnen of EG-verordeningen opgenomen in bijlage IV of XI van richtlijn 2007/46/EG, bijlage II, deel 2, van richtlijn 2002/24/EG, bijlage II, en hoofdstuk B, van richtlijn 2003/37/EG, of de relevante VN/ECE-reglementen, of

    • b. niet is voorzien van het krachtens de relevante bijzondere EG-richtlijn, EG-verordening of krachtens het relevante VN/ECE-reglement vereiste typegoedkeuringsmerk.

F

Artikel 5.1a.1, tweede lid, onderdeel b, komt te luiden:

  • b. bij de vaststelling van de breedte van het voertuig:

    • 1°. bandenspanningsmeters;

    • 2°. douaneverzegelingen, alsmede de voorzieningen hiervoor en de afscherming daarvan;

    • 3°. flexibele spatlappen;

    • 4°. opklapbare treden;

    • 5°. sneeuwkettingen;

    • 6°. uitstekende flexibele delen van een overeenkomstig het bepaalde in richtlijn nr. 91/226/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 27 maart 1991 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake opspatafschermingssystemen bij bepaalde categorieën motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (PbEG 23 april 1991, L 103) goedgekeurde opspatafscherming;

    • 7°. verklikkerinrichtingen voor lekke banden;

    • 8°. verlichtingsuitrusting;

    • 9°. voorzieningen voor het bevestigen van dekzeil en de afscherming daarvan;

    • 10°. voorzieningen voor indirect zicht en kijkhulpmiddelen;

    • 11°. de bollingen van de banden boven het wegdek;

    • 12°. in breedte uitschuifbare en uitklapbare delen, voorzover uitgeschoven of uitgeklapt, en

    • 13°. indien het een bus betreft:

      • hefplatforms, oprijplaten en soortgelijke uitrustingen in bedrijfsklare toestand, voorzover zij niet meer dan 1 cm aan de zijkant uitsteken, en in geval van oprijplaten, de hoeken en de randen zijn afgerond tot een straal van respectievelijk minstens 5 mm en 2,5 mm;

      • niet ingetrokken intrekbare zijdelingse geleidingsinrichtingen op bussen bestemd voor gebruik op geleide bussystemen;.

G

Artikel 5.2.11, wordt gewijzigd als volgt:

1. Het vierde lid vervalt, onder vernummering van het vijfde lid tot vierde lid.

2. Na het vierde lid (nieuw) wordt een lid ingevoegd, luidende:

5.

Personenauto’s met een toegestane maximummassa van niet meer dan 3.500 kg waarvoor geen waarde als bedoeld in het vierde lid is vermeld, mogen in de nabijheid van de uitmonding van het uitlaatsysteem geen hoger geluidsniveau kunnen produceren dan 95 dB(A) bij een toerental van 3.500 min-1 voor zover het betreft een personenauto met een verbrandingsmotor met elektrische ontsteking en 95 dB(A) bij een toerental van 2.000 min-1 voor zover het betreft een personenauto met een verbrandingsmotor met compressieontsteking. Personenauto’s met een toegestane maximummassa van meer dan 3.500 kg mogen in de nabijheid van de uitmonding van het uitlaatsysteem geen hoger geluidsniveau kunnen produceren dan 95 dB(A) bij een toerental van 1.500 min-1. Hierbij is het bepaalde in bijlage VIII, artikelen 30 tot en met 32, van toepassing.

 

H

In artikel 5.2.28, tweede lid, wordt na de derde volzin, een volzin ingevoegd, luidende: Bij luchtveerbalgen mogen de koordlagen zichtbaar zijn, maar niet beschadigd.

I

In de artikelen 5.2.42 en 5.6.42 wordt in het tweede lid ‘en en’ vervangen door: en.

J

Artikel 5.2.47a komt te luiden:

 

Artikel 5.2.47a

 

1.

Personenauto’s die na 1 september 2008 in gebruik zijn genomen en zijn ingericht voor het vervoer van één of meer passagiers in een rolstoel moeten voldoen aan de in artikel 5.2.78 gestelde eisen.

Lid 1 en 2: visuele controle. Aan deze eisen wordt niet getoetst tijdens de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport.

2.

Personenauto’s die zijn voorzien van een ligplaats moeten voldoen aan de in artikel 5.2.79 gestelde eisen.

 

K

Artikel 5.2.65 wordt gewijzigd als volgt:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. In het eerste lid wordt na ‘of extra richtingaanwijzers’ een zinsnede ingevoegd, luidende: en het krachtens artikel 30c van het RVV 1990 bepaalde inzake herkenningstekens.

3. De laatste volzin van de ‘Wijze van Keuren’ bij het eerste lid vervalt.

4. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2.

Personenauto’s niet in gebruik bij de in de artikelen 29, eerste lid, en 30b van het RVV 1990 bedoelde diensten, mogen niet zijn voorzien van lichtarmaturen voor blauwe zwaai-, flits- of knipperlichten.

Visuele controle.

L

In artikel 5.2.75, eerste lid, wordt na ‘voor de bevestiging van rolstoelen’ ingevoegd: of ligplaatsen.

M

Na artikel 5.2.78 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

 

Artikel 5.2.79

 
 

Een ligplaats moet zijn voorzien van een vastzetinrichting voor een draagbaar.

Visuele controle.

N

De ‘Wijze van Keuren’ bij artikel 5.3.6 komt te luiden:

Leden 1 tot en met 3: visuele controle. In geval van twijfel wordt de bedrijfsauto gemeten, waarbij de in het eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, bedoelde maten niet meer dan 1% mogen afwijken. Artikel 5.1a.1 is van toepassing.

O

Artikel 5.3.11 wordt gewijzigd als volgt:

1. In de ‘Wijze van Keuren’ wordt ‘Lid 3 en 4’ vervangen door: Leden 3 tot en met 5.

2. Het vierde lid vervalt, onder vernummering van het vijfde tot en met achtste lid tot zesde tot en met negende lid.

3. Na het derde lid worden twee leden ingevoegd, luidende:

4.

Bedrijfsauto’s mogen in de nabijheid van de uitmonding van het uitlaatsysteem geen hoger geluidsniveau kunnen produceren dan de waarde die voor het voertuig is vermeld in het kentekenregister, vermeerderd met 2 dB(A). Hierbij is het bepaalde in bijlage VIII, artikelen 30 tot en met 32 van toepassing.

 

5.

Bedrijfsauto’s met een toegestane maximummassa van niet meer dan 3.500 kg waarvoor geen waarde als bedoeld in het vierde lid is vermeld, mogen in de nabijheid van de uitmonding van het uitlaatsysteem geen hoger geluidsniveau kunnen produceren dan 95 dB(A) bij een toerental van 3.500 min-1 voor zover het betreft een bedrijfsauto met een verbrandingsmotor met elektrische ontsteking en 95 dB(A) bij een toerental van 2.000 min-1 voor zover het betreft een bedrijfsauto met een verbrandingsmotor met compressieontsteking. Bedrijfsauto’s met een toegestane maximummassa van meer dan 3.500 kg mogen in de nabijheid van de uitmonding van het uitlaatsysteem geen hoger geluidsniveau kunnen produceren dan 95 dB(A) bij een toerental van 1.500 min-1. Hierbij is het bepaalde in bijlage VIII, artikelen 30 tot en met 32, van toepassing.

 

P

In de artikelen 5.3.27 en 5.12.27 vervalt in het vierde lid de zinsnede: met een toegestane maximummassa van niet meer dan 3.500 kg.

Q

Artikel 5.3.45 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het vierde lid wordt ‘2,00 m’ vervangen door: 2,20 m.

2. In het zesde en elfde lid wordt na ‘gezichtsveldverbeterende voorziening’ ingevoegd: die de bestuurder een beter zicht verschaft op de weggebruikers die zich rechts van het voertuig bevinden.

R

In de artikelen 5.3.49, derde lid, 5.3a.49, derde lid, en 5.12.49, derde lid, wordt ‘3,00 m’ vervangen door: 2,00 m.

S

Artikel 5.3.65 wordt gewijzigd als volgt:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. In het eerste lid wordt na ‘of extra richtingaanwijzers’ een zinsnede ingevoegd, luidende: en het krachtens artikel 30c van het RVV 1990 bepaalde inzake herkenningstekens.

3. De laatste volzin van de ‘Wijze van Keuren’ bij het eerste lid vervalt.

4. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2.

Bedrijfsauto’s niet in gebruik bij de in de artikelen 29, eerste lid, en 30b van het RVV 1990 bedoelde diensten, mogen niet zijn voorzien van lichtarmaturen voor blauwe zwaai-, flits- of knipperlichten.

Visuele controle.

T

Aan artikel 5.3a.1 wordt een lid toegevoegd, luidende:

9.

Het zevende lid is niet van toepassing op bussen ten dienste van politie, justitie of brandweer.

-

U

Artikel 5.3a.6 wordt gewijzigd als volgt:

1. In de ‘Wijze van Keuren’ wordt telkens ‘Ingeval’ vervangen door: In geval.

2. In de ‘Wijze van Keuren’ bij het zesde lid wordt na ‘Tijdens de periodieke keuring moet’ ingevoegd: bij twijfel.

V

Artikel 5.3a.11 wordt gewijzigd als volgt:

1. In de ‘Wijze van Keuren’ wordt ‘Lid 3 en 4’ vervangen door: Leden 3 tot en met 5.

2. Het vierde lid vervalt, onder vernummering van het vijfde tot en met achtste lid tot zesde tot en met negende lid.

3. Na het derde lid worden twee leden ingevoegd, luidende:

4.

Bussen mogen in de nabijheid van de uitmonding van het uitlaatsysteem geen hoger geluidsniveau kunnen produceren dan de waarde die voor het voertuig is vermeld in het kentekenregister, vermeerderd met 2 dB(A). Hierbij is het bepaalde in bijlage VIII, artikelen 30 tot en met 32 van toepassing.

 

5.

Bussen met een toegestane maximummassa van niet meer dan 3.500 kg waarvoor geen waarde als bedoeld in het vierde lid is vermeld, mogen in de nabijheid van de uitmonding van het uitlaatsysteem geen hoger geluidsniveau kunnen produceren dan 95 dB(A) bij een toerental van 3.500 min-1 voor zover het betreft een bus met een verbrandingsmotor met elektrische ontsteking en 95 dB(A) bij een toerental van 2.000 min-1 voor zover het betreft een bus met een verbrandingsmotor met compressieontsteking. Bussen met een toegestane maximummassa van meer dan 3.500 kg mogen in de nabijheid van de uitmonding van het uitlaatsysteem geen hoger geluidsniveau kunnen produceren dan 95 dB(A) bij een toerental van 1.500 min-1. Hierbij is het bepaalde in bijlage VIII, artikelen 30 tot en met 32, van toepassing.

 

W

In artikel 5.3a.27, vierde lid, vervalt de zinsnede ‘met een toegestane maximummassa van niet meer dan 3.500 kg en van T100-bussen’.

X

Artikel 5.3a.41 wordt gewijzigd als volgt:

1. In de ‘Wijze van Keuren’ bij het achtste lid vervalt de tweede volzin.

2. Onder vernummering van het twaalfde lid tot dertiende lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

12.

Iedere nooduitgang moet aan de binnen- en buitenzijde van het voertuig zijn voorzien van een opschrift ‘Nooduitgang’.

Visuele controle. Het opschrift mag ook in een andere taal zijn opgesteld.

3. In het dertiende lid (nieuw) wordt ‘derde tot en met elfde lid’ vervangen door: derde tot en met twaalfde lid.

Y

Artikel 5.3a.65 wordt gewijzigd als volgt:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. In het eerste lid wordt na ‘of extra richtingaanwijzers’ een zinsnede ingevoegd, luidende: en het krachtens artikel 30c van het RVV 1990 bepaalde inzake herkenningstekens.

3. De laatste volzin van de ‘Wijze van Keuren’ bij het eerste lid vervalt.

4. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2.

Bussen niet in gebruik bij de in de artikelen 29, eerste lid, en 30b van het RVV 1990 bedoelde diensten, mogen niet zijn voorzien van lichtarmaturen voor blauwe zwaai-, flits- of knipperlichten.

Visuele controle.

Z

Artikel 5.3a.71 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het derde lid wordt ‘twee- en drietonige hoorns’ vervangen door: tweetonige hoorns.

2. In het vierde lid wordt ‘de twee- of drietonige hoorn’ vervangen door: de tweetonige hoorn.

AA

Artikel 5.4.65 wordt gewijzigd als volgt:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. In het eerste lid wordt na ‘of knipperlichten’ een zinsnede ingevoegd, luidende: en het krachtens artikel 30c van het RVV 1990 bepaalde inzake herkenningstekens.

3. De laatste volzin van de ‘Wijze van Keuren’ bij het eerste lid vervalt.

4. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2.

Motorfietsen niet in gebruik bij de in de artikelen 29, eerste lid, en 30b van het RVV 1990 bedoelde diensten, mogen niet zijn voorzien van lichtarmaturen voor blauwe zwaai-, flits- of knipperlichten.

Visuele controle.

AB

Artikel 5.5.11 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het derde lid vervalt, onder vernummering van het vierde lid tot vijfde lid.

2. Na het tweede lid worden twee leden ingevoegd, luidende:

3.

Driewielige motorrijtuigen mogen in de nabijheid van de uitmonding van het uitlaatsysteem geen hoger geluidsniveau kunnen produceren dan de waarde die voor het voertuig is vermeld in het kentekenregister, vermeerderd met 2 dB(A). Hierbij is het bepaalde in bijlage VIII, artikelen 33 tot en met 35 van toepassing.

Lid 3 en 4: aan deze eisen wordt niet getoetst tijdens de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport.

4.

Driewielige motorrijtuigen met een toegestane maximummassa van niet meer dan 3.500 kg waarvoor geen waarde als bedoeld in het derde lid is vermeld, mogen in de nabijheid van de uitmonding van het uitlaatsysteem geen hoger geluidsniveau kunnen produceren dan 95 dB(A) bij een toerental van 3.500 min-1 voor zover het betreft een driewielig motorrijtuig met een verbrandingsmotor met elektrische ontsteking en 95 dB(A) bij een toerental van 2.000 min-1 voor zover het betreft een driewielige motorrijtuig met een verbrandingsmotor met compressieontsteking. Driewielige motorrijtuigen met een toegestane maximummassa van meer dan 3.500 kg mogen in de nabijheid van de uitmonding van het uitlaatsysteem geen hoger geluidsniveau kunnen produceren dan 95 dB(A) bij een toerental van 1.500 min-1. Hierbij is het bepaalde in bijlage VIII, artikelen 33 tot en met 35, van toepassing.

 

AC

Artikel 5.5.65 wordt gewijzigd als volgt:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. In het eerste lid wordt na ‘of extra richtingaanwijzers’ een zinsnede ingevoegd, luidende: en het krachtens artikel 30c van het RVV 1990 bepaalde inzake herkenningstekens.

3. De laatste volzin van de ‘Wijze van Keuren’ bij het eerste lid vervalt.

4. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2.

Driewielige motorrijtuigen niet in gebruik bij de in de artikelen 29, eerste lid, en 30b van het RVV 1990 bedoelde diensten, mogen niet zijn voorzien van lichtarmaturen voor blauwe zwaai-, flits- of knipperlichten.

Visuele controle.

AD

In de ‘Wijze van Keuren’ bij artikel 5.6.6 wordt ‘motorfiets’ vervangen door: bromfiets.

AE

In artikel 5.6.11, vijfde lid, wordt ‘derde lid’ vervangen door: vierde lid.

AF

In artikel 5.6.57, eerste lid, onderdeel d, en tweede lid, onderdeel b, wordt ‘aan de voorzijde en’ vervangen door: aan de voorzijde,.

AG

Artikel 5.6.65 wordt gewijzigd als volgt:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. In het eerste lid vervalt de zinsnede ‘onverminderd het in de artikelen 29 en 30 van het RVV 1990 bepaalde inzake zwaai- en knipperlichten,’.

3. De laatste volzin van de ‘Wijze van Keuren’ bij het eerste lid vervalt.

4. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2.

Bromfietsen mogen niet zijn voorzien van lichtarmaturen voor blauwe zwaai-, flits- of knipperlichten.

Visuele controle.

AH

In artikel 5.6.71, derde lid, vervalt de zinsnede ‘, onverminderd het in artikel 29 van het RVV 1990 bepaalde inzake twee- en drietonige hoorns,’.

AI

In de artikelen 5.7.11 en 5.8.11 vervalt de tweede volzin van het eerste lid.

AJ

De eerste volzin van artikel 5.7.28, tweede lid, komt te luiden: De onderdelen van het veersysteem mogen geen breuken, ernstige lekkage of scheuren vertonen, mogen niet ernstig door corrosie zijn aangetast en moeten deugdelijk zijn bevestigd.

AK

Artikel 5.7.29 wordt gewijzigd als volgt:

1. De ‘Wijze van Keuren’ bij het tiende lid komt te luiden:

Lid 10 en 11: visuele controle.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

11.

Stofhoezen van het stuurhuis en de stuurkogels moeten deugdelijk zijn bevestigd en mogen niet zodanig zijn beschadigd dat de hoezen niet meer afdichten.

 

AL

Artikel 5.7.31 wordt gewijzigd als volgt:

1. Onder vernummering van het vijfde en zesde lid tot zesde en zevende lid wordt na het vierde lid een lid ingevoegd, luidende:

5.

De remtrommel of remschijf mag tijdens het remmen niet worden geraakt door delen die zijn bestemd als drager of bevestigingsmiddel van de remvoering.

Lid 5 en 6: visuele controle.

2. De ‘Wijze van Keuren’ bij het zesde lid (nieuw) vervalt.

3. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

8.

De onderdelen van een antiblokkeersysteem:

a. moeten deugdelijk zijn bevestigd met de daarvoor bestemde bevestigings- en borgmiddelen;

b. mogen niet in ernstige mate door corrosie zijn aangetast;

c. mogen niet zijn beschadig, gescheurd, gebroken, en

d. mogen geen lekkage vertonen.

Visuele controle.

9.

Antiblokkeersystemen moeten goed functioneren en zijn voorzien van een deugdelijke waarschuwingsinrichting die in werking treedt zodra het systeem faalt.

Het contact wordt ingeschakeld waarbij het waarschuwingslampje moet gaan branden. Vervolgens wordt de motor gestart. Wanneer het waarschuwingslampje uitgaat, mag ervan uit worden gegaan dat het systeem functioneert.

AM

Artikel 5.7.38 komt te luiden:

 

Artikel 5.7.38

 

1.

Motorrijtuigen met beperkte snelheid moeten zijn voorzien van een bedrijfsrem die tenminste op één as werkt.

Visuele controle

2.

Motorrijtuigen met beperkte snelheid met een maximumconstructiesnelheid van niet meer dan 30 km/h moeten zijn voorzien van een bedrijfsrem, waarvan de remvertraging op een droge of nagenoeg droge en ongeveer horizontaal liggende weg ten minste 2,4 m/s2 bedraagt. Bij controle van de remvertraging is het bepaalde in bijlage VIII, hoofdstuk 1, titel 7, afdeling 2, van overeenkomstige toepassing.

Leden 2 tot en met 4: in geval van twijfel wordt een remproef uitgevoerd.

3.

Motorrijtuigen met beperkte snelheid met een maximumconstructiesnelheid van meer dan 30 km/h moeten zijn voorzien van een bedrijfsrem, waarvan de remvertraging op een droge of nagenoeg droge en ongeveer horizontaal liggende weg ten minste 3,1 m/s2 bedraagt. Bij controle van de remvertraging is het bepaalde in bijlage VIII, hoofdstuk 1, titel 7, afdeling 2, van overeenkomstige toepassing.

 

4.

Het voertuig mag door het remmen geen zijwaartse beweging maken.

 

AN

In de artikelen 5.7.54, vierde lid, onderdeel c, vijfde lid, onderdeel b, en zesde lid, onderdeel c, en 5.7.60, vijfde lid, wordt ‘2,10 m’ vervangen door: 2,30 m.

AO

Artikel 5.7.65 komt te luiden:

 

Artikel 5.7.65

 

1.

Motorrijtuigen met beperkte snelheid mogen, onverminderd het in artikel 30 van het RVV 1990 bepaalde inzake zwaai-, flits- en knipperlichten en het krachtens artikel 30c van het RVV 1990 bepaalde inzake herkenningstekens, niet zijn voorzien van meer lichten en retroreflecterende voorzieningen dan in de artikelen 5.7.51 en 5.7.57 is voorgeschreven of toegestaan. In het voertuig aanwezige lichten of objecten die licht uitstralen doen dit niet naar de buitenzijde van het voertuig.

Visuele controle. Indien lichtarmaturen aanwezig zijn die niet zijn voorgeschreven dan wel toegestaan, mogen de lichten hiervan niet werken.

2.

Motorrijtuigen met beperkte snelheid mogen niet zijn voorzien van lichtarmaturen voor blauwe zwaai-, flits- of knipperlichten.

Visuele controle.

AP

Aan artikel 5.8.18, vierde lid, worden twee volzinnen toegevoegd, luidende: Hieraan wordt voor wat betreft wielgeleidingselementen voldaan indien deze niet zijn doorgeroest. Indien een wielgeleidingselement is doorgeroest mag deze niet zijn gerepareerd.

AQ

Artikel 5.8.28 komt te luiden:

 

Artikel 5.8.28

 

1.

Indien de landbouw- of bosbouwtrekker is voorzien van een veersysteem, moet dit goed werken.

Lid 1 en 2: visuele controle.

2.

De onderdelen van het veersysteem mogen geen breuken, ernstige lekkage of scheuren vertonen, mogen niet ernstig door corrosie zijn aangetast en moeten deugdelijk zijn bevestigd. Hieraan wordt voor wat betreft de veerschotels voldaan wanneer deze niet zijn doorgeroest. Indien een veerschotel is doorgeroest mag deze niet zijn gerepareerd. Bij luchtveerbalgen mogen de koordlagen zichtbaar zijn, maar niet beschadigd.

 

AR

Artikel 5.8.29 wordt gewijzigd als volgt:

1. De ‘Wijze van Keuren’ bij het tiende lid komt te luiden:

Lid 10 en 11: Visuele controle.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

11.

Stofhoezen van het stuurhuis en de stuurkogels moeten deugdelijk zijn bevestigd en mogen niet zodanig zijn beschadigd dat de hoezen niet meer afdichten.

 

AS

Artikel 5.8.31 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het eerste lid, onderdeel e, komt te luiden:

  • e. remschijven geen dusdanige slijtage vertonen dat er kans op breuk ontstaat.

2. Onder vernummering van het vijfde tot en met achtste lid tot zesde tot en met negende lid wordt na het vierde lid een lid ingevoegd, luidende:

5.

De remtrommel of remschijf mag tijdens het remmen niet worden geraakt door delen die zijn bestemd als drager of bevestigingsmiddel van de remvoering.

Lid 5 en 6: visuele controle.

3. De ‘Wijze van Keuren’ bij het zesde lid (nieuw) vervalt.

AT

Artikel 5.8.38 wordt gewijzigd als volgt:

1. Aan het tweede en derde lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Bij controle van de remvertraging is het bepaalde in bijlage VIII, hoofdstuk 1, titel 7, afdeling 2, van overeenkomstige toepassing.

2. In het vierde lid vervalt de tweede volzin.

AU

Artikel 5.8.65 komt te luiden:

 

Artikel 5.8.65

 

1.

Landbouw- of bosbouwtrekkers mogen, onverminderd het in artikel 30 van het RVV 1990 bepaalde inzake zwaai-, flits- en knipperlichten en het krachtens artikel 30c van het RVV 1990 bepaalde inzake herkenningstekens, niet zijn voorzien van meer lichten en retroreflecterende voorzieningen dan in de artikelen 5.8.51 en 5.8.57 is voorgeschreven of toegestaan. In het voertuig aanwezige lichten of objecten die licht uitstralen doen dit niet naar de buitenzijde van het voertuig.

Visuele controle. Indien lichtarmaturen aanwezig zijn die niet zijn voorgeschreven dan wel toegestaan, mogen de lichten hiervan niet werken.

2.

Landbouw- of bosbouwtrekkers mogen niet zijn voorzien van lichtarmaturen voor blauwe zwaai-, flits- of knipperlichten.

Visuele controle.

AV

In artikel 5.9.65 vervalt de zinsnede ‘, onverminderd het in artikel 29 en 30 van het RVV 1990 bepaalde inzake zwaai- en knipperlichten’.

AW

Artikel 5.10.65 wordt gewijzigd als volgt:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. In het eerste lid vervalt de zinsnede ‘onverminderd het in de artikelen 29 en 30 van het RVV 1990 bepaalde inzake zwaai- en knipperlichten’.

3. De laatste volzin van de ‘Wijze van Keuren’ bij het eerste lid vervalt.

4. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2.

Gehandicaptenvoertuigen mogen niet zijn voorzien van lichtarmaturen voor blauwe zwaai-, flits- of knipperlichten.

Visuele controle.

AX

Artikel 5.10.71, vierde lid, komt te luiden:

4.

Gehandicaptenvoertuigen mogen niet zijn voorzien van andere geluidssignaalinrichtingen dan bedoeld in het eerste tot en met derde lid.

 

AY

Artikel 5.11.65 wordt gewijzigd als volgt:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. In het eerste lid vervalt de zinsnede ‘onverminderd het in de artikelen 29 en 30 van het RVV 1990 bepaalde inzake zwaai- en knipperlichten’.

3. De laatste volzin van de ‘Wijze van Keuren’ bij het eerste lid vervalt.

4. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2.

Gehandicaptenvoertuigen mogen niet zijn voorzien van lichtarmaturen voor blauwe zwaai-, flits- of knipperlichten.

Visuele controle.

AZ

In artikel 5.11.71, derde lid, vervalt de zinsnede ‘onverminderd het in artikel 29 van het RVV 1990 bepaalde inzake twee- en drietonige hoorns,’.

BA

Artikel 5.12.51, onderdeel l, komt te luiden:

  • l. één achteruitrijlicht indien het voertuig na 31 december 2012 in gebruik is genomen;

BB

Artikel 5.12.65 wordt gewijzigd als volgt:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. De laatste volzin van de ‘Wijze van Keuren’ bij het eerste lid vervalt.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2.

Aanhangwagens niet in gebruik bij de in artikel 29, eerste lid, en artikel 30b van het RVV 1990 bedoelde diensten, mogen niet zijn voorzien van lichtarmaturen voor blauwe zwaai-, flits- of knipperlichten.

Visuele controle.

BC

Artikel 5.13.65 wordt gewijzigd als volgt:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. De laatste volzin van de ‘Wijze van Keuren’ bij het eerste lid vervalt.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2.

Aanhangwagens niet in gebruik bij de in de artikelen 29, eerste lid, en 30b van het RVV 1990 bedoelde diensten, mogen niet zijn voorzien van lichtarmaturen voor blauwe zwaai-, flits- of knipperlichten.

Visuele controle.

BD

In het opschrift van afdeling 14 van hoofdstuk 5 wordt na ‘aanhangwagens’ ingevoegd: en verwisselbare getrokken machines.

BE

Artikel 5.14.6 komt te luiden:

 

Artikel 5.14.6

 

1.

Aanhangwagens mogen:

a. niet langer zijn dan 12,00 m;

b. niet breder zijn dan 2,60 m, dan wel niet breder dan 3,00 m indien de breedtevermeerdering het gevolg is van de montage van bredere banden of dubbellucht banden, en

c. niet hoger zijn dan 4,00 m.

Lid 1 en 2: visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten, waarbij artikel 5.1a.1 van toepassing is.

Onderdeel a: deze maat mag niet meer dan 1% afwijken.

2.

Verwisselbare getrokken machines mogen:

a. niet langer dan zijn dan 12,00 m;

b. niet breder zijn dan 3,00 m, en

c. niet hoger zijn dan 4,00 m.

 

3.

In afwijking van het eerste lid, onderdeel b, mogen aanhangwagens tot 1 januari 2025 niet breder zijn dan 3,00 m.

Visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten, waarbij artikel 5.1a.1 van toepassing is.

BF

Na artikel 5.14.28 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

 

Artikel 5.14.29

 

1.

De gestuurde wielen van aanhangwagens moeten goed kunnen reageren op het commando van de stuurinrichting van het trekkend voertuig.

Leden 1 tot en met 5: visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

2.

De voor de overbrenging van de stuurbeweging bestemde onderdelen van de gestuurde assen van aanhangwagens moeten deugdelijk zijn bevestigd met alle daarvoor bestemde bevestigings- en borgmiddelen, mogen geen breuken of scheuren vertonen, mogen niet zijn vervormd en mogen niet ernstig door corrosie zijn aangetast. Indien sprake is van corrosie is het bepaalde in bijlage VIII, hoofdstuk 1, titel 2, afdelingen 1, 2 en 3, van toepassing.

 

3.

Stofhoezen van de stuurkogels moeten deugdelijk zijn bevestigd en mogen niet zodanig zijn beschadigd dat de hoezen niet meer afdichten.

 

4.

De onderdelen van het hydraulische besturingssysteem mogen geen lekkage vertonen.

 

5.

De slangen van het hydraulische besturingssysteem mogen:

a. geen beschadigingen vertonen waarbij het wapeningsmateriaal zichtbaar is, en

b. geen bewegende delen raken.

 

6.

De verbindingen in het stangenstelsel mogen niet te veel speling vertonen. Hierbij is het bepaalde in bijlage VIII, artikel 52, van toepassing.

- Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

– Voor het zichtbaar maken van:

a. radiale speling wordt de stuurkogel of stuurverbinding op doelmatige wijze belast;

b. axiale speling wordt op de stuurkogel of stuurverbinding trek- en drukkrachten uitgeoefend.

– In geval van twijfel wordt de speling gemeten met een geschikt meetmiddel.

7.

Indien een gedeelte van de binnenkant van het stuurkogelhuis en van de stuurkogel zichtbaar is doordat de hoes is beschadigd of ontbreekt, mag dit gedeelte geen corrosie vertonen.

Indien de hoes is beschadigd of ontbreekt, vindt visuele controle plaats, terwijl de aanhangwagen zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

BG

Artikel 5.14.65 komt te luiden:

 

Artikel 5.14.65

 

1.

Aanhangwagens mogen, onverminderd het in artikel 30 van het RVV 1990 bepaalde inzake zwaai-, flits- en knipperlichten, niet zijn voorzien van meer lichten en retroreflecterende voorzieningen dan in de artikelen 5.14.51 en 5.14.57 is voorgeschreven of toegestaan.

Visuele controle. Indien lichtarmaturen aanwezig zijn die niet zijn voorgeschreven dan wel toegestaan, mogen de lichten hiervan niet werken.

2.

Aanhangwagens mogen niet zijn voorzien van lichtarmaturen voor blauwe zwaai-, flits- of knipperlichten.

Visuele controle.

BH

Artikel 5.15.6 komt te luiden:

 

Artikel 5.15.6

 

1.

Aanhangwagens mogen:

a. niet breder zijn dan 2,00 m

b. niet hoger zijn dan 1,00 m.

Lid 1 en 2: visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten, waarbij artikel 5.1a.1 van toepassing is.

2.

In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, mogen aanhangwagens achter een bromfiets op twee wielen niet breder zijn dan 1,00 m.

 

BI

Artikel 5.15.65 komt te luiden:

 

Artikel 5.15.65

 

1.

Aanhangwagens mogen, onverminderd het in artikel 30 van het RVV 1990 bepaalde inzake zwaai-, flits- en knipperlichten, niet zijn voorzien van meer lichten en retroreflecterende voorzieningen dan in de artikelen 5.15.51 en 5.15.57 is voorgeschreven of toegestaan.

Visuele controle. Indien lichtarmaturen aanwezig zijn die niet zijn voorgeschreven dan wel toegestaan, mogen de lichten hiervan niet werken.

2.

Aanhangwagens mogen niet zijn voorzien van lichtarmaturen voor blauwe zwaai-, flits- of knipperlichten.

Visuele controle.

BJ

Artikel 5.16.57, eerste lid wordt gewijzigd als volgt:

1. Onderdelen a tot en met c worden geletterd b tot en met d.

2. Er wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • a. twee richtingaanwijzers aan de achterzijde van het voertuig;.

3. Onderdeel b (nieuw), komt te luiden:

  • b. één of twee achterlichten die zijn voorzien van een goedkeuringsmerk. Hierbij is het bepaalde in bijlage VIII, artikel 151, van toepassing;.

BK

Na artikel 5.16.57 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

 

Artikel 5.16.59

 

1.

De richtingaanwijzers mogen niet anders dan ambergeel stralen.

Lid 1 en 2: visuele controle, waarbij de desbetreffende lichten worden ingeschakeld.

2.

De achterlichten mogen niet anders dan rood stralen.

 

BL

In artikel 5.16.64 wordt na ‘Aanhangwagens mogen’ ingevoegd: , met uitzondering van de richtingaanwijzers,.

BM

Artikel 5.16.65 wordt gewijzigd als volgt:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. In het eerste lid vervalt de zinsnede ‘, onverminderd het in artikel 29 en 30 van het RVV 1990 bepaalde inzake zwaai- en knipperlichten’.

3. De laatste volzin van de ‘Wijze van Keuren’ bij het eerste lid vervalt.

4. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2.

Aanhangwagens mogen niet zijn voorzien van lichtarmaturen voor blauwe zwaai-, flits- of knipperlichten.

Visuele controle.

BN

Artikel 5.17.57, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt:

1. De onderdelen b tot en met d worden geletterd c tot en met e.

2. Er wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • b. twee richtingaanwijzers aan de voorzijde en twee aan de achterzijde van het voertuig.

BO

Artikel 5.17.59 komt te luiden:

 

Artikel 5.17.59

 

1.

De lichten aan de voorzijde mogen niet anders dan wit of geel stralen.

Leden 1 tot en met 3: visuele controle, waarbij de desbetreffende lichten worden ingeschakeld.

2.

De richtingaanwijzers mogen niet anders dan ambergeel stralen.

 

3.

De achterlichten mogen niet anders dan rood stralen.

 

BP

In artikel 5.17.64, tweede lid, wordt na ‘Wagens mogen’ ingevoegd: , met uitzondering van de richtingaanwijzers,.

BQ

Artikel 5.17.65 wordt gewijzigd als volgt:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. In het eerste lid vervalt de zinsnede ‘onverminderd het in artikel 29 en 30 van het RVV 1990 bepaalde inzake zwaai- en knipperlichten’.

3. De laatste volzin van de ‘Wijze van Keuren’ bij het eerste lid vervalt.

4. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2.

Wagens mogen niet zijn voorzien van lichtarmaturen voor blauwe zwaai-, flits- of knipperlichten.

Visuele controle.

BR

In artikel 5.18.2, tweede lid, wordt ‘Voertuigen met een totale massa van meer dan 4.000 kg’ vervangen door: Voertuigen voorzien van een drukluchtremsysteem.

BS

Artikel 5.18.7 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid, onderdeel c, vervalt de zinsnede ‘artikel 5.18.14, derde lid, is niet van toepassing op op een lastdrager vervoerde fietsen;’.

2. In het eerste lid, onderdeel e, vervalt de zinsnede ‘indien het de verlichting van een aanhangwagen betreft, moet de lastdrager zijn voorzien van twee rode retroreflectoren;’.

3. In het eerste lid, onderdeel h, onder 1°, wordt ‘aanhangwagen’ vervangen door: trekhaak.

4. In de aanhef van het derde lid wordt ‘glas of ander plaatmateriaal’ vervangen door: glas, plaatmateriaal of soortgelijke goederen.

5. In het derde lid, onderdeel e, wordt na ‘de lastdrager’ een zinsnede ingevoegd, luidende: die in de breedte meer dan 0,10 m buiten de zijkant van het voertuig uitsteekt.

BT

Artikel 5.18.8 komt te luiden:

Artikel 5.18.8

  • 1. De lading van voertuigen en verwisselbare uitrustingsstukken mogen geen scherpe delen hebben die in geval van botsing gevaar voor lichamelijk letsel voor andere weggebruikers kunnen opleveren.

  • 2. Onverminderd het eerste lid moeten uitstekende delen van verwisselbare uitrustingstukken, die in geval van botsing het gevaar voor lichamelijk letsel voor andere weggebruikers aanzienlijk kunnen vergroten, zijn afgeschermd.

  • 3. Het bepaalde in het eerste en tweede lid is niet van toepassing op lading, verwisselbare uitrustingsstukken of delen daarvan die zich hoger dan 2,00 m boven het wegdek bevinden.

  • 4. Geen deel van de buitenzijde van verwisselbare uitrustingsstukken mag zodanig zijn bevestigd, beschadigd, versleten of door corrosie zijn aangetast, dat gevaar bestaat voor losraken.

BU

Artikel 5.18.9 wordt gewijzigd als volgt:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Tenzij voor het gebruik op de weg noodzakelijk moeten opklapbare delen van verwisselbare uitrustingsstukken tijdens het transport van het voertuig in opgeklapte toestand deugdelijk zijn vergrendeld.

BV

Het opschrift van paragraaf 1 van hoofdstuk 5, afdeling 18, komt te luiden:

§ 1. Afmetingen, massa’s en lasten.

BW

Artikel 5.18.11 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste, tweede, vierde en achtste lid vervalt telkens de zinsnede ‘in onbeladen toestand’.

2. Onder vernummering van het derde tot en met zesde lid van artikel 5.18.11 tot vierde tot en met zevende lid wordt na het tweede lid een lid ingevoegd, luidende:

  • 3. In de afmetingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, zijn afneembare bovenbouwen en gestandaardiseerde laadstructuren inbegrepen.

BX

De artikelen 5.18.12 tot en met 5.18.14 komen te luiden:

Artikel 5.18.12

  • 1. Bij het vervoer van lading met een voertuig of samenstel van voertuigen:

    • a. mag de lading niet meer dan 1,00 m achter het voertuig uitsteken;

    • b. mag de lading niet meer dan 5,00 m achter het hart van de achterste as van het voertuig uitsteken;

    • c. moet in afwijking van het bepaalde in de artikelen 5.3.49 en 5.12.49, een stootbalk zijn aangebracht op niet meer dan 0,60 m voor de uiterste achterzijde van de uitstekende lading indien de afstand van de onderzijde van de lading tot het wegdek meer bedraagt dan 0,55 m;

    • d. mag de lading niet voor het voertuig uitsteken;

    • e. mag het zicht op de verlichting, de retroreflectoren, de richtingaanwijzers of de kentekenplaat van het voertuig niet worden belemmerd.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op samenstellen van voertuigen, zijnde kermis- of circusvoertuigen.

  • 3. Het eerste lid, onderdeel c, is niet van toepassing op voertuigen of samenstellen van voertuigen die in gebruik zijn genomen na 30 juni 1967 doch voor 1 januari 1996.

  • 4. Het eerste lid, onderdeel e, is niet van toepassing indien aan de achterzijde van de uitstekende lading op gelijke wijze als op het betrokken voertuig verlichting, retroreflectoren, richtingaanwijzers of de kentekenplaat van dat voertuig zijn aangebracht.

  • 5. Ter ondersteuning van de lading mag een uitschuiflade of laadklep worden gebruikt voor zover daardoor de in de artikelen 5.3.6, eerste lid, onderdeel a, 5.12.6, eerste lid, en 5.18.11, eerste en tweede lid, opgenomen afmetingen niet worden overschreden. Lading mag niet uitsluitend op de uitschuiflade, laadklep of enige andere laadvloerverlenging rusten.

  • 6. In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, mag een meeneemheftruck bevestigd aan de achterzijde van een voertuig, dat is ingericht voor het vervoer van goederen:

    • a. meer dan 1,00 m, doch niet meer dan 1,20 m achter het voertuig uitsteken;

    • b. meer dan 1,20 m, doch niet meer dan 1,50 m achter het voertuig uitsteken, mits met een door de fabrikant van het voertuig of van de meeneemheftruck of met een door een carrosseriebouwer afgegeven verklaring, aanwezig op het voertuig, wordt aangetoond dat de aslasten en de last onder de koppeling van het voertuig bij belading met uitsluitend de meeneemheftruck voldoen aan artikel 5.18.18, tweede, derde of vierde lid. De verklaring bevat een aanduiding van het type meeneemheftruck.

Artikel 5.18.12a

  • 1. In afwijking van artikel 5.18.12, eerste lid, onderdelen a en b, zijn bij het gebruik van een afneembare bovenbouw of gestandaardiseerde laadstructuur de volgende bepalingen van toepassing:

    • a. de uitsteek van de afneembare bovenbouw of gestandaardiseerde laadstructuur achter het hart van de achterste as van het voertuig mag niet meer dan 0,5 maal de lengte van het voertuig bedragen, zoals vermeld op het kentekenbewijs of na meting vastgesteld, met een maximum van 5,00 m, waarbij voor een oplegger geldt dat de uitsteek van de afneembare bovenbouw of gestandaardiseerde laadstructuur achter het hart van de achterste as van het voertuig niet meer mag zijn dan 0,5 maal de afstand van hart koppeling tot achterzijde met eveneens een maximum van 5,00 m;

    • b. de afneembare bovenbouw of gestandaardiseerde laadstructuur die meer dan 1,00 m achter het voertuig uitsteekt, moet zijn voorzien van een markering die voldoet aan het bepaalde in bijlage VIII, artikelen 130 tot en met 133.

  • 2. Het eerste lid, onderdeel b, is niet van toepassing indien aan de achterzijde van de afneembare bovenbouw of gestandaardiseerde laadstructuur op gelijke wijze als op het betrokken voertuig verlichting, retroreflectoren, richtingaanwijzers of de kentekenplaat van dat voertuig zijn aangebracht.

  • 3. Indien met een afneembare bovenbouw of gestandaardiseerde laadstructuur uitstekende deelbare lading wordt vervoerd is artikel 5.18.12 op de uitstekende lading van toepassing.

  • 4. Indien met een afneembare bovenbouw of gestandaardiseerde laadstructuur in de lengte uitstekende ondeelbare lading wordt vervoerd is artikel 5.18.13 op de uitstekende lading van toepassing.

Artikel 5.18.13

  • 1. In afwijking van artikel 5.18.12 mag, voor zover niet op andere wijze op het voertuig of samenstel van voertuigen, of voor zover niet binnen de afmetingen van het voertuig of samenstel van voertuigen, kan worden geladen, bij het vervoer van in de lengte ondeelbare lading:

    • a. de lengte van de vervoerde lading meer bedragen dan ingevolge artikel 5.18.12, eerste lid, is toegestaan waarbij:

      • 1°. de lading aan de achterzijde van personenauto’s, bedrijfsauto’s met een toegestane maximummassa van niet meer dan 3.500 kg en driewielige motorrijtuigen niet meer dan 1,00 m achter het voertuig mag uitsteken;

      • 2°. de uitsteek van de lading achter het hart van de achterste as van bedrijfsauto’s met een toegestane maximummassa van meer dan 3.500 kg en aanhangwagens niet meer dan 0,5 maal de lengte van het voertuig mag bedragen, zoals vermeld op het kentekenbewijs of na meting is vastgesteld, met een maximum van 5,00 m, waarbij voor een oplegger geldt dat de uitsteek van de lading achter het hart van de achterste as van het voertuig niet meer mag zijn dan 0,5 maal de afstand van hart koppeling tot achterzijde met eveneens een maximum van 5,00 m;

      • 3°. de lading aan de voorzijde van personenauto’s, bedrijfsauto’s met een toegestane maximummassa van niet meer dan 3.500 kg en driewielige motorrijtuigen niet meer dan 1,00 m voor het voertuig mag uitsteken;

      • 4°. de lading aan de voorzijde van bedrijfsauto’s met een toegestane maximummassa van meer dan 3.500 kg niet meer dan 4,30 m voor het hart van de voorste as van het voertuig mag uitsteken;

      • 5°. de lading niet voor de voorzijde van de aanhangwagen, niet zijnde een oplegger, mag uitsteken;

      • 6°. de lading die voor of achter het voertuig meer dan 1,00 m uitsteekt, aan de voorzijde respectievelijk aan de achterzijde moet zijn voorzien van een markering die voldoet aan het bepaalde in bijlage VIII, artikelen 130 tot en met 133;

      • 7°. het zicht op de verlichting, de retroreflectoren, de richtingaanwijzers of de kentekenplaat aan de achterzijde van het voertuig niet mag worden belemmerd, tenzij aan de achterzijde van de uitstekende lading op gelijke wijze als het betrokken voertuig zijn aangebracht verlichting, retroreflectoren, richtingaanwijzers of de kentekenplaat van dat voertuig;

    • b. onverminderd onderdeel a, de lengte van een beladen samenstel van trekker en oplegger meer bedragen dan ingevolge artikel 5.18.11, eerste lid, is toegestaan doch niet meer dan voor dat vervoer noodzakelijk is met een maximum van 22,00 m.

  • 2. In afwijking van artikel 5.18.12 mag de lengte van een beladen samenstel van bedrijfsauto en aanhangwagen, niet zijnde een oplegger, dat is ingericht voor het vervoer van voertuigen, meer bedragen dan ingevolge artikel 5.18.12 is toegestaan doch niet meer dan 20,75 m, waarbij:

    • 1°. de lading niet meer dan 2,00 m achter de aanhangwagen en niet meer dan 5,00 m achter het hart van de achterste as van de aanhangwagen mag uitsteken;

    • 2°. de lading niet meer dan 0,50 m voor de voorzijde van de bedrijfsauto mag uitsteken;

    • 3°. de lading die achter het voertuig meer dan 1,00 m uitsteekt aan de achterzijde moet zijn voorzien van een markering die voldoet aan het bepaalde in bijlage VIII, artikelen 130 tot en met 133.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op samenstellen van voertuigen, zijnde kermis- of circusvoertuigen.

Artikel 5.18.14

  • 1. De breedte van driewielige motorrijtuigen, die in gebruik zijn genomen voor 1 november 1997, personenauto’s, bedrijfsauto’s en bussen alsmede daardoor voortbewogen aanhangwagens, mag met inbegrip van de lading niet meer bedragen dan de maximum toegestane breedte van die voertuigen in onbeladen toestand, dan wel niet meer dan 2,20 m op onverharde wegen.

  • 2. Met inbegrip van de lading mag de breedte van voertuigen, waarvan de lading bestaat uit in de breedte ondeelbare lading, meer bedragen dan de maximum toegestane breedte van die voertuigen in onbeladen toestand, doch niet meer dan voor het vervoer noodzakelijk is, met een maximum van 3,00 m.

  • 3. Lading die in de breedte meer dan 0,10 m buiten de zijkant van het voertuig uitsteekt, moet zijn voorzien van een markering die voldoet aan het bepaalde in bijlage VIII, artikelen 130 tot en met 133.

  • 4. Het derde lid is niet van toepassing op lading van driewielige motorrijtuigen die na 31 oktober 1997 in gebruik zijn genomen en op lading van personenauto’s.

  • 5. Lading van driewielige motorrijtuigen die na 31 oktober 1997 in gebruik zijn genomen en van personenauto’s, mag niet meer dan 0,20 m buiten elke zijkant van het voertuig uitsteken.

BY

Artikel 5.18.17g, wordt gewijzigd als volgt:

1. Het tweede lid, onderdeel e, komt te luiden:

  • e. 3.500 kg indien:

    • 1°. de bedrijfsauto uitsluitend bestemd is voor het trekken van aanhangwagens die zijn voorzien van een oploopreminrichting, of

    • 2°. het trekkende voertuig een bus betreft, en.

2. In het derde lid, onderdeel c, vervalt telkens ‘of bus’.

BZ

Artikel 5.18.18a, eerste en tweede lid, komen te luiden:

  • 1. Als in het kentekenregister of op het kentekenbewijs van personenauto’s een maximum te trekken massa aanhangwagen is vermeld, dan mag de totale massa van aanhangwagens of de som van de aslasten van autonome aanhangwagens met een bedrijfsremsysteem achter die personenauto’s maximaal 3.500 kg bedragen en daarbij de laagste van de volgende waarden niet overschrijden:

    • a. de maximum te trekken massa aanhangwagen zoals die in het kentekenregister of op het kentekenbewijs van het trekkende voertuig is vermeld;

    • b. de door de fabrikant bepaalde technisch toegestane getrokken maximummassa gebaseerd op de constructie van het trekkend voertuig;

    • c. de door de fabrikant bepaalde technisch toegestane getrokken maximummassa gebaseerd op de sterkte van de mechanische koppelinrichting;

    • d. de technisch toegestane maximummassa van het trekkend voertuig, of 1,5 maal de technisch toegestane maximummassa van de personenauto, voorzover de personenauto een aantekening in het kentekenbewijs of in het kentekenregister ‘G’ heeft.

  • 2. Als in het kentekenregister of op het kentekenbewijs van personenauto’s een maximum te trekken massa aanhangwagen is vermeld, dan mag de totale massa van aanhangwagens of de som van de aslasten van autonome aanhangwagens zonder een bedrijfsremsysteem achter die personenauto’s maximaal 750 kg bedragen en daarbij de laagste van de volgende waarden niet overschrijden:

    • a. de maximum te trekken massa aanhangwagen zoals die in het kentekenregister of op het kentekenbewijs van het trekkende voertuig is vermeld;

    • b. de door de fabrikant bepaalde technisch toegestane getrokken maximummassa gebaseerd op de constructie van het trekkend voertuig;

    • c. de helft van de massa van het trekkende voertuig in rijklare toestand.

CA

In artikel 5.18.19, tweede lid, onderdeel a, wordt ‘1,00 m’ vervangen door: 2,00 m.

CB

Aan het opschrift van onderdeel C van Hoofdstuk 5, afdeling 18, paragraaf 1, wordt een zinsnede toegevoegd, luidende: of verwisselbare getrokken machines.

CC

In artikel 5.18.20 vervalt de zinsnede ‘in onbeladen toestand’.

CD

Artikel 5.18.21 komt te luiden:

Artikel 5.18.21

  • 1. Bij het vervoer van lading met een landbouw- of bosbouwtrekker, een motorrijtuig met beperkte snelheid of een samenstel van landbouw- of bosbouwtrekker of motorrijtuig met beperkte snelheid en één of meer aanhangwagens:

    • a. mag de lading niet meer dan 1,00 m achter het voertuig uitsteken;

    • b. mag de lading niet meer dan 5,00 m achter het hart van de achterste as van het voertuig uitsteken;

    • c. mag de lading niet voor het voertuig uitsteken;

    • d. mag het zicht op de verlichting, de retroreflectoren of de richtingaanwijzers aan de achterzijde niet worden belemmerd, tenzij aan de achterzijde van de uitstekende lading op gelijke wijze als op het betrokken voertuig verlichting, retroreflectoren of de richtingaanwijzers zijn aangebracht.

  • 2. In afwijking van het eerste lid mag voor zover niet op andere wijze op het voertuig of samenstel van voertuigen, of voor zover niet binnen de bestaande afmetingen van het voertuig of samenstel van voertuigen kan worden geladen, bij het vervoer van in de lengte ondeelbare lading, met uitzondering van afneembare bovenbouwen of gestandaardiseerde laadstructuren, de lengte van de vervoerde lading meer bedragen dan ingevolge het eerste lid is toegestaan, waarbij:

    • 1°. de lading niet meer dan 5,00 m achter het hart van de achterste as van het voertuig mag uitsteken;

    • 2°. de lading niet meer dan 3,50 m voor het hart van het stuurwiel van het voertuig mag uitsteken;

    • 3°. de lading die voor of meer dan 1,00 m achter het voertuig uitsteekt, aan de voorzijde dan wel de achterzijde moet zijn voorzien van een markering die voldoet aan het bepaalde in bijlage VIII, artikelen 130 tot en met 133.

  • 3. Ter ondersteuning van de lading mag een uitschuiflade of laadklep dan wel een uitschuifbare stootbalk wordt gebruikt voor zover daardoor de in de artikelen 5.7.6, eerste lid, onderdeel a, 5.8.6, eerste lid, onderdeel a, en 5.18.20 opgenomen afmetingen niet worden overschreden. Lading mag niet uitsluitend op de uitschuiflade of op de laadklep rusten.

CE

Artikel 5.18.21a wordt gewijzigd als volgt:

1. Aan het eerste lid, onderdeel a, wordt een zinsnede toegevoegd, luidende: en deugdelijk vergrendeld.

2. In het eerste lid, onderdeel c wordt ‘, de richtingaanwijzers of de kentekenplaat’ vervangen door: of de richtingaanwijzers.

3. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • d. de verwisselbare uitrustingsstukken die voor of meer dan 1,00 m achter het voertuig uitsteken, aan de voorzijde dan wel de achterzijde moeten zijn voorzien van een markering die voldoet aan het bepaalde in bijlage VIII, artikelen 130 tot en met 133.

4. In het tweede lid wordt ‘, richtingaanwijzers of de kentekenplaat van dat voertuig’ vervangen door: of richtingaanwijzers.

CF

In artikel 5.18.24, eerste lid, wordt ‘de ledige massa van het voertuig’ vervangen door: de massa van het voertuig in rijklare toestand.

CG

In artikel 5.18.32 wordt ‘de artikelen 5.2.27, zesde lid, 5.3.27, zesde lid en 5.5.27, zesde lid’ vervangen door: de artikelen 5.2.27, achtste lid, 5.3.27, negende lid, 5.3a.27, negende lid, en 5.5.27, achtste lid.

CH

Artikel 5.18.36b wordt gewijzigd als volgt:

1. In het tweede lid, onderdeel b, wordt ‘0,90 m’ telkens vervangen door ‘1,90 m’ en wordt ‘1,60 m’ vervangen door: 2,30 m.

2. In het derde lid wordt ‘bijlage VIII, artikelen 123 en 124’ vervangen door: bijlage VIII, artikel 123.

CI

In de artikelen 6.1, derde lid, 6.3, eerste lid, 6.4, eerste lid, 6.7 en 6.8 vervalt de zinsnede ‘, behorende bij artikel 3.7,’.

CJ

Artikel 6.3 wordt gewijzigd als volgt:

1. Aan de aanhef van het eerste lid wordt een zinsnede toegevoegd, luidende: , respectievelijk aan de in bijlage IIIA, IIIB of IIID voor het betrokken voertuig opgenomen eisen voor zover die eisen verband houden met een in het kader van een erkenning GWC als bedoeld in de Regeling aanpassing voertuigen aangebrachte wijziging;

2. In het eerste lid, onderdeel c, wordt ‘bromfietsen indien’ vervangen door: bromfietsen, indien.

3. In het eerste lid, onderdeel d, wordt telkens ‘ten hoogste’ vervangen door: niet meer dan.

4. Het tweede lid, aanhef en onderdelen a en b, komen te luiden:

  • 2. In aanvulling op het eerste lid moet bij voertuigen in gebruik genomen na 31 december 1997 voor de volgende wijzigingen in de constructie tevens worden voldaan aan de in bijlage IX opgenomen eisen met betrekking tot deugdelijkheid en weggedrag, voor zover deze van toepassing zijn op de betreffende voertuigcategorie:

    • a. de vergroting van de wielbasis, indien het een personenauto met een volledig zelfdragende carrosserie, bedrijfsauto met een toegestane maximummassa van niet meer dan 3.500 kg met een volledig zelfdragende carrosserie, bus met een toegestane maximummassa van niet meer dan 3.500 kg met een volledig zelfdragende carrosserie of motorfiets betreft;

    • b. de spoorbreedte, indien het een personenauto, bedrijfsauto met een toegestane maximummassa van niet meer dan 3.500 kg of bus met een toegestane maximummassa van niet meer dan 3.500 kg betreft;.

CK

Artikel 6.4 wordt gewijzigd als volgt:

1. Aan de aanhef van het eerste lid wordt een zinsnede toegevoegd, luidende:

respectievelijk aan de in bijlage IIIA, IIIB of IIID voor het betrokken voertuig opgenomen eisen voor zover die eisen verband houden met de aangebrachte wijziging indien de wijziging is aangebracht in het kader van de erkenning GWC als bedoeld in de Regeling aanpassing voertuigen.

2. In het eerste lid, onderdeel e, wordt ‘personenauto’s en bedrijfsauto’s’ vervangen door: personenauto’s, bedrijfsauto’s en bussen.

3. Aan het eerste lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel f door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • g. de ligplaatsen van een personenauto, waaronder een taxi, of bus.

4. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Bij het aanbrengen van een knielsysteem moet het voertuig voldoen aan de in bijlage IV voor het betrokken voertuig opgenomen eisen voor zover die eisen verband houden met de aangebrachte wijziging respectievelijk aan de in bijlage IIIA, IIIB of IIID voor het betrokken voertuig opgenomen eisen voor zover die eisen verband houden met de aangebrachte wijziging indien de wijziging is aangebracht in het kader van de erkenning GWC als bedoeld in de Regeling aanpassing voertuigen.

CL

In artikel 6.5, eerste lid, onderdeel a, vervalt de zinsnede ‘behorende bij artikel 3.7’.

CM

Artikel 6.7 en 6.8 komen te luiden:

Artikel 6.7

Indien een koppeling wordt aangebracht op een bedrijfsauto met een toegestane maximummassa van meer dan 3.500 kg of een bus met een toegestane maximummassa van meer dan 3.500 kg, moet het motorvoertuig voldoen aan de in bijlage IV opgenomen eisen voor zover die eisen verband houden met de aangebrachte wijziging, respectievelijk aan de in bijlage IIIA of IIID voor het betrokken voertuig opgenomen eisen voor zover die eisen verband houden met de aangebrachte wijziging indien de wijziging is aangebracht in het kader van een erkenning GWC als bedoeld in de Regeling aanpassing voertuigen.

Artikel 6.8

Indien de vering van een aanhangwagen met een toegestane maximummassa van meer dan 3.500 kg wordt gewijzigd, moet het voertuig voldoen aan de in bijlage IV opgenomen eisen voor zover die eisen verband houden met de aangebrachte wijziging, respectievelijk aan de in bijlage IIIA of IIID voor het betrokken voertuig opgenomen eisen voor zover die eisen verband houden met de aangebrachte wijziging indien de wijziging is aangebracht in het kader van een erkenning GWC als bedoeld in de Regeling aanpassing voertuigen.

CN

In artikel 8.1.1, eerste lid, in de begripsomschrijving van onderzoeksgerechtigde, wordt ‘keuringsinstantie’ vervangen door: keuringsinstelling.

CO

In artikel 8.1.4 wordt ‘artikel 8.3’ vervangen door: artikel 8.1.3.

CP

In artikel 8.1.8, onderdeel d, wordt ‘artikel 1.11’ vervangen door: artikel 8.1.11.

CQ

In de artikelen 8.1.10, eerste lid, en 8.1.11 wordt ‘typegoedkeuringscertificaat’ vervangen door: typekeuringscertificaat.

CR

In de artikelen 8.1.11, 8.1.12, derde lid, 8.2.9, eerste lid, 8.2.10, 8.2.13, eerste lid, en 8.4.108 wordt ‘keuringsinstantie’ vervangen door: keuringsinstelling.

CS

In artikel 8.2.16 wordt ‘instantie’ vervangen door: onderneming of instelling.

CT

In artikel 8.3.1 wordt ‘artikel 1.3’ vervangen door: artikel 8.1.3.

CU

Het tweede lid van artikel 11.11 vervalt, onder vernummering van het derde tot en met zesde lid tot tweede tot en met vijfde lid.

CV

In bijlage IIIA, tabellen 1 tot en met 5, en bijlage IIIB, tabellen 1 en 2, komt voetnoot 4 telkens te luiden: 4. Installatievoorschriften.

CW

Bijlage IIIB wordt gewijzigd als volgt:

1. In tabel 1 wordt in regel 19, in de kolom L3e en L4e, ‘n.v.t.’ vervangen door: X.

2. In de tabellen 1 en 2, wordt in regel 47 ‘Richtlijn 93/34/EEG’ vervangen door: Richtlijn 2009/139/EG.

CX

In bijlage IIIC wordt ‘Richtlijn 89/173/EEG’ telkens vervangen door: Richtlijn 2009/144/EG.

CY

Na bijlage IIIC wordt een bijlage IIID ingevoegd, luidende overeenkomstig bijlage A bij deze regeling.

CZ

Bijlage IV wordt gewijzigd als volgt:

1. Artikel 2, derde lid, vervalt.

2. Artikel 4 wordt gewijzigd als volgt:

a. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

b. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. In aanvulling op het eerste lid moeten voertuigen van de voertuigcategorie O voldoen aan de eisen opgenomen in annex 1 van deze bijlage.

3. In de artikelen 6, eerste lid, onderdeel b, en 7, eerste lid, onderdeel b, wordt ‘de annex 1’ vervangen door: annex 2.

4. In artikel 8 wordt ‘annex 2’ vervangen door: annex 3.

5. Artikel 9 wordt gewijzigd als volgt:

a. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

b. In het eerste lid (nieuw) wordt ‘NEN-ISO 10542-1 tot en met NEN-ISO 10542-5’ vervangen door: NEN-ISO 10542-1:2001 tot en met NEN-ISO 10542-5:2001.

c. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Op personenauto’s, niet zijnde taxi’s, die zijn voorzien van een ligplaats zijn de artikelen 3.2, tweede lid, 3.3, zevende lid, 4, elfde en twaalfde lid, en 7 van bijlage VI van overeenkomstige toepassing.

6. Onder vernummering van annex 1 en 2 tot annex 2 en 3 wordt een nieuwe annex 1 ingevoegd, luidende overeenkomstig bijlage B bij deze regeling.

7. In annex 2 (nieuw), artikel 1, eerste lid, vervalt de zinsnede ‘ligplaats: de voorgeschreven ruimte om een persoon liggend te vervoeren;’.

8. In annex 2 (nieuw), artikel 30, wordt na ‘zijn van’ ingevoegd: toepassing.

DA

Bijlage VI wordt gewijzigd als volgt:

1. In het opschrift wordt ‘artikel 3.12’ vervangen door: artikel 3.13.

2. In artikel 1 vervalt de zinsnede ‘ligplaats: een ruimte om een persoon op een draagbaar te vervoeren:’.

DB

Bijlage VIII wordt gewijzigd als volgt:

1. Artikel 2 wordt gewijzigd als volgt:

a. De aanhef komt te luiden: De volgende gegevens, voor zover in het kentekenregister vermeld, moeten in overeenstemming zijn met het voertuig:.

b. In onderdeel c wordt ‘op deel IA, dan wel deel I van het kentekenbewijs’ vervangen door: in het kentekenregister.

2. Aan het opschrift van paragraaf 1 van hoofdstuk 1, titel 3, afdeling 2, wordt na ‘Personenauto’s’ toegevoegd: , bedrijfsauto’s en bussen.

3. In artikel 31, derde, vijfde en zesde lid, wordt na ‘personenauto’ telkens ingevoegd: , bedrijfsauto of bus.

4. Artikel 32 wordt gewijzigd als volgt:

a. In onderdeel e, onder 4°, wordt na ‘de personenauto’ ingevoegd: , bedrijfsauto of bus.

b. Onderdeel f, komt te luiden:

  • f. het toerental van de motor wordt op de waarde gebracht die in het kentekenregister voor de betreffende personenauto, bedrijfsauto of bus is vermeld. Indien het kentekenregister geen toerental vermeld wordt de motor van de personenauto, bedrijfsauto of bus met een toegestane maximummassa van niet meer dan 3.500 kg op 3.500 min-1 gebracht voor zover het betreft een voertuig met een verbrandingsmotor met elektrische ontsteking en op 2.000 min-1 voor zover het betreft een voertuig met een verbrandingsmotor met compressieontsteking. Voor personenauto’s, bedrijfauto’s en bussen met een toegestane maximummassa van meer dan 3.500 kg wordt een toerental van 1.500 min-1 aangehouden;.

5. Aan het opschrift van paragraaf 2 van hoofdstuk 1, titel 3, afdeling 2, wordt na ‘Motorfietsen’ toegevoegd: en driewielige motorrijtuigen.

6. In de artikelen 34, derde en vijfde lid, en 35, onderdeel f, onder 3° en 4°, wordt na ‘motorfiets’ telkens ingevoegd: of het driewielig motorrijtuig.

7. In artikel 34, zesde lid, wordt na ‘motorfiets’ ingevoegd: of driewielig motorrijtuig.

8. Artikel 35, onderdeel g, komt te luiden:

  • g. het toerental van de motor wordt op de waarde gebracht die in het kentekenregister voor de betreffende motorfiets of het betreffende driewielige motorrijtuig is vermeld indien in het kentekenregister een dB(A)waarde en een toerental zijn vermeld;

    Indien bij een motorfiets in het kentekenregister geen dB(A)waarde, maar wel het toerental waarbij het maximumvermogen van de betreffende motorfiets wordt bereikt (toerental n), is vermeld, dan wordt de dB(A)waarde vastgesteld volgens tabel 1 en het toerental op:

    1?. 3/4 n, indien toerental n lager dan of gelijk is aan 5000 min-1; en

    2?. 1/2 n, indien toerental n hoger is dan 5000 min-1;

    In de overige gevallen wordt de dB(A)waarde vastgesteld volgens tabel 1 en het toerental vastgesteld volgens onderstaande tabel:

    Bouwjaar voor 1960

    - 2-takt: 2250 min-1

    - 4-takt: 2000 min-1

    Bouwjaar vanaf 1960

    - 2-takt: 4500 min-1

    - 4-takt: 4000 min-1

9. In artikel 37, vierde lid, wordt ‘artikel 5.6.1 van deze regeling’ vervangen door: artikel 5.6.11 van deze regeling.

10. In artikel 41, eerste lid, wordt ‘stationaire’ vervangen door: stationair.

11. Artikel 50, derde lid, onderdeel b, komt te luiden:

  • b. met 10% verminderd indien het betreft:

    • 1°. een aanhangwagen met een toegestane maximum last onder de as of assen van niet meer dan 3.500 kg en uitgerust met enkelvoudig gemonteerde personenautobanden;

    • 2°. een vuilniswagen;

    • 3°. een reinigingswagen;

    • 4°. een straatveegwagen;

    • 5°. een sproeiwagen,

    voorzover deze inrichtingsomschrijvingen zijn vermeld op het kentekenbewijs of in het kentekenregister;.

12. Artikel 124 en figuur 33 vervallen.

13. In artikel 127a wordt ‘artikel 5.3.57’ vervangen door: artikel 153 van deze bijlage.

14. Titel 1 van hoofdstuk 2 komt te luiden:

TITEL 1. AFMETINGEN EN MASSA’S

Artikel 130

De lengtemarkering moet bestaan uit:

  • a. een vierkant bord van ten minste 0,42 m bij 0,42 m, voorzien van parallel lopende diagonale strepen die afwisselend wit en fluorescerend of retroreflecterend rood zijn, en een breedte hebben van niet minder dan 0,07 m en niet meer dan 0,10 m, en

  • b. tenminste één wit respectievelijk rood licht, indien het vervoer bij nacht plaatsvindt.

Artikel 131
  • 1. Het bord, bedoeld in artikel 130, wordt aangebracht in een verticaal vlak loodrecht op de lengte-as van het voertuig, waarbij de afstand van het wegdek tot de onderzijde van het bord niet minder dan 0,25 m, en tot de bovenzijde niet meer dan 1,90 m bedraagt. Indien dit in verband met de constructie niet mogelijk is mag de afstand tot de bovenzijde van het bord meer dan 1,90 m doch niet meer dan 2,30 m bedragen.

  • 2. Het witte en het rode licht, bedoeld in artikel 130, worden zodanig aan de voorzijde respectievelijk achterzijde van het voertuig aangebracht dat zij zoveel mogelijk de grootste lengte aangeven, waarbij de afstand tot de lichten gemeten vanaf het langste punt van de lading of het verwisselbare uitrustingsstuk naar binnen toe niet meer dan 0,10 m bedraagt.

  • 3. Het witte en het rode licht moeten duidelijk zichtbaar zijn voor het tegemoetkomende respectievelijk achteropkomende verkeer.

Artikel 132

De breedtemarkering moet bestaan uit:

  • a. een vierkant bord van ten minste 0,42 m bij 0,42 m, of een rechthoekig bord van ten minste 0,28 m bij 0,56 m of 0,14 m bij 0,80 m, voorzien van parallel lopende diagonale strepen die afwisselend wit en fluorescerend of retroreflecterend rood zijn, en een breedte hebben van niet minder dan 0,07 m en niet meer dan 0,10 m, en

  • b. tenminste één wit respectievelijk rood licht, indien het vervoer bij nacht plaats vindt.

Artikel 133
  • 1. Het bord, bedoeld in artikel 132, wordt aangebracht in een verticaal vlak loodrecht op de lengte-as van het voertuig, waarbij de afstand van het wegdek tot de onderzijde van het bord niet minder dan 0,25 m, en tot de bovenzijde niet meer dan 1,90 m bedraagt. Indien dit in verband met de constructie niet mogelijk is, mag de afstand tot de bovenzijde van het bord meer dan 1,90 m doch niet meer dan 2,30 m bedragen, zoals weergegeven in figuur 38.

  • 2. Het bord wordt aan de voor- en achterzijde van de in de breedte uitstekende lading of het verwisselbaar uitrustingsstuk aangebracht, zodanig dat zoveel mogelijk de grootste breedte wordt aangegeven, zonder dat het bord de breedte vergroot.

  • 3. Het witte en het rode licht, bedoeld in artikel 132 worden zodanig aan de voorzijde onderscheidenlijk achterzijde van het voertuig aangebracht, dat zij zoveel mogelijk de grootste breedte aangeven, waarbij de afstand tot de lichten gemeten vanaf het breedste punt van de lading of het verwisselbaar uitrustingsstuk naar binnen toe niet meer dan 0,10 m bedraagt.

  • 4. Het witte en het rode licht moeten duidelijk zichtbaar zijn voor het tegemoetkomende respectievelijk achteropkomende verkeer.

    Figuur 38. Bord ter markering
							 van in breedte uitstekende lading.

    Figuur 38. Bord ter markering van in breedte uitstekende lading.

15. Artikel 144 wordt gewijzigd als volgt:

a. In het eerste lid wordt ‘als bedoeld in artikel 5.3.45a’ vervangen door: , bedoeld in artikel 5.3.45, zesde en elfde lid,.

b. In het tweede lid wordt ‘Onze Minister’ vervangen door: De Minister van Verkeer en Waterstaat.

16. In artikel 151 vervalt ‘fietsen en’.

DC

Bijlage IX wordt gewijzigd als volgt:

1. In het opschrift van hoofdstuk 4 wordt telkens ‘ten hoogste’ vervangen door: niet meer dan.

2. Hoofdstuk 5 komt te luiden:

HOOFDSTUK 5. WIJZIGING IN DE CONSTRUCTIE WAARDOOR DE WIELBASIS NIET MEER OVEREENSTEMT MET HET KENTEKENREGISTER

TITEL 1. VERGROTING VAN DE WIELBASIS VAN EEN PERSONENAUTO, BEDRIJFSAUTO MET EEN TOEGESTANE MAXIMUMMASSA VAN NIET MEER DAN 3.500 KG OF BUS MET EEN TOEGESTANE MAXIMUMMASSA VAN NIET MEER DAN 3.500 KG, MET EEN VOLLEDIG ZELFDRAGENDE CARROSSERIE EN WAARBIJ DE CONSTRUCTIE MOET VOLDOEN AAN DE EISEN VAN DEUGDELIJKHEID EN WEGGEDRAG
 

Eisen

Wijze van Keuren

 

Artikel 5

 
 

Bij vergroting van de wielbasis van een personenauto met een volledig zelfdragende carrosserie, bedrijfsauto met een toegestane maximummassa van niet meer dan 3.500 kg met een volledig zelfdragende carrosserie of bus met een toegestane maximummassa van niet meer dan 3.500 kg met een volledig zelfdragende carrosserie moet:

a. de constructie deugdelijk en voldoende stijf zijn, en

b.het weggedrag stabiel zijn en het voertuig niet in een ongewenste trilling geraken.

Onderdeel a en b: de wijze van keuren bij artikel 3 is van toepassing.

TITEL 2. VERGROTING VAN DE WIELBASIS VAN EEN MOTORFIETS EN WAARBIJ DE CONSTRUCTIE MOET VOLDOEN AAN DE EISEN VAN WEGGEDRAG
 

Eisen

Wijze van Keuren

 

Artikel 6

 
 

Bij vergroting van de wielbasis van een motorfiets moet het weggedrag stabiel en hanteerbaar zijn.

Aan deze eis is voldaan indien uit een beproeving blijkt dat de motorfiets stabiel en hanteerbaar blijft. Indien het een motorfiets met zijspanwagen betreft mag hierbij geen enkel wiel vrijkomen van het wegdek. De beproeving vindt plaats door:

  

a. met de motorfiets met een snelheid van 25 km/h in een cirkelbaan met een straal van 12,50 m te rijden, zonder dat enig star deel van de motorfiets het wegdek raakt. De proef wordt zowel links- als rechtsom uitgevoerd;

  

b. met de motorfiets met snelheden tussen de 40 km/h en 80 km/h langs een rechte lijn te rijden. Indien het een motorfiets met zijspan betreft wordt in de zijspan een belasting van 75 kg per zitplaats aangebracht en wordt maximaal geaccelereerd. De voor stuurcorrecties benodigde ruimte mag niet meer bedragen dan de breedte van het laatste deel van het traject zoals omschreven onder punt 5.1 van ISO/TR 3888-1975;

  

c. met de motorfiets een achtvormig figuur met een breedte van ongeveer 12,00 m en een lengte van ongeveer 24,00 m te rijden met een snelheid tussen 5 km/h en 10 km/h;

  

d. het met de motorfiets maximaal afremmen van:

  

1° het voorwiel en het achterwiel afzonderlijk vanaf een snelheid van 40 km/h, en

  

2° het voor- en achterwiel tezamen vanaf een snelheid van 60 km/h.

ARTIKEL II

  • 1. Deze regeling treedt, met uitzondering van artikel I, onderdelen P, W, CW, onder 2, en CX, in werking met ingang van 1 juli 2010.

  • 2. Artikel I, onderdelen CW, onder 2, en CX, treedt in werking met ingang van 1 juni 2010.

  • 3. Artikel I, onderdelen P en W, treedt in werking met ingang van 1 januari 2011.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

C.M.P.S. Eurlings.

BIJLAGE A

BIJLAGE IIID, BEHORENDE BIJ ARTIKEL 3.11

Kleine serie voertuigen voor speciale doeleinden van de voertuigcategorie M, N en O

Artikel 1
  • 1. Voertuigen voor speciale doeleinden van de voertuigcategorie M, N en O moeten voor het verkrijgen van een nationale kleine serie typegoedkeuring voldoen aan de in de onderstaande tabellen vermelde eisen.

  • 2. De Dienst Wegverkeer kan bepalen dat voor een type waarin technologieën of concepten zijn verwerkt, die wegens hun specifieke aard niet aan een of meer van de eisen in deze bijlage kunnen voldoen, goedkeuring kan worden verleend, mits naar het oordeel van de Dienst Wegverkeer er geen gevaar is voor de verkeersveiligheid.

Tabel 1. Eisen voor kampeerwagens, ambulances en lijkwagens

Nr.

Onderwerp

Regelgeving

M1 ? 2.500 kg1

M1 > 2.500 //kg1

M2

M3

1

Toelaatbaar geluidsniveau

Richtlijn 70/157/EEG

H

G+H

G+H

G+H

2

Emissies

Richtlijn 70/220/EEG

Q

G+Q

G+Q

G+Q

2a

Emissies (Euro 5 en 6) lichte bedrijfsvoertuigen/toegang tot informatie

Verordening (EG) nr. 715/2007

Q

G+Q

G+Q

 

3

Brandstoftanks/ beschermingsinrichtingen aan de achterzijde

Richtlijn 70/221/EEG

F

F

F

F

4

Plaats voor de achterste kentekenplaat

Richtlijn 70/222/EEG

X

X

X

X

5

Stuurinrichting

Richtlijn 70/311/EEG

X

G

G

G

6

Hang- en sluitwerk van deuren

Richtlijn 70/387/EEG

B

G+B

  

7

Geluidssignaalinrichting

Richtlijn 70/388/EEG

X

X

X

X

8

Inrichtingen voor indirect zicht

Richtlijn 2003/97/EG

X

G

G

G

9

Reminrichtingen

Richtlijn 71/320/EEG

X

G

G

G

10

Radiostoring (elektromagnetische compatibiliteit)

Richtlijn 72/245/EEG

X

X

X

X

11

Verontreiniging door dieselmotoren

Richtlijn 72/306/EEG

H

H

H

H

12

Binneninrichting

Richtlijn 74/60/EEG

C

G+C

  

13

Beveiliging tegen diefstal en startonderbrekers

Richtlijn 74/61/EEG

X

G

G

G

14

Gedrag stuurinrichting bij botsingen

Richtlijn 74/297/EEG

X

G

  

15

Sterkte van de zitplaatsen

Richtlijn 74/408/EEG

D

G+D

G+D

G+D

16

Naar buiten uitstekende delen

Richtlijn 74/483/EEG

X2, A3

G2, A3

  

17

Snelheidsmeter en achteruitrij-inrichtingen

Richtlijn 75/443/EEG

X

X

X

X

18

Voorgeschreven platen

Richtlijn 76/114/EEG

X

X

X

X

19

Bevestigingspunten veiligheidsgordels

Richtlijn 76/115/EEG

D

G+L

G+L

G+L

20

Verlichtings- en lichtsignaalinrichtingen

Richtlijn 76/756/EEG

A+N

A+G+N2, A+N3

A+G+N2, A+N3

A+G+N2, A+N3

21

Retroreflectoren

Richtlijn 76/757/EEG

X

X

X

X

22

Markerings-, breedte-, achter-, stop-, zijmarkerings- en dagrijlichten

Richtlijn 76/758/EEG

X

X

X

X

23

Richtingaanwijzers

Richtlijn 76/759/EEG

X

X

X

X

24

Achterkentekenplaatverlichting

Richtlijn 76/760/EEG

X

X

X

X

25

Koplichten (met gloeilampen)

Richtlijn 76/761/EEG

X

X

X

X

26

Mistlichten vóór

Richtlijn 76/762/EEG

X

X

X

X

27

Sleepinrichtingen

Richtlijn 77/389/EEG

E

E

E

E

28

Mistlichten achter

Richtlijn 77/538/EEG

X

X

X

X

29

Achteruitrijlichten

Richtlijn 77/539/EEG

X

X

X

X

30

Parkeerlichten

Richtlijn 77/540/EEG

X

X

X

X

31

Veiligheidsgordels

Richtlijn 77/541/EEG

D

G+M

G+M

G+M

32

Zichtveld

Richtlijn 77/649/EEG

X

G

  

33

Identificatie van bedieningsorganen, verklikkerlichten en meters

Richtlijn 78/316/EEG

X

X

X

X

34

Ontdooiings- en ontwasemingsinrichtingen

Richtlijn 78/317/EEG

X

G+O

O

O

35

Ruitenwissers en -sproeiers

Richtlijn 78/318/EEG

X

G+O

O

O

36

Verwarmingssystemen

Richtlijn 2001/56/EG

X

X

X

X

37

Wielafschermingen

Richtlijn 78/549/EEG

X

G

  

38

Hoofdsteunen

Richtlijn 78/932/EEG

D

G+D

  

39

CO2-emissies/brandstofverbruik

Richtlijn 80/1268/EEG

n.v.t.

n.v.t.

  

40

Motorvermogen

Richtlijn 80/1269/EEG

X

X

X

X

41

Emissies (Euro 4 en 5) zware bedrijfsvoertuigen

Richtlijn 2005/55/EG

H

G+H

G+H

G+H

44

Massa’s en afmetingen (personenauto’s)

Richtlijn 92/21/EEG

X

X

  

45

Veiligheidsglas

Richtlijn 92/22/EEG

J

G+J

G+J

G+J

46

Banden

Richtlijn 92/23/EEG

X

G

G

G

47

Snelheidsbegrenzers

Richtlijn 92/24/EEG

   

X

48

Massa’s en afmetingen (andere dan de in punt 44 genoemde voertuigen)

Richtlijn 97/27/EG

  

X

X

50

Koppelingen

Richtlijn 94/20/EG

X

G

G

G

51

Ontvlambaarheid

Richtlijn 95/28/EG

   

G2, X3

52

Bussen en toerbussen

Richtlijn 2001/85/EG

  

A

A

53

Frontale botsing

Richtlijn 96/79/EG

n.v.t.

n.v.t.

  

54

Zijdelingse botsing

Richtlijn 96/27/EG

n.v.t.

n.v.t.

  

58

Bescherming van voetgangers

Verordening (EG) nr. 78/2009

X

n.v.t.4

  

59

Recycleerbaarheid

Richtlijn 2005/64/EG

n.v.t.

n.v.t.

  

61

Klimaatregelingsapparatuur

Richtlijn 2006/40/EG

X

X

  

62

Waterstofsysteem

Verordening (EG) nr. 79/2009

Q

G+Q

G+Q

G+Q

XNoot
1

Technisch toelaatbare maximummassa in beladen toestand.

XNoot
2

Voor de cabine.

XNoot
3

Voor het overige deel.

XNoot
4

Elke frontbeschermingsinrichting die met het voertuig wordt geleverd, moet aan de voorschriften van Verordening (EG) nr. 78/2009 voldoen; er wordt een typegoedkeuringsnummer aan toegekend, dat op die inrichting wordt aangebracht.

Tabel 2. Eisen voor gepantserde voertuigen

Nr.

Onderwerp

Regelgeving

M1

M2

M3

N1

N2

N3

O1/O2

O3/O4

1

Toelaatbaar geluidsniveau

Richtlijn 70/157/EEG

X

X

X

X

X

X

  

2

Emissies

Richtlijn 70/220/EEG

A

A

A

A

A

A

  

2a

Emissies (Euro 5 en 6) lichte bedrijfsvoertuigen/toegang tot informatie

Verordening (EG) nr. 715/2007

A

A

 

A

A

   

3

Brandstoftanks/beschermingsinrichtingen aan de achterzijde

Richtlijn 70/221/EEG

X

X

X

X

X

X

X

X

4

Plaats voor de achterste kentekenplaat

Richtlijn 70/222/EEG

X

X

X

X

X

X

X

X

5

Stuurinrichting

Richtlijn 70/311/EEG

X

X

X

X

X

X

X

X

6

Hang- en sluitwerk van deuren

Richtlijn 70/387/EEG

X

  

X

X

X

  

7

Geluidssignaalinrichting

Richtlijn 70/388/EEG

A+K

A+K

A+K

A+K

A+K

A+K

  

8

Inrichtingen voor indirect zicht

Richtlijn 2003/97/EG

A

A

A

A

A

A

  

9

Reminrichtingen

Richtlijn 71/320/EEG

X

X

X

X

X

X

X

X

10

Radiostoring (elektromagnetische compatibiliteit)

Richtlijn 72/245/EEG

X

X

X

X

X

X

X

X

11

Verontreiniging door dieselmotoren

Richtlijn 72/306/EEG

X

X

X

X

X

X

  

12

Binneninrichting

Richtlijn 74/60/EEG

A

       

13

Beveiliging tegen diefstal en startonderbrekers

Richtlijn 74/61/EEG

X

X

X

X

X

X

  

14

Gedrag stuurinrichting bij botsingen

Richtlijn 74/297/EEG

n.v.t.

  

n.v.t.

    

15

Sterkte van de zitplaatsen

Richtlijn 74/408/EEG

X

D

D

D

D

D

  

16

Naar buiten uitstekende delen

Richtlijn 74/483/EEG

A

       

17

Snelheidsmeter en achteruitrij-inrichtingen

Richtlijn 75/443/EEG

X

X

X

X

X

X

  

18

Voorgeschreven platen

Richtlijn 76/114/EEG

X

X

X

X

X

X

X

X

19

Bevestigingspunten veiligheidsgordels

Richtlijn 76/115/EEG

A

A

A

A

A

A

  

20

Verlichtings- en lichtsignaalinrichtingen

Richtlijn 76/756/EEG

A+N

A+N

A+N

A+N

A+N

A+N

A+N

A+N

21

Retroreflectoren

Richtlijn 76/757/EEG

X

X

X

X

X

X

X

X

22

Markerings-, breedte-, achter-, stop-, zijmarkerings- en dagrijlichten

Richtlijn 76/758/EEG

X

X

X

X

X

X

X

X

23

Richtingaanwijzers

Richtlijn 76/759/EEG

X

X

X

X

X

X

X

X

24

Achterkentekenplaatverlichting

Richtlijn 76/760/EEG

X

X

X

X

X

X

X

X

25

Koplichten (met gloeilampen)

Richtlijn 76/761/EEG

X

X

X

X

X

X

  

26

Mistlampen vóór

Richtlijn 76/762/EEG

X

X

X

X

X

X

  

27

Sleepinrichtingen

Richtlijn 77/389/EEG

A

A

A

A

A

A

  

28

Mistlichten achter

Richtlijn 77/538/EEG

X

X

X

X

X

X

X

X

29

Achteruitrijlichten

Richtlijn 77/539/EEG

X

X

X

X

X

X

X

X

30

Parkeerlichten

Richtlijn 77/540/EEG

X

X

X

X

X

X

  

31

Veiligheidsgordels

Richtlijn 77/541/EEG

A

A

A

A

A

A

  

32

Zichtveld

Richtlijn 77/649/EEG

S

       

33

Identificatie van bedieningsorganen, verklikkerlichten en meters

Richtlijn 78/316/EEG

X

X

X

X

X

X

  

34

Ontdooiings- en ontwasemingsinrichtingen

Richtlijn 78/317/EEG

A

O

O

O

O

O

  

35

Ruitenwissers en -sproeiers

Richtlijn 78/318/EEG

A

O

O

O

O

O

  

36

Verwarmingssystemen

Richtlijn 2001/56/EG

X

X

X

X

X

X

X

X

37

Wielafschermingen

Richtlijn 78/549/EEG

X

       

38

Hoofdsteunen

Richtlijn 78/932/EEG

X

       

39

CO2-emissies/ brandstofverbruik

Richtlijn 80/1268/EEG

n.v.t.

       

40

Motorvermogen

Richtlijn 80/1269/EEG

X

X

X

X

X

X

  

41

Emissies (Euro 4 en 5) zware bedrijfsvoertuigen

Richtlijn 2005/55/EG

A

X

X

X

X

X

  

42

Zijdelingse bescherming

Richtlijn 89/297/EEG

    

X

X

 

X

43

Opspatafschermingssystemen

Richtlijn 91/226/EEG

    

X

X

 

X

44

Massa’s en afmetingen (personenauto’s)

Richtlijn 92/21/EEG

X

       

45

Veiligheidsglas

Richtlijn 92/22/EEG

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

46

Banden

Richtlijn 92/23/EEG

A

A

A

A

A

A

A

A

47

Snelheidsbegrenzers

Richtlijn 92/24/EEG

 

X

X

 

X

X

  

48

Massa’s en afmetingen (andere dan de in punt 44 genoemde voertuigen)

Richtlijn 97/27/EG

 

X

X

X

X

X

X

X

49

Naar buiten uitstekende delen van bestuurderscabines

Richtlijn 92/114/EEG

   

A

A

A

  

50

Koppelingen

Richtlijn 94/20/EG

X

X

X

X

X

X

X

X

51

Ontvlambaarheid

Richtlijn 95/28/EG

  

X

     

52

Bussen en toerbussen

Richtlijn 2001/85/EG

 

A

A

     

53

Frontale botsing

Richtlijn 96/79/EG

n.v.t.

       

54

Zijdelingse botsing

Richtlijn 96/27/EG

n.v.t.

  

n.v.t.

    

56

Voertuigen bedoeld voor het vervoer van gevaarlijke goederen

Richtlijn 98/91/EG

   

X (1)

X (1)

X (1)

X (1)

X (1)

57

Beschermingsinrichting aan de voorzijde tegen klemrijden

Richtlijn 2000/40/EG

    

X

X

  

58

Bescherming van voetgangers

Verordening (EG) nr. 78/2009

n.v.t.

  

n.v.t.

    

59

Recycleerbaarheid

Richtlijn 2005/64/EG

n.v.t.

  

n.v.t.

    

61

Klimaatregelingsapparatuur

Richtlijn 2006/40/EG

X

  

Z

    

62

Waterstofsysteem

Verordening (EG) nr. 79/2009

A

A

A

A

A

A

  
Tabel 3. Eisen voor voor rolstoelen toegankelijke voertuigen

Nr.

Onderwerp

Regelgeving

M1

1

Toelaatbaar geluidsniveau

Richtlijn 70/157/EEG

X

2

Emissies

Richtlijn 70/220/EEG

G+W1

2a

Emissies (Euro 5 en 6) lichte bedrijfsvoertuigen/toegang tot informatie

Verordening (EG) nr. 715/2007

G+W1

3

Brandstoftanks/beschermingsinrichtingen aan de achterzijde

Richtlijn 70/221/EEG

X+W2

4

Plaats voor de achterste kentekenplaat

Richtlijn 70/222/EEG

X

5

Stuurinrichting

Richtlijn 70/311/EEG

X

6

Hang- en sluitwerk van deuren

Richtlijn 70/387/EEG

X

7

Geluidssignaalinrichting

Richtlijn 70/388/EEG

X

8

Inrichtingen voor indirect zicht

Richtlijn 2003/97/EG

X

9

Reminrichtingen

Richtlijn 71/320/EEG

X

10

Radiostoring (elektromagnetische compatibiliteit)

Richtlijn 72/245/EEG

X

11

Verontreiniging door dieselmotoren

Richtlijn 72/306/EEG

X

12

Binneninrichting

Richtlijn 74/60/EEG

X

13

Beveiliging tegen diefstal en startonderbrekers

Richtlijn 74/61/EEG

X

14

Gedrag stuurinrichting bij botsingen

Richtlijn 74/297/EEG

X

15

Sterkte van de zitplaatsen

Richtlijn 74/408/EEG

X+W3

16

Naar buiten uitstekende delen

Richtlijn 74/483/EEG

X+W4

17

Snelheidsmeter en achteruitrij-inrichtingen

Richtlijn 75/443/EEG

X

18

Voorgeschreven platen

Richtlijn 76/114/EEG

X

19

Bevestigingspunten veiligheidsgordels

Richtlijn 76/115/EEG

X+W5

20

Verlichtings- en lichtsignaalinrichtingen

Richtlijn 76/756/EEG

X

21

Retroreflectoren

Richtlijn 76/757/EEG

X

22

Markerings-, breedte-, achter-, stop-, zijmarkerings- en dagrijlichten

Richtlijn 76/758/EEG

X

23

Richtingaanwijzers

Richtlijn 76/759/EEG

X

24

Achterkentekenplaatverlichting

Richtlijn 76/760/EEG

X

25

Koplichten (met gloeilampen)

Richtlijn 76/761/EEG

X

26

Mistlichten vóór

Richtlijn 76/762/EEG

X

27

Sleepinrichtingen

Richtlijn 77/389/EEG

X

28

Mistlichten achter

Richtlijn 77/538/EEG

X

29

Achteruitrijlichten

Richtlijn 77/539/EEG

X

30

Parkeerlichten

Richtlijn 77/540/EEG

X

31

Veiligheidsgordels

Richtlijn 77/541/EEG

X+W6

32

Zichtveld

Richtlijn 77/649/EEG

X

33

Identificatie van bedieningsorganen, verklikkenlichten en meters

Richtlijn 78/316/EEG

X

34

Ontdooiings- en ontwasemingsinrichtingen

Richtlijn 78/317/EEG

X

35

Ruitenwissers en sproeiers

Richtlijn 78/318/EEG

X

36

Verwarmingssystemen

Richtlijn 2001/56/EG

X

37

Wielafschermingen

Richtlijn 78/549/EEG

X

39

CO2-emissies/brandstofverbruik

Richtlijn 80/1268/EEG

X+W7

40

Motorvermogen

Richtlijn 80/1269/EEG

X

41

Emissies van dieselmotoren

Richtlijn 2005/55/EG

X

44

Massa’s en afmetingen (personenauto’s)

Richtlijn 92/21/EEG

X+W8

45

Veiligheidsglas

Richtlijn 92/22/EEG

X

46

Banden

Richtlijn 92/23/EEG

X

50

Koppelingen

Richtlijn 94/20/EG

X

53

Frontale botsing

Richtlijn 96/79/EG

X+W9

54

Zijdelingse botsing

Richtlijn 96/27/EG

X+W10

58

Bescherming van voetgangers

Verordening (EG) nr. 78/2009

X

59

Recycleerbaarheid

Richtlijn 2005/64/EG

n.v.t.

61

Klimaatregelingsapparatuur

Richtlijn 2006/40/EG

X

62

Waterstofsysteem

Verordening (EG) nr. 79/2009

X

Tabel 4. Eisen voor overige voertuigen voor speciale doeleinden (inclusief caravans)

Ontheffingen worden alleen toegestaan als de fabrikant tot tevredenheid van de Dienst Wegverkeer aantoont dat het voertuig vanwege het speciale doeleinde niet aan alle voorschriften kan voldoen.

Nr.

Onderwerp

Regelgeving

M2

M3

N1

N2

N3

O1/O2

O3/O4

1

Toelaatbaar geluidsniveau

Richtlijn 70/157/EEG

H

H

H

H

H

  

2

Emissies

Richtlijn 70/220/EEG

Q

Q

Q

Q

Q

  

2a

Emissies (Euro 5 en 6) lichte bedrijfsvoertuigen/ toegang tot informatie

Verordening (EG) nr. 715/2007

Q

 

Q

Q

   

3

Brandstoftanks/beschermingsinrichtingen aan de achterzijde

Richtlijn 70/221/EEG

F

F

F

F

F

X

X

4

Plaats voor de achterste kentekenplaat

Richtlijn 70/222/EEG

A+R

A+R

A+R

A+R

A+R

A+R

A+R

5

Stuurinrichting

Richtlijn 70/311/EEG

X

X

X

X

X

X

X

6

Hang- en sluitwerk van deuren

Richtlijn 70/387/EEG

  

B

B

B

  

7

Geluidssignaalinrichting

Richtlijn 70/388/EEG

X

X

X

X

X

  

8

Inrichtingen voor indirect zicht

Richtlijn 2003/97/EG

X

X

X

X

X

  

9

Reminrichtingen

Richtlijn 71/320/EEG

X

X

X

X

X

X

X

10

Radiostoring (elektromagnetische compatibiliteit)

Richtlijn 72/245/EEG

X

X

X

X

X

X

X

11

Verontreiniging door dieselmotoren

Richtlijn 72/306/EEG

H

H

H

H

H

  

13

Beveiliging tegen diefstal en startonderbrekers

Richtlijn 74/61/EEG

X

X

X

X

X

  

14

Gedrag stuurinrichting bij botsingen

Richtlijn 74/297/EEG

  

X

    

15

Sterkte van de zitplaatsen

Richtlijn 74/408/EEG

D

D

D

D

D

  

17

Snelheidsmeter en achteruitrij-inrichtingen

Richtlijn 75/443/EEG

X

X

X

X

X

  

18

Voorgeschreven platen

Richtlijn 76/114/EEG

X

X

X

X

X

X

X

19

Bevestigingspunten veiligheidsgordels

Richtlijn 76/115/EEG

D

D

D

D

D

  

20

Verlichtings- en lichtsignaalinrichtingen

Richtlijn 76/756/EEG

A+N

A+N

A+N

A+N

A+N

A+N

A+N

21

Retroreflectoren

Richtlijn 76/757/EEG

X

X

X

X

X

X

X

22

Markerings-, breedte-, achter-, stop-, zijmarkerings- en dagrijlichten

Richtlijn 76/758/EEG

X

X

X

X

X

X

X

23

Richtingaanwijzers

Richtlijn 76/759/EEG

X

X

X

X

X

X

X

24

Achterkentekenplaat-verlichting

Richtlijn 76/760/EEG

X

X

X

X

X

X

X

25

Koplichten (met gloeilampen)

Richtlijn 76/761/EEG

X

X

X

X

X

  

26

Mistlichten vóór

Richtlijn 76/762/EEG

X

X

X

X

X

  

27

Sleepinrichtingen

Richtlijn 77/389/EEG

A

A

A

A

A

  

28

Mistlichten achter

Richtlijn 77/538/EEG

X

X

X

X

X

X

X

29

Achteruitrijlichten

Richtlijn 77/539/EEG

X

X

X

X

X

X

X

30

Parkeerlichten

Richtlijn 77/540/EEG

X

X

X

X

X

  

31

Veiligheidsgordels

Richtlijn 77/541/EEG

D

D

D

D

D

  

33

Identificatie van bedieningsorganen, verklikkerlichten en meters

Richtlijn 78/316/EEG

X

X

X

X

X

  

34

Ontdooiings- en ontwasemingsinrichtingen

Richtlijn 78/317/EEG

O

O

O

O

O

  

35

Ruitenwissers en -sproeiers

Richtlijn 78/318/EEG

O

O

O

O

O

  

36

Verwarmingssystemen

Richtlijn 2001/56/EG

X

X

X

X

X

X

X

40

Motorvermogen

Richtlijn 80/1269/EEG

X

X

X

X

X

  

41

Emissies (Euro 4 en 5) zware bedrijfsvoertuigen

Richtlijn 2005/55/EEG

H

H

H

H

H

  

42

Zijdelingse bescherming

Richtlijn 89/297/EEG

   

X

X

 

X

43

Opspatafschermingssystemen

Richtlijn 91/226/EEG

   

X

X

 

X

45

Veiligheidsglas

Richtlijn 92/22/EEG

J

J

J

J

J

J

J

46

Banden

Richtlijn 92/23/EEG

X

X

X

X

X

X

X

47

Snelheidsbegrenzers

Richtlijn 92/24/EEG

X

X

 

X

X

  

48

Massa’s en afmetingen

Richtlijn 97/27/EG

X

X

X

X

X

X

X

49

Naar buiten uitstekende delen van bestuurderscabines

Richtlijn 92/114/EEG

  

X

X

X

  

50

Koppelingen

Richtlijn 94/20/EG

X

X

X

X

X

X

X

51

Ontvlambaarheid

Richtlijn 95/28/EG

 

X

     

52

Bussen en toerbussen

Richtlijn 2001/85/EG

X

X

     

54

Zijdelingse botsing

Richtlijn 96/27/EG

  

A

    

56

Voertuigen bedoeld voor het vervoer van gevaarlijke goederen

Richtlijn 98/91/EG

   

X

X

X

X

57

Beschermingsinrichting aan de voorzijde tegen klemrijden

Richtlijn 2000/40/EG

   

X

X

  

58

Bescherming van voetgangers

Verordening (EG) 78/2009

  

n.v.t.1

    

59

Recycleerbaarheid

Richtlijn 2005/64/EG

  

n.v.t.

    

61

Klimaatregelingsapparatuur

Richtlijn 2006/40/EG

  

Z

    

62

Waterstofsysteem

Verordening (EG) nr. 79/2009

Q

Q

Q

Q

Q

  
XNoot
1

Elke frontbeschermingsinrichting die met het voertuig wordt geleverd, moet aan de voorschriften van Verordening (EG) nr. 78/2009 voldoen; er wordt een typegoedkeuringsnummer aan toegekend, dat op die inrichting wordt aangebracht.

Tabel 5. Eisen voor mobiele kranen

Nr.

Onderwerp

Regelgeving

N3

1

Toelaatbaar geluidsniveau

Richtlijn 70/157/EEG

T

2

Emissies

Richtlijn 70/220/EEG

X

2a

Emissies (Euro 5 en 6) lichte bedrijfsvoertuigen/toegang tot informatie

Verordening (EG) nr. 715/2007

n.v.t.

3

Brandstoftanks/beschermingsinrichtingen aan de achterzijde

Richtlijn 70/221/EEG

X

4

Plaats voor de achterste kentekenplaat

Richtlijn 70/222/EEG

X

5

Stuurinrichting

Richtlijn 70/311/EEG

X1

6

Hang- en sluitwerk van deuren

Richtlijn 70/387/EEG

A

7

Geluidssignaalinrichting

Richtlijn 70/388/EEG

X

8

Inrichtingen voor indirect zicht

Richtlijn 2003/97/EG

X

9

Reminrichtingen

Richtlijn 71/320/EEG

U

10

Radiostoring (elektromagnetische compatibiliteit)

Richtlijn 72/245/EEG

X

11

Verontreiniging door dieselmotoren

Richtlijn 72/306/EEG

X

12

Binneninrichting

Richtlijn 74/60/EEG

X

13

Beveiliging tegen diefstal en startonderbrekers

Richtlijn 74/61/EEG

X

15

Sterkte van de zitplaatsen

Richtlijn 74/408/EEG

D

17

Snelheidsmeter en achteruitrij-inrichtingen

Richtlijn 75/443/EEG

X

18

Voorgeschreven platen

Richtlijn 76/114/EEG

X

19

Bevestigingspunten veiligheidsgordels

Richtlijn 76/115/EEG

D

20

Verlichtings- en lichtsignaalinrichtingen

Richtlijn 76/756/EEG

A+Y

21

Retroreflectoren

Richtlijn 76/757/EEG

X

22

Markerings-, breedte-, achter-, stop-, zijmarkerings- en dagrijlichten

Richtlijn 76/758/EEG

X

23

Richtingaanwijzers

Richtlijn 76/759/EEG

X

24

Achterkentekenplaatverlichting

Richtlijn 76/760/EEG

X

25

Koplichten (met gloeilampen)

Richtlijn 76/761/EEG

X

26

Mistlampen vóór

Richtlijn 76/762/EEG

X

27

Sleepinrichtingen

Richtlijn 77/389/EEG

A

28

Mistlichten achter

Richtlijn 77/538/EEG

X

29

Achteruitrijlichten

Richtlijn 77/539/EEG

X

30

Parkeerlichten

Richtlijn 77/540/EEG

X

31

Veiligheidsgordels

Richtlijn 77/541/EEG

D

33

Identificatie van bedieningsorganen, verklikkerlichten en meters

Richtlijn 78/316/EEG

X

34

Ontdooiings- en ontwasemingsinrichtingen

Richtlijn 78/317/EEG

O

35

Ruitenwissers en -sproeiers

Richtlijn 78/318/EEG

O

36

Verwarmingssystemen

Richtlijn 2001/56/EG

X

40

Motorvermogen

Richtlijn 80/1269/EEG

X

41

Emissies (Euro 4 en 5) zware bedrijfsvoertuigen

Richtlijn 2005/55/EG

V

42

Zijdelingse bescherming

Richtlijn 89/297/EEG

X

43

Opspatafschermingssystemen

Richtlijn 91/226/EEG

X

45

Veiligheidsglas

Richtlijn 92/22/EEG

J

46

Banden

Richtlijn 92/23/EEG

A2

47

Snelheidsbegrenzers

Richtlijn 92/24/EEG

X

48

Massa’s en afmetingen

Richtlijn 97/27/EEG

X

49

Naar buiten uitstekende delen van bestuurderscabines

Richtlijn 92/114/EEG

X

50

Koppelingen

Richtlijn 94/20/EG

X

57

Beschermingsinrichting aan de voorzijde tegen klemrijden

Richtlijn 2000/40/EG

X

62

Waterstofsysteem

Verordening (EG) nr. 79/2009

X

XNoot
1

Krabbengang toegestaan.

XNoot
2

Mits aan de voorschriften van ISO 10571:1995 (Banden voor mobiele kranen en soortgelijke gespecialiseerde machines) of van ETRTO Standards Manual wordt voldaan.

Verklaring van de letters in tabellen 1 tot en met 5:

X

Geen ontheffingen, behalve die welke in de regelgeving zijn vermeld.

n.v.t.

Deze regelgeving is niet van toepassing op dit voertuig (geen voorschriften).

A

Ontheffing toegestaan omdat volledige inachtneming niet mogelijk is vanwege speciale doeleinden. De fabrikant moet tot tevredenheid van de Dienst Wegverkeer aantonen dat het voertuig vanwege de speciale doeleinden niet aan de voorschriften kan voldoen.

B

Toepassing beperkt tot deuren die toegang geven tot de zitplaatsen bestemd voor normaal gebruik wanneer het voertuig op de weg rijdt en wanneer de afstand tussen het R-punt van de zitplaats en het middenvlak van het deuroppervlak, loodrecht gemeten op het middenlangsvlak van het voertuig, niet meer dan 0,50 m bedraagt.

C

Toepassing beperkt tot het gedeelte van het voertuig vóór de achterste zitplaats die bestemd is voor normaal gebruik wanneer het voertuig op de weg rijdt, en eveneens beperkt tot de trefzone van het hoofd zoals gedefinieerd in Richtlijn 74/60/EEG.

D

Toepassing beperkt tot zitplaatsen die bestemd zijn voor normaal gebruik wanneer het voertuig op de weg rijdt. Zitplaatsen die niet bestemd zijn voor gebruik wanneer het voertuig op de weg rijdt, moeten voor de gebruikers duidelijk worden geïdentificeerd door middel van een pictogram of een bordje met een passende tekst.

E

Alleen aan de voorzijde.

F

Wijziging van de plaats en lengte van de vulpijp en verplaatsing van de inwendige tank zijn toegestaan.

G

Voorschriften overeenkomstig de categorie van het basis-/incomplete voertuig (waarvan het chassis gebruikt is om het voertuig voor speciale doeleinden te bouwen). In het geval van incomplete/voltooide voertuigen is het aanvaardbaar wanneer wordt voldaan aan de voorschriften voor voertuigen van de overeenkomstige categorie N (uitgaande van de maximummassa).

H

Wijziging van de lengte van het uitlaatsysteem achter de laatste demper met niet meer dan 2,00 m is toegestaan zonder nieuwe tests.

J

Voor alle andere vensterbeglazing dan de beglazing van de bestuurderscabine (voor- en zijruiten) mag het materiaal van veiligheidsglas of van harde kunststof zijn.

K

Extra noodalarmsystemen zijn toegestaan.

L

Toepassing beperkt tot zitplaatsen die bestemd zijn voor normaal gebruik wanneer het voertuig op de weg rijdt. Voor alle achterzitplaatsen zijn als minimum verankeringen heupgordels voorgeschreven. Zitplaatsen die bestemd zijn voor gebruik wanneer het voertuig op de weg rijdt, moeten voor de gebruikers duidelijk worden geïdentificeerd door middel van een pictogram of een bordje met een passende tekst.

M

Toepassing beperkt tot zitplaatsen die bestemd zijn voor normaal gebruik wanneer het voertuig op de weg rijdt. Voor alle achterzitplaatsen zijn minimaal heupgordels verplicht. Zitplaatsen die niet bestemd zijn voor gebruik wanneer het voertuig op de weg rijdt, moeten voor de gebruikers duidelijk worden geïdentificeerd door middel van een pictogram of een bordje met een passende tekst.

N

Op voorwaarde dat alle verplichte verlichtingsinrichtingen geïnstalleerd zijn en dat de geometrische zichtbaarheid niet wordt beïnvloed.

O

Het voertuig moet aan de voorzijde uitgerust worden met een adequaat systeem.

Q

Wijziging van de lengte van het uitlaatsysteem achter de laatste demper met niet meer dan 2,00 m is toegestaan zonder nieuwe tests. Een voor het meest representatieve basisvoertuig afgegeven EG-typegoedkeuring blijft geldig, ongeacht veranderingen van het referentiegewicht.

R

Op voorwaarde dat de kentekenplaten van alle lidstaten gemonteerd kunnen worden en goed zichtbaar blijven.

S

De lichtdoorlatendheidsfactor bedraagt ten minste 60%; bovendien is de blinde hoek van de A-stijl niet meer dan 10°.

T

Uitsluitend met het complete/voltooide voertuig uit te voeren test. Het voertuig kan worden getest overeenkomstig Richtlijn 70/157/EEG, laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 1999/101/EG. Met betrekking tot bijlage I, punt 5.2.2.1, van Richtlijn 70/157/EEG gelden de volgende grenswaarden:

a. 81 dB(A) voor voertuigen met een motorvermogen van minder dan 75 kW;

b. 83 dB(A) voor voertuigen met een motorvermogen van 75 kW of meer, maar minder dan 150 kW;

c. 84 dB(A) voor voertuigen met een motorvermogen van 150 kW of meer.

U

Uitsluitend met het complete/voltooide voertuig uit te voeren test. Voertuigen met niet meer dan vier assen moeten aan alle voorschriften van Richtlijn 71/320/EEG voldoen. Voor voertuigen met meer dan vier assen zijn afwijkingen toegestaan, mits:

– deze door de bijzondere constructie worden gerechtvaardigd;

– aan alle remprestaties in verband met het parkeer-, bedrijfs- en hulpremsysteem, zoals voorgeschreven bij Richtlijn 71/320/EEG, is voldaan.

V

De naleving van Richtlijn 97/68/EG kan worden aanvaard.

W1

De voorschriften moeten worden nageleefd, maar wijziging van het uitlaatsysteem is toegestaan zonder nieuwe tests, op voorwaarde dat er geen gevolgen zijn voor de emissiebeperkingsapparatuur, inclusief de deeltjesfilters (indien aanwezig). Op het gewijzigde voertuig hoeven geen nieuwe verdampingsproeven te worden uitgevoerd, op voorwaarde dat de apparatuur voor de beperking van de verdamping wordt behouden zoals zij door de fabrikant van het basisvoertuig werd geplaatst.

Een EG-typegoedkeuring die voor het meest representatieve basisvoertuig is afgegeven, blijft geldig, ongeacht veranderingen in de referentiemassa.

W2

De voorschriften moeten worden nageleefd, maar wijziging van de plaats, lengte van de vulpijp, brandstofleidingen en brandstofdamppijpen is toegestaan. Verplaatsing van de oorspronkelijke brandstoftank is toegestaan.

W3

Een plaats voor een rolstoel wordt beschouwd als een zitplaats. Voor elke rolstoel wordt voor voldoende ruimte gezorgd. De lengterichting van de speciale zone is parallel met de lengterichting van het voertuig.

De voertuigeigenaar wordt adequate informatie ter beschikking gesteld met betrekking tot het feit dat een rolstoel die als zitplaats in het voertuig wordt gebruikt, in de diverse rijomstandigheden de krachten moet kunnen weerstaan die door het bevestigingsmechanisme worden overgedragen.

Adequate aanpassingen mogen aan de zitplaatsen van een voertuig worden aangebracht, op voorwaarde dat de verankeringen, mechanismen en hoofdsteunen ervan het prestatieniveau garanderen waarin de richtlijn voorziet.

W4

Naleving van de richtlijn is vereist voor de instaphulpmiddelen, wanneer deze zich in rustpositie bevinden.

W5

Elke plaats voor een rolstoel wordt uitgerust met een geïntegreerd bevestigingssysteem dat bestaat uit een bevestigingssysteem voor de rolstoel en een bevestigingssysteem voor de rolstoelgebruiker.

De verankeringen voor bevestigingssystemen weerstaan krachten zoals beschreven in Richtlijn 76/115/EEG en ISO-norm 10542-1:2001.

Omboordsels en apparatuur om de rolstoel vast te zetten (bevestigingsmechanismen) voldoen aan de voorschriften in Richtlijn 77/541/EEG en het desbetreffende deel van ISO-norm 10542.

De tests worden uitgevoerd door de technische dienst die overeenkomstig de bovengenoemde richtlijnen voor test en controles is aangewezen. De criteria zijn die welke in deze richtlijnen zijn opgenomen. De tests worden uitgevoerd met de surrogaatrolstoel beschreven in ISO-norm 10542.

W6

Wanneer de verankeringen voor veiligheidsgordels als gevolg van de verbouwing buiten de in punt 2.7.8.1 van bijlage I bij Richtlijn 77/541/EEG beschreven tolerantiezone moeten worden verplaatst, controleert de Dienst Wegverkeer of de wijziging een worst case is of niet. Als dit het geval is, wordt de test in bijlage VII bij Richtlijn 77/541/EEG uitgevoerd. Er hoeft geen uitbreiding van de EG-typegoedkeuring te worden afgegeven.

W7

Er hoeft geen nieuwe meting van de CO2-emissies te worden uitgevoerd, als op grond van de bepalingen van W1 geen nieuwe tests voor de uitlaatemissies nodig zijn.

W8

Voor berekeningen wordt de massa van de rolstoel, inclusief de gebruiker ervan, geacht 100 kg te bedragen. De massa is geconcentreerd in het H-punt van het driedimensionale instrument.

De Dienst Wegverkeer houdt ook rekening met de mogelijkheid gebruik te maken van een elektrische rolstoel of elektrische rolstoelen, waarvan de massa, inclusief de gebruiker ervan, wordt geacht 250 kg te bedragen. Elke beperking van de passagierscapaciteit als gevolg van het gebruik van een of meer elektrische rolstoelen wordt op het typegoedkeuringscertificaat genoteerd en in een adequate formulering opgenomen in het certificaat van overeenstemming.

W9

Geen nieuwe tests van het gewijzigde voertuig zijn vereist, op voorwaarde dat de verbouwing van het voertuig geen gevolgen heeft voor het voorste deel van het chassis dat zich bevindt vóór het R-punt van de bestuurder en geen onderdeel van het aanvullende bevestigingssysteem (airbag(s)) is verwijderd of gedeactiveerd.

W10

Geen nieuwe tests van het gewijzigde voertuig zijn vereist, op voorwaarde dat de zijverstevigingen niet zijn gewijzigd en geen onderdeel van het aanvullende bevestigingssysteem (airbag(s)) is verwijderd of gedeactiveerd.

Y

Mits alle verplichte verlichtingsinrichtingen zijn geïnstalleerd.

Z

Alleen voor voertuigen van categorie N1, klasse I, zoals beschreven in de eerste tabel in punt 5.3.1.4 van bijlage I bij Richtlijn 70/220/EEG.

BIJLAGE B

Annex 1, behorende bij bijlage IV

Individuele toelatingseisen voor voertuigen van de voertuigcategorie O, met de voertuigclassificatie O1 tot en met O4

Artikel 1

De koppeling van voertuigen met de voertuigclassificatie O1 tot en met O4 moet zijn voorzien van een van de volgende goedkeuringsmerken:

  • a. in geval van een autonome aanhangwagen:

    • 1°. 1421-.... of e- of E-keurmerk, indien het betreft een trekoog, tenzij het trekoog aan een trekdriehoek is gelast, dan geldt: 1401-.... of DIN.... of ISO....;

    • 2°. 1021-.... of 1001-.... of e- of E-keurmerk, indien het betreft een kogelkoppeling, of

    • 3°. 0221-.... of 0201-.... of e- of E-keurmerk, indien het betreft een trekdriehoek, trekboom of dissel.

  • b. in geval van een middenasaanhangwagen:

    • 1°. 1421-.... of e- of E-keurmerk, indien het betreft een trekoog, tenzij het trekoog aan een trekdriehoek is gelast, dan geldt: 1401-.... of DIN.... of ISO....;

    • 2°. 1021-.... of 1001-.... of e- of E-keurmerk, indien het betreft een kogelkoppeling, of

    • 3°. 0221-.... of 0201-.... of e- of E-keurmerk indien het betreft een trekdriehoek, trekboom of dissel, voor zover deze geen doorlopend profiel met de chassisbalken vormt.

  • c. in geval van een oplegger: de koppelingspen moet zijn voorzien van een 1721-.... of 1701-.... of e- of E-keurmerk.

TOELICHTING

1. Algemeen

Deze regeling bevat wijzigingen op diverse onderwerpen die deel uitmaken van het project herziening voertuigregelgeving (Kamerstukken II 2007/08, 31562, nr. 3), maar die bij de totstandkoming van de Regeling voertuigen nog niet direct meegenomen hebben kunnen worden. Inmiddels zijn deze punten wel voldoende uitgewerkt om alsnog in de Regeling voertuigen verwerkt te worden. Het betreft hier onder andere eisen voor nationale kleine serie typegoedkeuring van voertuigen voor speciale doeleinden, aanpassing van de bepalingen over het geluidsniveau in de nabijheid van de uitmonding van het uitlaatsysteem van motorvoertuigen en het gelijktrekken van diverse eisen aan de stuurinrichting, reminrichting en ophanging bij motorrijtuigen met beperkte snelheid (afdeling 5.7) en landbouw- en bosbouwtrekkers (afdeling 5.8).

Daarnaast bevat deze regeling wijzigingen op uiteenlopende andere punten. Zo zijn de bepalingen omtrent het vervoer van lading, het gebruik van containers op voertuigen, alsmede de markering daarvan enigszins aangepast. In de gebruikseisen (afdeling 5.18) wordt zo duidelijker onderscheiden welke eisen er gelden bij het vervoer van lading in het algemeen, ondeelbare lading, en afneembare bovenbouwen en gestandaardiseerde laadstructuren.

In het artikelsgewijs deel van de toelichting wordt nader op deze en andere wijzigingen ingegaan.

2. Profieldiepte banden

Voorheen kende Nederland geen minimaal vereiste profieldiepte voor de banden op vrachtwagens, bussen (met uitzondering van T100-bussen) en aanhangwagens met een toegestane maximummassa van meer dan 3.500 kg. Hoewel de regels voor de profieldiepte van banden (nog) niet volledig Europees geharmoniseerd zijn, kennen de ons omringende landen wel reeds langer een dergelijke eis voor de banden van zwaardere motorvoertuigen. Naar verwachting voldoen veel voertuigen mede om die reden ook nu al aan een minimum profieldiepte van 1,6 mm.

Uit een door de Dienst Verkeer en Scheepvaart (DVS) van Rijkswaterstaat uitgevoerde Inventarisatie vrachtwagenbanden is gebleken dat 98,4 procent van de in die inventarisatie onderzochte vrachtwagenbanden was voorzien van een profieldiepte van tenminste 1,6 mm. De Minister van Verkeer en Waterstaat heeft deze resultaten bij brief van 18 mei 2009 aan de Tweede Kamer bekendgemaakt (Kamerstukken II 2008/09, 31 700 XII, nr 66). In die brief heeft de minister tevens aangegeven te overwegen voor alle banden van vrachtauto’s en bussen een minimale profieldiepte-eis van 1,6 mm op te nemen in de voertuigregelgeving.

Deze maatregel levert naar verwachting een beperkte winst voor de verkeersveiligheid op. Toch wordt de maatregel als kosteneffectief aangemerkt, omdat ook de extra lasten voor het bedrijfsleven beperkt zijn. De overgrote meerderheid van de banden voldoet immers ook nu al aan de profieldiepte-eis.

3. Ligplaatsen

Het is reeds langer mogelijk om in bussen en taxi’s ligplaatsen aan te brengen. Voor deze ligplaatsen zijn toelatingseisen gesteld in respectievelijk bijlage IV en bijlage VI van de Regeling voertuigen. Met de onderhavige wijziging wordt het mogelijk gemaakt om ook in een personenauto, anders dan een taxi, een ligplaats aan te brengen. Een door middel van een wijziging in de constructie in een personenauto aangebrachte ligplaats wordt getoetst aan dezelfde eisen als die waaraan ligplaatsen in taxi’s moeten voldoen.

Met een wijziging van het RVV 1990 wordt voor passagiers het gebruik van een ligplaats in een personenauto, taxi of bus tijdens het rijden toegestaan.

4. Administratieve lasten en bedrijfseffecten

Met diverse wijzigingen in de onderhavige ministeriële regeling worden eisen gesteld aan voertuigen. Slechts een enkele daarvan heeft gevolgen voor de algemene periodieke keuring (APK): de minimaal vereiste profieldiepte van de banden van zwaardere bedrijfsauto’s, bussen en aanhangwagens. Controle van deze eis heeft een beperkt gevolg voor de tijdsduur van de keuring van deze voertuigen en daarmee voor de administratieve lasten. De overige wijzigingen hebben geen relatie met de administratieve lasten of zijn lastenneutraal, bijvoorbeeld omdat er aan de gewijzigde eisen niet getoetst wordt tijdens de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport.

Het ontwerp van deze regeling is voorgelegd aan Actal. Het College heeft besloten de onderhavige wijzigingsregeling niet te selecteren voor een toets op de gevolgen voor de administratieve lasten.

Het jaarlijkse aantal APK’s voor vrachtauto’s en bussen is circa 280.000. In het merendeel hoeft geen concrete aandacht geschonken te worden aan de profieldiepte omdat meteen duidelijk is de 1,6 mm ruimschoots gehaald wordt. Bij twijfelgevallen moet er gemeten worden. De RDW heeft daar een onderzoek naar gedaan met de volgende resultaten. In 10% van de APK’s moet aandacht geschonken worden aan de profieldiepte van de banden. Dan gaat het gemiddeld om 3 banden. Het meten van de profieldiepte per band kost 30 seconden. In totaal is daar dus aan tijd mee gemoeid: 28.000 voertuigen, 3 banden en 30 seconden: 700 uren. Dit betekent een toename van administratieve lasten van € 19.600. In circa 99,5% van de gevallen betreft het vrachtauto’s of bussen in bezit van bedrijven. Circa 0,5% van de vrachtauto’s of bussen is in bezit van een burger.

Naast een effect op de administratieve lasten, heeft de eis met betrekking tot de profieldiepte van banden ook enige bedrijfseffecten. Enkele bedrijven zullen een deel van de banden op hun voertuigen eerder dan voorheen moeten vervangen om aan de nieuwe eis te (blijven) voldoen. Aangezien uit onderzoek is gebleken dat het aantal voertuigen dat rijdt op banden met minder dan 1,6 mm profieldiepte zeer beperkt is (zie paragraaf 2), worden de bedrijfseffecten ten aanzien van deze eis acceptabel geacht.

Daarnaast hebben de APK-bedrijven te maken met invoeringskosten. In totaal zijn er 850 APK-keuringsstations voor vrachtauto’s en/of bussen. De kosten van een profielmeter bedragen gemiddeld € 50. De totale invoeringskosten zijn € 4.250.

Bij verkleining van de wielbasis van een voertuig neemt de stabiliteit toe. Een wijziging in de wielbasis van een motorvoertuig hoeft daarom alleen nog bij een vergroting te worden getest op de aanvullende eisen uit bijlage IX. Het aantal voertuigen dat door de Dienst Wegverkeer moet worden getest op deze eisen neemt hierdoor af, wat gunstig is voor de bedrijven die dergelijke wijzigingen in de constructie uitvoeren.

5. Notificatie

De onderhavige regeling brengt enkele wijzigingen aan in de technische eisen die op motorvoertuigen van toepassing zijn. Het ontwerp van de bepalingen uit deze ministeriële regeling is daarom op 10 december 2009 gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen (notificatienummer 2009/0661/NL) ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van richtlijn nr. 98/34/EG van het Europese parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG L 217). Dit heeft niet geleid tot opmerkingen.

6. Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdelen D, CY en CZ, onder 1

In artikel 3.2, eerste lid, was reeds voorzien in de Europese typegoedkeuring van voertuigen voor speciale doeleinden. De nationale kleine serie typegoedkeuring voor deze voertuigen wordt nu geregeld in artikel 3.11. De nieuwe bijlage IIID geeft de eisen waaraan voertuigen voor speciale doeleinden van de voertuigcategorieën M, N en O moeten voldoen voor het verkrijgen van een nationale kleine serie typegoedkeuring. Doordat er nu ook voor voertuigen voor speciale doeleinden een nationale kleine serie typegoedkeuring is, kan artikel 2, derde lid, van bijlage IV vervallen.

Onderdelen G, O, V, AB, CU en DB, onder 2 tot en met 8

De eis dat voertuigen moeten blijven behoren tot een goedgekeurd type als bedoeld in het Besluit geluidproduktie motorvoertuigen is moeilijk handhaafbaar. Daarom is deze eis vervangen door een eis die direct is gerelateerd aan de in het kentekenregister opgenomen maximale geluidsproductie van een voertuig. Daarnaast is een vangnet gecreëerd waarmee de maximaal toegestane geluidsemissie kan worden bepaald indien in het kentekenregister voor het voertuig geen waarde voor de maximale geluidsproductie is opgenomen.

Onderdeel H

Luchtveerbalgen komen geleidelijk steeds meer voor bij personenauto’s. Daarom is het voor de verkeersveiligheid van belang om de eis aan luchtveerbalgen zoals die reeds geldt voor bedrijfsauto’s en bussen ook op te nemen voor personenauto’s.

Onderdelen J, L, M, CK, onder 3, CZ, onder 7, en DA

De begripsbepalingen van het begrip ‘ligplaats’ in bijlage IV (voor de ligplaatsen in een bus) en bijlage VI (ligplaats in een taxi) zijn samengevoegd tot een nieuwe begripsbepaling voor ‘ligplaats’ in artikel 1.1 van de Regeling voertuigen. Daarnaast is het mogelijk gemaakt om, door middel van een wijziging in de constructie, ook in personenauto’s, anders dan taxi’s, ligplaatsen aan te brengen. Deze moeten voldoen aan de eisen die worden gesteld aan de ligplaatsen in taxi’s.

Onderdelen K, S, Y, Z, AA, AC, AG, AH, AO, AU tot en met BC, BG, BI, BM en BQ

Voertuigen mogen niet zijn voorzien van meer lichten en retroreflecterende voorzieningen dan die welke expliciet verplicht gesteld zijn of zijn toegestaan. Alleen de bestuurders van motorvoertuigen als bedoeld in de artikelen 29, eerste lid, en 30b van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990), de zogenaamde ‘voorrangsvoertuigen’, mogen blauwe zwaai-, flits- en knipperlichten voeren. Om te voorkomen dat blauwe zwaai-, flits- of knipperlichten ook op andere voertuigen dan voorrangsvoertuigen worden gebruikt is het verbod op het voeren van armaturen voor deze lichten van de ‘Wijze van Keuren’ naar de eisen verplaatst. Zo kan hierop beter gehandhaafd worden, ook indien de lamp uit de armatuur verwijderd is.

Bromfietsen en gehandicaptenvoertuigen vallen in het RVV 1990 niet onder het begrip motorvoertuigen. De artikelen 29 tot en met 30b van het RVV 1990 hebben dan ook geen betrekking op deze categorieën voertuigen. Daarom zijn de verwijzingen naar deze artikelen van het RVV 1990 uit de permanente voertuigeisen met betrekking tot lichtarmaturen en geluidssignaalinrichting voor bromfietsen, fietsen, gehandicaptenvoertuigen, aanhangwagens achter fietsen en wagens geschrapt.

Op grond van artikel 30c van het RVV 1990 wordt bij ministeriële regeling bepaald hoe de herkenningstekens voor uitvaartstoeten eruitzien. Nu deze herkenningstekens onder meer bestaan uit retroreflecterende strepen, is het noodzakelijk om in de Regeling voertuigen op te nemen dat motorvoertuigen van deze herkenningstekens mogen zijn voorzien.

Onderdelen P en W

Deze onderdelen hangen samen met het stellen van een minimale profieldiepte-eis aan de banden van bedrijfsauto’s met een toegestane maximummassa van meer dan 3.500kg, aanhangwagens met een toegestane maximummassa van meer dan 3.500 kg en bussen, anders dan T100-bussen, met een toegestane maximummassa van meer dan 3.500 kg. Op deze wijziging is reeds ingegaan in paragraaf 2 van deze toelichting.

Onderdelen AI tot en met AN, AP tot en met AT, en BF

Diverse eisen aangaande de ophanging, de stuurinrichting en de reminrichting bij motorrijtuigen met beperkte snelheid en landbouw- en bosbouwtrekkers, alsmede aanhangwagens achter deze voertuigen, zijn geüniformeerd en gemoderniseerd. Ook de hoogte waarop de achterlichten, remlichten en rode retroreflectoren aan de achterzijde van het voertuig maximaal mogen zijn aangebracht is gelijkgetrokken.

Onderdelen BD, BE, BH en CA

Er wordt een onderscheid gemaakt tussen de maximale breedte van aanhangwagens en de maximale breedte van verwisselbare getrokken machines achter landbouw- en bosbouwtrekkers of motorrijtuigen met beperkte snelheid. Verwisselbare getrokken machines, zoals aardappelrooiers, hebben een duidelijke werktuigfunctie waarvoor de grotere breedte nodig is. Voor aanhangwagens, die veelal een transportfunctie hebben, is een breedte van 3,00 m vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid echter onwenselijk. De maximale breedte van aanhangwagens achter landbouw- of bosbouwtrekkers en motorrijtuigen met beperkte snelheid is daarom teruggebracht naar 2,60 m. De overgangsperiode waarin het gebruik op de openbare weg van reeds in gebruik zijnde aanhangwagens met een breedte van meer dan 2,60 m kan worden voortgezet, duurt tot 1 januari 2025. Als de breedtevermeerdering uitsluitend een gevolg is van de montage van bredere of dubbele banden (dubbellucht), dan mogen deze aanhangwagens met een breedte tussen 2,60 en 3,00 m ook na 1 januari 2025 gebruikt blijven worden.

Aanhangwagens achter bromfietsen op meer dan twee wielen en aanhangwagens achter motorfietsen mogen, net als het trekkend voertuig, maximaal 2,00 m breed zijn. Aanhangwagens achter tweewielige bromfietsen mogen echter slechts 1,00 m breed zijn. Met deze correcties sluit de maximale breedte van deze aanhangwagens op grond van de permanente eisen weer aan bij de maximale breedte zoals die volgt uit (de gebruikseisen in) de artikelen 5.18.19, tweede lid, en 5.18.27. Op grond daarvan mogen aanhangwagens achter bromfietsen op twee wielen, inclusief lading, niet breder dan 1,00 m zijn.

Onderdelen BJ, BK, BL, BN, BO en BP

In navolging van de wijziging van het RVV 1990 waardoor fietsen mogen worden voorzien van richtingaanwijzers, wordt in de Regeling voertuigen mogelijk gemaakt dat ook aanhangwagens achter een fiets van richtingaanwijzers kunnen worden voorzien. Voor sommige fietsers is het vermoeiend of pijnlijk om hun arm uit te strekken om aan te geven dat ze willen afslaan. Voor hen kan het wenselijk zijn om dat teken te geven via richtingaanwijzers die aan de voor- en achterzijde van de fiets en mogelijke fietsaanhangwagen zijn gemonteerd. Met deze wijzigingen wordt daarnaast mogelijk gemaakt dat ook op wagens richtingaanwijzers worden aangebracht.

Onderdelen BS tot en met BX, BZ, CB tot en met CE, CH, onder 1, en DB onder 14

In de gebruikseisen zijn enkele artikelen omtrent het vervoer van lading aangepast. Zo is een duidelijker onderscheid gemaakt in de eisen die gelden bij in de lengte uitstekende lading, bij het gebruik van afneembare bovenbouwen en gestandaardiseerde laadstructuren en bij ondeelbare lading. Ook is meer uniformiteit gebracht in de hoogte waarop het markeringsbord voor uitstekende lading en de afgeknotte driehoekige retroreflector moeten zijn aangebracht.

Een lastdrager voor het vervoer van glas, plaatmateriaal en soortgelijke goederen aan de zijkant van een bedrijfsauto of aanhangwagen (een resteel) hoeft alleen van markeringsborden te zijn voorzien indien deze meer dan 10 cm uitsteekt buiten de zijkant van het voertuig.

Onderdelen CJ, CK, onder 1 en 4, CM en DC

Bij wijzigingen in de constructie moet een voertuig voldoen aan de van toepassing zijnde individuele goedkeuringseisen (bijlage IV). Indien de wijziging in de constructie wordt aangebracht door een erkenninghouder GWC, dan moet het gewijzigde voertuig daarentegen voldoen aan de op het voertuig van toepassing zijnde nationale kleine serie typegoedkeuringseisen (bijlage IIIA, IIIB respectievelijk IIID).

Een verkleining van de wielbasis valt niet langer onder de wijzigingen in de constructie waarop de eisen uit bijlage IX van toepassing zijn. Een verkleining van de wielbasis heeft namelijk tot gevolg dat de constructie alleen maar sterker wordt. Aanvullende testen van de deugdelijkheid en het weggedrag zijn dan niet noodzakelijk. Bij vergroting van de wielbasis van een personenauto, bedrijfsauto of bus met een toegestane maximummassa van ten hoogste 3.500 kg, of motorfiets blijven de eisen uit bijlage IX wel van toepassing.

Onderdelen CW, onder 2, en CX

In de nationale typegoedkeuringseisen van motorvoertuigen wordt aangesloten bij de Europese typegoedkeuringseisen. Wijzigingen in Europese typegoedkeuringseisen hebben daarmee ook gevolgen voor de nationale typegoedkeuringseisen.

Richtlijn 93/34/EEG van de Raad van 14 juni 1993 betreffende de voorgeschreven opschriften op twee- en driewielige motorvoertuigen (PbEG L188) is onlangs gecodificeerd, de oorspronkelijke richtlijn komt daarmee te vervallen. Met ingang van 1 juni 2010 is de gecodificeerde versie van deze richtlijn van toepassing: Richtlijn 2009/139/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de voorgeschreven opschriften op twee- of driewielige motorvoertuigen (PbEU L322). In bijlage IIIB bij de Regeling voertuigen zijn de verwijzingen naar deze richtlijn aangepast.

Ook richtlijn 89/173/EEG van de Raad van 21 december 1988 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende bepaalde onderdelen en kenmerken van landbouw- of bosbouwtrekkers op wielen (PbEG L67) is gecodificeerd. Deze richtlijn wordt per 1 juni 2010 vervangen door Richtlijn 2009/144/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 betreffende bepaalde onderdelen en kenmerken van landbouw- of bosbouwtrekkers op wielen (PbEU L27 van 30 januari 2010). De verwijzing in bijlage IIIC is hierop aangepast.

Onderdeel CV, onder 2 tot en met 5

Voor de individuele goedkeuring van aanhangwagens met een datum van eerste toelating van voor 1 januari 1998 en aanhangwagens die deel uitmaken van een verhuisboedel bestonden geen eisen ten aanzien van de goedkeuring van de koppeling. Hierdoor zouden aanhangwagens kunnen worden toegelaten met een koppeling die niet op het trekkend voertuig past. Om de potentieel verkeeronveilige situatie die hierdoor zou ontstaan te voorkomen, zijn eisen gesteld aan de koppeling van deze aanhangwagens. De koppeling moet zijn voorzien van een goedkeuringsmerk.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

C.M.P.S. Eurlings.

Naar boven