Besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 20 april 2010, nr. 120605, houdende wijziging van de Regeling herverkaveling (nadere regels tweede schatting) en de Regeling inrichting landelijk gebied (aankoopplicht BBL), en houdende intrekking van het Instellingsbesluit Taskforce Versterking Recreatietoervaart

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Handelend in overeenstemming met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, de Minister van Verkeer en Waterstaat en de Minister van Financiën (artikel II),

Gelet op de artikelen 93 (artikel II) en 95 (artikel I) van de Wet inrichting landelijk gebied en de artikelen 25, 26 en 27 van de Regeling herverkaveling (artikel I);

Besluit:

ARTIKEL I

Aan de Regeling herverkaveling worden de volgende bijlagen toegevoegd:

BIJLAGE 2III, BEHORENDE BIJ ARTIKEL 27 VAN DE REGELING HERVERKAVELING

Nadere regels per blok betreffende de tweede schatting voor de herinrichting ‘Schouwen-Oost’
A. (Subjectieve factoren)

De subjectieve factoren, bedoeld in artikel 5 van de regeling, worden als volgt in punten gewaardeerd:

  • a. de verkaveling omvattende vorm, grootte, aantal, afstand tot de gebouwen en mate van kavelconcentratie in 7 klassen van respectievelijk 0, 5, 10, 15, 20, 30 en 40 punten per hectare;

  • b. de bepaling van de waardeveranderingen als gevolg van landinrichting in de subjectieve factoren geschiedt per eigendom (of per bedrijf) door vergelijking van de toegedeelde kavels met de ingebrachte kavels. Bij de beoordeling van de ingebrachte kavels wordt de invloed van reeds uitgevoerde landinrichtingswerken geëlimineerd, behoudens die van kavelverbeteringswerken.

B. (Verandering van de agrarische waarde)

Een verandering van de agrarische waarde, bedoeld in artikel 2 van de regeling, wordt bepaald op het verschil tussen de waarde bij de eerste schatting en de waarde bij de tweede schatting, waarbij laatstgenoemde waarde met inachtneming van het stelsel van classificatie wordt geschat in klassen van € 10.000,– tot en met € 40.000,– per hectare, met intervallen van € 1.000,–.

C. (Waardeveranderingen als bedoeld in artikel 49 van de wet)

De waarde van de onroerende zaken die een waardeverandering als bedoeld in artikel 3 van de regeling ondergaan wordt met inachtneming van het stelsel van classificatie geschat in klassen van € 10.000,– tot en met € 40.000,– per hectare, met intervallen van € 1.000,–.

D. (Verrekenposten)

De verrekenposten, bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de regeling, worden als volgt geschat:

  • a. de aanwezigheid van ondergrondse kabels en leidingen, waarvoor een beperkt recht is gevestigd, op € 0,88 per m2 (vierkante meter);

  • b. de aanwezigheid van verontreinigingen in of op de bodem als bedoeld in artikel 1 van de Wet bodembescherming met een door deskundigen vast te stellen bedrag;

  • c. de aanwezigheid van drainage op basis van drainlengte en leeftijd variërend van € 0,– tot en met € 0,95 per strekkende meter;

  • d. de aanwezigheid van obstakels van € 0,– tot en met € 2.000,– per geval met intervallen van € 250,–;

  • e. de aanwezigheid van een uitzonderlijk lage bemestingstoestand van € 0,– tot en met € 500,– per hectare met intervallen van € 100,–;

  • f. de aanwezigheid van schaduw- en/of wortelschade in 11 klassen van € 0,– tot en met € 5,– per strekkende meter met intervallen van € 0,50;

  • g. de aanwezigheid van andere dan agrarische waarden met een door deskundigen vast te stellen bedrag.

E. (Overig)
  • 1. Over- en onderbedeling worden verrekend, door de waarde van de schatting, bedoeld in artikel 166 van de wet, te vermenigvuldigen met een factor 0,93. Voor de verrekening van over- en onderbedeling van eigendom waarop geregistreerde pacht rust, bedoeld in artikel 151 van de wet, wordt de waarde van de schatting vermenigvuldigd met een factor 0,65.

  • 2. De vastgestelde waardeveranderingen, bedoeld in de onderdelen B en C worden verrekend na vermenigvuldiging met de factoren, bedoeld in het eerste lid.

BIJLAGE 2JJJ, BEHORENDE BIJ ARTIKEL 25 VAN DE REGELING HERVERKAVELING

Nadere regels per blok betreffende de tweede schatting voor de ruilverkaveling ‘Appingedam-Delfzijl’
A. (Objectieve en subjectieve factoren)

De objectieve en subjectieve factoren, bedoeld in de artikelen 4 en 5 van de regeling, worden als volgt in punten gewaardeerd:

  • a. de afstand van de kavels tot de dichtstbijzijnde openbare verharde weg in 2 klassen van respectievelijk 0 en 25 punten per hectare;

  • b. de afstand van gebouwen tot de dichtstbijzijnde openbare verharde weg in 3 klassen van respectievelijk 0, 280 en 840 punten per woning of in 3 klassen van respectievelijk 0, 1400 en 4200 punten per gebouw c.q. complex van gebouwen;

  • c. de verkaveling omvattende vorm, grootte, aantal, afstand tot de gebouwen en mate van kavelconcentratie in 5 klassen van 0 tot en met 100 punten per hectare met intervallen van 25 punten;

  • d. de bepaling van de waardeveranderingen als gevolg van landinrichting in de objectieve en subjectieve factoren geschiedt per eigendom (of per bedrijf) door vergelijking van de toegedeelde kavels met de ingebrachte kavels. Bij de beoordeling van de ingebrachte kavels wordt de invloed van reeds uitgevoerde landinrichtingswerken geëlimineerd, behoudens die van kavelverbeteringswerken.

B. (Verandering van de agrarische waarde)

Een verandering van de agrarische waarde, bedoeld in artikel 2 van de regeling, wordt bepaald op het verschil tussen de waarde bij de eerste schatting en de waarde bij de tweede schatting, waarbij laatstgenoemde waarde met inachtneming van het stelsel van classificatie wordt geschat in klassen van € 18.000 tot en met € 33.000 per hectare, met intervallen van € 1.000,–.

C. (Waardeveranderingen als bedoeld in artikel 71 van de wet)

De waarde van de onroerende zaken die een waardeverandering als bedoeld in artikel 3 van de regeling ondergaan wordt met inachtneming van het stelsel van classificatie geschat in klassen van € 18.000 tot en met € 33.000 per hectare, met intervallen van € 1.000,–.

D. (Verrekenposten)

De verrekenposten, bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de regeling, worden als volgt geschat:

  • a. de aanwezigheid van ondergrondse kabels en leidingen, waarvoor een beperkt recht is gevestigd, op € 0,90 per vierkante meter;

  • b. erfdienstbaarheden op € 3000,–, € 5.000,– of € 7.000,–per geval;

  • c. de verandering in lengte van volgens de keur te onderhouden grensslotenop € 3,50 per eenheid van 1 meter;

  • d. schaduw- en wortelschade in 3 klassen van € 3,– tot en met € 15,– per strekkende meter met intervallen van € 6,–;

  • e. de aanwezigheid van puin of afval in of op cultuurgronden op € 2,–, € 4,– of € 6,– per vierkante meter;

  • f. de aanwezigheid van verontreinigingen in of op de bodem als bedoeld in artikel 1 van de Wet bodembescherming met een door deskundigen vast te stellen bedrag;

  • g. andere dan agrarische waarden met een door een deskundige vast te stellen bedrag.

E. (Overig)
  • 1. Over- en onderbedeling worden verrekend, door de waarde van de schatting, bedoeld in artikel 166 van de wet, te vermenigvuldigen met een factor 0,8.

  • 2. De vastgestelde waardeveranderingen, bedoeld in de onderdelen B en C worden verrekend na vermenigvuldiging met de factor, bedoeld in het eerste lid.

BIJLAGE 2KKK, BEHORENDE BIJ ARTIKEL 25 VAN DE REGELING HERVERKAVELING

Nadere regels per blok betreffende de tweede schatting voor de herinrichting Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën, deelgebied ‘Emmen’, blok ‘Zuid’
A. (Objectieve en subjectieve factoren)

De objectieve en subjectieve factoren, bedoeld in de artikelen 4 en 5 van de regeling, worden als volgt in punten gewaardeerd:

  • a. de afstand van de kavels tot de dichtstbijzijnde openbare verharde weg in 4 klassen van respectievelijk 0, 25, 50 en 75 punten per hectare;

  • b. de afstand van woningen en/of woongedeelten van boerderijen tot de dichtstbijzijnde openbare verharde weg in twee klassen van respectievelijk € 0,– en € 2.000,– per woning of woongedeelte;

  • c. de verkaveling omvattende vorm, grootte, aantal, afstand tot de gebouwen en mate van kavelconcentratie in 5 klassen van 0 tot en met 100 punten per hectare met intervallen van 25 punten;

  • d. de bepaling van de waardeveranderingen als gevolg van herinrichting in de objectieve en subjectieve factoren geschiedt per eigendom (of per bedrijf) door vergelijking van de toegedeelde kavels met de ingebrachte kavels. Bij de beoordeling van de ingebrachte kavels wordt de invloed van reeds uitgevoerde herinrichtingswerken geëlimineerd, behoudens die van kavelverbeteringswerken.

B. (Verandering van de agrarische waarde)

Een verandering van de agrarische waarde, bedoeld in artikel 2 van de regeling, wordt bepaald op het verschil tussen de waarde bij de eerste schatting en de waarde bij de tweede schatting, waarbij laatstgenoemde waarde met inachtneming van het stelsel van classificatie wordt geschat in klassen van € 7.260,48 tot en met € 11.798,29 per hectare, met intervallen van € 453,78.

C. (Waardeveranderingen als bedoeld in de artikelen 24 en 25 van de Herinrichtingswet Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën)

De waarde van de onroerende zaken die een waardeverandering als bedoeld in artikel 3 van de regeling ondergaan wordt met inachtneming van het stelsel van classificatie geschat in klassen van € 7.260,48 tot en met € 11.798,29 per hectare, met intervallen van € 453,78.

D. (Verrekenposten)

De verrekenposten, bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de regeling, worden als volgt geschat:

  • a. erfdienstbaarheden in 6 klassen van € 0,– tot en met € 5.000,– per geval met intervallen van € 1.000,–;

  • b. de aanwezigheid van verontreinigingen in of op de bodem als bedoeld in artikel 1 van de Wet bodembescherming met een door deskundigen vast te stellen bedrag;

  • c. andere dan agrarische waarden met een door deskundigen vast te stellen bedrag;

  • d. schaduw- en wortelschade van € 0,– tot een maximum van € 15,– m1 (per strekkende meter) met een door een deskundige vast te stellen bedrag.

E. (Overig)
  • 1. Over- en onderbedeling worden verrekend, door de waarde van de schatting, bedoeld in artikel 33 van de Herinrichtingswet Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën, te vermenigvuldigen met een factor 2,5.

  • 2. De vastgestelde waardeveranderingen, bedoeld in de onderdelen B en C worden verrekend na vermenigvuldiging met de factor, bedoeld in het eerste lid.

BIJLAGE 2lll, NADERE REGELS BIJ ARTIKEL 25 VAN DE REGELING HERVERKAVELING

Nadere regels per blok betreffende de tweede schatting voor de herinrichting ‘Centraal Plateau’
A. (Objectieve en subjectieve factoren)

De objectieve en subjectieve factoren, bedoeld in de artikelen 4 en 5 van de regeling, worden als volgt in punten gewaardeerd:

  • a. de afstand van de kavels tot de dichtstbijzijnde openbare verharde weg in 2 klassen van respectievelijk 0 en 2 punten per hectare;

  • b. de verkaveling omvattende vorm, grootte, aantal, afstand tot de gebouwen en mate van kavelconcentratie in 5 klassen van 0 tot en met 40 punten per hectare met intervallen van 10 punten;

  • c. de bepaling van de waardeveranderingen als gevolg van landinrichting in de objectieve en subjectieve factoren geschiedt per eigendom (of per bedrijf) door vergelijking van de toegedeelde kavels met de ingebrachte kavels. Bij de beoordeling van de ingebrachte kavels wordt de invloed van reeds uitgevoerde landinrichtingswerken geëlimineerd, behoudens die van kavelverbeteringswerken.

B. (Verandering van de agrarische waarde)

Een verandering van de agrarische waarde, bedoeld in artikel 2 van de regeling, wordt bepaald op het verschil tussen de waarde bij de eerste schatting en de waarde bij de tweede schatting, waarbij laatstgenoemde waarde met inachtneming van het stelsel van classificatie wordt geschat in 2 klassen van € 0,– en € 6.900,– per hectare of in 8 klassen van € 20.700,– tot en met € 37.605,– per hectare, met intervallen van € 2.415,– .

C. (Waardeveranderingen als bedoeld in artikel 49 van de wet)

De waarde van de onroerende zaken die een waardeverandering als bedoeld in artikel 3 van de regeling ondergaan wordt met inachtneming van het stelsel van classificatie geschat in 2 klassen van € 0,– en € 6.900,– per hectare of in 8 klassen van € 20.700,– tot en met € 37.605,– per hectare, met intervallen van € 2.415,–.

D. (Verrekenposten)

De verrekenposten, bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de regeling, worden als volgt geschat:

  • a. de aanwezigheid van hoogspanningsmasten op € 560,– per stuk en overspanningen op € 0,17 per m2 (vierkante meter) zakelijk rechtstrook;

  • b. de aanwezigheid van ondergrondse kabels en leidingen, waarvoor een beperkt recht is gevestigd, op € 0,88 per m2 (vierkante meter);

  • c. erfdienstbaarheden in 11 klassen van €250,–, € 750,–, € 1.000,–, 1.250,–, € 1.500,–, € 4.000,–, € 6.000,–, € 8.000,–, € 10.000,– € 12.000,– en € 16.000,– per geval;

  • d. de aanwezigheid van verontreinigingen in of op de bodem als bedoeld in artikel 1 van de Wet bodembescherming met een door deskundigen vast te stellen bedrag;

  • e. extreme schaduw- en wortelwerking, gebaseerd op een vergelijking tussen inbreng en toedeling met een nader te bepalen bedrag, gerelateerd aan de schattingswaarde van de grond;

  • f. de aanwezigheid van andere dan agrarische waarde met een door deskundigen vast te stellen bedrag;

  • g. inkomens- en/of vermogensschade als gevolg van toewijzing van gronden aan openbare lichamen wordt verrekend tussen de opkomende en afgaande eigenaar met een door deskundigen vast te stellen bedrag;

  • h. de aanwezigheid van gebouwen, werken, beplantingen en houtopstanden met een door deskundigen vast te stellen bedrag.

E. (Overig)
  • 1. Over- en onderbedeling worden verrekend, door de waarde van de schatting, bedoeld in artikel 166 van de wet, te vermenigvuldigen met een factor 0,69.

  • 2. De vastgestelde waardeveranderingen, bedoeld in de onderdelen B en C, worden verrekend na de vermenigvuldiging met de factor, bedoeld in het eerste lid.

BIJLAGE 2MMM, NADERE REGELS BIJ ARTIKEL 25 VAN DE REGELING HERVERKAVELING

Nadere regels per blok betreffende de tweede schatting voor de herinrichting ‘Noorderpark’
A. (Objectieve en subjectieve factoren)

De objectieve en subjectieve factoren, bedoeld in de artikelen 4 en 5 van de regeling, worden als volgt in punten gewaardeerd:

  • a. de afstand van de kavels tot de dichtstbijzijnde openbare verharde weg in twee klassen van respectievelijk 0 en 30 punten per hectare;

  • b. de verkaveling omvattende vorm, grootte, aantal, afstand tot de gebouwen en mate van kavelconcentratie in zes klassen van 0 tot en met 50 punten per hectare met intervallen van 10 punten;

  • c. de bepaling van de waardeveranderingen als gevolg van landinrichting in de objectieve en subjectieve factoren geschiedt per eigendom (of per bedrijf) door vergelijking van de toegedeelde kavels met de ingebrachte kavels. Bij de beoordeling van de ingebrachte kavels wordt de invloed van reeds uitgevoerde landinrichtingswerken geëlimineerd, behoudens die van kavelverbeteringswerken.

B. (Verandering van de agrarische waarde)

Een verandering van de agrarische waarde, bedoeld in artikel 2 van de regeling, wordt bepaald op het verschil tussen de waarde bij de eerste schatting en de waarde bij de tweede schatting, waarbij laatstgenoemde waarde met inachtneming van het stelsel van classificatie wordt geschat in 3 klassen van € 0,–, € 2.269,– en € 9.076,– per hectare of in 11 klassen van € 22.689,– tot en met € 31.765,– per hectare, met intervallen van € 907,–.

C. (Waardeveranderingen als bedoeld in artikel 49 van de wet)

De waarde van de onroerende zaken die een waardeverandering als bedoeld in artikel 3 van de regeling ondergaan wordt met inachtneming van het stelsel van classificatie geschat in 3 klassen van € 0,–, € 2.269,– en € 9.076,– per hectare of in 11 klassen van € 22.689,– tot en met € 31.765,– per hectare, met intervallen van € 907,– .

D. (Verrekenposten)

De verrekenposten, bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de regeling, worden als volgt geschat:

  • a. erfdienstbaarheden op € 500,– , € 1250,– , € 10.000,– of € 14.000,– per geval;

  • b. de aanwezigheid van verontreinigingen in of op de bodem als bedoeld in artikel 1 van de Wet bodembescherming met een door deskundigen vast te stellen bedrag;

  • c. andere dan agrarische waarden met een door deskundigen vast te stellen bedrag;

  • d. de aanwezigheid van hoogspanningsmasten op € 660,– per stuk.

E. (Overig)
  • 1. Over- en onderbedeling worden verrekend, door de waarde van de schatting, bedoeld in artikel 166 van de wet, te vermenigvuldigen met de factor 1,22.

  • 2. De vastgestelde waardeveranderingen, bedoeld in de onderdelen B en C worden verrekend na vermenigvuldiging met de factor, bedoeld in het eerste lid.

BIJLAGE 2NNN, NADERE REGELS BIJ ARTIKEL 25 VAN DE REGELING HERVERKARVELING

Nadere regels per blok betreffende de tweede schatting voor de ruilverkaveling ‘Rijssen, blok Notter-Zuna’
A. (Objectieve en subjectieve factoren)

De objectieve en subjectieve factoren, bedoeld in de artikelen 4 en 5 van de regeling, worden als volgt in punten gewaardeerd:

  • a. de afstand van de kavels tot de dichtstbijzijnde openbare verharde weg in 7 klassen van respectievelijk 0, 3, 6, 9, 12, 15 en 18 punten per hectare;

  • b. de afstand van gebouwen tot de dichtstbijzijnde openbare verharde weg in 9 klassen van respectievelijk 0, 2, 3, 4, 5, 6, 9, 10 en 15 punten per 25 meter per gebouw c.q. complex van gebouwen;

  • c. de verkaveling omvattende vorm, grootte, aantal, afstand tot de gebouwen en mate van kavelconcentratie in 5 klassen van 0 tot en met 40 punten per hectare met intervallen van 10 punten;

  • d. de bepaling van de waardeveranderingen als gevolg van landinrichting in de objectieve en subjectieve factoren geschiedt per eigendom (of per bedrijf) door vergelijking van de toegedeelde kavels met de ingebrachte kavels. Bij de beoordeling van de ingebrachte kavels wordt de invloed van reeds uitgevoerde landinrichtingswerken geëlimineerd, behoudens die van kavelverbeteringswerken.

B. (Verandering van de agrarische waarde)

Een verandering van de agrarische waarde, bedoeld in artikel 2 van de regeling, wordt bepaald op het verschil tussen de waarde bij de eerste schatting en de waarde bij de tweede schatting, waarbij laatstgenoemde waarde met inachtneming van het stelsel van classificatie wordt geschat in klassen van 3.000 punten tot en met 44.000 punten per hectare, met intervallen van 1.000 punten.

C. (Waardeveranderingen als bedoeld in artikel 71 van de wet)

De waarde van de onroerende zaken die een waardeverandering als bedoeld in artikel 3 van de regeling ondergaan wordt met inachtneming van het stelsel van classificatie geschat in klassen van 3.000 punten tot en met 44.000 punten per hectare, met intervallen van 1.000 punten.

D. (Verrekenposten)

De verrekenposten, bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de regeling, worden als volgt geschat:

  • a. erfdienstbaarheden in 11 klassen van € 250,–, € 750,–, € 1.000,–, € 1.250,–, € 1.500,–, € 4.000,–, € 6.000,–, € 8.000,–, € 10.000,–, € 12.000,– en € 16.000,– per geval;

  • b. de aanwezigheid van verontreinigingen in of op de bodem als bedoeld in artikel 1 van de Wet bodembescherming met een door deskundigen vast te stellen bedrag;

  • c. de andere dan agrarische waarden met een door een deskundige vast te stellen bedrag;

  • d. schaduw- en wortelschade in 4 klassen van € 0,– , € 6,– , € 12,– en € 18,– per strekkende meter perceelsrand.

E. (Overig)
  • 1. Over- en onderbedeling worden verrekend, door de waarde van de schatting, bedoeld in artikel 166 van de wet, te vermenigvuldigen met een factor 1,12.

  • 2. De vastgestelde waardeveranderingen, bedoeld in de onderdelen B en C worden verrekend na vermenigvuldiging met de factor, bedoeld in het eerste lid.

ARTIKEL II

Artikel 5 van de Regeling inrichting landelijk gebied komt te luiden:

Artikel 5:

Telkens wanneer met betrekking tot grond aan het bureau beheer landbouwgronden een recht van eigendom of een daarvan afgeleid recht wordt aangeboden, is het bureau beheer landbouwgronden gehouden het hem aangeboden recht te verwerven voor rekening van de provincie waarin de desbetreffende grond is gelegen, indien is voldaan aan elk van de volgende voorwaarden:

  • a. de grond is gelegen in een gebied dat is begrensd als beheersgebied overeenkomstig hoofdstuk 2 van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer zoals die luidde tot 1 januari 2007, onderscheidenlijk hoofdstuk 2 van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer van de onderscheiden provincies zoals die luidde tot 1 januari 2010, of is gelegen in een gebied dat is begrensd overeenkomstig artikel 2.1, tweede lid, onder b, van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer van de onderscheiden provincies;

  • b. ten aanzien van de grond is beheerssubsidie verleend voor de beheerspakketten, opgenomen in de bijlagen 6 tot en met 11, 15 en 24 tot en met 27 van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer zoals die luidde tot 1 januari 2007, of voor de beheerspakketten opgenomen in de bijlagen 6 tot en met 11, 15, 24a en 26a van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer van de onderscheiden provincies zoals die luidde tot 1 januari 2010, of is subsidie agrarisch natuurbeheer verleend voor de agrarische beheerpakketten A.02.01.01, A02.01.02, A02.01.04, A.02.02.01, A.02.02.02 van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer van de onderscheiden provincies;

  • c. gedeputeerde staten van betrokken provincies achten het aannemelijk dat:

    • 1. zodanige grond niet aan derden kan worden vervreemd of ten gunste van derden in gebruik kan worden afgestaan, of

    • 2. ten aanzien van zodanige grond vestiging van een ander beperkt recht ten gunste van derden niet kan plaatsvinden;

  • d. de desbetreffende provincie heeft het bureau beheer landbouwgronden gemachtigd het recht voor haar rekening te verwerven.

ARTIKEL III

Het besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 4 september 2008 (Stcrt. 2008, 181), nr. TRCJZ/2008/1705, houdende de instelling van de Taskforce Versterking Recreatietoervaart, wordt ingetrokken.

Artikel IV

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2010.

  • 2. Artikel II werkt terug tot en met 1 januari 2010.

  • 3. Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 20 april 2010

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg.

TOELICHTING

Met het onderhavige besluit worden gewijzigd de Regeling herverkaveling (artikel I) en de Regeling inrichting landelijk gebied (artikel II). Daarnaast wordt het Instellingsbesluit Taskforce Versterking Recreatietoervaart ingetrokken ( artikel III).

Wijziging Regeling herverkaveling (artikel I)

De Regeling Herverkaveling (hierna: de regeling) bevat de regels per blok (een geheel van in een herverkaveling begrepen onroerende zaken) met betrekking tot onder meer de tweede schatting op grond van de Landinrichtingswet. Per 1 januari 2007 is met de inwerkingtreding van de Wet inrichting landelijk gebied de Landinrichtingswet ingetrokken. Het overgangsrecht (artikel 95, derde lid, Wet inrichting landelijk gebied) is van toepassing op de afronding van landinrichtingsprojecten ten aanzien waarvan rechthebbenden reeds tijdens de wenszitting hun wensen over het plan van toedeling (artikel 198 Landinrichtingswet) kenbaar hebben kunnen maken. Dit is het geval bij de herinrichtingen ‘Schouwen-Oost’, ‘Centraal Plateau’ en ‘Noorderpark’ en de ruilverkavelingen ‘Appingedam–Delfzijl’ en ‘Rijsen, blok Notter-Zuna’.

Herinrichtingsproject deelgebied ‘Emmen’ blok ‘Zuid’ valt onder de Herinrichtingswet Oost-Groningen en de Gronings-Drenste Veenkoloniën. Op basis van artikel 26 van de Regeling herverkaveling is de procedure voor de tweede schatting uit de Regeling herverkaveling van overeenkomstige toepassing verklaard op herinrichtingsprojecten onder de Herinrichtingswet Oost-Groningen en de Gronings-Drenste Veenkoloniën.

Overeenkomstig het model in bijlage 2 van de Regeling herverkaveling, zijn voor de blokken ‘Appingedam-Delfzijl’, ‘Emmen-Zuid’, ‘Centraal Plateau’, ‘Noorderpark’ en ‘Rijsen, blok Notter-Zuna’ nadere regels gesteld voor de tweede schatting. Bij de tweede schatting worden verschillen verrekend tussen de waarde van de door rechthebbenden ingebrachte en de aan hen bij de herinrichting toegedeelde onroerende zaken. Na het opstellen van de nadere regels betreffende de tweede schatting voor de blokken van de landinrichtingsprojecten ‘Appingedam-Delfzijl’, ‘Emmen-Zuid’, ‘Centraal Plateau’, ‘Noorderpark’ en ‘Rijsen, blok Notter-Zuna’ kan de financiële afwikkeling van genoemde herinrichting respectievelijke herverkaveling worden voltooid met het opmaken van de lijst der geldelijke regelingen.

Voor de vaststelling van de nadere regels voor de tweede schatting van het blok ‘Schouwen-Oost’ is artikel 27 van de regeling toegepast. Voor het blok ‘Schouwen-Oost’ is door de Centrale Landinrichtingscommissie op 26 april 2001 het stelsel van classificatie vastgesteld. In het stelsel van classificatie wordt alleen uitgegaan van subjectieve factoren, de factoren die de verkaveling betreffen. De reden hiervoor is dat de herinrichting een administratief karakter heeft. De veranderingen op basis van de herinrichting leiden wat betreft de ontsluiting en de waterhuishouding uiteindelijk niet tot een zodanige verbetering dat deze objectieve factoren hoeven te worden meegenomen in de schattingen.

Wijziging Regeling inrichting landelijk gebied (artikel II)

In artikel II van het besluit wordt de Regeling inrichting landelijk gebied (hierna: Rilg) aangepast ten behoeve van de inwerkingtreding van het nieuwe stelsel natuur- en landschapsbeheer.

In het kader van de invoering van de Wet inrichting landelijk gebied is eind 2006 de afspraak gemaakt tussen het Rijk en de provincies om het Programma Beheer om te vormen naar een eenvoudiger, transparanter stelsel voor natuur en landschapsbeheer dat tevens ruimte biedt voor flexibiliteit en maatwerk op gebiedsniveau. Dit stelsel wordt het Stelsel Natuur- en Landschapsbeheer (hierna: SNL) genoemd. Het SNL is onderverdeeld in twee verordeningen: de Subsidieregeling kwaliteitsimpuls natuur en landschap (SKNL) en de Subsidieverordening Natuur- en landschapsbeheer (hierna: SVNL). De SVNL is van kracht geworden per 1 januari 2010.

In artikel 5 van de Rilg is een koopplicht voor BBL opgenomen in het geval dat BBL het eigendomsrecht of een daarvan afgeleid recht wordt aangeboden van grond ten aanzien waarvan een Programma Beheersubsidie voor botanische agrarische beheerpakketten is verleend. Met dit besluit worden de botanische agrarische beheerssubsidies uit de SVNL ook opgenomen in artikel 5 van de Rilg. Zo blijft met de introductie van de SVNL de koopplicht van BBL bestaan. Tevens zijn enkele kleine technische verbeteringen in de tekst aangebracht, reden waarom artikel 5 in zijn geheel opnieuw is geformuleerd.

Instellingbesluit Taskforce Versterking Recreatietoervaart (artikel III)

Ten slotte wordt het instellingsbesluit Taskforce Versterking Recreatietoervaart (hierna: het instellingsbesluit) ingetrokken. Op 4 september 2008 heb ik de Taskforce Versterking Recreatietoervaart (hierna: de Taskforce) ingesteld, om aan mij advies uit te brengen over de technische en bestuurlijke haalbaarheid van de invoering van een watersportbijdrage. Indien ik vervolgens van oordeel zou zijn geweest dat een watersportbijdrage wenselijk en uitvoerbaar zou zijn, had de Taskforce op grond van het instellingsbesluit als vervolgtaak gehad mij een voorstel te doen voor de invulling en vormgeving van de watersportbijdrage.

Begin 2009 heeft de Taskforce, onder leiding van de heer drs. J.D. Gabor, aan mij het advies ‘verkenning van de technische en bestuurlijke haalbaarheid van een bijdrage voor de recreatietoervaart’ uitgebracht. Tegen de achtergrond die ik in mijn brief aan de Tweede Kamer van 19 november 2009 heb geschetst (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 29576, nr. 80), heb ik na overleg met de sector en mijn ambtgenoten van Economische Zaken, Financiën en Verkeer en Waterstaat besloten om het advies van de Taskforce niet over te nemen. De Taskforce behoeft daarom geen invulling te geven aan zijn vervolgtaak. Het instellingsbesluit wordt ingetrokken.

In overeenstemming met mijn besluit om in het kader van een verdere professionaliseringsslag bij de overheid, als algemeen uitgangspunt voor de inwerkingtreding van LNV-regelgeving twee vaste data te hanteren, te weten 1 januari en 1 juli, treedt dit wijzigingsbesluit ingevolge artikel II in werking met ingang van 1 juli 2010. Artikel II werkt terug tot 1 januari 2010.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg.

Naar boven