Regeling van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 1 februari 2010, nr. BVE/Stelsel/184910, houdende nadere regels voor experimenten in het kader van het herontwerp van de kwalificatiestructuur mbo (Regeling experimenten herontwerp kwalificatiestructuur mbo 2010–2011)

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

Gelet op artikel 12.1a.1, zesde lid, en artikel 12.1a.2, derde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

Besluit:

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. minister:

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en, voor zover het betreft het beroepsonderwijs op het gebied van de landbouw en natuurlijke omgeving, de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

b. wet:

Wet educatie en beroepsonderwijs;

c. bevoegd gezag:

bevoegd gezag van een instelling, bedoeld in artikel 12.1a.1, eerste lid, of artikel 12.1a.2, eerste lid, van de wet;

d. competenties:

in het kader van het herontwerp van de kwalificatiestructuur mbo opgestelde eindtermen, die verwijzen naar onderliggende vaardigheden, kennis en houdingsaspecten en expliciet zijn gerelateerd aan toepassing in de praktijk;

e. experimentele opleiding:

beroepsopleiding als bedoeld in artikel 12.1a.1, eerste lid, of 12.1a.2, eerste lid, van de wet die gericht is op een door de minister vastgesteld kwalificatiedossier;

f. deelnemer:

deelnemer, bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet;

g. kenniscentrum:

kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven als bedoeld in artikel 1.5.1 van de wet, dat verantwoordelijk is voor de ontwikkeling van de kwalificatiedossiers voor experimentele opleidingen;

h. kwalificatiedossier:

een document waarin een of meer kwalificaties zijn beschreven en

i. procesmanagement:

organisatie ‘Procesmanagement MBO 2010’ te Ede dieonderwijsinstellingen in het mbo ondersteunt bij het realiseren van de competentiegerichte kwalificatiestructuur.

Artikel 2. Algemene waarborgen deelnemer aan experimentele opleidingen

  • 1. Het bevoegd gezag zorgt ervoor dat de deelnemer, alvorens deze wordt ingeschreven voor een experimentele opleiding, volledig wordt geïnformeerd over de inhoud en inrichting van de desbetreffende opleiding, inclusief het examen, en de consequenties van het volgen van een experimentele opleiding voor die deelnemer.

  • 2. Inschrijving vindt slechts plaats voor zover aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    • a. in de onderwijsovereenkomst met de deelnemer is opgenomen dat, indien een experiment voortijdig moet worden beëindigd, de deelnemer in de gelegenheid wordt gesteld in te stromen in een vervangende verwante opleiding waarvoor eindtermen zijn vastgesteld, van een gelijke duur, een gelijk niveau, een gelijke leerweg en een gelijkwaardige beroepspraktijkvorming als de experimentele opleiding;

    • b. de instelling draagt ervoor zorg dat de deelnemer geen nadelige gevolgen ondervindt van het experimentele karakter van de opleiding.

  • 3. Een instelling kan een kwalificatiedossier, dat in enig studiejaar door de minister is vastgesteld, van toepassing verklaren op een deelnemer die in een eerder studiejaar is ingeschreven voor de, op het desbetreffende kwalificatiedossier gerichte, experimentele opleiding.

  • 4. Een instelling verklaart een kwalificatiedossier als bedoeld in het derde lid niet van toepassing zonder toestemming van de desbetreffende deelnemer.

  • 5. De instelling die, conform het derde lid, een kwalificatiedossier van toepassing verklaart op een deelnemer legt met betrekking tot de desbetreffende opleiding schriftelijk vast dat het onderwijs wordt gegeven en de examens worden afgenomen op grond van het recenter kwalificatiedossier en draagt ervoor zorg dat de desbetreffende deelnemer geen nadelige gevolgen ondervindt van de mogelijke aanpassing van het onderwijs en de examens aan het recenter kwalificatiedossier.

  • 6. Het uitvoeren van een onderdeel van een experiment door een andere instelling dan de aanvragende instelling, geschiedt slechts op basis van een samenwerkingsovereenkomst tussen deze instellingen. In deze samenwerkingsovereenkomst wordt in ieder geval geregeld dat:

    • a. de deelnemers uitsluitend worden ingeschreven bij de aanvragende instelling en

    • b. de onder a vermelde instelling verantwoordelijk is voor het resultaat van de experimentele opleiding.

Artikel 3. Beëindiging bekostiging en erkenning experimentele opleiding

Indien het belang van de deelnemers aan een experimentele opleiding dit noodzakelijk maakt, kan de minister, na advies van het procesmanagement of de Inspectie van het Onderwijs, besluiten dat een aanspraak op bekostiging die op grond van artikel 12.1a.1 van de wet is verleend, wordt ingetrokken dan wel dat de erkenning van de experimentele opleiding die op grond van artikel 12.1a.2 van de wet is verleend wordt beëindigd.

Paragraaf 2. Experimentele opleidingen 2010–2011

Artikel 4. Aanvragen instellingen bekostigd en niet-bekostigd onderwijs

  • 1. Het bevoegd gezag dient ten behoeve van een experimentele opleiding voor het studiejaar 2010–2011 uiterlijk 15 februari 2010 een aanvraag voor bekostiging of erkenning van een experimentele opleiding in bij het procesmanagement.

  • 2. Naast hetgeen in artikel 12.1a.1 van de wet is bepaald bevat de aanvraag voor de bekostiging van een experimentele opleiding in het bekostigd onderwijs tenminste informatie over:

    • a. het niveau van de opleiding en

    • b. de beoogde producten en de resultaten, waaronder het beoogde deelnemersaantal en het beoogde percentage gediplomeerde uitstroom, van de experimentele opleiding en de wijze waarop de instelling deze beschikbaar stelt aan derden, waaronder onder andere het desbetreffende kenniscentrum, dan wel de desbetreffende kenniscentra.

  • 3. Naast hetgeen in artikel 12.1a.2 van de wet is bepaald bevat de aanvraag voor erkenning van een experimentele opleiding in het niet-bekostigd onderwijs tenminste informatie over het niveau van de opleiding.

  • 4. Een aanvraag wordt slechts in behandeling genomen indien deze voldoet aan de eisen, gesteld in het eerste, tweede en derde lid.

Artikel 5. Besluit op aanvragen

  • 1. De minister besluit uiterlijk 5 maart 2010 op de aanvragen voor bekostiging of erkenning van experimentele opleidingen op basis van deze regeling.

  • 2. De toetsing van de aanvragen vindt in ieder geval plaats op basis van de navolgende criteria:

    • a. voldoende spreiding van de experimentele opleidingen over de sectoren van de opleidingen;

    • b. voldoende spreiding van de experimentele opleidingen over de vier niveaus van de opleidingen;

    • c. voldoende landelijke spreiding van de experimenten;

    • d. voldoende spreiding van de experimenten over inhoudelijke ontwikkelingsaspecten voor de opleidingen;

  • 3. De minister neemt uitsluitend een positief besluit op aanvragen voor experimentele opleidingen, voor zover de opleidingen overeenstemmen met de criteria, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 6. Registratie Centraal register beroepsopleidingen

De minister registreert na het tijdstip van het vaststellen van het kwalificatiedossier de opleiding in het Centraal register beroepsopleidingen. Dit geldt als registratie voor het register van het studiejaar 2010–2011.

Paragraaf 3. Procesmanagement

Artikel 7. Taken van het procesmanagement

  • 1. Aan het procesmanagement wordt, overeenkomstig afdeling 10.1.1 van de Algemene wet bestuursrecht, mandaat verleend tot het nemen van besluiten, bedoeld in artikel 5, eerste lid, behoudens voor zo ver het betreft een aanvraag, bedoeld in artikel 12.1a.2 van de wet, van een instelling die niet beschikt over enige erkenning als bedoeld in artikel 1.4.1 of artikel 12.1a.2 van de wet. In het laatstbedoelde geval adviseert het procesmanagement de minister over het te nemen besluit.

  • 2. Het procesmanagement dient voor 1 juni 2010 een startrapportage en voor 1 februari 2011 een eindrapportage in bij de minister inzake de deelname aan de experimentele opleidingen in het studiejaar 2010–2011.

  • 3. De eindrapportage, bedoeld in het tweede lid, behelst tenminste een overzicht van:

    • a. het aantal experimentele opleidingen dat instellingen mogen verzorgen en het aantal experimentele opleidingen die daadwerkelijk door instellingen worden verzorgd;

    • b. de aard van de experimentele opleidingen;

    • c. het aantal deelnemers dat op 1 oktober 2010 deelneemt aan de onderscheiden experimentele opleidingen;

    • d. het aantal gediplomeerde uitstromers en het percentage gediplomeerde uitstromers van de onderscheiden experimentele opleidingen;

    • e. de aard van de opgeleverde producten;

    • f. het percentage deelnemers aan experimentele opleidingen in het studiejaar 2010–2011 ten opzichte van het totaal aantal deelnemers in het beroepsonderwijs en

    • g. eventuele knelpunten bij en verbetervoorstellen ten behoeve van de kwalificatiedossiers en experimentele opleidingen 2010–2011.

  • 4. De minister kan bij beschikking nadere voorwaarden stellen over de inhoud en de inrichting van de in het derde lid vermelde rapportages.

Paragraaf 4. Slotbepalingen

Artikel 7. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 8. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling experimenten herontwerp kwalificatiestructuur mbo 2010–2011.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart.

TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

Beoogd wordt om in de komende jaren een nieuwe, competentiegerichte kwalificatiestructuur voor beroepsopleidingen tot stand te brengen. Centraal element is de omslag van eindtermen naar competenties. Belangrijke verschillen zijn dat competenties globaler zijn geformuleerd dan eindtermen en expliciet zijn gerelateerd aan de toepassing in de praktijk.

In een kwalificatieprofiel worden de competenties waarover degene die de opleiding voltooit dient te beschikken inhoudelijk beschreven. De ervaringen die zijn opgedaan tijdens de eerste jaren van de experimenteerfase hebben geleid tot veranderingen in het format voor de kwalificatieprofielen; deze werden vanaf dat moment aangeduid als kwalificatiedossiers. Instellingen hebben in experimenteerjaar 2007–2008 voor het eerst opleidingen verzorgd volgens de eisen van kwalificatiedossiers (d.w.z. volgens het vernieuwde format). In een kwalificatiedossier worden onder andere weergegeven: de competenties, welk beroep een deelnemer met het behalen van de beroepsopleiding kan uitoefenen en wat dit beroep inhoudt en de aan de competenties ten grondslag liggende kennis en vaardigheden. Ook bevat een kwalificatiedossier een onderdeel dat tot doel heeft de ontwikkeling van het kwalificatiedossier toe te lichten en te verantwoorden.

Voor het jaar 2010–2011 worden opnieuw kwalificatiedossiers vastgesteld. Om ervoor te zorgen dat tijdens de experimenteerfase voldoende ervaring opgedaan kan worden met deze generatie kwalificatiedossiers kunnen instellingen ook voor reeds lopende experimenten het kwalificatiedossier van 2010–2011 van toepassing verklaren.

Punten die hierbij van belang zijn:

  • Algemeen uitgangspunt is dat de datum waarop de deelnemer met de opleiding is gestart bepaalt welke versie van het kwalificatiedossier van toepassing is.

  • Voor deelnemers die vanaf 1 augustus 2010 starten met de opleiding is het kwalificatiedossier 2010–2011 van kracht.

  • Voor deelnemers die vóór 1 augustus 2010 met de opleiding zijn gestart gelden in principe de kwalificatieprofielen of kwalificatiedossiers waarmee zij de opleiding zijn begonnen. Het is echter mogelijk om voor deelnemers van reeds lopende experimenten het onderwijs en examens te relateren aan de kwalificatiedossiers 2007–2008, 2008–2009, 2009–2010 of 2010–2011. Dit kan alleen wanneer de desbetreffende deelnemers hier geen nadelige gevolgen van ondervinden en de beslissing voor alle betrokkenen waaronder toezichthouders op transparante wijze wordt gecommuniceerd. Bovendien gebeurt dit niet zonder toestemming van de deelnemer. Ook is het van belang dat de onderwijsovereenkomst wordt aangepast aan het nieuwe kwalificatiedossier (al dan niet d.m.v. een addendum).

Het is voor het schooljaar 2010–2011 toegestaan opleidingen te baseren op kwalificatiedossiers die voor het schooljaar 2010–2011 zijn vastgesteld of eerder zijn vastgesteld voor het schooljaar 2009–2010, mits men als onderwijsinstelling ook in 2009–2010 toekenning heeft verkregen voor het mogen uitvoeren daarvan.

De kwalificatiedossiers hebben een beperkte levensduur vanwege de experimentele status van de opleidingen. De deelnemers mogen de experimentele opleiding afmaken met het kwalificatiedossier waarmee zij de opleiding zijn gestart. Afhankelijk van het niveau van het kwalificatiedossier is de maximale levensduur een optelsom van de nominale opleidingsduur zoals geformuleerd in artikel 7.2.4, lid 8, van de WEB, plus een maximale verlenging van 1 studiejaar. Als een ongewijzigd kwalificatiedossier voor een nieuw studiejaar wordt vastgesteld, gaat de geldingsduur voor deelnemers die dat jaar starten met de opleiding opnieuw lopen. Op die manier hebben deelnemers altijd de mogelijkheid de experimentele opleiding waar ze mee zijn gestart ook af te maken.

Deze ministeriële regeling geeft voorschriften voor de overgangssituatie van het studiejaar 2010–2011. In het wetsvoorstel voor de structurele situatie zullen de voorschriften worden vastgelegd voor de nieuwe kwalificatiestructuur en voor de nieuwe opleidingen die zijn gebaseerd op de kwalificatiedossiers.

2. Noodzaak ministeriële regeling

De omvangrijke operatie om te komen tot een nieuwe, competentiegerichte kwalificatiestructuur en beroepsopleidingen gericht op de nieuwe kwalificaties, zoals hiervoor omschreven, zal gefaseerd moeten plaatsvinden. Een experimenteerperiode is noodzakelijk om ervaring op te doen met de kwalificatiedossiers en de nieuwe beroepsopleidingen. Het is nodig om in de overgangssituatie voorafgaand aan invoering over de volle breedte in beperkte mate experimenten te kunnen uitvoeren. In het studiejaar 2004–2005 werd hiervoor op grond van de Regeling subsidiëring proeftuinen herontwerp beroepsonderwijs studiejaar 2004–2005 op bescheiden schaal de mogelijkheid geboden. Op basis van de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) is bij wet van 7 april 2005 tot wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs inzake experimenten op het gebied van kwalificaties en opleidingen (Stb. 2005, 203) de benodigde ruimte geboden voor experimenten. Deze wet had voor het eerst betrekking op opleidingen in het studiejaar 2005–2006. Deze wettelijke experimenteerregeling wordt jaarlijks uitgewerkt in ministeriële regelingen.

3. Doel van de experimenteerfase

De experimenteerfase stelt instellingen in samenwerking met kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven in staat om:

  • ervaring op te doen met de ontwikkeling van competentiegerichte opleidingsprogramma’s (inclusief de regionale inkleuring), de uitvoering hiervan en de kwaliteitsbewaking, evenals het ontwikkelen en beschikbaar stellen van overdraagbare producten;

  • het uittesten van de uitvoerbaarheid van kwalificatiedossiers voor instellingen, leerbedrijven en deelnemers.

Tevens biedt de experimenteerfase de mogelijkheid om een beter uitgekristalliseerd beeld te verkrijgen van de implicaties van het herontwerp kwalificatiestructuur beroepsonderwijs. Dit betreft de gehele cyclus van ontwikkelen, uitvoeren, bewaken, verbeteren en verantwoorden. Daarbij is de betrokkenheid van deelnemers, leerbedrijven, kenniscentra en instellingen voor toeleverend en afnemend onderwijs essentieel. De inhoud van het onderwijs, inclusief het examen moet gericht zijn op het desbetreffende kwalificatiedossier.

Het voorgaande vraagt ook van het bevoegd gezag dat voldoende informatie over de opleiding en de inhoud van het onderwijs beschikbaar is voor de deelnemers tijdens de opleiding zodat zij weten wat er van hen wordt verwacht en wat zij van de instelling mogen verwachten.

4. Inhoud van de regeling

Deze regeling is een vervolg op de Regeling experimenten herontwerp kwalificatiestructuur mbo 2009–2010. In verband met de publicatie van de Beleidsregel voor de totstandkoming en toetsing van kwalificatiedossiers in het beroepsonderwijs (Staatscourant nr. 20 van 30 januari 2009) zijn in de onderhavige regeling geen bepalingen meer opgenomen met betrekking tot het indienen van kwalificatiedossiers.

De wijze van aanvragen van experimentele opleidingen is niet gewijzigd ten opzichte van voorgaande jaren.

Artikelsgewijs

Artikel 1, onder d en h

Het begrip eindtermen wordt hier nog gebruikt omdat dit de wettelijke term is. De WEB kent de begrippen ‘kwalificatieprofiel’, ‘kwalificatiedossier’ en ‘competentie’ niet. In een kwalificatieprofiel worden de competenties, waarover degene die de opleiding voltooit dient te beschikken, inhoudelijk beschreven. Het format van het kwalificatieprofiel werd voor het eerst gebruikt voor het studiejaar 2006–2007. Voor het studiejaar 2007–2008 werd een nieuw format geïntroduceerd: het kwalificatiedossier. In een kwalificatiedossier worden de competenties weergegeven, wordt omschreven welk beroep een deelnemer met het behalen van de beroepsopleiding kan uitoefenen en wat dit beroep inhoudt, en worden de aan de competenties ten grondslag liggende kennis en vaardigheden weergegeven. In de zin van de WEB zijn de competenties de huidige eindtermen.

Artikel 1, onder i

De ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit hebben het procesmanagement MBO 2010 taken opgedragen met betrekking tot de vernieuwing van de kwalificatiestructuur beroepsonderwijs en de vernieuwing van de opleidingen op basis van de nieuwe kwalificatieprofielen en de nieuwe kwalificatiedossiers. Met deze ministeriële regeling wordt het procesmanagement ook belast met een aantal taken betreffende de experimentele opleidingen, waaronder de beoordeling en goedkeuring van aanvragen van instellingen en het rapporteren over het geheel van experimenten.

Artikel 2

Het is zaak dat instellingen tijdig voor aanvang van het studiejaar en zodanig dat de deelnemer zich een goed beeld kan vormen van de inhoud en inrichting van het onderwijs en de examens, de deelnemers informeren over het onderwijsprogramma en de examens. Dat de deelnemer geen nadelige gevolgen van het experimentele karakter van de opleiding mag ondervinden houdt onder meer in dat de deelnemer die terug moet naar een verwante opleiding waarvoor al eindtermen zijn vastgesteld, daarvan ook financieel geen nadelige gevolgen mag ondervinden. De instelling moet hiervoor een regeling treffen. Verwante opleidingen zijn eindtermgerichte opleidingen die opleiden tot hetzelfde of een vergelijkbaar beroep als waartoe de experimentele opleidingen opleiden.

Bij een beslissing om voor deelnemers van lopende experimenten het onderwijs en de examens te relateren aan een (recenter) kwalificatiedossier, dient de onderwijsinstelling dit schriftelijk vast te leggen. Deze informatie is van belang voor de betrokkenen zelf en voor de toezichthouder.

Artikel 3

Indien het belang van de deelnemer dit vergt, kan voor bekostigd onderwijs de bekostiging worden ingetrokken. In het geval van een niet-bekostigde instelling (nbi) kan slechts worden bepaald, dat de de erkenning van de experimentele opleiding wordt ingetrokken.

Artikel 4

Instellingen die voor een bepaald studiejaar goedkeuring hebben ontvangen een experimentele opleiding aan te bieden, hoeven voor de studiejaren die volgen geen nieuwe aanvraag in te dienen voor de desbetreffende opleiding.

Niet-bekostigde instellingen (nbi’s) dienen de reguliere procedure te doorlopen voor diploma-erkenning als bedoeld in artikel 12.1a.2 van de WEB. De nbi moet een aanvraag voor een experimentele opleiding indienen bij het procesmanagement. Bij de aanvraag voor een experiment moeten tevens gegevens worden verstrekt met betrekking tot de kwaliteit van het onderwijs en gegevens waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de voorschriften, bedoeld in artikel 1.4.1, eerste lid, van de WEB.

Nadere informatie omtrent de wijze waarop een aanvraag moet worden ingediend, is gepubliceerd door het procesmanagement op www.mbo2010.nl

Het adres van het procesmanagement is:

Procesmanagement

Postbus 7001

6710 CB Ede

tel.nr: 0318-648565

Artikel 5

Op grond van artikel 12.1a.1 en 12.1a.2 van de WEB besluit de minister formeel op de aanvragen. Het nemen van een besluit is echter in artikel 10 van deze regeling gemandateerd aan het procesmanagement. Een uitzondering daarop wordt gemaakt voor de gevallen waarin een aanvraag is gedaan door nbi’s die nog niet beschikken over enige erkenning op grond van artikel 1.4.1 of artikel 12.1a.2 van de wet. Een positief oordeel van het procesmanagement is in die gevallen nog niet voldoende om te kunnen beslissen, want er moet ook geoordeeld worden over de te verwachten kwaliteit van het onderwijs aan de hand van de stukken die de niet-bekostigde instelling bij DUO daartoe heeft overgelegd. In deze gevallen neemt de minister dus een besluit, dat mede zal steunen op het advies van het procesmanagement.

Artikel 5, tweede lid, onderdeel d

Bij inhoudelijke ontwikkelingsaspecten kan onder meer worden gedacht aan:

  • doorlopende leerlijnen vmbo-mbo-hbo

  • kwaliteitszorg en verantwoording

  • examinering

  • beroepspraktijkvorming

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart.

Naar boven