Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Justitie | Staatscourant 2010, 5381 | Circulaires |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Justitie | Staatscourant 2010, 5381 | Circulaires |
Datum: 1 april 2010
Kenmerk: 5647961/10
Vervangt circulaires:
nr. 5387601/505 d.d. 23 november 2005
nr. 5484164/07 d.d. 14 mei 2007
nr. 5506881/07 d.d. 26 september 2007
nr. 5531386/08 d.d. 20 februari 2008
nr. 5639567/10 d.d. 2 februari 2010
Aard circulaire: Bekendmaking van beleid
Juridische achtergrond: Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar
Geldig van/tot: 1 april 2010 tot 1 april 2014
Met de aanpassing van artikel 142 van het Wetboek van Strafvordering in 1994, naar aanleiding van de gewijzigde Politiewet van 1993, is de grondslag gelegd voor het beleid ten aanzien van buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s). Door de jaren heen heeft het boa-beleid inhoud gekregen met het Besluit Buitengewoon Opsporingsambtenaar (BBO) en diverse circulaires. De totstandkoming en uitwerking van het bestel heeft veel verbeterd ten opzichte van de situatie voor 1994. Met het oog op nieuwe ontwikkelingen is dit boa-bestel echter aan herziening toe.
Een van deze ontwikkelingen is de steeds belangrijker wordende regierol van de gemeente ten aanzien van het lokale veiligheidsbeleid. Was de politie tot in het recente verleden de belangrijkste verantwoordelijke voor de lokale veiligheid, tegenwoordig zijn de rollen anders verdeeld en dient de gemeente deze regierol voor een belangrijk deel op zich te nemen. De gemeenteraad krijgt daarbij een prominentere rol door (minimaal) eens in de vier jaar een integraal veiligheidsplan vast te stellen. Daar staat in wat de gemeente zelf doet en wat zij van andere organisaties en instellingen verwacht. Veiligheid is hiermee een kerntaak geworden voor gemeenten; zij zijn regisseur van het lokale veiligheidsbeleid en vanuit die rol verantwoordelijk voor de beleidsvoering. Uit de praktijk blijkt ook dat gemeenten dit integrale veiligheidsbeleid steeds meer gaan invullen. Dit is ook wenselijk. De afgelopen jaren is de tendens waarneembaar dat de politie – mede ook onder invloed van landelijke hoofdlijnen van beleid (de prestatieafspraken) – zich meer gaat richten op de kerntaken en de gemeenten steeds meer mogelijkheden krijgen om de taken die de politie niet langer als kerntaak ziet, op te pakken. Een van die taken is het aanpakken van overlastfeiten. Hiervoor is de bestuurlijke strafbeschikking geïntroduceerd. Een boa kan hiermee voor bepaalde overlastfeiten een strafbeschikking aankondigen, waarna een straf wordt opgelegd zonder tussenkomst van een rechter. Er is hierbij sprake van een directe aanlevering van de zaken bij het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) door gemeenten. De strafbeschikking vervangt gefaseerd de transactie.1 Vanaf 1 april 2010 zal de bestuurlijke strafbeschikking overlast gefaseerd over heel Nederland worden uitgerold.
Ook op het terrein van de milieuhandhaving gaat de komende jaren veel veranderen in de verhouding en rolverdeling tussen het bestuur en het openbaar ministerie (OM). Dit komt onder meer door de introductie voor het bestuur van de mogelijkheid een boete op te leggen. Per 1 januari 2012 wordt naar verwachting de bestuurlijke strafbeschikking milieu geïntroduceerd voor alle bestuursorganen die een taak hebben bij de milieuhandhaving. Ook hier geldt dat politie en het OM, i.c. het Functioneel Parket, zich hierdoor meer kunnen toeleggen op vormen van milieucriminaliteit die vanwege de ernst van het feit of de persoon van de dader vanuit strafrechtelijk perspectief het meest relevant zijn.
Tevens wordt geanticipeerd op de komst van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), waarbij een groot aantal (circa 25) vergunning-, ontheffing- en andere toestemmingstelsels samengevoegd worden tot één omgevingsvergunning voor de deelaspecten bouwen, wonen, monumenten, ruimte, natuur en milieu. Gemeenten hebben aangegeven behoefte te hebben aan één professionele boa voor al deze deelaspecten.
De roep om professionele boa’s wordt versterkt door de door het kabinet beoogde vorming van regionale uitvoeringsdiensten ten behoeve van toezicht en handhaving van onder andere de VROM-regelgeving.2
Bij bovengenoemde ontwikkelingen is een sleutelrol weggelegd voor boa’s. De rol van boa’s bij de strafrechtelijke handhaving wordt groter. Zij nemen steeds meer taken van de politie over, in zowel het stedelijke als het landelijke gebied. Het doel van het boa-beleid is dan ook om de kwaliteit van de strafrechtelijke handhaving door de boa’s te vergroten zodat boa’s deze belangrijker wordende rol ook daadwerkelijk invulling kunnen geven. Veel boa’s zijn zeer gemotiveerd voor hun opsporingstaak en vervullen in de praktijk een waardevolle informatiefunctie voor de politie in hun werkgebied. Zij vergroten het handhavingsbewustzijn binnen hun eigen organisatie en slaan een brug tussen hun eigen organisatie, het OM en de politie. Om optimaal gebruik te kunnen maken van het grote (opsporings)potentieel van de boa’s is een transparant, efficiënt en gebruiksvriendelijk boa-bestel nodig. Hiertoe is per 30 januari 2010 het gewijzigde BBO in werking getreden. Het gewijzigde BBO maakt een aantal wijzigingen in het boa-bestel en boa-beleid mogelijk. Deze wijzigingen worden in deze nieuwe circulaire beschreven.3
De circulaire is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 wordt de boa nader verklaard en de belangrijkste pilaren van het boa-beleid beschreven. Hoofdstuk 3 bevat een uiteenzetting van op welke wijze het boa-bestel en boa-beleid gaat bijdragen aan de professionalisering van de boa. In hoofdstuk 4 wordt de ruggengraat van het boa-beleid, de domeinlijst geïntroduceerd. Hoofdstuk 5 bevat tenslotte het overgangsbeleid waarin wordt uiteengezet op welke wijze de huidige boa-akten worden omgezet naar nieuwe boa-akten.
De uitvoering en de handhaving van met name bijzondere wetgeving en verordeningen van provincies, gemeenten en waterschappen, is opgedragen aan een scala publiekrechtelijke en een beperkt aantal privaatrechtelijke organisaties. Indien de noodzaak zich voordoet dat zo’n organisatie dient te beschikken over werknemers die bevoegd zijn tot het opsporen van strafbare feiten, kan de Minister van Justitie aan werknemers van deze organisaties opsporingsbevoegdheid toekennen. Artikel 142 van het Wetboek van Strafvordering creëert de mogelijkheid daartoe. Dit artikel vormt de wettelijke grondslag om functionarissen aan wie niet op grond van artikel 141 van dat Wetboek de opsporing van strafbare feiten is opgedragen, als boa te belasten met het opsporen van strafbare feiten.
De Minister van Justitie verleent een titel van opsporingsbevoegdheid indien de noodzaak voor (extra) opsporingsbevoegdheid is aangetoond en de betreffende persoon heeft voldaan aan de betrouwbaarheidseis en bekwaamheidseis. Deze toekenning geschiedt formeel tijdens de beëdiging van een persoon als boa door of namens de Minister van Justitie.
Deze persoon is dan een opsporingsambtenaar ex artikel 142 van het Wetboek van Strafvordering aan wie – indien de noodzaak wordt aangetoond en de betreffende persoon heeft voldaan aan de bekwaamheidseisen – de Minister van Justitie politiebevoegdheden en geweldsmiddelen kan toekennen. Indien politiebevoegdheden of geweldsmiddelen zijn toegekend beschikt de boa daarmee over dezelfde bevoegdheden en verplichtingen als de ambtenaar van politie voor wat betreft het aanwenden van deze bevoegdheden.
Met het scala aan organisaties belast met de uitvoering en handhaving van een grote variëteit aan wettelijke regelingen is de diversiteit van boa’s een gegeven. Niet alleen het werkveld van boa’s is divers. Aangezien bevoegdheden op maat worden toegekend, variëren deze evenzeer. De boa heeft in de regel, beperkte opsporingsbevoegdheid welke is gerelateerd aan zijn functie en taakomschrijving. De boa wordt ingezet daar waar opsporing door de politie niet gewenst, vanwege prioritering, of niet mogelijk is vanwege onvoldoende deskundigheid of capaciteit bij de politie.
Wel dient in ogenschouw te worden genomen dat een boa in beginsel geen integrale handhaver is met algemene opsporingsbevoegdheid die concurreert met de politie. Immers, de boa zou dan een vier-jarige politieopleiding moeten hebben gevolgd om te beschikken over dezelfde bekwaamheid. De boa heeft een specifieke, afgebakende taak waarvoor hij gericht opgeleid kan worden. Aangezien de complexiteit van de functie van de boa sterk kan verschillen, varieert het opleidingsniveau van de boa van relatief laag tot hoog.
Het bovenstaande in aanmerking genomen is een boa een functionaris die uit hoofde van zijn taak, in ondergeschiktheid aan het bevoegde gezag, in overeenstemming met de geldende rechtsregels en met behulp van de hem daartoe beschikbaar gestelde bevoegdheden en middelen, zorgdraagt voor de opsporing van strafbare feiten alsmede met de voorbereiding van de eventuele vervolging van deze feiten.
Gelet op de grote impact die het gebruik van opsporingsbevoegdheid en geweldsmiddelen op burgers en ondernemingen kan hebben blijven deze bevoegdheden een privilege voorbehouden aan de overheid. Dit betekent dat boa’s in beginsel in bezoldigde dienst moeten zijn van een publiekrechtelijk rechtspersoon of een privaatrechtelijk rechtspersoon die voldoet aan de navolgende voorwaarden.
1. De rechtspersoon is een overheidslichaam of is volledig in handen van een overheidslichaam. In het geval van een BV of NV is hiervan sprake indien de aandelen volledig in handen zijn van de overheid (van bijvoorbeeld één of meer gemeenten). In het geval van een stichting of vereniging dienen in de statuten te zijn opgenomen dat het stichtings- of verenigingsbestuur wordt gevormd door afgevaardigden van een overheidslichaam die de stichting of vereniging heeft opgericht.4
2. Indien er voor een stichting of vereniging als rechtsvorm wordt gekozen, mogen er geen private partijen in het (dagelijks dan wel stichtings- of verenigings)bestuur van de stichting of vereniging participeren. Tevens dienen de bestuursposities functiegebonden te zijn. Dat wil zeggen dat, indien er bijvoorbeeld een burgemeester in het bestuur zitting heeft, hij die functie ambtshalve bekleedt en niet als privé-persoon.
3. De democratische controle op de rechtspersoon dient gewaarborgd te zijn opdat de democratische controle op de handhavings- en opsporingsactiviteiten van de rechtspersoon in volle omvang uitgeoefend kan worden (hiertoe dienen tevens de voorwaarden 1 en 2).
4. De lokale driehoek dient in te stemmen met het onderbrengen van de betreffende boa-taken in de betreffende rechtspersoon. Het is raadzaam om voor de organisatorische inbedding instemming van de lokale driehoek te vragen. Dit sluit aan op het vereiste van inbedding in het lokale veiligheidsbeleid.
5. De boa’s dienen onder operationele regie van de politie te werken.
Uitzonderingen
Op het hiervoor beschreven algemene uitgangspunt dat boa’s in bezoldigde dienst moeten zijn van een overheidsorgaan zijn twee uitzonderingen mogelijk.
1. Functies betreffende de uitoefening van specifieke en beperkte taken waarmee een zwaarwegend maatschappelijk belang is gemoeid. Hierbij kan gedacht worden aan boa’s die reeds van oudsher in dienst zijn van een particuliere werkgever met een publieke taak belast of gevallen waarbij als uitvloeisel van privatiseringsoperaties specifieke opsporingsbevoegdheden zijn overgeheveld van de publieke naar de private sector.
2. Inhuur van een particuliere functionaris voor boa-functies. De gemeente kan een particuliere functionaris als onbezoldigd gemeenteambtenaar aanstellen ten behoeve van de uitoefening van de opsporingsbevoegdheden in het domein Openbare Ruimte en dan specifiek voor de binnen dat domein aangegeven opsporingsbevoegdheden 1.1 tot en met 1.3 (paragraaf 4.1.2).
Bij de aanvraag voor een titel van opsporingsbevoegdheid dient dan ook – indien het geen inhuur betreft – een akte van aanstelling te worden overgelegd om aan te tonen dat de betreffende persoon in dienst is bij een overheidsinstelling.
Conform het BBO wordt een titel van opsporingsbevoegdheid verleend dan wel verlengd indien daartoe noodzaak bestaat, de boa betrouwbaar en bekwaam is.5 Er is voldaan aan het noodzaakcriterium wanneer naar het oordeel van de Minister van Justitie, de opsporingsbevoegdheid noodzakelijk is voor de uitoefening van de functie van de betreffende persoon of de dienst waarbij deze werkzaam is, en een beroep op de politie voor het uitoefenen van opsporingsbevoegdheden bezwaarlijk, niet mogelijk of niet wenselijk is. Dit is het noodzaakcriterium. Over de noodzaak voor toekenning van (extra) opsporingsbevoegdheid wordt door de boa-werkgever advies gevraagd aan de direct toezichthouder en toezichthouder.
Het noodzaakcriterium wordt ook gehanteerd voor de toekenning van politiebevoegdheden en geweldsmiddelen. Onder politiebevoegdheden worden verstaan de bevoegdheid om gepast geweld te gebruiken alsmede de bevoegdheid om een veiligheidsfouillering uit te voeren (respectievelijk artikel 8, eerste en derde lid van de Politiewet 1993). Onder geweldsmiddelen worden in deze circulaire verstaan de handboeien, de wapenstok, de pepperspray, het vuurwapen en de surveillancehond (gecertificeerde diensthond). Ook hiervoor geldt dat het toekennen van politiebevoegdheden en/of geweldsmiddelen in beginsel slechts plaats vindt aan rechtspersonen zoals omschreven in paragraaf 2.2.1.
Politiebevoegdheden
Voor de toekenning van de geweldsbevoegdheid van artikel 8, eerste lid, van de Politiewet 1993, gelden de volgende criteria:
○ de boa moet zelf verdachten aanhouden en overbrengen naar een plaats van verhoor;
○ er is geen beroep op de politie mogelijk;
○ de bevoegdheid tot het gebruik van geweld staat in verhouding tot de toe te kennen dan wel toegekende opsporingsbevoegdheid;
○ de geweldsbevoegdheid en de veiligheidsfouillering mogen eerst worden uitgeoefend indien de boa heeft voldaan aan de bekwaamheidseisen als gesteld in de Regeling Toetsing Geweldsbeheersing Buitengewoon opsporingsambtenaar en ambtenaren van bijzondere opsporingsdiensten (RTGB). De wijze waarop van de veiligheidsfouillering gebruik dient te worden gemaakt, is nader geregeld in de artikelen 20 en 21 van de Ambtsinstructie.
Geweldsmiddelen
Het toepassen van geweld met gebruik van een geweldsmiddel is een bevoegdheid die in beginsel alleen toekomt aan de gewapende macht van de overheid (de krijgsmacht) en de politie. Derhalve worden slechts in uitzonderlijke gevallen geweldsmiddelen aan anderen toegekend. Mede vanuit de doelstelling van de Wet wapens en munitie (WWM) wordt een restrictief beleid gehanteerd, verwoord in het ‘neen, tenzij...’ principe. Het toekennen van geweldsmiddelen aan een boa geschiedt slechts indien de noodzaak hiertoe door de aanvrager aangetoond is en indien zijn bekwaamheid in de omgang met het betreffende wapen is aangetoond (zie ook art. 5, eerste lid, Regeling wapens en munitie, RWM). Het toekennen van de geweldsmiddelen wordt tevens afhankelijk gesteld van de in redelijkheid te verwachten kans dat de boa bij de vervulling van zijn functie met geweld of dreiging met geweld wordt geconfronteerd.
De criteria voor toekenning van geweldsmiddelen worden hieronder beschreven. Elke aanvraag tot het toekennen van geweldsmiddelen wordt afzonderlijk beoordeeld aan de hand van de volgende criteria.
a. Voor welke soort wetsovertreding(en) is de opsporingsbevoegdheid verleend? Bij het handhaven van artikelen uit het Wetboek van Strafrecht kan het gebruik van een geweldsmiddel meer proportioneel zijn dan bijvoorbeeld bij het handhaven van het ordeningsrecht.
b. Wat is de aard van de te verwachten agressie? Toekenning van een geweldsmiddel kan geïndiceerd zijn indien de verwachting is dat de boa daadwerkelijk te maken krijgt met fysiek geweld, in tegenstelling tot situaties waarbij de te verwachten agressie louter verbaal van aard is.
c. Over welke geweldsmiddelen kan de boa op basis van zijn taakstelling beschikken? Indien het bezwaarlijk of onmogelijk is om op een andere wijze te voorzien in de veiligheid van de boa, kan hem een geweldsmiddel worden toegekend.
d. In welke frequentie en mate hebben zich in het verleden situaties voorgedaan waarbij bewapening wenselijk was geweest? Indien sprake is van toename van het aantal gevallen dat de boa met geweld wordt geconfronteerd waarbij de aanwezigheid van enig geweldsmiddel wenselijk zou zijn geweest, kan een geweldsmiddel worden toegekend.
Indien de beantwoording van bovenstaande vragen nog onvoldoende duidelijkheid geeft over de aanwezigheid van de noodzaak, kunnen aanvullende vragen naar de (on)mogelijkheid van politieassistentie en de aandacht bij de scholing van boa’s voor het onderwerp sociale vaardigheden nog een nadere indicatie geven. Indien zich vaak situaties voordoen waarin het aanwenden van sociale vaardigheden en geweldsbeheersingstechnieken niet (meer) afdoende zijn, kan er aanleiding zijn voor het toekennen van geweldsmiddelen.
In bijlage A-II staan de politiebevoegdheden en de geweldsmiddelen nader omschreven inclusief eventuele aanvullende toekenningseisen per geweldsmiddel.
Voordat iemand kan worden benoemd tot boa, wordt zijn betrouwbaarheid getoetst. Artikel 17 van het BBO bepaalt dat een persoon als betrouwbaar kan worden aangemerkt indien hij van onbesproken gedrag is.
De betrouwbaarheid wordt periodiek getoetst. Dit is in elk geval iedere vijf jaar bij een aanvraag voor verlenging van de titel van opsporingsbevoegdheid. Het is mogelijk om frequenter te toetsen, of om in incidentele gevallen gericht informatie op te vragen.
Het oordeel over de betrouwbaarheid wordt zowel bij de initiële aanvraag als bij de verlengingsaanvraag in beginsel gebaseerd op de overgelegde Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG). Bij het beoordelen van de betrouwbaarheid op basis van de VOG wordt justitiële en politiële informatie meegenomen. Het Centraal Orgaan Verklaring Omtrent het Gedrag (COVOG) is belast met de afgifte van de VOG. COVOG beschikt over een specifiek screeningsprofiel voor (buitengewoon) opsporingsambtenaren aan de hand waarvan de screening plaatsvindt.7 Ter aanvulling op de VOG kan advies worden gevraagd aan de toezichthouder of de direct toezichthouder. Het uiteindelijke oordeel over de betrouwbaarheid van de boa baseert de Minister van Justitie op de overgelegde VOG en eventuele aanvullende politiële informatie.
Daarnaast is het altijd mogelijk om de betrouwbaarheid tussentijds te toetsen. Mocht bij deze tussentijdse toetsing blijken dat de boa niet meer betrouwbaar is dan kan de bevoegdheid worden ingetrokken. Of de boa nog betrouwbaar is wordt vastgesteld aan de hand van de justitiële documentatie of politiële informatie afkomstig van de toezichthouder of de direct toezichthouder. Ook feiten die (nog) niet tot strafrechtelijke vervolging hebben geleid worden meegenomen bij het bepalen of de boa nog betrouwbaar kan worden geacht.
Indien wordt vastgesteld dat bij de (beoogde) boa de betrouwbaarheid voor de uitvoering van opsporingsbevoegdheden niet (meer) aanwezig is, worden de betrokkene, zijn werkgever, de toezichthouder en de direct toezichthouder hiervan op de hoogte gesteld. Aan betrokkene wordt geen akte van beëdiging en titel van opsporingsbevoegdheid verleend. In het geval deze al aan hem waren verleend, vervalt de opsporingsbevoegdheid met ingang van de dag na de datum waarop is vastgesteld dat de betrouwbaarheid voor de uitvoering van opsporingsbevoegdheden niet meer aanwezig is.
Artikel 2 van het BBO geeft aan dat een boa slechts bevoegd kan zijn als hij bekwaam is. Artikel 16, eerste lid, van het BBO stelt dat iemand beschikt over bekwaamheid als hij de daarvoor vastgestelde basiskennis en vaardigheden bezit. Het tweede lid stelt dat ten aanzien van categorieën boa’s aanvullende bekwaamheidseisen kunnen worden gesteld in de vorm van een verzwaard examen of een opleidingsprogramma.
Basisbekwaamheid
Het is noodzakelijk dat de boa beschikt over algemene kennis van het recht en in het bijzonder van het formele en materiële strafrecht. Daarnaast moet ook de vaardigheid van het opmaken van een proces-verbaal en een aantal basis-competenties niet ontbreken. Hierom blijft de basisbekwaamheidseis gehandhaafd. Indien men slaagt voor het algemene basisexamen buitengewoon opsporingsambtenaar ontvangt men een ‘getuigschrift boa’, ondertekend door de voorzitter van de Examencommissie buitengewoon opsporingsambtenaar namens de Minister van Justitie. De eisen voor de basis-bekwaamheid zijn vastgelegd in de vorm van eindtermen. De (beoogd) boa wordt op een aantal kenniselementen getoetst om te bezien of hij over deze basiskennis en basisvaardigheden beschikt. De vastgestelde taken en verantwoordelijkheden waarop de eindtermen zijn gebaseerd zijn te vinden in bijlage B-I van deze circulaire.8 Het basisexamen moet in beginsel elke vijf jaar met goed gevolg worden afgelegd. Het examen wordt afgenomen onder verantwoordelijkheid van de door de Minister van Justitie ingestelde Examencommissie buitengewoon opsporingsambtenaar.9 Het Examenreglement buitengewoon opsporingsambtenaar is gepubliceerd in de Staatscourant (Stcrt. 2008, 222).
Het getuigschrift boa is vijf jaar geldig. Indien men binnen één jaar na het behalen van het getuigschrift een titel van opsporingsbevoegdheid aanvraagt, dan geldt de benoemingsperiode van vijf jaar vanaf de datum die op de akte van beëdiging staat vermeld. Vraagt men later dan één jaar na het behalen van het getuigschrift als boa een titel van opsporingsbevoegdheid aan, dan geldt echter een maximale benoemingsperiode tot vijf jaar na de datum die op het getuigschrift staat vermeld.
Bij overgang van de boa naar een nieuwe werkgever blijft het getuigschrift zijn geldigheid behouden, tot maximaal vijf jaar na de datum die op het getuigschrift staat vermeld. Daarna moet de boa, voor de verlenging van de akte van beëdiging, opnieuw het getuigschrift behaald hebben dan wel voldoen aan de ontheffingsgronden. Indien een boa bij een overgang van werkgever ook overgaat naar een nieuw domein, dan dient de boa te voldoen aan de specifieke opleidingseisen van dit domein. Dit kan betekenen dat in aanvulling op of ter vervanging van de basisbekwaamheidseis, de boa aan eventuele aanvullende bekwaamheidseisen voor dat betreffende domein moeten voldoen.
Aanvullende bekwaamheidseisen
Alle boa’s dienen te voldoen aan de basisbekwaamheidseis zoals in de vorige paragraaf omschreven. Het kan evenwel wenselijk zijn dat bepaalde categorieën van boa’s voldoen aan aanvullende bekwaamheidseisen in verband met de complexiteit van de opsporing. Hierbij kan worden gedacht aan boa’s die werk uitvoeren dat specialistische kennis vereist of plaatsvindt in een relatief ingewikkelde handhavingsomgeving. Daarbij wordt de rol van de boa in de strafrechtelijke handhaving steeds groter en daarmee ook de wens om te komen tot een uniforme kwaliteit van de handhaving door de boa’s. In artikel 16, tweede lid van het BBO is de mogelijkheid gecreëerd om aanvullende bekwaamheidseisen te stellen, zoals de eis dat een verzwaard boa-examen dient te worden afgelegd, dan wel de eis dat een opleidingsprogramma moet worden doorlopen. Bij het opleidingsprogramma is het mogelijk dat na het behalen van de basis-bekwaamheidseis een boa beëdigd kan worden, zodat de boa gedurende het aanvullend opleidingsprogramma reeds gebruik kan maken van opsporingsbevoegdheden. Op die manier wordt duaal leren mogelijk. Indien niet (tijdig) wordt voldaan aan de aanvullende opleidingseisen, is er niet voldaan aan de bekwaamheidseis en zal de opsporingsbevoegdheid worden ingetrokken. De Minister van Justitie bepaalt in welke gevallen een verzwaard examen dan wel een aanvullend opleidingsprogramma nodig is voor het verkrijgen van opsporingsbevoegdheden. Per domein is aangegeven of, en zo ja, welke aanvullende opleidingseisen gesteld zijn.10 De keuze om te komen tot aanvullende opleidingseisen en de invulling hiervan komt tot stand in nauw overleg met betrokken boa-werkgevers, direct toezichthouders en toezichthouders. Of wordt voldaan aan de aanvullende bekwaamheidseisen wordt bepaald door de examencommissie. Een opleidingscommissie waarin toezichthouders, direct toezichthouders en werkgevers zijn afgevaardigd kan in het leven worden geroepen om namens de toezichthouder toe te zien op de inhoud en kwaliteit van een aanvullende opleiding.
Samengevat dient bij een aanvraag voor een titel van opsporingsbevoegdheid, dan wel een verlenging of wijziging hiervan, afhankelijk van welke bekwaamheidseisen gelden voor het betreffende domein, altijd het behaalde
– getuigschrift boa,
– diploma, certificaat van een verzwaard boa-examen gericht op een domein (‘boa-plus’ opleiding),
– certificaat, diploma van een aanvullend opleidingstraject
te worden overgelegd.
Ontheffing van de bekwaamheidseis
Uitgangspunt is dat zowel bij een eerste aanvraag als bij een aanvraag tot verlenging tot benoeming als boa aan de bekwaamheidseis moet worden voldaan. Ingevolge artikel 16, derde lid, van het BBO kan van de bekwaamheidseis ontheffing worden verleend, indien de bekwaamheid voor het uitoefenen van de opsporingsbevoegdheid op andere wijze blijkt. Voor alle ontheffingen geldt, dat boa’s hier niet automatisch ‘recht’ op hebben. De werkgever dient de ontheffing te allen tijde te ondersteunen en aan te vragen.
De ontheffingsgronden staan beschreven in bijlage B-IV van deze circulaire. Eventuele specifieke ontheffingsgronden voor aanvullende opleidingen staan beschreven in de betreffende domeinen.
Bekwaamheideisen politiebevoegdheden en geweldsmiddelen
Tijdens het uitoefenen van zijn opsporingsbevoegdheden is de boa gehouden aan de regels van het Wetboek van Strafvordering en het BBO. Indien hem politiebevoegdheden dan wel geweldsmiddelen zijn toegekend, dient hij zich tevens te gedragen overeenkomstig de regels van de Politiewet 1993, de Wet wapens en munitie alsmede de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar (Ambtsinstructie). In artikel 4, sub b, van de Ambtsinstructie wordt bepaald dat het gebruik van een geweldsmiddel slechts is toegestaan door een ambtenaar die in het gebruik van dat geweldsmiddel is geoefend. Voorts wordt in artikel 5 van de RWM bepaald dat de boa slechts met een wapen kan worden uitgerust indien de noodzaak van het dragen van dat wapen aannemelijk wordt gemaakt en de bekwaamheid van de boa met het wapen is aangetoond. Daarbij moet de boa die één of meer politiebevoegdheden heeft ofwel politiebevoegdheden en één of meer geweldsmiddelen, voldoen aan de eisen zoals gesteld in de Regeling toetsing geweldsbeheersing buitengewoon opsporingsambtenaar en ambtenaren van bijzondere opsporingsdiensten (RTGB). In de RTGB worden regels gesteld inzake de toetsing van boa’s met betrekking tot geweldsbeheersing, aanhoudings- en zelfverdedigingsvaardigheden en de schietvaardigheid.11
De kwaliteit van de strafrechtelijke handhaving door de boa’s dient te worden gemonitord door de toezichthouder en de direct toezichthouder. Dit om twee redenen:
– om de kwaliteit van de opsporing door de boa’s te kunnen monitoren en te waarborgen;
– om mede daardoor optimaal gebruik te kunnen maken van het grote opsporingspotentieel van de boa’s.
Daar waar een boa opsporingshandelingen verricht, is hij voor dit optreden verantwoording verschuldigd aan de officier van Justitie. Vanwege deze gezagsrelatie is er met betrekking tot de regeling van het toezicht over de boa gekozen een hoofdofficier van justitie als toezichthouder aan te stellen. De mogelijke aanwijzingen van de toezichthouder betreffen het functioneren van de boa in meer algemene zin, onder meer gerelateerd aan de eisen van de wet en het BBO.
In de uitoefening van het dagelijks toezicht op de boa met betrekking tot een juiste uitoefening van opsporingsbevoegdheden, een goede samenwerking met de politie, de naleving van de instructie en deels ook het onderricht, is voorzien met de benoeming van een direct toezichthouder. In de regel zal dit een korpschef van een regionaal politiekorps zijn.
De toezichthouder
Het OM is toezichthouder op de boa’s, dat wil zeggen de hoofdofficieren van Justitie van de arrondissementsparketten, het Functioneel Parket (FP) en het Landelijke Parket (LP). Artikel 38 van het BBO stelt dat de toezichthouder er op toe ziet dat de boa zijn taak bij de opsporing naar behoren vervult en de opsporingsbevoegdheden alsmede de politiebevoegdheden op juiste wijze uitoefent. De toezichthouder ziet eveneens toe op een goede invulling van haar adviestaak en de samenwerking met de politie.
Bij een lokale, regionale boa-werkgever, zonder landelijk werkterrein, is de hoofdofficier van Justitie van het parket waarbinnen de boa-werkgever is gevestigd de toezichthouder. Bij een boa-werkgever met een bovenregionaal, of landelijk werkterrein kan in overleg met de direct toezichthouder, toezichthouder en eventueel andere betrokken partijen worden besloten dat de hoofdofficier van een aangewezen parket, bijvoorbeeld het landelijk parket, als toezichthouder wordt aangewezen.
De direct toezichthouder
De korpschefs van de regiokorpsen, de korpschef van het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD) en sommige hoofden van Rijksdiensten met boa’s zijn belast met het direct toezicht op boa’s. Het gaat hierbij om taken, die losstaan van de ondersteunende en bijstandverlenende rol van de regiokorpsen en het KLPD die berust op de Politiewet. De direct toezichthouder voor boa’s draagt zorg voor een goede uitvoering van zijn adviestaak en de afspraken ter borging en verbetering van de kwaliteit van de opsporing door de boa’s.
Het (gewijzigd) BBO geeft taken en bevoegdheden aan de direct toezichthouder.
Bij een lokale, regionale boa-werkgever, zonder landelijk werkterrein, is de korpschef van de politieregio waarbinnen de boa-werkgever is gevestigd de direct toezichthouder. Bij een boa-werkgever met een bovenregionaal of landelijk werkterrein, kan in overleg met de direct toezichthouder, toezichthouder en eventueel andere betrokken partijen worden besloten dat het hoofd van de betreffende dienst, dan wel de korpschef van het Korps Landelijke Politiediensten als direct toezichthouder wordt aangewezen.
Het boa-beleid heeft tot doel de boa te professionaliseren zodat de kwaliteit van het toezicht en de strafrechtelijke handhaving door boa’s landelijk naar een hoger niveau wordt getild. Dit boa-bestel vormt het kader waarbinnen de professionalisering van de boa zal plaatsvinden door enerzijds het vergroten van de kwaliteit van de boa’s door aanvullende opleidingen en anderzijds het vergroten van het toezicht op de boa’s door de (direct) toezichthouders.
Hiertoe wordt een aantal wijzigingen doorgevoerd waarbij een transparanter, efficiënter en gebruiksvriendelijker boa-bestel wordt bewerkstelligd. In de volgende paragraaf worden deze wijzigingen nader toegelicht.
Boa’s werden voorheen aangesteld op basis van de circulaire functielijst buitengewoon opsporingsambtenaar, waarin per boa-functie de maximaal toe te kennen opsporingsbevoegdheden (inclusief eventuele politiebevoegdheden en geweldsmiddelen) stonden vermeld. Deze functielijst bevatte 15 verschillende boa- functies. Daarbij konden op verzoek van boa-werkgevers nieuwe boa- functies worden toegevoegd via zogenaamde categoriale beschikkingen. In de praktijk bestonden er mede hierom circa 115 verschillende soorten boa’s met allerlei verschillen in opsporingsbevoegdheden, politiebevoegdheden en geweldsmiddelen. Het boa-bestel was hierdoor weinig transparant. Om te komen tot een transparant stelsel wordt de domeinlijst geïntroduceerd (bijlage A-I). De domeinlijst bevat vijf inhoudelijke domeinen en een ‘restdomein’. De nieuwe domeinen openbare ruimte, milieu en welzijn, onderwijs, openbaar vervoer, werk, inkomen en zorg en generieke opsporing bieden een breed optioneel pakket aan opsporingsbevoegdheden, politiebevoegdheden en geweldsmiddelen.12
De domeinen bevatten maximale opsporingspakketten. De boa in bezoldigde dienst kan formeel beschikken over alle opsporingsbevoegdheden binnen het betreffende domein. Met het oog op nut en noodzaak wordt er echter van uitgegaan dat de boa-werkgever het pakket aan opsporingsbevoegdheden koppelt aan de taakomschrijving van zijn boa’s. Het gebruik van opsporingsbevoegdheden dient immers altijd gekoppeld te zijn aan de vervulling van de aan de functie gerelateerde taken. Daarom dient de boa-werkgever middels het aanvraagformulier de taakomschrijving te beschrijven en daarbij de gewenste opsporingsbevoegdheden binnen een domein aan te kruisen.
Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling dat de boa bevoegdheden aanwendt welke vallen buiten zijn taakomschrijving. De enige uitzondering hierbij vormen de toegevoegde strafrechtartikelen waarvoor de boa een proces-verbaal van bevindingen kan opmaken indien hij wordt geconfronteerd met agressie en geweld tijdens de uitvoering van zijn taken. Indien een boa gaat handhaven op feiten welke buiten zijn taakomschrijving vallen, dient in eerste instantie de boa-werkgever de boa hier op aan te spreken. In overleg met de direct toezichthouder en eventueel de toezichthouder kan worden bepaald hoe een en ander verder wordt afgehandeld.
Met behulp van de domeinbenadering is het mogelijk landelijk op uniforme wijze te werken aan professionalisering van de boa. Zo moeten de boa’s openbaar vervoer een verzwaard boa-examen afleggen en moeten de boa’s milieu en welzijn een aanvullend opleidingsprogramma volgen. Op deze wijze kan per domein worden geïnvesteerd in opsporingsvaardigheden en -competenties gericht op de specifieke behoeften binnen een domein. In hoofdstuk 4 van deze circulaire wordt dieper ingegaan op de domeinen.
Geweld en agressie tegen boa’s wordt niet getolereerd. In de praktijk betekent dit dat boa’s effectief moeten kunnen optreden als zij worden geconfronteerd met agressie en geweld tijdens de uitoefening van hun publieke taak. Hierom kan elke boa optioneel beschikken over extra strafrechtartikelen, politiebevoegdheden en handboeien.
De strafrechtartikelen 177, 179, 180, 181, 182, 184, 185, 266/267, 284, 285, 300 juncto artikel 304 onder ten tweede, 435, onder ten vierde, en 447e geeft boa’s de mogelijkheid om een ambtsedig proces-verbaal van bevindingen op te maken van het hun overkomen geweld op grond waarvan verdachten van dit geweld kunnen worden veroordeeld.13 Het is – in verband met de onafhankelijkheid van het onderzoek – uitdrukkelijk niet de bedoeling dat een boa het onderzoek in de onderhavige zaak gaat doen. Dit blijft een verantwoordelijkheid van de politie. De rol van slachtoffer en die van onderzoeker moeten gescheiden blijven. Het proces-verbaal van bevindingen zal in de praktijk altijd gepaard moeten gaan met het doen van aangifte bij de politie van het geweld of de belediging. Uitzondering hierop is het onderzoek in het kader van artikel 447e van het Wetboek van Strafrecht.
Tevens is voor alle boa’s artikel 8 lid 1 en lid 3 van de Politiewet en handboeien optioneel gesteld. In bijlage A-I staat per domein de maximaal optionele politiebevoegdheden en geweldsmiddelen vermeld. Benadrukt wordt dat de toekenning van bovengenoemde strafrechtartikelen, politiebevoegdheden en handboeien gekoppeld wordt aan de voorwaarde dat de boa deel heeft genomen aan een module ‘gespreks- en benaderingstechniek’ dan wel een daaraan gelijkgestelde opleiding/training gericht op conflictbeheersing en bejegening. De reden hiervoor is dat er veel waarde aan wordt gehecht dat de boa in staat is om agressie en geweld zoveel mogelijk te voorkomen. De wijze waarop deze voorwaarde wordt vormgegeven zal in 2010 en 2011 nader worden ingevuld.
Een goede informatiehuishouding van boa-werkgevers is noodzakelijk om te voorkomen dat opsporingsinformatie versnipperd dan wel onvoldoende wordt geregistreerd. Door een goede registratie kan beter gebruik worden gemaakt van het enorme opsporingspotentieel van de boa’s. Daarbij is een goede informatiehuishouding van boa-werkgevers een absolute voorwaarde voor goed toezicht op de kwaliteit en kwantiteit van de opsporingsactiviteiten van de boa’s. Hierom kan de Minister van Justitie regels stellen met betrekking tot de registratiesystemen van de boa-werkgevers. De ambitie is om samen met opsporingspartners samenwerking, afstemming, informatie-uitwisseling en operationele ondersteuning per domein uniform op toereikend niveau te brengen. De domeinbenadering maakt het mogelijk om per domein te komen tot specifieke eisen ten aanzien van informatiesystemen.
In het nieuwe bestel worden alle boa’s landelijk opsporingsbevoegd gemaakt waardoor samenwerking tussen gemeenten (op piekmomenten) veel eenvoudiger is. Hierdoor kunnen afspraken worden gemaakt over de inzet van boa’s op regionaal niveau. Aan de mogelijkheid om landelijk te werken worden voorwaarden gesteld. De boa onthoudt zich – zoals een politiefunctionaris – in principe van optreden buiten zijn gebied van aanstelling.14 Hij mag alleen dan optreden buiten zijn eigen gebied, indien dat gebeurt in overleg met het bevoegde gezag (de lokale driehoek) en – indien van toepassing – in overleg met het bevoegd gezag van een eventueel ander gebied dan het gebied van aanstelling. Het is de taak van de toezichthouder en direct toezichthouder om het bevoegd gezag van de betreffende gebieden te informeren. Deze afstemming dient te worden vastgelegd in een samenwerkingovereenkomst. Hierin moet staan welke partijen met elkaar gaan samenwerken, wie de direct toezichthouder en toezichthouder zijn en of het bevoegd gezag is geïnformeerd. Het is aan de betreffende partijen welke afspraken zij nog meer willen vaststellen in de overeenkomst (bijvoorbeeld aantal boa’s). Bijlage C-I bevat een voorbeeld van een samenwerkingsovereenkomst welke ten grondslag kan liggen aan een samenwerkingsverband.
De bredere domeinen en de samenwerkingsmogelijkheden op bovenlokaal niveau bieden boa-werkgevers een grotere flexibiliteit binnen het boa-bestel. Consequentie hiervan is dat de mogelijkheid van het combineren van domeinen wordt beperkt. Met het nieuwe beleid wordt immers beoogd te komen tot een beperkt aantal soorten boa’s welke binnen een specifiek domein professionele handhavers zijn. Dit betekent dat een boa in beginsel maar binnen één domein werkzaam mag zijn. Desalniettemin wordt het als onwenselijk beschouwd indien boa’s hierdoor gedwongen worden om een werkverband op te zeggen omdat zij binnen twee domeinen werkzaam zijn. Hierom wordt het hebben van maximaal twee opsporingsakten toegestaan. Als voorwaarde wordt hierbij gesteld dat:
– er sprake is van twee werkgevers (dus geen twee akten bij 1 werkgever); en
– indien de boa werkzaam is binnen twee domeinen, de boa voldoet aan de bekwaamheidseisen van beide domeinen.
Zo blijft het bijvoorbeeld mogelijk dat een parkeercontroleur in dienst van een gemeente, tevens boa milieu en welzijn is voor een landgoedeigenaar. Deze boa heeft een akte van beëdiging voor het domein openbare ruimte en een akte van beëdiging voor het domein milieu en welzijn.
Om te stimuleren dat boa-werkgevers, direct toezichthouders en toezichthouders contact hebben met elkaar en elkaar opzoeken bij operationele zaken, wordt bij inwerkingtreding van deze circulaire ook de aanvraagprocedure gewijzigd. De belangrijkste wijziging betreft het advies van de (direct) toezichthouder ten aanzien van het noodzaakcriterium. De boa-werkgever dient voor het doen van een aanvraag bij de dienst Justis eerst contact te zoeken met de direct toezichthouder en de toezichthouder om de noodzaak en de voorgenomen aanvraag te bespreken. De boa-werkgever stuurt de aanvraag samen met de adviezen van beide toezichthouders toe aan de dienst Justis.15
Deze wijziging geldt ook voor aanvragen voor toekenning van politiebevoegdheden en geweldsmiddelen. Aan de toekenning van geweldsmiddelen aan boa’s kunnen nadere voorwaarden worden verbonden. Zo kan ervoor gekozen worden om, bij wijze van proef, voor een kortere periode bepaalde geweldsmiddelen toe te kennen.
In bijlage C-II wordt de nieuwe aanvraagprocedure uiteengezet.
De openbare ruimte boa voor binnen- en buitengebied ter bestrijding van kleine ergernissen, overlast en andere feiten die de leefbaarheid aantasten. De oude boa-functies APV controleur, parkeercontroleur, brandweercommandant, tunnelwachter en controleur openbare ruimte zijn verenigd binnen de boa openbare ruimte.
De boa openbare ruimte – vergelijkbaar met de voormalige ‘goa’ de gemeenteboa waar kleinere gemeenten over mochten beschikken – heeft een breed pakket aan bevoegdheden waardoor het lokale veiligheidbeleid gericht op de aanpak van overlast en kleine ergernissen binnen de openbare ruimte kan worden gehandhaafd.16 Een belangrijk onderscheid met de voormalige gemeenteboa is dat de boa openbare ruimte niet kan handhaven op de zwaardere milieudelicten. Er is een duidelijke afbakening gemaakt tussen milieu en leefbaarheid. Handhaven op milieudelicten vereist specifieke kennis en vaardigheden. De boa milieu en welzijn zal door een verplicht professionaliseringtraject over deze specifieke kennis en vaardigheden beschikken. De scheiding tussen leefbaarheidszaken en milieuzaken is gebaseerd op het systeem welke gehanteerd wordt door het OM: de vervolging van milieuzaken gebeurt door het functioneel parket, de afdoening van leefbaarheidszaken gebeurt door de lokale arrondissementsparketten. De definitie van leefbaarheid is dan ook hier op gebaseerd.17
Met inhuur wordt bedoeld het in onbezoldigde dienst nemen van niet-ambtenaren. Net als in het oude beleid blijft inhuur mogelijk voor de voormalige boa-functies APV-controleur en parkeercontroleur. Deze ingehuurde boa’s kunnen daarom enkel bevoegd zijn voor de bevoegdheden genoemd bij 1.1, 1.2 en 1.3 in de domeinlijst. De stippellijn binnen het domein openbare ruimte geeft deze afbakening aan. Alvorens gemeenten kunnen overgaan tot inhuur moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden.
○ Instemming van de gemeenteraad en de lokale driehoek.
○ Inbedding in het lokale veiligheidsbeleid.
○ De politie heeft de operationele regie over de opsporing en het toezicht in het publieke domein.
○ Herkenbaarheid van de ingehuurde boa in onbezoldigde dienst als ambtenaar van de gemeente. Hierbij mogen geen tot de particuliere instantie waarvan de gemeente de functionaris inhuurt herleidbare kenmerken zichtbaar gedragen worden.
○ De ingehuurde boa in onbezoldigde dienst heeft maximaal de beschikking over artikel 8 lid 1 en lid 3 van de Politiewet en handboeien.
○ De ingehuurde boa in onbezoldigde dienst met opsporingsbevoegdheid heeft geen toegang tot politie- en/of opsporingssystemen.
○ Een boa mag geen werkzaamheden verrichten voor een beveiligingsorganisatie of recherchebureau of een beveiligingsorganisatie of recherchebureau in stand houden . Reden hiervoor is dat enige (schijn van) belangenverstrengeling zich kan voordoen tussen de functie van de particuliere functionaris met opsporingsbevoegdheid enerzijds en de functie van particulier beveiliger als bedoeld in de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr) anderzijds. Aan een ingehuurde boa in onbezoldigde dienst kan ontheffing worden verleend als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van de Wpbr.
o Een ingehuurde boa moet door de gemeente op naam worden benoemd als onbezoldigd ambtenaar van deze gemeente. Van de benoeming op naam moet bij de aanvraag van de opsporingsbevoegdheid schriftelijk bewijs worden overgelegd.
Het beleid ten aanzien van het toekennen van politiebevoegdheden en handboeien aan boa’s in onbezoldigde dienst is verruimd. Ook deze boa’s kunnen te maken krijgen met agressie en geweld waartegen zij adequaat moeten kunnen optreden. Indien de noodzaak is aangetoond en de vereiste opleidingen zijn gevolgd kunnen de boa’s in onbezoldigde dienst beschikken over artikel 8 lid 1 en lid 3 van de Politiewet en handboeien.
De bekwaamheidseis bestaat uit het boa basisexamen (het boa-getuigschrift) en – indien de boa openbare ruimte beschikt over politiebevoegdheden en geweldsmiddelen – de bekwaamheidseisen uit de RTGB.
In 2010 worden initiatieven ontwikkeld voor een verdergaande professionalisering van de boa openbare ruimte. In overleg met boa-werkgevers, de direct toezichthouders, de toezichthouders en eventueel andere betrokken partners wordt nader bekeken in hoeverre aanvullende bekwaamheidseisen verplicht dienen te worden gesteld en wat die aanvullende bekwaamheidseisen precies moeten zijn. Tot die tijd is het is het de verantwoordelijkheid van de boa-werkgever om zijn boa’s openbare ruimte aanvullend op te leiden voor hun specifieke taak.
Het domein voor de boa’s die zich bezighouden met natuur en milieu, arbeidsinspectie, voedsel & waren controles, dierenwelzijn, openbare gezondheid en fysieke leefomgeving (waaronder deelaspecten bouwen, wonen, monumenten, ruimte). Op dit moment zijn er ruim 2300 milieuboa’s in dienst van publiekrechtelijke of privaatrechtelijke instanties. Milieuboa’s in de zin van deze circulaire zijn:
– alle krachtens een categoriale aanwijzing functionerende boa’s van de Algemene Inspectiedienst (met uitzondering van de bijzondere opsporingsdienst AID/DO), Arbeidsinspectie/directie Major Hazard Control, Rijkswaterstaat, Staatstoezicht op de Mijnen, VROM-Inspectie (met uitzondering van de bijzondere opsporingsdienst VROM-IOD), provincies, waterschappen, gemeenten en regionale milieudiensten, met opsporingsbevoegdheden voor in elk geval de wetten genoemd in artikel 1a en ten dele ook artikel 1 van de Wet op de economische delicten;
– alle boa’s die zijn aangesteld in de functiegroep ‘milieuopsporingsambtenaar’ dan wel een andere functiegroep, maar met een vergelijkbare taak;
– alle boa’s die zijn aangesteld in de functiegroep ‘flora- en faunabeheerder’;
– alle boa’s die zijn aangesteld in de functiegroep ‘controleur openbare ruimte’, ‘gemeentelijk opsporingsambtenaar’ of ‘controleur vaarwegen’, waarvan de werkgever het wenselijk acht dat zij mede milieudelicten opsporen, niet zijnde delicten in de sfeer van leefbaarheid.
Een milieuboa is in hoofdzaak belast met de opsporing van (economische) milieudelicten. De milieuboa is doorgaans primair toezichthouder op grond van één of meer milieuwetten en treedt in voorkomende gevallen op als boa. Hierdoor vervullen de meeste milieuboa’s een schakelfunctie tussen het bestuur, particuliere organisaties, het OM (i.c. het Functioneel Parket) en de politie.
De boa milieu en welzijn wordt de boa die de Wabo voor een belangrijk deel gaat handhaven. Tevens wordt er op geanticipeerd dat (een deel van) de boa’s milieu en welzijn op termijn deel gaan uitmaken van de regionale uitvoeringsdiensten ten behoeve van de handhaving van de VROM-regelgeving.18Om deze reden is de boa milieu en welzijn niet alleen bevoegd om te handhaven op artikel 1 en 1a van de Wet op de economische delicten (WED), maar tevens op de complete wetten die in artikel 1 en 1a van de WED worden genoemd en krachtens deze wetten geldende regelgeving voor zover noodzakelijk voor een goede uitoefening van de taak.
Gelet op de belangrijke rol die de boa milieu en welzijn in de milieuhandhaving gaat spelen is het professionaliseringstraject voor deze categorie boa’s reeds in gang gezet. Enerzijds middels het vergroten van de kwaliteit van de boa’s door een verplicht aanvullende opleidingsprogramma en anderzijds door het vergroten van het toezicht op de boa’s door de (direct) toezichthouders.
Om het toezicht op boa’s milieu en welzijn beter mogelijk te maken worden twee wijzigingen doorgevoerd.
I Het toezicht op de boa’s die zich bezig houden met de milieuhandhaving wordt belegd bij het Functioneel Parket in plaats van een hoofdofficier van Justitie van een arrondissementsparket. Het Functioneel parket is belast met de bestrijding van milieucriminaliteit. Het is dan ook voor de hand liggend om het toezicht op de boa’s die zich bezig houden met milieuhandhaving, neer te leggen bij het Functioneel Parket.
II Het direct toezicht op de milieuboa’s in dienst van of werkzaam voor een landelijke werkgever wordt belegd bij het hoofd van een landelijke dienst.19 Deze landelijke diensten hebben veel meer affiniteit met de milieumaterie dan de politieregio waar het (direct) toezicht nu nog is belegd en kunnen mede hierom het direct toezicht beter vorm geven. Bij een lokale, regionale boa-werkgever (geen landelijk werkterrein) blijft de Korpschef van de politieregio waarbinnen de boa werkgever gevestigd is de direct toezichthouder.
Deze wijzigingen komen overeen met de wijzigingen die zijn voorgesteld in het rapport ‘Visiedocument milieuboa; De boa voor de milieuhandhaving beter benut’ van het Landelijk Overleg Milieuhandhaving (LOM) (hierna: visiedocument).20 De wijziging van toezichthouder zal plaatsvinden gedurende de overgangsperiode wanneer de oude (categoriale) akte wordt omgezet naar een nieuwe (categoriale) akte.
De bekwaamheidseis bestaat uit het boa basisexamen (het boa-getuigschrift), een aanvullend opleidingsprogramma en – indien de boa milieu en welzijn beschikt over politiebevoegdheden en geweldsmiddelen – de bekwaamheidseisen uit de RTGB.
In het visiedocument werd geconstateerd – onder meer bij de pilot met het Transactiebesluit milieudelicten – dat veel milieuboa’s te weinig (strafvorderlijke) kennis en praktische vaardigheden hebben, doordat in hen onvoldoende is geïnvesteerd en de basisbekwaamheidseis alleen onvoldoende is. De omstandigheden waaronder milieuovertredingen moeten worden opgespoord zijn relatief vaak ingewikkeld en vergen doorgaans veel tijd van de betreffende boa’s.21 Mede hierom worden in de praktijk de specifieke mogelijkheden van milieuboa’s niet ten volle benut. Wegens deze constatering en gelet op de ontwikkelingen zoals de aangekondigde introductie van de boetebevoegdheid voor het bestuur, de introductie van de Wabo en de regionale uitvoeringsdiensten heeft het LOM in het visiedocument geconstateerd dat milieuboa’s een categorie vormen waaraan aanvullende eisen zouden moeten worden gesteld. Hiertoe zijn in het visiedocument taken en competenties van de milieuboa’s beschreven. Deze zijn opgesomd in bijlage B-II
Deze taken en competenties geven een compleet beeld van de bekwaamheidseisen waaraan de milieuboa moet voldoen. De eindtermen van de basisbekwaamheidseis zijn hierin geïncorporeerd. Voor zover de vereiste competenties hierboven uitgaan, is sprake van aanvullende bekwaamheidseisen. Vanwege het specifieke werkterrein van bepaalde groepen boa’s (bijvoorbeeld boa’s in de functiegroep van flora- en faunabeheerder), zijn opleidingen (deels) op maat ontwikkeld, dan wel te ontwikkelen in het licht van die competenties die noodzakelijk worden geacht voor het specifieke werkterrein. De opleidingscommissie (zie later deze paragraaf) zal de opleidingen op maat toetsen aan de hand van de hierboven beschreven competenties en in het licht van de te onderscheiden werkvelden van verschillende typen boa’s.
Een boa heeft voldaan aan de bekwaamheidseis voor het domein milieu en welzijn, wanneer hij de hierna te beschrijven opleidingen heeft gevolgd en de bijbehorende toetsen met succes heeft afgelegd.
Basisopleiding
Een ieder die in aanmerking wil komen voor aanwijzing tot milieuboa, moet de basisopleiding voor boa’s volgen. Na het behalen van het bijbehorende examen kan de titel van opsporingsbevoegdheid worden verleend. Hierbij wordt de betrokkene aangesteld als milieuboa. Binnen 12 maanden na het verkrijgen van de akte van beëdiging dient de vervolgopleiding te worden gevolgd en met succes te worden afgerond. Dit stelt de betrokkene in staat om tijdens de vervolgopleiding als milieuboa werkzaam te zijn en het geleerde in de praktijk te brengen (duaal leren).
Vervolgopleiding
De basisopleiding is, gelet op de opsporingstaken van de milieuboa’s en de omstandigheden waaronder zij moeten worden uitgeoefend, in de praktijk onvoldoende gebleken. Daarom is in het visiedocument ervoor gekozen om voor degenen die voor het eerst als milieuboa zijn aangesteld, het volgen van een aanvullende vakopleiding verplicht te stellen: de vervolgopleiding. Deze verplichting geldt voor alle nieuwe milieuboa’s met een akte van beëdiging waarvan de afgiftedatum 1 februari 2010 of later is. De vervolgopleiding dient binnen 12 maanden na de datum van deze akte te worden gevolgd.
De vervolgopleiding is gericht op het systematisch ontwikkelen van de (complexe) kennis, vaardigheden en stijl die nodig zijn om de milieuboa-functie goed uit te oefenen. Om zo goed mogelijk aan te sluiten bij de beroepspraktijk wordt de vervolgopleiding gecombineerd met het werken in de praktijk. Iedere cursist krijgt een praktijkcoach.
Het curriculum voor de opleiding wordt niet meer bepaald door de klassieke (school)vakken met hun leerstofindeling en -volgorde, maar door het functieprofiel en de hiervan afgeleide kernopgave voor de diverse typen milieuboa’s. Een kernopgave bestaat uit een beschrijving van de kenmerken van de praktijksituaties, dilemma’s, werkpatronen en -methoden. Met andere woorden: het curriculum is op maat toegesneden en voor een boa die hoofdzakelijk werkzaam is op het VROM-domein, op bepaalde punten anders ingekleurd dan dat voor een boa die hoofdzakelijk werkzaam is op het LNV-domein of V&W-domein. Globaal gesproken is het opleidingsprogramma voor 80% generiek en 20% specifiek. Bij de uitvoering kan worden voldaan aan specifieke wensen van werkgevers. De vervolgopleiding gaat in de eerste helft van 2010 van start.
Bijspijkercursus bestaande milieuboa’s
Van bestaande milieuboa’s kan in redelijkheid niet worden gevraagd dat zij alsnog de vervolgopleiding gaan volgen. Toch is er in algemene zin behoefte aan verhoging van de professionaliteit van de huidige milieuboa’s, zo is in het visiedocument geconstateerd. Daarom zijn alle milieuboa’s met een akte van beëdiging waarvan de afgiftedatum 31 januari 2010 of eerder is, verplicht vóór 1 juli 2011 een speciaal ontwikkelde bijspijkercursus te volgen, om hun strafvorderlijke kennis en vaardigheden op het gewenste peil te brengen. Dit geldt ook voor personen aan wie een ontheffing is verleend op grond van het zogenoemde seniorenbeleid.
Het programma van de bijspijkercursus is afgeleid van dat van de vervolgopleiding en op dezelfde manier tot stand gebracht. Ook het opleidingsprogramma hiervan is in grote lijnen zo opgezet dat er ruimte is om bij de keuze van praktijkopdrachten, te bestuderen casussen en in het onderwijs te gebruiken voorbeelden in te spelen op de specifieke omstandigheden en behoeften van de te onderscheiden typen milieuboa’s. Aan de uitwerking van het opleidingsprogramma voor de ‘groene boa’s’ wordt actief bijgedragen door vertegenwoordigers van particuliere terreinbeheerders en de Nederlandse Vereniging voor Natuurtoezicht.
Bij de uitvoering van de bijspijkercursus kan worden voldaan aan specifieke wensen van werkgevers, zowel wat betreft de inhoud van het cursusprogramma als de wijze waarop dit wordt uitgevoerd.
Permanente her- en bijscholing
Permanent leren wordt beschouwd als een veel effectievere wijze om het niveau van de milieuboa op peil te houden dan een vijfjaarlijks examen. Bovendien kan hiermee goed worden ingespeeld op actuele ontwikkelingen. Daarom krijgt, naar het voorbeeld van de FIOD/ECD en de AID, permanente her- en bijscholing een plaats in het opleidingsstelsel voor de milieuboa’s.
Van iedere milieuboa wordt verlangd dat hij gedurende de 5 jaar dat zijn boa-akte geldig is, een viertal verplichte modules volgt, die elk worden afgesloten met een toets. Dit komt neer op één module per jaar, waarbij in het jaar van verlenging geen nieuwe module wordt gevolgd. Dat jaar kan worden gebruikt om niet behaalde modules te herkansen. Ook hier geldt dat een groot deel van het onderwijs voor alle functiegroepen gelijk is. Sommige modulen zullen echter specifiek op een bepaalde functiegroep zijn toegeschreven. De studiebelasting per module bedraagt ongeveer 5 contactdagen. Iedere module wordt met een toets afgesloten. Nadat alle vier modulen met een voldoende zijn afgesloten, kan de akte van de betreffende milieuboa met wederom 5 jaar worden verlengd.
Het is de bedoeling dat deze permanente her- en bijscholing in de eerste helft van 2010 van start gaat. Als eersten komen hiervoor de milieuboa’s in aanmerking die in 2007 of 2008 de bijspijkercursus hebben gevolgd.
De verplichting tot permanente her- en bijscholing, ter vervanging van het vijfjaarlijkse examen, gaat gelden voor alle milieuboa’s, met inbegrip van personen aan wie een ontheffing is verleend van de bekwaamheidseis op grond van het zogenaamde seniorenbeleid. Die ontheffing brengt mee dat zij wel de modules volledig moeten volgen, maar dat er geen consequenties zullen worden verbonden aan het niet halen van een toets.
Voor nieuwe milieuboa’s betekent dit dat zij met de permanente her- en bijscholing beginnen in het jaar volgend op het succesvol afronden van de vervolgopleiding. Bestaande milieuboa’s beginnen in het jaar volgend op de afronding van de bijspijkercursus.
Verzorging van de opleidingen
Op dit moment staat het een ieder vrij om de basisopleiding voor milieuboa’s te verzorgen. Dit blijft ook zo. Voor de andere onderdelen van het opleidingsstelsel is in het visiedocument ervoor gekozen om de ontwikkeling en uitvoering ervan vooralsnog te laten verzorgen door een samenwerkingsverband, thans bestaande uit het Opleidingsinstituut van de Algemene Inspectiedienst, de VROM-Inspectieacademie, de Stichting Bestuursacademie Nederland, de Stichting Wateropleidingen en de Politieacademie. Dit is gebeurd om de kwaliteit van de opleidingen met hun sterke wisselwerking met de beroepspraktijk (duaal leren) en regelmatige toetsmomenten van de ontwikkeling van de verschillende competenties te kunnen meten.
De verschillende opleidingstrajecten worden, binnen het gemeenschappelijke kader – eindtermen, leerdoelen (kernopgaven), lesprogramma’s, docentenhandleiding – en voor een gezamenlijk vastgestelde prijs per cursist verzorgd door deze instituten, met gebruikmaking van hun respectievelijke kennis en expertise op de verschillende deelterreinen, voor zover relevant voor de milieuopsporing. De cursuskosten komen voor rekening van de werkgever.
Opleidingscommissie
In het stelsel zoals dit is neergelegd in het BBO, zijn de toezichthouders belast met het toezicht op de kwaliteit van de boa’s en, in het verlengde hiervan, de kwaliteit van de opleidingen. Dit brengt mee dat de hoofdofficier van justitie van het Functioneel Parket, die zal worden aangewezen als de toezichthouder voor alle milieuboa’s, die taak krijgt ten aanzien van de opleidingen voor de milieuboa’s.
Om aan deze verantwoordelijkheid een goede invulling te kunnen geven en, in het bijzonder, te kunnen garanderen dat het voltooien van het samenstel van opleidingen uitzicht biedt op het voldoen aan de basis- en aanvullende eisen van bekwaamheid voor milieuboa’s, wordt door de toezichthouder een opleidingscommissie ingesteld. Deze commissie gaat namens de toezichthouder de inhoud en kwaliteit van de diverse opleidingstrajecten en bijbehorende lesprogramma’s in al hun facetten bewaken. De opleidingscommissie gaat tevens toezien op de deelname van de boa’s aan de voor hen verplichte opleidingstrajecten.
In het kader van haar taak toetst de opleidingscommissie aan de hand van de in bijlage B-II beschreven taken en competenties of de aangeboden opleidingen voldoen, mede in het licht van de te onderscheiden werkvelden van de verschillende typen milieuboa’s. Zo hebben de milieuboa’s die thans behoren tot de functiegroep flora- en faunabeheerder in de praktijk met een ander soort milieudelicten en verdachten te maken dan bijvoorbeeld de milieuboa’s van het Staatstoezicht op de Mijnen.
De opleidingsprogramma’s en de uitvoering daarvan zullen met enige regelmaat worden geëvalueerd om te bezien of hierin verandering moet worden aangebracht, bijvoorbeeld door het vervangen van één of meer opleidingsinstituten door andere. Het initiatief hiervoor komt te liggen bij de opleidingscommissie.
Examencommissie
De door de Minister van Justitie ingestelde examencommissie bewaakt de kwaliteit van de examens of toetsen aan de hand van de in deze circulaire beschreven competenties (bijlage B-II).
Vervallen van opsporingsbevoegdheid
Indien niet (tijdig) wordt voldaan aan de aanvullende opleidingseisen, is er niet voldaan aan de milieuboa bekwaamheidseis en zal de titel van opsporingsbevoegdheid worden ingetrokken (ex artikel 35, eerste lid, onder b, en artikel 32, derde lid, BBO). In de volgende gevallen kan de Minister van Justitie vaststellen dat niet langer wordt voldaan aan de bekwaamheidseis, zoals bedoeld in artikel 35, eerste lid, onder b, en artikel 32, derde lid, BBO, met verval van de titel van opsporingsbevoegdheid tot gevolg.
– De milieuboa met een akte van beëdiging waarvan de afgiftedatum vóór 1 februari 2010 ligt, heeft niet voor 1 juli 2011 de bijspijkeropleiding gevolgd.
– De milieuboa met een akte van beëdiging waarvan de afgiftedatum op of na 1 februari 2010 ligt, heeft niet binnen een jaar na verkrijging van die akte de vervolgopleiding gevolgd en met succes afgerond.
– De milieuboa heeft, na afronding van de bijspijkercursus vóór 1 juli 2011, dan wel na afronding van de vervolgopleiding binnen een jaar na verkrijging van de akte van beëdiging, de permanente her- en bijscholing, bestaande uit 4 modules in een periode van vijf jaar, niet tijdig gevolgd en met goed gevolg afgerond.
Alvorens tot vaststelling over te gaan als bedoeld in artikel 35, eerste lid, onder b, BBO, in de gevallen bedoeld onder a t/m c, hoort de Minister van Justitie de werkgever en de betreffende boa.
Als een milieuboa door omstandigheden, die niet aan hem of aan zijn werkgever zijn te wijten, niet in staat is tijdig de bijspijkercursus of (een module van) de permanente her- en bijscholing te volgen, dan wel de vervolgopleiding binnen één jaar na de afgiftedatum van de akte van beëdiging, met goed gevolg af te ronden, kan de Minister van Justitie op verzoek van de werkgever afwijken van de termijnen genoemd in de onderdelen a tot en met c.
Ontheffing van cursusonderdelen
Het is mogelijk om van cursusonderdelen van de vervolgopleiding of onderdelen van de permanente her- en bijscholing ontheffing te verkrijgen bij wegens eerdere, met succes afgeronde gelijkwaardige opleidingen. Eventueel verleende ontheffingen ontslaat de boa niet van de examenverplichting van zowel de vervolgopleiding, als de permanente her- en bijscholing. Aanvragen tot ontheffingen worden door of namens de toezichthouder beoordeeld.
Verlenging titel van opsporingsbevoegdheid
Bij de verlenging van de titel van opsporingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 6 BBO wordt getoetst of de betreffende boa tijdig aan alle tot aan het moment van aanvraag van de verlenging verplichte opleidingen heeft voldaan.
Onder het domein onderwijs vallen de huidige leerplichtambtenaren. Zij zijn primair belast met het handhaven van de leerplichtwet en alle andere daar aan gerelateerd relevante wet- en regelgeving. Gelet op het specialistische karakter van deze functie en het feit dat er voor de uitoefening van deze functie door de werkgever veelal een hogere opleiding wordt verlangd, is besloten deze functie als aparte functie te handhaven.
De bekwaamheidseis bestaat uit het boa basisexamen (het boa-getuigschrift) en – indien de boa onderwijs beschikt over politiebevoegdheden en geweldsmiddelen – de bekwaamheidseisen uit de RTGB.
In overleg met boa-werkgevers, de direct toezichthouders, de toezichthouders en eventueel andere betrokken partners wordt nader bekeken in hoeverre aanvullende bekwaamheidseisen verplicht dienen te worden gesteld en wat die aanvullende bekwaamheidseisen precies moeten zijn.
Tot die tijd is het is het de verantwoordelijkheid van de boa-werkgever om zijn boa’s onderwijs aanvullend op te leiden voor hun specifieke taak. Indien de boa-werkgever kan voorzien in een opleiding voor de boa die voldoet aan de eisen die worden gesteld aan de semi-permanente ontheffing (bijlage B-IV), dan kan de boa ontheffing krijgen voor het basis boa-examen.
De boa voor de strafrechtelijke handhaving in het openbaar vervoer. Hoewel de oude functielijst niet voorzag in een boa openbaar vervoer, bestaat deze al geruime tijd. De boa openbaar vervoer is in bezoldigde dienst van een openbaar vervoersbedrijf, dan wel een (ander) publiekrechtelijk rechtspersoon en is belast met de opsporing van strafbare feiten binnen het domein openbaar vervoer.
De bekwaamheidseis bestaat uit een verzwaard examen, het boa-Openbaar Vervoer examen (getuigschrift boa-OV), en – indien de boa openbaar vervoer beschikt over politiebevoegdheden en geweldsmiddelen – de bekwaamheidseisen uit de RTGB.
Reeds in 2005 werd door de inwerkingtreding van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar openbaar vervoersbedrijven 2005 een speciale BOA-OV opleiding verplicht gesteld voor de openbaar vervoer boa’s. De BOA-OV opleiding is gestart als onderdeel van het Aanvalsplan Sociale Veiligheid Openbaar Vervoer en samen met de vervoerbedrijven ontwikkeld, om te zorgen dat het controlerend personeel zo optimaal en gericht mogelijk wordt opgeleid. Deze opleiding vormt een ‘boa-plus opleiding’ in vergelijking met de basis bekwaamheidseis (boa-getuigschrift) en is een op maat gesneden opleiding gericht op het openbaar vervoer. De BOA-OV opleiding kent een module voor nieuw op te leiden personeel dat nog niet over een BOA-bevoegdheid beschikt. In bijlage B-III staan de eindtermen alsmede de gedragsspecifieke leerdoelen beschreven waaraan de boa openbaar vervoer moet voldoen.
De bekwaamheid wordt verkregen door het afleggen van het boa Openbaar Vervoer examen, waarvan de eindtermen van het algemene boa examen onverkort deel uitmaken. De door de minister ingestelde examencommissie boa OV stelt de eindtermen en toetsing vast.
De boa voor de strafrechtelijke handhaving op het gebied van werk, inkomen, belastingen en sociale zaken. Hieronder vallen onder andere alle regelingen die de gemeenten uitvoeren op het gebied van de sociale zekerheid zoals de Wet werk en bijstand, de wet werk en inkomen kunstenaar, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, Wet sociale werkvoorziening, Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004, Wet maatschappelijk ondersteuning, Wet inburgering, Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, Wet investeren in jongeren en het Participatiefonds reïntegratie, volwasseneneducatie en inburgering.
De bekwaamheidseis bestaat uit het boa basisexamen (het boa-getuigschrift) en – indien de boa werk, inkomen en zorg beschikt over politiebevoegdheden en geweldsmiddelen – de bekwaamheidseisen uit de RTGB.
In overleg met boa-werkgevers, de direct toezichthouders, de toezichthouders en eventueel andere betrokken partners wordt nader bekeken in hoeverre aanvullende bekwaamheidseisen verplicht dienen te worden gesteld en wat die aanvullende bekwaamheidseisen precies moeten zijn. Tot die tijd is het is het de verantwoordelijkheid van de boa-werkgever om zijn boa’s werk, inkomen en zorg aanvullend op te leiden voor hun specifieke taak. Indien de boa-werkgever kan voorzien in een opleiding voor de boa welke voldoet aan de eisen welke worden gesteld aan de semi-permanente ontheffing (bijlage B-IV) kan de boa ontheffing krijgen voor het basis boa-examen.
Het domein generieke opsporing is de vreemde eend in de bijt. Dit is niet een domein ontstaan vanuit de inhoud, maar een soort van restcategorie bestaande uit boa’s welke veelal algemene opsporingsbevoegdheid hadden. Plaatsing in het domein generieke opsporing vindt alleen dan plaats indien de overige vijf domeinen qua bevoegdheid niet toereikend zijn voor een adequate taakuitoefening door de boa. De minister van Justitie bepaalt door middel van deze circulaire welke boa’s onder dit domein worden gebracht.
De boa generieke opsporing is de boa werkzaam bij of voor een landelijke overheidsinstantie en heeft als werkgever de korpschef van een politiekorps, de hoofdofficier van Justitie van een parket, de commandant van de Koninklijke Marechaussee; de directeur van de rijksrecherche, de directeur van het CJIB of – indien deze niet onder een ander domein te plaatsen is – de directeur van een landelijke (inspectie)dienst.
De opsporingsbevoegdheid dient zich te beperken tot hetgeen noodzakelijk is voor een goede uitoefening van de betreffende functie en het daaraan gekoppelde takenpakket. Deze functie inclusief taakomschrijving dient vooraf door de boa werkgever – in gevallen tevens de direct toezichthouder – te zijn afgestemd met de toezichthouder. De toezichthouder waakt er voor dat de betreffende functie past binnen het boa beleid; functies voor ondersteunende, administratieve, technische, of zeer specialistische taken.
De boa-werkgever kan middels het aanvraagformulier aangeven welke opsporingsbevoegdheden zijn gewenst voor de taakuitvoering van zijn boa’s.
Voor de boa’s in dienst bij de politie blijft uitdrukkelijk gelden dat deze in beginsel ondersteunende, administratief-technische taken uitvoeren. De door deze circulaire vervangen circulaire functielijst buitengewoon opsporingsambtenaar bevatte een indicatieve lijst van boa-functies binnen de politie waarmee werd aangegeven welke functies binnen de politie geschikt waren als boa-functie. Naar verwachting zal in 2010 het nieuwe politie functiehuis klaar zijn. Aan de hand van dit functiehuis zal in overleg met de betrokken partijen een nieuwe lijst worden samengesteld van geschikte boa-functies, welke in deze circulaire zal worden verwerkt. Tot die tijd zal uit worden gegaan van de lijst van functies zoals deze was opgenomen in de circulaire functielijst buitengewoon opsporingsambtenaar. De functie van politieboa kan worden toegekend indien het (een combinatie van) de volgende functies betreft:
– Parkeercontroleur;
– controleur vreemdelingenwet;
– medewerker centrale opvang;
– medewerker centrale verwerking bekeuringen;
– medewerker bewaking en transport (arrestantenbewaking);
– technische ondersteuning politietaken;
– technisch controleur verkeer;
– technisch controleur milieu;
– medewerker technische ondersteuning rechercheonderzoeken;
– medewerker herkenningsdienst;
– CID-analist;
– financieel deskundige (BFO);
– administratief medewerker (administratieve taken die gerelateerd zijn aan
– een boa-functie);
– parketpolitie;
– medewerker orde en bewaking;
– veiligheidsassistent;
– forensisch deskundige;
– trainer/africhter levende have.
De bekwaamheidseis bestaat uit het boa basisexamen (het boa-getuigschrift) en – indien de boa generieke opsporing beschikt over politiebevoegdheden en geweldsmiddelen – de bekwaamheidseisen uit de RTGB.
Het merendeel van de diensten wiens boa’s vallen binnen het domein generieke opsporing beschikt over een eigen opleiding ten behoeve van hun overige werknemers die zich (op grond van artikel 141 Wetboek van Strafvordering) bezig houden met de strafrechtelijke handhaving. Het is de verantwoordelijkheid van de boa-werkgever om zijn boa’s generieke opsporing aanvullend op te leiden voor hun specifieke taak. Indien de boa-werkgever kan voorzien in een opleiding voor de boa welke voldoet aan de eisen welke worden gesteld aan de semi-permanente ontheffing (bijlage B-IV) kan de boa ontheffing krijgen voor het basis boa-examen.
Gerekend vanaf de datum van inwerkingtreding van deze circulaire Buitengewoon Opsporingsambtenaar, zullen alle categoriale besluiten binnen een overgangsperiode van 1 jaar ambtshalve worden gewijzigd. Deze wijzing betreft de omzetting van de bevoegdheidsbepaling (de wetsartikelen op grond waarvan de boa bevoegd is tot het opsporen van strafbare feiten) naar de toepasselijke domeinindeling uit deze circulaire.
In voornoemde overgangsperiode van een jaar blijft de circulaire Functielijst van kracht tot de datum inwerkingtreding van het betreffende wijzigingsbesluit. Vanaf de datum inwerkingtreding van het betreffende wijzigingsbesluit, wordt het hierop betrekking hebbende categoriale besluit onder de werking van het toepasselijke domein gebracht. In het wijzigingsbesluit zal tevens een overgangsbepaling worden opgenomen, die regelt dat de op naam gestelde akten van opsporingsbevoegdheid, van beëdiging, de legitimatiebewijzen en de overige benoemingsbescheiden, worden geacht te zijn uitgegeven op basis van het alsdan van toepassing zijnde domein. Deze omzetting heeft geen gevolgen voor de geldigheidsduur van de benoemingsbescheiden.
Vanaf 1 april 2010 is het niet meer mogelijk om een nieuwe of verlengingsaanvraag in te dienen op basis van de circulaire Functielijst. Reguliere verzoeken tot wijziging van categoriale besluiten (bijvoorbeeld voor wijziging van het aantal boa’s, plaatsing in een ander domein, uitbreiding van geweldsmiddelen), kunnen niet worden meegenomen in de hiervoor genoemde ambtshalve wijziging van de categoriale besluiten. Hiervoor zal een nieuwe aanvraag moeten worden ingediend. Het noodzaakcriterium zal dan eerst door de toezichthouders getoetst moeten zijn.
Ten aanzien van de hiervoor genoemde ambtshalve wijzigingsbesluiten zal de geldigheidsduur van het categoriale besluit ongewijzigd blijven. Dit om piekbelasting voor de Dienst Justis te voorkomen. Bij het wijzigen van een categoriaal besluit naar aanleiding van een nieuwe aanvraag zal de geldigheidstermijn opnieuw worden vastgesteld voor de normale duur van vijf jaren.
Naast boa’s die onder een categoriaal besluit vallen, zijn er ook boa’s die hun opsporingsbevoegdheid ontlenen aan een individuele akte, die is gebaseerd op de circulaire Functielijst. Deze individuele akten van opsporingsbevoegdheid, van beëdiging, de legitimatiebewijzen en de overige benoemingsbescheiden worden gedurende een overgangsperiode van 1 jaar (gerekend vanaf de datum inwerkingtreding van deze circulaire) gewijzigd of vervangen.
Tot het moment van wijziging/vervanging blijven deze individuele akten gebaseerd op de circulaire Functielijst. Na wijziging/vervanging worden de akten van opsporingsbevoegdheid, van beëdiging, de legitimatiebewijzen en de overige benoemingsbescheiden afgegeven op basis van het toepasselijke domein uit de circulaire Buitengewoon Opsporingsambtenaar. Vanaf 1 april 2010 is het niet meer mogelijk om een nieuwe of verlengingsaanvraag in te dienen op basis van de circulaire Functielijst.
In de bijgevoegde conversietabel (bijlage C-IV) is per functie uit de circulaire Functielijst buitengewoon opsporingsambtenaar aangegeven welke domeinindeling zal worden gehanteerd en wanneer de omzetting plaatsvindt.
De conversie zal in twee fasen plaatsvinden. In bijgevoegde conversielijst (bijlage C-IV) staat welke boa-functies, in welke fase zal worden omgezet. De eerste fase gaat in op 1 april 2010. In deze fase worden de aktes van die boa’s omgezet waarvan evident is in welk domein deze boa’s passen. Dit betreffen in ieder geval de zogenaamde politieboa’s en teleservicemedewerkers alsmede de meeste categoriale beschikkingen. Voor de omzetting hiervan zullen de betreffende boa-werkgevers (per brief) worden benaderd. In overleg met de dienst Justis worden afspraken gemaakt over het moment van omzetten en – in een paar twijfelgevallen – over naar welk domein wordt omgezet.
In de tweede fase worden de overige (individuele) aktes van de boa’s omgezet. Deze aktes worden pas omgezet na 1 oktober 2010 om zo de boa-werkgevers de tijd te geven te anticiperen op de nieuwe domeinen en ze de gelegenheid te bieden om – indien zij van mening zijn dat de voorgestelde conversie ongewenst is – een nieuwe aanvraag te doen. Denk hierbij aan een boa-werkgever die er voor kiest om een aantal van zijn gemeentelijke boa’s (boa’s openbare ruimte) om te laten scholen tot boa’s milieu en welzijn.
De Minister van Justitie,
namens deze:
Directeur-Generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving,
J. van der Vlist.
De boa openbare ruimte is bevoegd om te handhaven op de volgende artikelen en wetten voor zover noodzakelijk voor een goede uitoefening van de functie en de daaraan gekoppelde taakomschrijving, tenzij de wet zich daartegen verzet.
1. Verordeningen en/of Keuren voor zover betrokkene daarvoor door het bevoegde bestuursorgaan is aangewezen;
2. Wegenverkeerswet 1994 (stilstaand verkeer m.u.v. art. 5, 6, 10, 60, 62, 82 RVV 1990);
3. Artikelen 177, 179, 180, 181, 182, 184, 185, 266/267, 284, 285, 300 juncto artikel 304 onder ten tweede, 435, onder ten vierde, en 447e van het Wetboek van Strafrecht.
4. Wet openbare manifestaties;
5. Zondagswet;
6. Artikelen 10.2, 10.23 en 10.30 Wet milieubeheer juncto artikel 1a van de Wet op de economische delicten;
7. Artikel 10.1 lid 1 Wet milieubeheer juncto artikel 1a van de Wet op de economische delicten voor zover het gaat om feiten die de leefbaarheid aantasten;
8. Artikel 6.2 lid 1 Waterwet, juncto artikel 1a van de Wet op de economische delicten; uitsluitend voorzover het betreft overtredingen die een nadelige invloed hebben of kunnen hebben op de leefbaarheid in de publieke ruimte.
9. Artikel 13 Wet bodembescherming juncto artikel 1a van de Wet op de economische delicten;
10. Artikelen 2.3.6 Vuurwerkbesluit juncto artikel 1a van de Wet op de economische delicten;
11. Woningwet juncto artikel 1a van de Wet op de economische delicten met uitzondering van de volgende situaties:
1) Het feit is begaan in samenhang met andere economische delicten,
2) Het feit heeft betrekking op een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, of
3) Het feit heeft betrekking op overtreding van een voorschrift als bedoeld in artikel 10 van het Asbestverwijderingsbesluit;
12. Wet Ruimtelijke Ordening juncto artikel 1a van de Wet op de economische delicten met uitzondering van de volgende situaties:
1) Het feit is begaan in samenhang met andere economische feiten, of
2) Het feit heeft betrekking op een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer;
13. Visserijwet 1963;
14. Artikel 45 Luchtverkeersreglement;
15. Wet pleziervaartuigen;
16. Binnenvaartwet;
17. Artikel 2 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen;
18. Monumentenwet 1988;
19. Brandweerwet 1985;
20. Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden;
21. Artikelen 175, 177a, 188, 199, 225, 231 lid 2, 239, 350, 351, 351 bis, 352, 416, 417 bis, 424 t/m 429, 430a, 437ter, 443, 458 t/m 461 en 447b, 447c, 447d van het Wetboek van Strafrecht;
22. Drank & Horecawet juncto artikel 1a van de Wet op de economische delicten;
23. Tabakswet juncto artikel 1a van de Wet op de economische delicten;
24. Huisvestingswet;
25. Winkeltijdenwet;
26. Artikel 3, tweede lid, van het Reglement houdende voorschriften voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de binnenwateren juncto artikel 1a van de Wet op de Economische delicten;
27. Artikel 72 en 73 Wet Personenvervoer 2000;
28. Besluit Personenvervoer 2000;
29. Wrakkenwet voor zover het gaat om feiten die de leefbaarheid aantasten;
30. Andere strafbare feiten, indien hij daarmee in een concreet opsporingsonderzoek door een officier van justitie wordt belast voor de duur van dat onderzoek.
De boa openbare ruimte in bezoldigde dienst kan optioneel beschikken over artikel 8 lid 1 en lid 3 van de Politiewet, handboeien en wapenstok. De boa openbare ruimte in onbezoldigde dienst kan optioneel beschikken over artikel 8 lid 1 en lid 3 van de Politiewet en handboeien.
De boa milieu en welzijn is bevoegd om te handhaven op de volgende artikelen en wetten voor zover noodzakelijk voor een goede uitoefening van de functie en de daaraan gekoppelde taakomschrijving, tenzij de wet zich daartegen verzet.
1. De in artikel 1 en 1a van de Wet op de economische delicten genoemde wetten en krachtens deze wetten geldende regelgeving;
2. Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden;
3. Artikel 45 Luchtverkeersreglement;
4. Wet openbare manifestaties;
5. Zondagswet;
6. Bijlage 4 van de Regeling vervoer over de binnenwateren van gevaarlijke stoffen (VBG);
7. Artikel 2 Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen;
8. Wet op de Dierenbescherming;
9. Wet op de dierproeven;
10. Schepenwet;
11. Rijkswet noodvoorzieningen scheepvaart;
12. Scheepvaartverkeerswet (incl. Rijnvaartpolitiereglement 1995 en Binnenvaartpolitiereglement);
13. Vaarplichtwet;
14. Meetbrievenwet 1981;
15. Uitvoeringswet Visserijverdrag 1967;
16. Wet behoud scheepsruimte 1939;
17. Wet beheer rijkswaterstaatswerken;
18. Wrakkenwet;
19. Waterwet;
20. Herziene Rijnvaartakte;
21. Monumentenwet 1988;
22. Algemene wet inzake rijksbelastingen;
23. Artikelen 141, 157, 160 t/m 163, 172, 173, 173a, 173b, 174, 175, 177, 177a, 179, 180, 181, 182, 184, 185, 199, 225, 227b, 230, 231 lid 2, 239, 240a, 266/267, 284, 285, 300 juncto artikel 304 onder ten tweede, 310, 311, 314, 315, 321, 326, 329, 330 350, 351, 351 bis, 352, 416, 417 bis, 424 t/m 429, 430a, 435 onder ten vierde, 447b, 447c, 447d en 447e, en 458 t/m 461 van het Wetboek van Strafrecht;
24. Artikelen 307 en 308 van het wetboek van strafrecht;
25. Verordeningen en/of Keuren voor zover betrokkene daarvoor door het bevoegde bestuursorgaan is aangewezen;
26. Andere strafbare feiten, indien hij daarmee in een concreet opsporingsonderzoek door een officier van justitie wordt belast voor de duur van dat onderzoek.
De landelijke bevoegdheid voor de boa milieu en welzijn omvat eveneens de 12 mile zone en het continental plat.
Gelet op de specifieke taak van inspectiediensten in de milieuhandhaving kunnen boa’s milieu en welzijn van een landelijke inspectiedienst voor zover noodzakelijk voor een goede uitoefening van de taak bij samenwerking met partners in de strafrechtelijke handhaving, beschikken over domeinoverschrijdende opsporingsbevoegdheden, tenzij de wet zich daartegen verzet.
De boa milieu en welzijn kan optioneel beschikken over artikel 8 lid 1 en lid 3 van de Politiewet, handboeien, wapenstok, pepperspray, surveillancehond en vuurwapen.
De boa onderwijs is bevoegd om te handhaven op de volgende artikelen en wetten voor zover noodzakelijk voor een goede uitoefening van de functie en de daaraan gekoppelde taakomschrijving, tenzij de wet zich daartegen verzet.
1. Leerplichtwet 1969;
2. Artikelen 179, 180, 181, 182, 184, 185, 266/ 267, 284, 285, 300 juncto artikel 304 onder ten tweede, 435 onder ten vierde, 447e van het Wetboek van Strafrecht;
3. Verordeningen en/of Keuren voor zover betrokkene daarvoor door het bevoegde bestuursorgaan is aangewezen.
4. Andere strafbare feiten, indien hij daarmee in een concreet opsporingsonderzoek door een officier van justitie wordt belast voor de duur van dat onderzoek.
De boa onderwijs kan optioneel beschikken over artikel 8 lid 1 en lid 3 van de Politiewet en handboeien.
De boa openbaar vervoer is bevoegd om te handhaven op de volgende artikelen en wetten voor zover noodzakelijk voor een goede uitoefening van de functie en de daaraan gekoppelde taakomschrijving, tenzij de wet zich daartegen verzet.
1. Spoorwegwet;
2. Wet personenvervoer 2000;
3. Besluit personenvervoer 2000;
4. Artikel 5 Wegenverkeerswet 1994;
5. Artikelen 15a lid 1 en lid 2, 23 lid 1 sub a, b en e, 62 jo. bord C1, C11, C12, C13, C14, C15, C16 en C17, 24 lid 1 sub b, 62 juncto 71 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;
6. Artikel 141, 157, 177, 179, 180, 181, 182, 184, 185, 225, 239, 266/267, 284, 285, 300 juncto artikel 304 onder ten tweede, 310, 311, 350, 461, 424, 426, 435 onder ten vierde, 461 en artikel 447e van het Wetboek van strafrecht;
7. Algemene plaatselijke verordeningen, voor zover deze verordeningen samenhangen met het vervoer van personen en voor zover de boa is aangewezen door het bevoegd gezag;
8. Andere strafbare feiten, indien hij daarmee in een concreet opsporingsonderzoek door een officier van justitie wordt belast voor de duur van dat onderzoek.
De boa openbaar vervoer kan optioneel beschikken over artikel 8 lid 1 en lid 3 van de Politiewet en handboeien.
De boa werk, inkomen en zorg is bevoegd om te handhaven op de volgende artikelen en wetten voor zover noodzakelijk voor een goede uitoefening van de functie en de daaraan gekoppelde taakomschrijving, tenzij de wet zich daartegen verzet.
1. Bij of krachtens de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de Invorderingswet 1990;
2. Bij of krachtens de wetten waarvan de uitvoering bij of krachtens de Wet Structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet suwi) is opgedragen;
3. Artikelen 161 sexies, 161 septies, 177, 177a, 179, 180, 181, 182, 184, 185, 189, 194, 197, 197a, 197b, 197c, 197d, 198, 225, 226, 227, 227a, 227b, 228, 229, 231, 266/267, 284, 285, 300 juncto artikel 304 onder ten tweede, 321, 322, 323a, 326, 340, 341, 342, 343, 344, 345, 347, 348, 350a, 350b, 362, 363, 416, 417, 417bis, 420 bis, ter en quater, 435 onder ten vierde, 442, 447b, 447c, 447d, 447e van het Wetboek van Strafrecht, voor zover het feit van belang is voor de toepassing van wetten, algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen, met de uitvoering waarvan de organisatie (UWV, belastingdienst, gemeenten) krachtens de wet is belast dan wel voor de uitvoering van andere taken, voor het verrichten waarvan het UWV / de belastingsdienst, gemeenten krachtens de Wet suwi de goedkeuring heeft gekregen;
4. De in artikel 1 en 1a van de Wet op de economische delicten genoemde wetten, voor zover de opsporing van deze wetgeving waaruit deze delicten voortvloeien is opgedragen aan de Belastingdienst, Unit Ordening;
5. Wet op de registeraccountants en de Wet op de accountants-administratieconsulenten;
6. Leerplichtwet 1969;
7. Verordeningen en/of Keuren voor zover betrokkene daarvoor door het bevoegde bestuursorgaan is aangewezen.
8. Andere strafbare feiten, indien hij daarmee in een concreet opsporingsonderzoek door een officier van justitie wordt belast voor de duur van dat onderzoek.
De boa werk, inkomen en zorg kan optioneel beschikken over artikel 8 lid 1 en lid 3 van de Politiewet en handboeien.
De boa generieke opsporing is bevoegd om te handhaven op de volgende artikelen en wetten voor zover noodzakelijk voor een goede uitoefening van de functie en de daaraan gekoppelde taakomschrijving, tenzij de wet zich daartegen verzet.
1. Alle strafbare feiten voor zover noodzakelijk voor een goede uitoefening van de betreffende functie en het daaraan gekoppelde takenpakket;
2. Verordeningen en/of Keuren voor zover betrokkene daarvoor door het bevoegde bestuursorgaan is aangewezen.
3. Andere strafbare feiten, indien hij daarmee in een concreet opsporingsonderzoek door een officier van justitie wordt belast voor de duur van dat onderzoek.
De boa generieke opsporing kan optioneel beschikken over artikel 8 lid 1 en lid 3 van de Politiewet, handboeien, wapenstok, pepperspray, surveillancehond en vuurwapen.
Artikel 8 lid 1 bevat de bevoegdheid geweld te gebruiken: ‘De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf.’. Onder geweld wordt verstaan: elke dwangmatige kracht van meer dan geringe betekenis uitgeoefend op personen of zaken (artikel 1 van de Ambtsinstructie). Onder het aanwenden van geweld wordt verstaan: het gebruiken van geweld en het dreigen met geweld (artikel 1, derde lid, onder b en c, van de Ambtsinstructie). Het slechts vastpakken van een verdachte valt niet onder het aanwenden van geweld. Het duwen in een bepaalde richting of het met kracht tegenhouden van een verdachte valt wel onder het aanwenden van geweld. De geweldsbevoegdheid wordt gerelateerd aan de toe te kennen of toegekende opsporingsbevoegdheid.
Artikel 8 lid 3 luidt: ‘De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak is bevoegd tot het onderzoek aan de kleding van personen bij de uitoefening van een hem wettelijk toegekende bevoegdheid of bij een handeling ter uitvoering van de politietaak, indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat een onmiddellijk gevaar dreigt voor hun leven of veiligheid, die van de ambtenaar zelf of van derden en dit onderzoek noodzakelijk is ter afwending van dit gevaar.’. De veiligheidsfouillering bestaat uit het met de hand aftasten van de kleding van de betrokkene. Het gaat daarbij om het zoeken naar gevaarlijke voorwerpen. De bevoegdheid om de veiligheidsfouillering toe te passen wordt, evenals de geweldsbevoegdheid, gerelateerd aan de toe te kennen of toegekende opsporingsbevoegdheid.
Een boa kan worden aangewezen om handboeien te gebruiken (art. 37, tweede lid, van de Ambtsinstructie). Bij de beslissing omtrent het al dan niet toekennen, gelden de criteria a. tot en met d. zoals beschreven in paragraaf 2.2.2. De toekenning van de bevoegdheid om handboeien te gebruiken is in sterke mate afhankelijk van de in redelijkheid te verwachten kans dat de boa bij de vervulling van zijn functie met (dreiging met) geweld wordt geconfronteerd. Het gebruik van de handboeien is uitsluitend toegestaan indien de boa heeft voldaan aan de bekwaamheidseisen als gesteld in de RTGB.
Het dragen van handboeien door een boa op het moment dat aan hem niet de bevoegdheid tot het gebruik van de handboeien is toegekend, is niet toegestaan. Hoewel het slechts dragen van handboeien niet wettelijk is verboden, wordt het niet wenselijk geacht dat boa’s aan wie niet de bevoegdheid is toegekend de handboeien daadwerkelijk te gebruiken, deze zichtbaar dragen. Het zichtbaar dragen van handboeien kan enerzijds gezien worden als ‘passief gebruik’ in het kader van de taakuitoefening, anderzijds kan het dragen van handboeien leiden tot het actieve onbevoegde gebruik ervan.
Een boa kan worden uitgerust met een wapenstok. Bij de toekenning gelden de criteria a. tot en met d. zoals beschreven in paragraaf 2.2.2. Evenals bij de toekenning van de handboeien is ook de toekenning van de bevoegdheid om een wapenstok te gebruiken in sterke mate afhankelijk van de in redelijkheid te verwachten kans dat de boa bij de vervulling van zijn functie met (bedreiging met) geweld wordt geconfronteerd. Het gebruik van de wapenstok is uitsluitend toegestaan indien de boa heeft voldaan aan de bekwaamheidseisen als gesteld in de RTGB.
Bij besluit van 19 februari 2005 (Stb. 2005, 110) is de Ambtsinstructie gewijzigd. Deze wijziging houdt onder meer in dat het mogelijk is boa’s met pepperspray uit te rusten. Bij de toekenning gelden de criteria a. tot en met d. zoals beschreven in paragraaf 2.2.2. Daarnaast gelden de volgende criteria.
a. De boa dient vuurwapendragend te zijn of, indien hij dit niet is, moet in deze circulaire en in een categoriale beschikking zijn opgenomen dat de boa in aanmerking kan komen voor een vuurwapen (bijvoorbeeld de boa’s uit het domein Generieke opsporing of het domein Milieu en Welzijn).
b. Het is bezwaarlijk of onmogelijk om een beroep te doen op de reguliere politie;
c. Het is bezwaarlijk of onmogelijk om op een andere, minder ingrijpende wijze in de beveiliging van de betrokkene te voorzien.
d. Artikel 5a van de Uitrustingsregeling politie 1994 is van overeenkomstige toepassing op de boa’s.
Ten aanzien van de nazorg na gebruik van pepperspray wordt verwezen naar de toelichting bij de artikelen 12a, tweede lid, 12b en 12c van de Ambtsinstructie. In artikel 5a van de Uitrustingsregeling politie 1994 is een bepaling opgenomen dat de met pepperspray bewapende ambtenaren dienen te beschikken over de voorgeschreven middelen voor het kunnen verlenen van een adequate nazorg. Dit nazorgprotocol is van overeenkomstige toepassing op boa’s die beschikken over pepperspray. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft in de Circulaire Landelijke invoering van het geweldsmiddel pepperspray nadere voorschriften gegeven ter zake de nazorg bij het gebruik van pepperspray.
Bij de beoordeling of er sprake is van noodzaak tot bewapening met een vuurwapen worden, naast de in paragraaf 2.2.2 beschreven criteria a. tot en met d. aanvullend de volgende criteria gehanteerd.
○ Er moet een redelijke verwachting bestaan dat de boa bij de uitoefening van zijn functie in de (onvoorziene) omstandigheden komt te verkeren, dat hij of anderen met onmiddellijk schietwapengebruik of onmiddellijke dreiging met een schietwapen wordt geconfronteerd.
○ Het is, indien zich een geval als onder 1. genoemd voordoet, bezwaarlijk of onmogelijk om een beroep te doen op de reguliere politie.
○ Het is bezwaarlijk of onmogelijk om op een andere, minder ingrijpende wijze in de beveiliging van de betrokkene te voorzien.
Het gebruik van het vuurwapen is uitsluitend toegestaan indien de boa heeft voldaan aan de bekwaamheidseisen als gesteld in de RTGB.
Het formele kader voor de toekenning van de bevoegdheid tot gebruik van een politiesurveillancehond wordt bepaald door de artikelen 15 en 37, tweede lid, van de Ambtsinstructie en de Regeling politiesurveillancehonden 1999. Het inzetten van een politiesurveillancehond is slechts geoorloofd onder het direct en voortdurend toezicht van een geleider bij de surveillancedienst (artikel 15, eerste lid, onder a, van de Ambtsinstructie). De geleider dient in het bezit te zijn van certificaat. Een keuringscommissie verstrekt aan de geleider een certificaat op naam van de combinatie van de geleider en de politiesurveillancehond, indien die combinatie onder leiding van die geleider aan de keuringseisen heeft voldaan.
In de Regeling politiesurveillancehonden wordt het kader aangegeven met betrekking tot de keuring en de keuringseisen voor de combinatie. De keuringseisen zijn opgenomen in het Keuringsreglement politiesurveillancehond. Evenals bij de toekenning van de hierboven beschreven geweldsmiddelen is ook de toekenning van de bevoegdheid om een politiesurveillancehond in te zetten in sterke mate afhankelijk van de in redelijkheid te verwachten kans dat de boa bij de vervulling van zijn functie met geweld of de dreiging met geweld wordt geconfronteerd.
Op het moment dat er wijzigingen plaatsvinden in de uitrustingsstukken of bewapening die door de politie worden gebruikt, bijvoorbeeld het holster of munitie, gelden deze wijzigingen tevens voor de boa’s. Op deze wijze wordt eenduidigheid in bewapening en uitrustingsstukken nagestreefd.
Ten aanzien van de boa’s, tevens zijnde ambtenaren van politie (politieboa’s), is niet de RWM van toepassing, maar de Bewapeningsregeling politie. Het toekennen van wapenstok, pepperspray en vuurwapen aan politieboa’s geschiedt door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en mij gezamenlijk (art. 3 Bewapeningsregeling politie) en valt buiten de reikwijdte van deze circulaire. De bevoegdheid tot het gebruik van handboeien kan wel door mij worden toegekend.
De boa dient de hem toegekende bevoegdheden binnen het opsporingsonderzoek juist toe te passen. Deskundigheid met betrekking tot een aantal strafvorderlijke bevoegdheden, de grondrechten waarop deze regelmatig een inbreuk maken en een aantal algemene bepalingen uit het Wetboek van Strafrecht is daartoe noodzakelijk. Enkele begrippen uit het privaatrecht zijn binnen het kader van het toepassen van opsporingsbevoegdheden eveneens van betekenis. Hetzelfde geldt voor een aantal wettelijke regels die de boa dan wel zijn handelen beschermen.
Van de boa wordt verlangd dat hij opgespoorde strafbare feiten kan afhandelen middels het opmaken van een proces-verbaal dat kan leiden tot vervolging en behandeling ter terechtzitting. Deskundigheid terzake van de wettelijke eisen die aan het proces-verbaal worden gesteld, is onontbeerlijk. In dit verband dient een boa een verdachte adequaat te kunnen informeren over de mogelijke gevolgen van een proces-verbaal. Dit vereist enige deskundigheid met betrekking tot de taken en de organisatie van de rechterlijke macht.
De boa dient te functioneren binnen de voor zijn opsporingstaak vastgestelde wettelijke kaders. Dit vereist deskundigheid betreffende de organisatie van het opsporingsapparaat en meer in het bijzonder betreffende de eigen positie daarbinnen.
De boa dient te handelen overeenkomstig de door hem afgelegde eed of belofte, onder meer door zich te onthouden van het opzettelijk opnemen van onwaarheden in het proces-verbaal.
De wettelijk voorgeschreven samenwerking met de politie verlangt enige deskundigheid met betrekking tot de taken en de organisatie van de politie.
De boa dient zich bewust te zijn van het type rechtsregels met de uitvoering en handhaving waarvan hij belast is. Deskundigheid met betrekking tot een aantal begrippen uit het staatsrecht is daartoe vereist.
Voor veel boa’s zal verdieping en verbreding van het hierboven geformuleerde basispakket noodzakelijk zijn om binnen het eigen werkverband adequaat te kunnen functioneren. De Minister van Justitie kan aanvullende bekwaamheidseisen stellen aan boa’s. De boa-werkgever kan aanvullende eisen van vakbekwaamheid stellen aan de eigen boa’s en hen daarop (doen) examineren.
Uit bovenstaande volgt een aantal taken en verantwoordelijkheden van de boa.
I Taken met betrekking tot het functioneren binnen en als onderdeel van de organen van strafrechtspleging
1. De boa handhaaft de voor zijn opsporingstaak relevante wettelijke regels.
2. De boa functioneert binnen het voor zijn opsporingstaak gestelde wettelijk kader.
3. De boa handelt naar de afgelegde ambtseed/ambtsbelofte en de eed van zuivering.
II Taken met betrekking tot het opsporen van strafbare feiten
4. De boa verzamelt en/of ontvangt gegevens met betrekking tot mogelijke strafbare feiten tot opsporing waarvan hij bevoegd is.
5. De boa beoordeelt middels het combineren, analyseren en interpreteren van verzamelde en/of ontvangen gegevens of deze informatie strafrechtelijk relevant is.
6. De boa stelt een opsporingsonderzoek in teneinde bewijsmateriaal te verzamelen.
III Taken met betrekking tot de afhandeling van opgespoorde strafbare feiten
7. De boa maakt naar aanleiding van het verrichte opsporingsonderzoek een proces-verbaal op dat kan leiden tot vervolging en behandeling ter terechtzitting.
8. De boa informeert een verdachte tegen wie proces-verbaal is opgemaakt over de mogelijke gevolgen daarvan.
9. De boa doet een opgemaakt proces-verbaal toekomen aan de juiste functionaris.
Deze taken en verantwoordelijkheden zijn nader uitwerkt in het document eindtermen buitengewoon opsporingsambtenaar, juni 2008. Daarin zijn de negen genoemde hoofdtaken geanalyseerd in taken en deeltaken en zijn kenniselementen toegevoegd.1
I. Uitvoerende ondersteuning bij (eenvoudige) zaken
Bij (economische) milieudelicten (eenvoudige misdrijven en overtredingen in de zin van de Wet op de economische delicten) kan een milieuboa zelfstandig strafrechtelijk optreden. Dit kan ter ondersteuning of in plaats van een bestuursrechtelijk handhavingstraject. Daarmee is het noodzakelijk dat de boa naast strafrechtelijke kennis, beschikt over kennis van het bestuursrecht (AWB).
II. Deskundige ondersteuning bij gecompliceerde strafzaken
De milieuboa verleent bij dit soort zaken voor politie of een bijzondere opsporingsdienst een belangrijke ondersteunende rol door inbreng van specialistische en/of juridische kennis over de betrokken milieuwetgeving.
III. Signalerende rol bij zaken die buiten zijn opsporingsbevoegdheid of competenties vallen
De milieuboa heeft een signalerende taak bij de uitoefening van zijn werkzaamheden. Voor zaken waarvoor hij niet bevoegd of bekwaam is, heeft hij een belangrijke oog- en oorfunctie voor de politie en/of andere bevoegde handhavinginstanties. De milieuboa registreert zijn bevindingen en maakt indien nodig een proces-verbaal van bevindingen op.
IV. Terugkoppeling uitvoerbaarheid/handhaafbaarheid van normen en beleid
De milieuboa kan problemen m.b.t. handhaafbaarheid van normen/uitvoerbaarheid van normen signaleren en doorgeven aan verantwoordelijke partijen zoals vergunningverleners, het Openbaar Ministerie en eventueel via een interne schakel aan intermediairs en ministeries die verantwoordelijk zijn voor de normstelling.
Om de hierboven beschreven opsporingstaken goed te kunnen vervullen, dient iedere milieuboa te beschikken over de volgende competenties
Vakmatige en methodische competenties zijn gericht op het vermogen om op adequate wijze producten en diensten te leveren. De milieuboa kan:
• zelfstandig een milieuonderzoek verrichten, milieuschade taxeren, gegevens vergaren en vastleggen ten behoeve van het proces-verbaal of bestuurlijke strafbeschikking;
• financieel-administratieve vaardigheden en hulpmiddelen toepassen, ten behoeve van het berekenen van wederrechtelijk verkregen economisch voordeel of veroorzaakte schade;
• (eenvoudige) milieuregistraties controleren;
• het eigen milieuspecialisme begrijpelijk maken voor niet-ingewijden en partners (intern en extern);
• ketengericht denken en onderwerpen die regio en/of provincie overstijgend zijn inzichtelijk maken ten behoeve van het opsporingsonderzoek;
• milieurisicosituaties signaleren en daarin proportioneel en rechtmatig handelen;
• binnen bestaande beleidskaders de relevante wet- en regelgeving en richtlijnen op het gebied van milieu rechtmatig toepassen;
• zo nodig de bestuursrechtelijke aanpak van milieudelicten ondersteunen of verwijzen naar een civielrechtelijke aanpak;
• milieudelicten bij de handhaving van het milieurecht analyseren en systematisch, doortastend afhandelen;
• rapporten van deskundigen interpreteren;
• rapporteren over uitgevoerde werkzaamheden en de resultaten daarvan beoordelen;
• integraal handhaven en bij de handhaving verder kijken dan de eigen bevoegdheden.
Bestuurlijk-organisatorische en strategische competenties zijn gericht op het plannen en regelen van het eigen werk in de context van de organisatie. De milieuboa kan:
• omgaan met het spanningsveld tussen de eigen milieuspecialistische deskundigheid en de verantwoordelijkheid van interne en externe partners;
• een milieuonderzoek en de beheersing van milieudelicten afstemmen op het handhavingsbeleid van de eigen organisatie en dat van interne en externe partners;
• ten behoeve van de handhaving van het milieurecht een professioneel netwerk onderhouden met relevante actoren in de keten en deskundigen;
• de grenzen en mogelijkheden van het eigen milieuspecialisme en de eigen bevoegdheden aangeven en benutten;
• zelfstandig functioneren binnen geformuleerde beleidskaders;
• voor zichzelf en voor anderen handhavingsverantwoordelijkheid dragen;
• binnen de eigen organisatie een onafhankelijke positie innemen, in staat zijn weerstand te bieden aan in- en externe druk;
• op stimulerende wijze nut en noodzaak van strafrechtelijke handhaving binnen de eigen organisatie duidelijk maken.
Sociaal-communicatieve en cultureel-normatieve competenties hebben betrekking op het functioneren in een arbeidsomgeving, op samenwerking en op coördinatie van arbeid. De milieuboa kan:
• interdisciplinair samenwerken;
• regionaal of (inter)nationaal opereren;
• vasthoudend zijn in het milieuspecialistische werk;
• onder stress effectief optreden en beslissingen nemen;
• zich inleven in de specifieke beroepsomstandigheden van relevante partners;
• omgaan met emotioneel gedrag van verdachten, getuigen, benadeelden of slachtoffers in het milieu(opsporings)onderzoek;
• integer en servicegericht handelen in het uitvoerende werk;
• een eigen oordeel vormen en verdedigen ten aanzien van de waarde en betrouwbaarheid van getuigen en informanten en van opsporingsmethoden en -technieken;
• improviseren;
• het voortouw nemen bij gecombineerde handhavingsactiviteiten;
• zich inleven in de maatschappelijke problematiek op het gebied van milieudelicten en de veiligheid van de leefomgeving.
Leer- en vormgevingscompetenties verwijzen naar het vermogen bij te dragen aan de eigen ontwikkeling en die van arbeidsorganisatie en beroep. De milieuboa kan:
• de eigen competenties, kwaliteit en vakdeskundigheid als milieuboa verbeteren;
• onderzoeksprocedures afstemmen op de aard van het milieudelict en de veiligheid van de leefomgeving;
• zelfstandig ontwikkelingen bijhouden m.b.t. beleid, werkafspraken en wetgeving en handelen volgens de nieuwste afspraken en inzichten;
• doel- en resultaatgericht handelen en de eigen werkzaamheden op realisatie van doelen, de bestede tijd en te verwachten resultaten monitoren;
• bij het beoordelen van onderzoeksresultaten kritiek geven en accepteren.
Gedragsspecifieke leerdoelen:
kennis | vaardigheden | elementen |
---|---|---|
1.0 Toezichthouder | Aanspreken als toezichthouder Discretionaire bevoegdheid Observatie Weet methode ‘de staan’ te hanteren | Verdachte aanspreken/grenzen aangeven Herkennen wanneer boa- vaardigheden moeten worden ingezet Op juiste manier inzetten van de discretionaire bevoegdheid in de praktijk Inschatten observatie, doel, handelen, effect |
Kent de verschillen van rollen in houding als – Algemeen medewerker OV – Toezichthouder OV – Boa OV | Fysieke afstandbepaling Spreekstijl/argumenteren Professionaliteit vs persoonlijke mening Uitoefenen toezicht | |
Kan vaststellen of sprake is van een overtreding | ||
Kan reiziger aanspreken vanuit rol toezichthouder | ||
Aanpassen aan situatie | Taal Houding Stijl | |
Handelen naar afspraak | Kan afspraken maken en naar plan handelen | |
2.0 Staande houden, aanhouden en proces-verbaal | Kan als boa proces-verbaal aanzeggen | Aanzeggen proces-verbaal Gevolgen aanzeggen Proces-verbaal/ Proces-verbaal gesprek |
Proces-verbaal uitschrijven | Kan alle elementen van het proces verbaal in de praktijk toepassen tijdens het uitschrijven. Kan een verdachte proces verbaal aanzeggen Kan de verdachte op zakelijke en correcte wijze verhoren | |
Staande houden | Kan de verdachte in de praktijk staande houden en kent de wettelijke verplichtingen van de verdachte en kan die ook toepassen. Kan de verdachte uitleggen wat staande houden inhoudt in basis en onder druk Kan een verdachte vragen naar zijn persoonsgegevens in basis en onder druk | |
Aanhouden | Kan de verdachte in de praktijk aanhouden en kent zijn verplichtingen hierbij in de praktijk. Kan de verdachte uitleggen wat aanhouden inhoudt. In basis en onder druk | |
Gedoogplicht verdachte | Kan verdachte behandelen passend op de situatie en is in staat te handelen vanuit de wetenschap dat de verdachte niet hoeft mee te werken aan de eigen veroordeling | |
3.0 Assertiviteit | Assertiviteit | Kan de verdachte assertief te woord staan en weet welke gedragshulpmiddelen hem ten dienst zijn. Kan het verschil benoemen tussen assertief en agressief gedrag en herkent de gevolgen hiervan in de praktijk als boa |
4.0 Agressie | Onderscheid in vormen agressie – Instrumenteel – Emotioneel – Pathologisch | Kan de verschillende vormen van agressie herkennen Is in staat adequaat te reageren op verschillende vormen van agressie |
Kan omgaan met groepen Kan in groepen optreden | Kan groepsgedrag analyseren Is in staat een keuze te maken m.b.t. het optreden naar/in groepen Kan het effect van zijn handelen en het (mogelijke) gevolg daarvan op zijn omgeving inschatten/bepalen | |
Standvastigheid | Weet voet bij stuk te houden | |
5.0 Valse identiteitsgegevens | Onderzoek naar ‘echtheid’ identiteitsgegevens | Kan de verdachte op een effectieve manier testen op de juistheid van zijn gegevens Weet hoe hij inzage in het identiteitsbewijs kan vorderen in de praktijk |
6.0 Ambtsdwang | Omgang ambtsdwang | Kan in de praktijk ambtsdwang herkennen en de gedragsvaardigheden en de kennis toepassen die nodig zijn om professioneel met ambtsdwang om te kunnen gaan |
7.0 Belediging | Omgang belediging | Kan in de praktijk belediging herkennen en de gedragsvaardigheden en de kennis toepassen die nodig zijn om professioneel met belediging om te kunnen gaan. |
8.0 Omkoping | Omgang omkoping | Kan in de praktijk omkoping herkennen en de gedragsvaardigheden en de kennis toepassen die nodig zijn om professioneel om te gaan met omkoping en dit af te wenden |
9.0 Andere strafbare feiten van een boa | Omgang strafbare feiten van een boa | Kan in de praktijk de andere strafbare feiten van een boa herkennen en de gedragsvaardigheden en de kennis toepassen die nodig zijn om professioneel om te gaan met de andere strafbare feiten van een Boa en dit af te wenden |
10.0 Subsidiariteit | Kennis rationele emotiviteits theorie (RET) | Kan in de praktijk de subsidiariteit op een effectieve manier toepassen d.m.v. boa kennis gecombineerd met de ret |
11.0 Proportionaliteit | Kennis rationele emotiviteits theorie | Kan in de praktijk de proportionaliteit op een effectieve manier toepassen d.m.v. Boa kennis gecombineerd met de ret |
12.0 Wederspannigheid | Kennis rationele emotiviteits theorie | Kan in de praktijk wederspannigheid herkennen en hier op een professionele manier mee omgaan door toepassing van de ret |
Ondersteunende vaardigheden, geen verplicht onderdeel | Assistentie aanvragen | Kan assistentie aanvragen bij de meldkamer in basis en onder druk Kan de meldkamer voorzien van de juiste informatie ten behoeve van een assistentieaanvraag |
Samenwerken | Is in staat samen te werken met collega’s en hulpverlenende instanties | |
Aangifte | Kan een persoon met aangifte op de juiste wijze afhandelen of begeleiden |
Boa werkgevers kunnen beroep doen op de volgende ontheffingsmogelijkheden (bij basisbekwaamheidseis of verzwaard boa-examen).
– Gelijkwaardige opleiding
– Semi-permanente ontheffing
– Tijdelijke ontheffing
– Beperkte opsporingsbevoegdheden
– Discretionaire ontheffing
– Senioren ontheffing
In individuele gevallen kan bij een eerste aanvraag ontheffing van de bekwaamheidseis worden verleend indien één van de volgende getuigschriften wordt overgelegd:
– Politiediploma A of B;
– Diploma herziene primaire opleiding (HPO);
– Diploma primaire opleiding basispolitiezorg (POMB);
– Diploma primaire opleiding politiesurveillant (POPS A en B)
– Diploma van één van de initiële politie-opleidingen van de Politie Academie; het gaat hierbij om:
• assistent politiemedewerker (niveau 2)
• politiemedewerker (niveau 3)
• allround politiemedewerker (niveau 4)
• politiekundige bachelor (niveau 5)
• politiekundige master (niveau 6)
– Diploma reservepolitie;
– Diploma vrijwillig ambtenaar van politie;
– Diploma surveillant van politie;
– Diploma opsporingsambtenaar Koninklijke Marechaussee;
– Diploma van de Nederlandse Politie Academie;
– Diploma politiedienstverlener A (tevens vereist minimaal 1 jaar werkervaring).
De geldigheidsduur van de ontheffing is maximaal vijf jaren na de datum waarop het betreffende getuigschrift is behaald. Daarna dient het reguliere boa-examen te worden afgelegd, dan wel te worden deelgenomen aan het aanvullende opleidingstraject van het domein of het (eigen) scholingstraject van de werkgever. Tevens kan een éénmalige en maximaal vijf jaar geldende ontheffing worden toegekend aan een (nieuw) voorgedragen functionaris, die beschikt over één van de hierboven genoemde getuigschriften, maar deze langer dan vijf jaar voorafgaande aan de aanvraag heeft behaald. Voorwaarde is dan wel, dat deze functionaris enige tijd daarvoor op basis van dit getuigschrift een executieve functie bij de politie of de Koninklijke Marechaussee heeft vervuld.
De termijn waarbinnen na de uitdiensttreding uit de executieve functie de aanvraag om te worden aangesteld als boa moet worden ingediend, is vijf jaar. Deze éénmalige en maximaal vijf jaar geldende ontheffing wordt geacht te zijn ingegaan op de dag waarop de aanvrager uit de executieve dienst is ontslagen.
Voorbeeld:
Een politieambtenaar verlaat de executieve functie op 01-01-2008 . Deze persoon heeft tot 01-01-2013 ontheffing van de bekwaamheidseis, ongeacht het tijdstip van indiensttreding bij de boa-werkgever. Krijgt deze persoon eerst op 01-01-2010 een boa-werkgever, dan is de ontheffing van de bekwaamheidseis nog slechts drie jaar geldig. In dat geval wordt een akte van opsporingsbevoegdheid voor de beperkte periode verstrekt.
Voor opsporingsambtenaren die van een uittredingsregeling, zoals TOR (Tijdelijke Ouderen Regeling), gebruik maken en derhalve hun executieve status behouden, geldt onverminderd de eis van het bekleden van een executieve functie. Als uitgangsdatum wordt de datum van het ingaan van de uittredingsregeling gehanteerd.
Bij de (nieuwe) aanvraag moet een kopie van het besluit waarbij iemand uit executieve dienst is ontslagen, worden gevoegd.
Aan vrijwillige ambtenaren van politie kan ontheffing van de bekwaamheideis worden verleend. De (beoogde) boa moet aan de onderstaande voorwaarden voldoen:
• hij moet in het bezit zijn van het diploma reservepolitie/vrijwillig ambtenaar van politie;
• hij moet minimaal 125 uren per jaar daadwerkelijk als vrijwillige ambtenaar van politie worden ingezet;
• uit een door zijn mentor opgestelde en ondertekende verklaring dient te blijken dat hij/zij gemiddeld vier uur per maand deelneemt aan (bij)scholing. Deze verklaring dient alleen te worden overgelegd, indien het diploma reservepolitie/vrijwillig ambtenaar van politie langer dan vijf jaar voorafgaande aan de aanvraag is behaald.
Daarnaast kan ontheffing van de bekwaamheidseis worden verleend aan politieambtenaren of opsporingsambtenaren van de Koninklijke Marechaussee die naast hun functie de functie van boa als nevenfunctie hebben, doch die langer dan vijf jaren geleden het betreffende diploma hebben behaald. Voor deze ontheffing wordt als voorwaarde gesteld dat de betrokkene in executieve dienst werkzaam is bij de politie of de status van opsporingsambtenaar heeft bij de Koninklijke Marechaussee.
Aan werkgevers met een uitgebreid eigen scholingstraject kan een zogenaamde semi-permanente ontheffing van de bekwaamheidseis worden verleend. De werkgever voorziet in dit geval in een eigen opleiding, afgesloten met een examen dat in eigen beheer wordt afgenomen.
Voor toekenning van deze ontheffing moet voldaan zijn aan de onderstaande voorwaarden.
a. De (beoogd) boa wordt geacht bekwaam te zijn, indien hij met goed gevolg een op zijn functie toegesneden opleiding heeft voltooid. Deze opleiding kan een interne opleiding zijn of een opleiding van een extern opleidingsinstituut. Zo mogelijk wordt één maal deelgenomen aan het algemene Cito-examen.
b. De onder a. bedoelde opleiding omvat tenminste de door mij goedgekeurde en gepubliceerde eindtermen. De eindtermen van de opleiding worden door mij in overleg met degenen die betrokken zijn bij het formuleren van de eindtermen van de (eigen) opleiding getoetst. De (eigen) opleiding dient te worden afgesloten met een toets.
c. De onder b. bedoelde toetsing van de kandidaten ter afsluiting van de opleiding geschiedt onder verantwoordelijkheid van een examencommissie, waarvan een lid van het openbaar ministerie (OM) deel uitmaakt. Het lid van het OM dient hiertoe door het College van procureurs-generaal te zijn aangewezen.
d. Er dient een systeem van periodieke toetsing en her- en bijscholing te gelden voor de boa’s, zodat gewaarborgd is dat het verworven kennisniveau op een hoog peil blijft gehandhaafd. De her- en bijscholing dient te worden afgesloten met een toets. Hierop ziet de examencommissie toe.
Deze ontheffing van de bekwaamheidseis kan ook aan individuele boa’s worden toegekend, bijvoorbeeld als zij deelnemen aan het scholingsprogramma bij een werkgever die over een semi-permanente ontheffing beschikt.
Onder de tijdelijke ontheffing wordt verstaan een ontheffing die voor een bepaalde periode kan worden verleend teneinde de werkgever in staat te stellen om de bij hem in dienst zijnde boa’s bij te scholen en in staat te stellen om het vereiste examen af te leggen. Deze ontheffingsmogelijkheid bestaat alleen voor reeds in dienst zijnde boa’s, dus uitdrukkelijk niet voor nieuwe aanvragen tot aanstelling als boa.
Voorts kan van deze ontheffing slechts gebruik worden gemaakt in de volgende gevallen
– er is sprake van een nieuw opleidingsprogramma
– er is sprake van een ingrijpende wijziging van de opleidingmethode bij de werkgever
– door het opleidingsinstituut wordt de boa onvoldoende mogelijkheid geboden het opleidingsprogramma binnen de daartoe gestelde termijnen met goed gevolg te voltooien.
– tengevolge van het wegvallen van een tijdelijke ontheffings- c.q. vrijstellingsregeling (zoals bijvoorbeeld deze bestond voor financieel rechercheurs), de boa die daadwerkelijk met opsporingstaken belast is en in lopende onderzoeken betrokken is, de gelegenheid nodig heeft om binnen een termijn van een jaar te rekenen vanaf het moment van wegvallen van de tijdelijke ontheffingsregeling, alsnog zich aanvullend moet opleiden, teneinde aan de eindtermen te kunnen blijven voldoen.
De termijn waarvoor de ontheffing geldt, wordt in overleg met de betreffende werkgever vastgesteld, maar bedraagt maximaal vijf jaar.
Indien de uitoefening van de opsporingsbevoegdheid zodanig beperkt en gering van omvang is dat in verhouding daarmee het behalen van het examen een onevenredige belasting vormt, kan door de werkgever van de boa een verzoek om ontheffing worden gedaan.
Voorbeelden van deze functies zijn de teleservicemedewerkers bij de politie (de functie beperkt zich tot het (telefonisch) aannemen van aangiftes, zonder daderindicatie, zonder dat getuigen worden gehoord en gericht op relatief eenvoudige strafbare feiten) dan wel functies waarbij de boa geen contact heeft met het publiek en waarbij de opsporingsbevoegdheid slechts marginaal nodig is voor de werkzaamheden (functies waarbij door een boa slechts technische processen-verbaal worden opgemaakt zonder dat getuigen of verdachten behoeven te worden gehoord).
Op basis van de door de werkgever aangedragen gegevens en het advies van de toezichthouder en de direct toezichthouder wordt besloten tot het al dan niet verlenen van ontheffing. Aan deze ontheffing kunnen voorwaarden worden verbonden.
Aan personen die niet beschikken over een geldig diploma of getuigschrift kan in uitzonderlijke gevallen ontheffing van de bekwaamheidseis worden verleend. Gezien het belang dat wordt gehecht aan het basiskennisniveau van elke boa kan slechts om ontheffing van de bekwaamheidseis worden verzocht in het volgende geval.
Indien een persoon vanwege bepaalde redenen het examen niet heeft behaald dan wel niet heeft kunnen deelnemen aan het examen kan door de werkgever van de boa een verzoek om ontheffing worden gedaan. Daarbij moet gemotiveerd worden aangegeven dat het noodzakelijk is dat deze persoon over opsporingsbevoegdheid blijft beschikken en dat hij om bepaalde redenen het examen niet heeft behaald c.q. het onmogelijk was om deel te nemen aan het examen. Een dergelijk verzoek kan alleen worden gedaan bij een aanvraag tot verlenging van de opsporingsbevoegdheid.
Op basis van de aangedragen gegevens en zo nodig in te winnen advies van de toezichthouder en direct toezichthouder kan worden besloten tot het al dan niet verlenen van ontheffing. Aan deze ontheffing kunnen voorwaarden worden verbonden.
De leeftijdsgrens voor de seniorenontheffing is 60 jaar. Op verzoek van de boa-werkgever kan aan een persoon van 60 jaar of ouder éénmalig ontheffing van de bekwaamheidseis worden verleend op grond van het zogenaamde seniorenbeleid. Betreffende persoon dient voor het verloop van de geldige akte de leeftijd van 60 jaar te hebben bereikt. De ontheffing kan worden toegekend naar aanleiding van een aanvraag tot verlenging van een nog niet verlopen en al eerder aan die persoon verleende titel van opsporingsbevoegdheid, die was toegekend op basis van een daarvoor behaald geldig diploma of getuigschrift. Bij de verlengingsaanvraag dient een bewijs van een opleidingsinstituut te worden overgelegd, waaruit blijkt dat de betrokken persoon recentelijk met getoonde inzet heeft deelgenomen aan een boa-opleiding.
De seniorenontheffing wordt slechts eenmalig verleend en geldt voor een periode van vijf jaar. Indien na afloop van de benoemingstermijn waarvoor de ontheffing is verleend, de wens bestaat om opnieuw een verlenging aan te vragen, dan dient de opleiding wederom te worden gevolgd en dient ook het vereiste examen met goed gevolg te worden afgelegd. De ontheffing kan niet worden verleend aan personen van 60 jaar of ouder voor wie een eerste aanvraag tot benoeming als boa wordt ingediend. De aanvraag voor de ontheffing moet worden ingediend vier maanden voordat de geldende akte verloopt.
Aanvragen om ontheffing van de bekwaamheidseis dienen door de werkgever bij de Minister van Justitie (Dienst Justis) te worden ingediend.1 Een aanvraag om ontheffing van de bekwaamheidseis kan voor één, voor alle of voor een deel van de bij een werkgever in dienst zijnde boa’s worden gedaan. Op basis van de aanvraag wordt bij afzonderlijke beschikking dan wel bij categoriale aanwijzing een besluit genomen. Een aanvraag om ontheffing kan tegelijkertijd met de aanvraag voor een categoriale aanwijzing of voor de titel opsporingsbevoegdheid van de aanstaande boa worden ingediend.
Partij I: gegevens werkgever en welke boa’s het betreffen (personalia, functie, boa akten)
Partij II: gegevens werkgever en welke boa’s het betreffen (personalia, functie, boa akten)
Partijen komen overeen de taken, zoals deze zijn opgenomen in het Besluit Buitengewoon Opsporingsambtenaar, onder eindverantwoordelijkheid te brengen van partij I.
Het betreft de volgende artikelen:
Art. 9 lid 1 werkgever dient een aanvraag tot het verlenen van de akte in etc.
Art. 41 lid 1 werkgever verschaft de toezichthouder(s) en de direct toezichthouder(s) alle door hen gewenste informatie met betrekking tot de in dienst zijnde werkzame buitengewoon opsporingsambtenaar.
Art. 42 werkgever zendt terstond een afschrift van een klacht over het optreden van een buitengewoon opsporingsambtenaar betreffende de uitoefening van diens bevoegdheden als buitengewoon opsporingsambtenaar aan de toezichthouder en de direct toezichthouder.
Bij de afhandeling van de klacht neemt de werkgever het oordeel van de toezichthouder over de rechtmatigheid en behoorlijkheid van de uitoefening van die bevoegdheden in acht.
Partijen komen verder overeen (ruimte voor andere afspraken)
De betreffende boa’s zijn hierbij bevoegd om te handhaven binnen het volgende gebied (geografisch):...
Het bevoegd gezag van de regio ... en (indien van toepassing) de regio (...) is d.d. akkoord gegaan met deze overeenkomst.
De overeenkomst wordt aangegaan voor onbepaalde tijd en kan door de 2 betrokken partijen
op elk moment opgezegd worden.
Dit opzeggen gebeurt schriftelijk bij de regionaal coördinator BOA’ van de Regiopolitie.....
(betreffende politiekorps)
Plaats en datum | |
Partij I | partij II |
Naam werkgever | naam werkgever |
Gezien en akkoord: de betrokken toezichthouders en direct toezichthouders
Conform artikel 6, eerste lid, van het BBO dient een aanvraag tot verlenging of wijziging van de titel van opsporingsbevoegdheid uiterlijk drie maanden voor het verlopen van de geldigheidsduur te worden ingediend
In verband met de wens om te komen tot lastenverlichting is ook het beleid ten aanzien van categoriale aanvragen gewijzigd. Een boa-werkgever kan reeds vanaf 5 boa’s een categoriale aanvraag doen. Indien de boa’s in verschillende domeinen zitten kan dit ook worden aangegeven binnen één categoriale aanvraag.
1. De werkgever dient een aanvraag tot aanwijzing van categorieën of eenheden als bedoeld in artikel 142, eerste lid, onder b, van het Wetboek van Strafvordering in bij de dienst Justis.1
2. De aanvraag gaat in ieder geval vergezeld van:
a. een aanduiding van het domein of de domeinen waarvoor opsporingsbevoegdheid wordt aangevraagd;
b. een omschrijving van de categorie of eenheid binnen de organisatie en van de domeinen, waarvan de opsporingsbevoegdheid deel moet uitmaken;
c. een opgave van het hoogste aantal personen dat in die domeinen moet kunnen worden aangesteld
d. het advies van de direct toezichthouder ten aanzien van de gevraagde aanwijzing;
e. het advies van de toezichthouder ten aanzien van de gevraagde aanwijzing;
f. indien er sprake is van een samenwerkingsverband tussen meerdere partijen dient een kopie hiervan te worden bijgevoegd.
1. De werkgever dient een aanvraag tot aanwijzing van categorieën of eenheden als bedoeld in artikel 142, eerste lid, onder b, van het Wetboek van Strafvordering in bij de dienst Justis.
2. De eerste aanvraag van een titel van opsporingsbevoegdheid gaat in ieder geval vergezeld van:
a. een aanstellingscontract/arbeidsovereenkomst;
b. een bewijs van bekwaamheid;
c. een verklaring omtrent het gedrag, tenzij de aanvrager binnen de sterkte of rangindeling van het KLPD/KMAR/politieregiokorps valt. De verklaring omtrent gedrag mag niet ouder zijn dan drie maanden;
d. 1 recente pasfoto, tenzij de aanvrager binnen de sterkte of rangindeling van het KLPD/politieregiokorps valt.
3. Een verzoek om verlenging van een titel van opsporingsbevoegdheid gaat in ieder geval vergezeld van:
a. een bewijs van bekwaamheid;
b. een verklaring omtrent het gedrag, tenzij de aanvrager binnen de sterkte of rangindeling van het KLPD/KMAR/politieregiokorps valt. De verklaring omtrent gedrag mag niet ouder zijn dan drie maanden.
1. De werkgever dient een aanvraag tot aanwijzing van een boa op basis van artikel 142, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafvordering in bij de dienst Justis.
2. De eerste aanvraag van een titel van opsporingsbevoegdheid gaat in ieder geval vergezeld van:
a. een aanstellingscontract/arbeidsovereenkomst;
b. een bewijs van bekwaamheid;
c. een verklaring omtrent het gedrag, tenzij de aanvrager binnen de sterkte of rangindeling van het KLPD/KMAR/politieregiokorps valt. De verklaring omtrent gedrag mag niet ouder zijn dan drie maanden;
d. 1 recente pasfoto, tenzij de aanvrager binnen de sterkte of rangindeling van het KLPD/politieregiokorps valt.
e. het advies van de direct toezichthouder ten aanzien van de gevraagde aanwijzing;
f. het advies van de toezichthouder ten aanzien van de gevraagde aanwijzing.
3. Een verzoek om verlenging van een titel van opsporingsbevoegdheid gaat in ieder geval vergezeld van:
a. een bewijs van bekwaamheid;
b. een verklaring omtrent het gedrag, tenzij de aanvrager binnen de sterkte of rangindeling van het KLPD/KMAR/politieregiokorps valt. De verklaring omtrent gedrag mag niet ouder zijn dan drie maanden;
c. het advies van de direct toezichthouder ten aanzien van de gevraagde aanwijzing;
d. het advies van de toezichthouder ten aanzien van de gevraagde aanwijzing.
De adviesformats voor de (direct) toezichthouders en aanvraagformulieren voor de boa-werkgevers zijn te vinden op www.justitie.nl/boa.
Artikel 42 van het BBO schrijft voor dat de werkgever van een boa terstond een afschrift van een klacht over het optreden van een boa betreffende de uitoefening van zijn bevoegdheden als boa aan de toezichthouder en direct toezichthouder sturen. Het oordeel van de toezichthouder over de rechtmatigheid en behoorlijkheid van de uitoefening van de bevoegdheden wordt in acht genomen door de werkgever bij de afhandeling van de klacht.
Een gedraging van een boa wordt opgevat als een gedraging van het bestuursorgaan waaronder de boa ressorteert. Klachten over een boa kunnen worden ingediend bij de Nationale ombudsman, ook indien de ambtenaar in dienst is van een gemeente die een eigen ombudsvoorziening heeft (artikel 1a, eerste lid, onder d van de Wet Nationale ombudsman).
Indien de boa niet in dienst is van een bestuursorgaan, maar van een privaatrechtelijke organisatie (bijvoorbeeld de Stichting Landelijke Inspectie Dierenbescherming of de Vereniging Natuurmonumenten), dan rekent de Nationale Ombudsman de gedragingen van de boa toe aan de Minister van Justitie en derhalve acht hij zich bevoegd.
In hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de procedure beschreven die moet worden gevolgd bij het indienen van een klacht over een gedraging van een bestuursorgaan. Voorts bevat dit hoofdstuk regels over het indienen van een klacht bij een ombudsman.
De Awb-klachtenprocedure vindt plaats voorafgaand aan een eventuele procedure bij de Nationale ombudsman. Deze is niet verplicht een klacht in behandeling te nemen, als de klager niet eerst een klacht heeft ingediend bij het verantwoordelijke bestuursorgaan. Klachten die betrekking hebben op de wijze van klachtbehandeling door het bestuursorgaan hoeven niet eerst bij het bestuursorgaan te worden ingediend.
In het BBO zijn regels gegeven over onder andere het toezicht op boa’s. Voor het dagelijks functioneren van de boa is de werkgever verantwoordelijk. De toezichthouder ziet er op toe dat de boa zijn taak bij de opsporing van strafbare feiten naar behoren vervult en op een juiste wijze gebruik maakt van zijn bevoegdheden. Als er een klacht wordt ingediend over een boa, moet bij de behandeling van de klacht ook rekening worden gehouden met artikel 42 van het BBO. Indien een klacht betrekking heeft op de uitoefening van bevoegdheden als boa, dan verplicht artikel 42, eerste lid, van het BBO de werkgever om direct een afschrift van de klacht aan de toezichthouder en de direct toezichthouder te zenden. Dit stelt de toezichthouder in staat om een oordeel te geven over de rechtmatigheid en behoorlijkheid van de uitoefening van de bevoegdheden als boa. Ook kan de toezichthouder dan tijdig beslissen over de vraag of het opportuun is om tot vervolging over te gaan. Bij de uitoefening van bevoegdheden als boa gaat het om de uitoefening van bevoegdheden in het kader van de opsporing van strafbare feiten, dat wil zeggen de feiten tot de opsporing waarvoor een boa beëdigd is.
Bij de bevoegdheden kan onder meer worden gedacht aan de bevoegdheden als bedoeld in artikel 8, eerste en derde lid, van de Politiewet 1993 en de eventuele toegekende bevoegdheid tot het gebruik van (een) geweldsmiddel(en).
Op grond van artikel 42, tweede lid, van het BBO moet de werkgever bij de afhandeling van de klacht het oordeel van de toezichthouder over de rechtmatigheid en behoorlijkheid van de uitoefening van bevoegdheden in acht nemen. Deze bepaling betekent in het licht van hoofdstuk 9 van de Awb dat de werkgever dit oordeel moet laten meewegen bij zijn uiteindelijke oordeel over de klacht.
Nadat een klacht is behandeld ingevolge de regels die de Awb stelt, wordt het oordeel van de toezichthouder, over de wijze waarop de boa en daarmee het bestuursorgaan zich heeft gedragen, betrokken in de afweging tot de uiteindelijke besluitvorming door het bevoegd gezag. Het oordeel van de toezichthouder heeft geen bindend karakter. Tegen een besluit inzake de behandeling van een klacht over een gedraging van een bestuursorgaan kan geen beroep worden ingesteld. De klager ontvangt altijd schriftelijk bericht over de wijze waarop zijn klacht is afgedaan. Als de klacht gegrond wordt geacht, dan verdient het aanbeveling om in de afdoeningsbrief ook in te gaan op eventuele maatregelen die naar aanleiding van de gegrondheid van de klacht worden genomen. In de afdoeningsbrief wordt de klager, onafhankelijk of de klacht al dan niet gegrond wordt geacht, gewezen op de mogelijkheid om binnen een jaar na ontvangst van de afdoeningsbrief een klacht in te dienen bij de Nationale ombudsman.
Op grond van artikel 9:12a van de Awb moeten schriftelijke klachten worden geregistreerd en jaarlijks geanonimiseerd worden gepubliceerd. Het verdient aanbeveling dat werkgevers aan wie ingevolge artikel 142, eerste lid, onder b, en derde lid, van het Wetboek van Strafvordering een categoriale beschikking is verleend, de informatie over de afhandeling van klachten opnemen in het door hen op te stellen jaarverslag.
De hiervoor omschreven klachtenprocedure is primair gericht op het functioneren van het bestuursorgaan. Indien wordt geoordeeld dat een klacht gegrond is, dan kan dat gevolgen hebben voor de betrokken boa. De disciplinaire c.q. tuchtrechtelijke weg die kan worden gevolgd valt buiten de reguliere klachtenprocedure en wordt in deze circulaire buiten beschouwing gelaten.
Huidige Functie op basis functielijst (individueel) | Domein | Omzetting in fase |
---|---|---|
Categoriale beschikkingen | In overleg met boa-werkgever | 1 |
APV Controleur | Openbare ruimte | 2 |
Flora- en Faunabeheerder | Milieu en Welzijn | 2 |
Parkeercontroleur | Openbare ruimte | 2 |
Milieuopsporingsambtenaar | Milieu en Welzijn | 2 |
Controleur openbare ruimte | Openbare ruimte | 2 |
Gemeentelijk opsporingsambtenaar1 | Openbare ruimte | 2 |
Sociaal rechercheur | Werk, Inkomen en Zorg | 2 |
Leerplichtambtenaar | Onderwijs | 2 |
Medewerker bouw- en woningtoezicht | Milieu en Welzijn | 2 |
Tunnelwachter1 | Openbare ruimte | 2 |
Controleur vaarwegen | Milieu en Welzijn | 2 |
Teleservicemedewerker | Generieke opsporing | 1 |
Buitengewoon opsporingsambtenaar van politie | Generieke opsporing | 1 |
Inspecteur dierenbescherming | Milieu en Welzijn | 2 |
Brandweercommandant/ brandweerofficier | Openbare ruimte | 2 |
Hoewel alle boa’s bij omzetting naar de domeinen formeel kunnen beschikken over een breder pakket aan opsporingsbevoegdheden, zijn er twee functies waarbij bij omzetting ook opsporingsbevoegdheden worden ingeleverd. De gemeentelijk opsporingsambtenaar kan als boa openbare ruimte niet langer beschikken over artikel 1a van de Wet op de economische delicten. De tunnelwachter zal niet langer bevoegd zijn voor de gehele Wegenverkeerswet, maar voor de artikelen die betrekking hebben op stilstaand verkeer met uitzondering van de artikelen 5, 6, 10, 60, 62, 82 RVV 1990.
Voor meer informatie over de bestuurlijke strafbeschikking zie www.bestuurlijkestrafbeschikking.nl/.
Zoals voorgesteld door de Commissie Herziening Handhavingsstelsel VROM-regelgeving (Commissie Mans) in het rapport ‘De tijd is Rijp’, juli 2008.
Deze circulaire vervangt de circulaire betrouwbaarheid, de circulaire bekwaamheid, de circulaire Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar (bekwaamheid), de circulaire toekenning politiebevoegdheden en geweldsmiddelen aan buitengewoon opsporingsambtenaren en de circulaire behandeling van klachten over buitengewoon opsporingsambtenaren. Het document ‘eindtermen buitengewoon opsporingsambtenaar’ is verwerkt in deze circulaire maar blijft apart bestaan in verband met de opsomming van alle kenniselementen die een boa moet beheersen.
Het criterium ‘100% in overheidshanden’ sluit aan bij het beleid zoals geformuleerd in het Veiligheidsprogramma ‘Naar een veiliger samenleving’ en mijn brief aan de Tweede Kamer d.d. 7 mei 2004, kenmerk 5266617/504.
De bevoegdheid tot het opsporen van de in de akte van beëdiging vermelde strafbare feiten is gebonden aan een geldigheidsduur van maximaal vijf jaren en kan steeds met vijf jaren worden verlengd. In het laatste geval zal door het Ministerie van Justitie opnieuw worden getoetst op noodzakelijkheid, betrouwbaarheid en bekwaamheid voor het uitoefenen van opsporingsbevoegdheden.
De screeningsprofielen voor het beoordelen van aanvragen ter verkrijging van een Verklaring Omtrent het Gedrag van natuurlijke personen en rechtspersonen zijn te vinden op www.justitie.nl/VOG.
Het document ‘eindtermen buitengewoon opsporingsambtenaar’ bevat een opsomming van alle eindtermen waaraan de boa voor de basisbekwaamheidseis moet voldoen. Deze eindtermen zijn te vinden op http://www.cito.nl/ins/boa/Cito_eindtermen_boa.pdf.
Het Examenreglement buitengewoon opsporingsambtenaar is gepubliceerd in de Staatscourant (Stcrt. 2008, 222). Nadere informatie over de inhoud van het examen en inschrijvingen is te verkrijgen bij het Cito te Arnhem (www.cito.nl).
De specifieke opleidingseisen staan omschreven bij het betreffende domein in hoofdstuk 4 van deze circulaire.
Voor inhoudelijke uitleg van de RTGB en het toetsingsschema wordt verwezen naar de toelichting op deze regeling.
De domeinlijst is tot stand gekomen door een inventarisatie van de opsporingspakketten van alle boa’s, aangevuld door de wensen van boa’s, boa- werkgevers, direct toezichthouders en toezichthouders. Deze wensen zijn geïnventariseerd middels een consultatieronde (brief van 30 juli 2010 met kenmerk 5613499/09). De vele reacties zijn zoveel mogelijk meegenomen in het nieuwe beleid voor zover dit past binnen de uitgangspunten van het boa-beleid.
De bewijskracht van een dergelijk proces-verbaal is sterker dan een proces-verbaal opgemaakt met betrekking tot feiten waarvoor de boa geen opsporingsbevoegdheid heeft, gelet op artikel 344 eerste lid, aanhef en onder 2 van het Wetboek van Strafvordering.
Het adres van de dienst Justis is: Ministerie van Justitie, Dienst JUSTIS, Juliana van Stolberglaan 10, Postbus 20300, 2500 EH ’s-Gravenhage.
Zie de domeinlijst, bijlage A-1. Er wordt geen onderscheid meer gemaakt tussen kleine of grote gemeenten; indien aan de voorwaarden uit hoofdstuk 2 van deze circulaire wordt voldaan kunnen alle gemeenten beschikken over boa’s openbare ruimte.
Leefbaarheidszaken zijn:
I milieuovertredingen die de volgende op artikel 1a van de Wet op de Economische delicten (WED) gebaseerde feiten uit de tekstbundel voor misdrijven, overtredingen en Muldergedragingen, afdeling C milieu betreffen:
– lichte milieuzaken met feitcodes: H 002 t/m H 097 (handelingen met huishoudelijke afvalstoffen);
– lichte milieuzaken met feitcodes: H 098a t/m H 102c (handelingen met overige afvalstoffen);
– lichte milieuzaken met feitcodes: H 161a, H 161b en H 171 (handelingen met vuurwerk); tenzij die zijn gepleegd in samenhang met andere economische milieudelicten.
II Alle milieuovertredingen die niet zijn gebaseerd op artikel 1a van de WED, zoals overtredingen van de APV.
Zoals voorgesteld door de Commissie Herziening Handhavingsstelsel VROM-regelgeving (Commissie Mans) in het rapport ‘De tijd is Rijp’, juli 2008.
Het betreffen in ieder geval de volgende diensten: AID, Rijkswaterstaat, Arbeidsinspectie, Vrom-Inspectie, Staatstoezicht op de Mijnen. Wellicht gaan de twee laatstgenoemde diensten in 2010 fuseren.
Visiedocument ‘de boa voor de milieuhandhaving beter benut’, september 2008, p. 7–9. In het visiedocument wordt nader omschreven waarom milieuboa’s een categorie vormen waaraan aanvullende eisen worden gesteld.
Handboeien zijn volgens de Bewapeningsregeling politie en de WWM geen geweldsmiddel, maar worden in de RTGB wel als geweldsmiddel beschouwd. Voor de toekenning van handboeien aan boa’s worden derhalve dezelfde criteria gehanteerd als voor de toekenning van de overige geweldsmiddelen.
Het adres van de dienst Justis is: Ministerie van Justitie, Dienst JUSTIS, Juliana van Stolberglaan 10, Postbus 20300, 2500 EH ’s-Gravenhage.
Het adres van de dienst Justis is: Ministerie van Justitie, Dienst JUSTIS, Juliana van Stolberglaan 10, Postbus 20300, 2500 EH ’s-Gravenhage.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2010-5381.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.