Regeling tot vaststelling van de Uitvoeringsregeling Douane- en Accijnswet BES (Uitvoeringsregeling Douane- en Accijnswet BES)

23 december 2010

Nr. DV/2010/483

Directoraat-generaal voor fiscale zaken, Directie douane en verbruiksbelastingen

De Staatssecretaris van Financiën,

Gelet op de Douane- en Accijnswet BES en artikel 2.39, vijfde lid, van het Uitvoeringsbesluit Douane- en Accijnswet BES;

Besluit:

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

AFDELING 1.1 DEFINITIES EN OVERIGE ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1
  • 1. Deze regeling geeft uitvoering aan de artikelen 1.1, onderdeel h, 2.2, tweede lid, 2.4, eerste en derde lid, 2.6, tweede lid, 2.9, eerste lid, 2.10, tweede en vierde lid, 2.11, eerste lid, 2.18, derde lid, 2.24, 2.25, tweede lid, 2.40, tweede en zesde lid, 2.46, eerste lid, 2.48, vijfde lid, 2.55, vijfde lid, 2.61, vierde lid, 2.66, zesde lid, 2.67, vijfde en zevende lid, 2.78, vierde lid, 2.89, derde lid, 2.115, 2.151, eerste lid, 2.155, eerste lid, 3.9, derde lid, 3.49, eerste en tweede lid, 3.50, aanhef en onderdeel b, 3.51, tweede lid, onderdeel b, 3.53, tweede lid, 3.57, eerste lid, onderdeel a, 3.72, eerste lid, onderdelen f, j en q, 3.115, tweede lid, onderdeel b, 3.117, tweede lid, onderdeel b, 3.118, eerste lid, onderdeel c, 3.119, eerste lid, onderdeel b, 3.133, 3.135, tweede lid, onderdeel a, 3.137, eerste lid, onderdeel c, en 5.7 van de Douane- en Accijnswet BES, artikel 4.3 van de Douane- en Accijnswet BES in samenhang met artikel 8.11, tweede lid, van de Belastingwet BES en artikel 2.39, vijfde lid, van het Uitvoeringsbesluit Douane- en Accijnswet BES.

  • 2. Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:

    a. besluit:

    Uitvoeringsbesluit Douane- en Accijnswet BES;

    b. binnenbrengen:

    binnen het grondgebied brengen van één van de BES eilanden;

    c. buitenland:

    al hetgeen buiten het grondgebied van één van de BES eilanden is gelegen;

    d. formulier enig document:

    formulier voor het doen van een schriftelijke aangifte;

    e. goederenmanifest:

    uittreksel van een vrachtlijst of van een vrachtbrief;

    f. Post:

    houder van de concessie, bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Wet post BES;

    g. wet:

    Douane- en Accijnswet BES.

AFDELING 1.2 AANWIJZING INSPECTEUR EN ONTVANGER

Artikel 1.2

Inspecteur en ontvanger als bedoeld in artikel 1.1, aanhef en onderdeel h, van de wet, zijn:

  • a. de algemeen directeur en de voorzitters van de managementteams, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003;

  • b. de directeur-generaal Belastingdienst, voor zover het de belastingaangelegenheden betreft die verband houden met het Koninklijk Huis.

Artikel 1.3

De algemeen directeur, bedoeld in artikel 4, derde lid, van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003, en de voorzitters van de managementteams, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003, zijn ambtenaar als bedoeld in artikel 2.153 van de wet (contactambtenaar).

Artikel 1.4

De verplichtingen, die ingevolge de artikelen 2.51 tot en met 2.54 van de wet gelden jegens de inspecteur, gelden ook jegens de voorzitter van het managementteam van de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD) en jegens de door deze voorzitter aangewezen ambtenaren van de Belastingdienst.

AFDELING 1.3 LIJFSVISITATIE

Artikel 1.5

De instellingen van apparatuur waarmee door kleding van personen wordt gekeken, zijn zodanig dat de persoon, die aan lijfsvisitatie wordt onderworpen, niet herkenbaar is op de beelden die door de apparatuur worden gegenereerd.

HOOFDSTUK 2 FORMELE BEPALINGEN DOUANE

AFDELING 2.1 KOSTEN AMBTELIJKE WERKZAAMHEDEN

Artikel 2.1
  • 1. Het tarief van de kosten, die op grond van artikel 2.2, tweede lid, van de wet, door de belanghebbende aan het Rijk zijn verschuldigd, is:

    • a. indien het ambtelijke verrichtingen betreft: USD 10 per half uur;

    • b. het bedrag dat door derden aan de inspecteur in rekening is gebracht.

  • 2. Voor de berekening van de duur van de ambtelijke verrichting wordt niet in aanmerking genomen:

    • a. de reistijd van de ambtenaar naar de plaats waar de ambtelijke verrichting wordt verricht; en

    • b. de tijd die de ambtenaar nodig heeft om terug te keren naar de plaats vanwaar hij is vertrokken.

Artikel 2.2
  • 1. Ter zake van de opslag van goederen in een ruimte voor de tijdelijke opslag of een douane-entrepot in beheer bij de overheid, is aan opslagkosten verschuldigd USD 20 per kubieke meter per dag. Een gedeelte van een kubieke meter wordt gerekend voor een volle kubieke meter. Een periode, korter dan een dag, wordt gerekend voor een volle dag.

  • 2. Het eerste lid is eveneens van toepassing op goederen ten aanzien waarvan de bij wettelijke regelingen voorgeschreven verplichtingen niet zijn nagekomen en om die reden naar een in het eerste lid bedoelde ruimte zijn overgebracht.

AFDELING 2.2 FORMULIEREN EN MODELLEN

Artikel 2.3

Het model en de inhoud van het formulier voor de verklaring tot inklaring, bedoeld in artikel 2.4, eerste lid, van de wet, wordt door de inspecteur vastgesteld en bevat in ieder geval de volgende gegevens:

  • a. de naam van de gezagvoerder;

  • b. de naam, het domicilie, de tonnenmaat, de plaatsen van inlading en de plaats van bestemming van het schip of luchtvaartuig;

  • c. de lijst van alle ingeladen goederen met vermelding van de soort volgens de algemene handelsbenaming of goederenmanifesten;

  • d. het aantal, de soort en de merken van de colli of losse voorwerpen of de opmerking dat de goederen los gestort zijn; en

  • e. de hoeveelheid van de gestorte goederen.

Artikel 2.4
  • 1. Het model van het formulier D.V. 1 voor de aangifte van gegevens inzake de douanewaarde is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 1.

  • 2. Het model van het formulier voor de aanvullende lijst D.V. 1 – BIS is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 2.

Artikel 2.5
  • 1. Het model van het formulier enig document is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 3. Het model bestaat uit een basisset en een bislijst.

  • 2. Zowel de basisset als de bislijst bestaat uit vier exemplaren met de navolgende bestemmingen:

    • a. exemplaar 1 is het kantoorexemplaar en is bestemd voor de inspecteur;

    • b. exemplaar 2 is het aangeverexemplaar en is bestemd voor de aangever;

    • c. exemplaar 3 is bestemd om te dienen als geleide en terugzendingexemplaar;

    • d. exemplaar 0 is bedoeld als extra exemplaar.

  • 3. Een elektronische aangifte bevat de in bijlage 3 bij deze regeling opgenomen gegevens in gecodeerde of in een andere door de inspecteur vastgestelde vorm, met het oog op de verwerking ervan per computer.

  • 4. Het formulier enig document wordt schriftelijk ingediend. De invulling van het formulier geschiedt door middel van doordruk, zodat alleen het eerste exemplaar van zowel de basisset als de bislijst wordt ingevuld.

  • 5. Ook de achterzijden van de exemplaren van de basisset zijn bedrukt. De aftekening van deze exemplaren geldt voor de gehele aangifte inclusief de bislijsten. De achterzijden van de bislijsten zijn niet bedrukt.

  • 6. Het formulier enig document is niet vereist indien op grond van internationale overeenkomsten bescheiden worden gebruikt die in overeenstemming zijn met de in die overeenkomsten gegeven voorschriften.

AFDELING 2.3 DOUANE-EXPEDITEUR

Artikel 2.6

Bij een aanvraag tot toelating als douane-expediteur worden in ieder geval gegevens verstrekt over:

  • a. onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling van de aanvrager in de afgelopen vijf jaren, te rekenen vanaf het tijdstip waarop de schriftelijke aanvraag aan de inspecteur wordt ingezonden, wegens een strafbaar feit dat naar Nederlands recht wordt aangemerkt als een misdrijf;

  • b. de vakbekwaamheid van de aanvrager, die rechtstreeks samenhangt met de te verrichten activiteiten als douane-expediteur; en

  • c. de wijze waarop de aanvrager zekerheid zal stellen voor de gevallen waarin dit wordt verlangd.

AFDELING 2.4 BINDENDE INLICHTINGEN

Artikel 2.7
  • 1. De inspecteur kan bindende tariefinlichtingen of bindende inlichtingen ten aanzien van de oorsprong van goederen verstrekken.

  • 2. Het verzoek ter verkrijging van een bindende tariefinlichting mag slechts op één soort goederen, dat ter verkrijging van een bindende inlichting inzake de oorsprong van goederen slechts op één soort goederen en op één type oorsprongsverlenende omstandigheden betrekking hebben.

  • 3. Het verzoek om een bindende tariefinlichting bevat in ieder geval gegevens over:

    • a. de naam en het adres van de verzoeker;

    • b. een gedetailleerde omschrijving van de goederen waardoor zij kunnen worden geïdentificeerd en in het geharmoniseerde systeem, bedoeld in artikel 3.1, tweede lid, onderdeel a, van de wet, kunnen worden ingedeeld;

    • c. de beoogde tariefpost van het geharmoniseerde systeem, waarin de goederen dienen te worden ingedeeld;

    • d. de samenstelling van de goederen;

    • e. de eventuele beschikbaarstelling van monsters, afbeeldingen of andere documentatie, die de inspecteur bij het vaststellen van de juiste indeling van de goederen in het geharmoniseerde systeem van nut kunnen zijn.

  • 4. Het verzoek om een bindende inlichting inzake de oorsprong van goederen bevat in ieder geval gegevens over:

    • a. de gegevens, bedoeld in het derde lid, onderdelen a, b en d;

    • b. de prijs af fabriek van de goederen; en

    • c. de eventuele beschikbaarstelling van monsters, afbeeldingen of andere documentatie, die de inspecteur bij het vaststellen van de juiste oorsprong van nut kunnen zijn.

  • 5. Een bindende inlichting wordt zo spoedig mogelijk verstrekt, maar niet later dan vier maanden vanaf het moment waarop de inspecteur het schriftelijk verzoek heeft ontvangen.

  • 6. Indien de inspecteur de termijn, bedoeld in het vijfde lid, niet kan naleven, wordt de verzoeker daarvan in kennis gesteld voordat die termijn is verstreken, met opgave van de redenen en van de nieuwe termijn die de inspecteur nodig acht om een beschikking te treffen.

  • 7. Bindende inlichtingen kunnen worden geweigerd indien de verzoeker niet de door de inspecteur gewenste inlichtingen of gegevens verstrekt.

AFDELING 2.5 INKLARING

Artikel 2.8
  • 1. Douanekantoren zijn gevestigd:

    • a. op Bonaire: in Kralendijk en op de Flamingo Luchthaven;

    • b. op Sint Eustatius: in Oranjestad en op het F.D. Roosevelt vliegveld;

    • c. op Saba: in The Bottom en op het Juancho Irausquin vliegveld.

  • 2. Van binnenkomende schepen en binnenkomende luchtvaartuigen wordt ten minste vier uren voor de verwachte aankomsttijd in de haven onderscheidenlijk ten minste twee uren voor aankomst op de luchthaven, de inspecteur in kennis gesteld van de verwachte aankomsttijd. Indien de vaartijd of de vliegtijd naar een van de BES eilanden korter is dan genoemde perioden, wordt de inspecteur uiterlijk op het tijdstip van vertrek naar een haven of luchthaven van een BES eiland in kennis gesteld van de verwachte aankomsttijd.

  • 3. De gezagvoerder die een schip of een luchtvaartuig en de daarmee vervoerde goederen binnenbrengt, stelt de inspecteur onverwijld in kennis van de aankomst van het vervoermiddel en de goederen in de haven of op de luchthaven. De inspecteur kan eveneens verlangen dat de havenmeester of de luchthavenmeester de bedoelde kennisgeving onverwijld doet.

  • 4. De inklaring van het schip of luchtvaartuig en de daarmee vervoerde goederen vindt plaats bij de daartoe door de inspecteur aangewezen ambtenaar door inlevering van een verklaring tot inklaring.

  • 5. De verklaring tot inklaring wordt ingediend binnen zes uren na aankomst van het schip of luchtvaartuig in de haven of op de luchthaven.

  • 6. Indien de aankomst van het schip of luchtvaartuig heeft plaatsgevonden binnen zes uren vóór de sluitingstijd van het bevoegde douanekantoor kan de inklaring geschieden op de eerstvolgende werkdag vóór 10.00 uur. Bij aankomst na de sluitingstijd van het douanekantoor wordt de verklaring op de eerstvolgende werkdag vóór 10.00 uur ingediend. Indien de inklaring wordt verlangd buiten kantoortijd of op de feestdagen, bedoeld in artikel 23 van de Arbeidswet 2000 BES, wordt aan dat verlangen voldaan.

  • 7. Indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan de inspecteur vorderen dat de inklaring onmiddellijk na aankomst van een schip of van een luchtvaartuig in de haven of op de luchthaven geschiedt. Indien daaraan niet wordt voldaan, wordt het schip of het luchtvaartuig door de ambtenaren bewaakt.

  • 8. Op de verklaring tot inklaring wordt, indien deze in artikel 2.3 opgenomen gegevens bevat, door de inspecteur een akte tot inklaring afgegeven. De akte van inklaring wordt ondertekend door de gezagvoerder en door de ambtenaar die belast is met de inklaring.

  • 9. Voor schepen die van ballast zijn voorzien, vervangt de vermelding van die omstandigheid de opgave van de goederen.

Artikel 2.9
  • 1. In plaats van de inklaring op de wijze, bedoeld in artikel 2.8, kan de inklaring voor over zee aangebrachte goederen eveneens geschieden door inlevering van een verklaring tot inklaring, met inbegrip van de daarbij behorende vrachtlijsten of goederenmanifesten met de bijbehorende cognossementen, in welk geval in de akte tot inklaring, met een beknopte omschrijving van de aan een exemplaar daarvan te hechten stukken en vermelding van het aantal, daarnaar wordt verwezen.

  • 2. Voor door de lucht aangebrachte goederen wordt de inklaring gedaan door inlevering van een generale verklaring luchtvaart, zoals is voorzien in bijlage IX van het op 7 december 1944 te Chicago tot stand gekomen verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart (Stb. 1947, 165), met daarin vervat het manifest van de lading of door inlevering van alleen het manifest van de lading, zoals voorzien bij dat verdrag.

  • 3. Voor provisie, scheepsbehoeften, smeermiddelen en brandstoffen, die aan boord van schepen of luchtvaartuigen blijven gedurende het verblijf van deze vervoermiddelen op één van de BES eilanden, kan bij de inklaring worden volstaan met de inlevering van een provisielijst. Hierop worden de hoeveelheden provisie, scheepsbehoeften, brandstoffen en smeermiddelen vermeld die bij normaal gebruik gedurende de periode van verblijf op de BES eilanden benodigd zijn.

  • 4. Het meerdere aan provisie, scheepsbehoeften, smeermiddelen en brandstoffen dat aan boord blijft, wordt opgenomen en verzegeld door de ambtenaren.

  • 5. De ambtenaren kunnen eisen dat de provisie en scheepsbenodigdheden worden gelost.

  • 6. Indien door onvoorziene omstandigheden het schip of luchtvaartuig langer op één van de BES eilanden blijft, kunnen, na toestemming van de inspecteur, grotere hoeveelheden provisie, scheepsbehoeften, smeermiddelen en brandstoffen worden gebruikt.

Artikel 2.10
  • 1. De vrachtlijsten, bedoeld in artikel 2.9, eerste lid, vermelden voor elke partij goederen:

    • a. het volgnummer;

    • b. de soort van de goederen volgens de algemene handelsbenaming;

    • c. de soort, het getal, de merken en de nummers van de colli of losse voorwerpen, of wel dat de goederen gestort zijn; en

    • d. het bruto gewicht of de kubieke maat; de kubieke maat uitsluitend voor goederen die in de handel naar die maatstaf worden verkocht, of waarvoor de ladingspapieren geen andere maatstaf vermelden.

  • 2. Goederen worden in de vrachtlijsten niet als onbekend of onder een algemene benaming van koopmansgoederen aangegeven, tenzij de gezagvoerder de soort daarvan niet kent en de ladingspapieren geen aanwijzing daarover bevatten. In deze gevallen worden de goederen verzegeld of door de ambtenaren bewaakt. De ladingspapieren worden ten bewijze daarvan desgevraagd aan de inspecteur vertoond.

  • 3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op de andere in artikel 2.9 genoemde bescheiden, met dien verstande dat de onvolledige of onjuiste invulling van die bescheiden niet leidt tot een aanvulling of wijziging daarvan, maar dat deze omstandigheid de inspecteur aanleiding kan geven aanvullende informatie te vragen.

  • 4. Geschillen over de vraag of goederen al of niet gestort zijn, worden beslist door de inspecteur.

  • 5. Verschillende merken kunnen slechts dan in één partij bijeen worden vermeld, indien de colli van dezelfde soort zijn en goederen van één soort inhouden.

  • 6. Voor colli die verschillende soorten van goederen inhouden, behoeft slechts de soort te worden vermeld die het grootste gedeelte van de inhoud uitmaakt, mits daarbij wordt vermeld: ‘en andere goederen’. Accijnsgoederen worden steeds met name vermeld.

  • 7. Indien in een vrachtlijst goederen onjuist zijn omschreven, kan de inspecteur toestaan, dat tot aanzuivering van de betreffende akte van inklaring of vrachtlijst, documenten worden afgegeven of aanvaard, waarin de juiste omschrijving van de goederen voorkomt.

  • 8. De inspecteur kan toestaan, dat bij de bevinding van een verschil in meer of in minder tussen de aanwezige goederen en de in de akte tot inklaring of in de vrachtlijsten vermelde goederen, dit verschil door middel van een aantekening wordt hersteld, mits het verschil het gevolg is van een schrijffout. Bij een verschil in minder kan de inspecteur verlangen dat wordt aangetoond dat de goederen niet zijn aangebracht.

  • 9. De toestemming, bedoeld in het achtste lid, wordt niet verleend indien de lossing van de goederen al is aangevangen, tenzij tijdens of direct na de lossing mededeling is gedaan van het verschil in meer of in minder aan de ambtenaren belast met het toezicht op de lossing.

Artikel 2.11
  • 1. Indien de goederen, waarvan de soort in de vrachtlijsten is vermeld, in de handel gewoonlijk per stuk of bij de maat verkocht worden, kan in het eerste geval het aantal stuks en in het tweede geval de hoeveelheid volgens de gebruikelijke maat worden opgegeven.

  • 2. Het gewicht of de kubieke maat hoeft niet te worden opgegeven van colli, die volgens benaming, herkomst en handelsgebruik ongeveer dezelfde inhoud hebben.

  • 3. De hoeveelheid van de goederen kan in vreemd gewicht of vreemde maat worden uitgedrukt.

  • 4. Indien de gezagvoerder niet in staat is om de hoeveelheid van de goederen op te geven, vermeldt hij dit in de vrachtlijsten. Artikel 2.10, tweede lid, is van toepassing.

Artikel 2.12
  • 1. Voor goederen die zich bevinden in binnengebrachte schepen of luchtvaartuigen, waarin uitsluitend goederen worden bijgeladen of passagiers van of aan boord gaan, kan in de vrachtlijsten en de daarmee overeenkomende bescheiden worden volstaan met de vermelding van de soort en het getal van de colli of van de losse voorwerpen en de soort en de hoeveelheid van de gestorte goederen.

  • 2. In de in het eerste lid bedoelde gevallen passen de ambtenaren bewaking toe en is de gezagvoerder gehouden, zo de inspecteur dat verlangt, de ladingspapieren te tonen.

  • 3. Indien de lading wegens averij, verandering van bestemming of een andere soortgelijke reden geheel of gedeeltelijk dient te worden gelost, kan de inspecteur daartoe toestemming verlenen, op voorwaarde dat voor de goederen, die niet met hetzelfde schip of luchtvaartuig wordt uitgevoerd, alsnog een nadere akte van inklaring wordt ingeleverd met bijvoeging van vrachtlijsten.

  • 4. Het inleveren van vrachtlijsten voor de gehele lading is verplicht indien schepen of luchtvaartuigen om andere dan de in het derde lid bedoelde redenen een gedeelte van de lading lossen of langer dan acht dagen verblijven. In andere gevallen zijn de normale regels met betrekking tot invoer van toepassing.

  • 5. De inspecteur kan bij uitzondering toestaan dat voor enkele colli de akte van inklaring wordt aangezuiverd door lossing overeenkomstig de bepalingen van de wet.

  • 6. Het eerste tot en met vijfde lid is van overeenkomstige toepassing op schepen en luchtvaartuigen, die binnenvallen uit nood of om orders te ontvangen.

Artikel 2.13
  • 1. In spoedeisende gevallen kan de inspecteur voor de aanzuivering van de akte van inklaring een bewijs afgeven dat de vertrekpas vervangt, nadat zekerheid is gesteld voor de douaneschuld, die wegens niet-zuiveren van de akte van inklaring verschuldigd kan worden.

  • 2. De akte van inklaring wordt aangezuiverd door:

    • a. lossing en tijdelijke opslag van de goederen; of

    • b. uitvoer met doorvoerlijsten.

  • 3. Vóór de lossing of na tijdelijke opslag kunnen doorvoerlijsten tot uitvoer naar het buitenland worden ingeleverd.

  • 4. De doorvoerlijsten vermelden in ieder geval:

    • a. het land waarheen de goederen worden uitgevoerd;

    • b. de naam van de gezagvoerder;

    • c. de naam van het schip of luchtvaartuig; en

    • d. de omschrijving van de goederen als in de vrachtlijsten.

  • 5. In de doorvoerlijsten worden de soort en hoeveelheid van de goederen opgegeven overeenkomstig de artikelen 2.10 en 2.11.

  • 6. Doorvoerlijsten worden aangezuiverd door de uitvoer van de goederen binnen de door de inspecteur bepaalde termijn.

  • 7. In bijzondere gevallen kan de inspecteur toestaan dat doorvoerlijsten worden aangezuiverd door de lossing van de goederen met documenten verkregen na aangifte.

Artikel 2.14
  • 1. Behoudens het recht van visitatie, zijn van de verplichting tot inklaring uitgezonderd:

    • a. oorlogsschepen en militaire luchtvaartuigen;

    • b. pleziervaartuigen en sportvliegtuigen;

    • c. visserschepen, die van de visvangst terugkomen en zijn voorzien van een aanduiding over de haven waar zij thuishoren;

    • d. sleepboten die op het BES eiland van binnenkomst geregistreerd zijn;

    • e. vaartuigen voor het verrichten van loodsdiensten;

    • f. reddingsboten;

    • g. schepen en luchtvaartuigen van de Kustwacht voor Aruba, Curaçao en Sint Maarten en voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing, indien:

    • a. voor het schip, het luchtvaartuig of voor de aan boord aanwezige goederen geen vrijstelling van wegens invoer verschuldigde belastingen kan worden genoten of bepaalde formaliteiten gelden;

    • b. op het schip, het luchtvaartuig of op de aan boord aanwezige goederen verboden of beperkingen van toepassing zijn als bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, van de wet;

    • c. voor het verkrijgen van vrijstelling van belastingen, die ter zake van de invoer worden geheven of voor het geven van een bepaalde douanebestemming ten behoeve van het schip, het luchtvaartuig of voor de aan boord aanwezige goederen, ingevolge wettelijke regelingen, de vervulling van bepaalde formaliteiten is vereist; of

    • d. het schip of luchtvaartuig niet overeenkomstig haar bestemming wordt gebezigd.

  • 3. Van de aankomst in een haven of op een luchthaven van pleziervaartuigen of sportvliegtuigen die niet op het BES eiland van binnenkomst geregistreerd zijn, wordt onverwijld kennis gegeven aan de inspecteur. Artikel 2.8, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 4. In de gevallen waarin de inspecteur ontheffing heeft verleend van het eerste, tweede of derde lid, van artikel 2.10 van de wet treft de gezagvoerder, die de goederen heeft binnengebracht, de maatregelen die nodig zijn om te voorkomen dat die goederen op onregelmatige wijze worden ingevoerd.

  • 5. De in artikel 2.8, tweede lid, bedoelde kennisgeving is niet van toepassing op de in het eerste lid bedoelde schepen en luchtvaartuigen.

Artikel 2.15
  • 1. Degene die aan de kust goederen heeft opgevist of gered, of daar aangespoelde of gestrande goederen heeft geborgen, geeft daarvan onverwijld kennis aan de inspecteur. Onder kust wordt ook verstaan de wateren, stranden en oevers die op grond van artikel 21 van de Wet Strandvonderij BES worden beschouwd als te behoren tot de zee en het zeestrand.

  • 2. De goederen worden zonder toestemming van de inspecteur niet verder landinwaarts gebracht dan tot de eerste plaats waar zij tegen beschadiging door het zeewater zijn beveiligd.

  • 3. Na de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, zijn de goederen onderworpen aan douanetoezicht als bedoeld in de artikelen 2.13 van de wet. Aan de goederen kan, binnen een door de inspecteur vastgestelde termijn, een douanebestemming worden gegeven of de goederen kunnen op verzoek van de belanghebbende aan het Rijk worden afgestaan of onder toezicht van de inspecteur worden vernietigd.

  • 4. Indien niet of niet tijdig een toegelaten douanebestemming aan de goederen wordt gegeven, worden de goederen ten invoer geacht te zijn aangegeven. Indien zich onder de goederen zodanige bevinden, waarvan de invoer is verboden of ten aanzien waarvan beperkingen zijn vastgesteld, wordt daarmee gehandeld overeenkomstig artikel 2.26 van de wet of worden de goederen overgebracht naar een ruimte in beheer bij de overheid, verzegeld of bewaakt, een en ander op kosten van de belanghebbende.

  • 5. Indien aannemelijk wordt gemaakt dat de goederen, bedoeld in het eerste lid, tevoren zijn uitgevoerd uit één van de BES eilanden en zich daar op rechtmatige wijze in het vrije verkeer bevonden, zijn daarvoor bij toepassing van het derde of vierde lid, geen belastingen ter zake van de invoer verschuldigd.

  • 6. Indien de douanebestemming invoer wordt gegeven aan goederen, die aan de heffing van belastingen ter zake van de invoer zijn onderworpen, kan van die heffing slechts worden afgezien na voorafgaande uitvoer en ter zake van die uitvoer geen teruggaaf van belasting is verleend.

Artikel 2.16
  • 1. Indien in een noodsituatie niet kan worden voldaan aan artikel 2.10, eerste lid, van de wet geeft de gezagvoerder van het schip of luchtvaartuig en de daarmee vervoerde goederen daarvan onverwijld kennis aan de inspecteur. Artikel 2.14, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Indien de goederen niet volledig zijn verloren gegaan, wordt de inspecteur in kennis gesteld van de plaats waar de goederen zich bevinden.

  • 3. De inspecteur neemt de nodige maatregelen om het douanetoezicht op het in het eerste lid bedoeld schip of luchtvaartuig en de daarmee vervoerde goederen mogelijk te maken en om ervoor te zorgen dat deze vervoermiddelen en goederen naar een douanekantoor of naar een andere door hem aangewezen plaats worden overgebracht.

  • 4. Indien goederen als bedoeld in het eerste lid ten invoer worden aangegeven na voorafgaande uitvoer en de goederen zich rechtmatig in het vrije verkeer bevonden, kan van de heffing van belastingen ter zake van de invoer worden afgezien.

  • 5. Indien de ten invoer aangegeven goederen aan de heffing van belastingen ter zake van de invoer zijn onderworpen, kan van die heffing worden afgezien, voor zover sprake is van invoer na voorafgaande uitvoer en ter zake van die uitvoer geen teruggaaf van belasting is verleend.

Artikel 2.17
  • 1. De persoonlijke bagage die reizigers met zich voeren wordt bij aankomst in de haven of op de luchthaven ter visitatie aan de douane aangeboden.

  • 2. Bagage van reizigers, welke bagage niet door hen worden begeleid, wordt ingeklaard door inlevering van een verklaring tot inklaring onder vermelding van reizigersbagage en van het aantal colli op de daarin vervatte vrachtlijst of goederenmanifest.

  • 3. Mondelinge aangiften, die worden gedaan door reizigers, worden door de ambtenaren in een register geschreven waarvan elke bladzijde bestaat uit een vaste en een losse strook. De losse strook, die na betaling van de verschuldigde belastingen uitgescheurd wordt, dient als kwitantie waarop de visitatie plaatsvindt.

  • 4. Indien dat is overeengekomen tussen de inspecteur en de ontvanger, geschiedt de inning van de verschuldigde belastingen hetzij door de ontvanger hetzij door de visterende ambtenaren zelf. De ambtenaar, die de verschuldigde belastingen int, is verantwoordelijk voor de berekening, ontvangst en afdracht daarvan.

Artikel 2.18
  • 1. De zendingen, bedoeld in artikel 3.41, eerste lid, van de wet, worden, zodra de verklaring tot inklaring is ingediend, geacht bij de inspecteur ten invoer te zijn aangegeven en zo spoedig mogelijk vrijgegeven.

  • 2. Voor andere dan de in het eerste lid bedoelde zendingen worden de bij de verklaring tot inklaring behorende vrachtlijsten of goederenmanifesten vervangen door douaneverklaringen (CN22), die de postpakketten vergezellen.

  • 3. In afwijking van het eerste lid wordt in de gevallen dat de goederen een hogere waarde hebben dan die, bedoeld in artikel 3.41, eerste lid, van de wet, voor deze goederen een aangifte ten invoer gedaan.

  • 4. Bij gebruik van de douaneverklaring ten behoeve van de inklaring is het betreffende formulier door de buitenlandse postinstanties ingevuld. De douaneverklaring wordt, na een eventuele controle van de goederen, door de Post ingeleverd bij de ambtenaren die de nacontrole uitvoeren.

  • 5. Indien de omschrijving van de ten invoer aangegeven goederen geen of onvoldoende gegevens bevat om de aard van de goederen te kunnen vaststellen, zijn de functionarissen van de Post bevoegd het betreffende postpakket zonder bijzondere machtiging, maar in tegenwoordigheid van een ambtenaar, te openen.

  • 6. Een brief waarin zich goederen bevinden, mag door de functionarissen van de Post worden geopend, indien door of vanwege de afzender op de brief een etiket is aangebracht waaruit blijkt dat ambtelijke controle is toegelaten of met goedvinden van de geadresseerde. Zonder goedvinden van de afzender of de geadresseerde wordt gehandeld overeenkomstig artikel 2.65, tweede lid, van de wet.

Artikel 2.19
  • 1. De ambtenaar stelt het bedrag van de douaneschuld ter zake van de invoer van goederen, die per brief of als postpakket zijn verzonden, vast en vermeldt dit op de douaneverklaring.

  • 2. De ambtenaar plaatst vervolgens een handtekening en dienststempel waarna de goederen via de Post, nadat de douaneschuld is voldaan, kunnen worden vrijgegeven.

  • 3. De douaneschuld wordt voldaan bij de Post of, indien de inspecteur dat met de Post is overeengekomen, rechtstreeks bij de ambtenaren.

AFDELING 2.6 LOSSING EN TIJDELIJKE OPSLAG

Artikel 2.20
  • 1. De losplaatsen, bedoeld in artikel 2.11, eerste lid, van de wet, zijn de door de inspecteur aangewezen havengebieden en platforms van de in artikel 2.8, eerste lid, genoemde plaatsen en vliegvelden.

  • 2. Goederen, ingeklaard met vrachtlijsten, kunnen zonder voorafgaande nadere aangifte worden gelost en tijdelijk opgeslagen, mits alle daarop vermelde goederen worden opgeslagen. De vrachtlijsten kunnen worden gebruikt voor de tijdelijke opslag.

  • 3. Lossing of overlading van goederen geschiedt slechts op werkdagen en gedurende de openingstijden van de douanekantoren. Op andere dagen en andere tijden slechts met toestemming van de inspecteur.

  • 4. Toestemming tot lossing wordt zo spoedig mogelijk verleend nadat de inspecteur heeft vastgesteld dat de voorgeschreven douaneformaliteiten zijn vervuld.

  • 5. Toestemming tot lossing of overladingwordt ten aanzien van ingeklaarde goederen verleend voor een periode van ten hoogste twee maal vierentwintig uur.

  • 6. De toestemming van de inspecteur tot lossing is niet vereist in het geval van een dreigend gevaar, dat ertoe noopt de goederen onmiddellijk geheel of gedeeltelijk te lossen. In dat geval wordt de inspecteur door de gezagvoerder, die de goederen heeft binnengebracht, daarvan onverwijld in kennis gesteld.

  • 7. Indien de lossing van ingeklaarde goederen niet binnen de in het vijfde lid bedoelde termijn is voltooid, kan de inspecteur op verzoek toestaan dat de lossing van de goederen wordt voortgezet buiten de openingstijden van de douanekantoren. In dat geval wordt bewaking door de ambtenaren toegepast.

  • 8. De inspecteur kan te allen tijde eisen dat binnengebrachte goederen onverwijld worden gelost en uitgepakt.

Artikel 2.21
  • 1. De goedkeuring van een ruimte voor de tijdelijke opslag van goederen, bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, van de wet, is gebonden aan een vergunning tot beheer van de desbetreffende ruimte.

  • 2. Degene die een ruimte als bedoeld in het eerste lid wenst te beheren, dient daartoe een schriftelijk verzoek in bij de inspecteur. Het verzoek bevat een beschrijving van de ligging, van de afscheiding van andere percelen en, waar nodig, van de bouw en de inrichting van de ruimte.

  • 3. Het verzoek, bedoeld in het tweede lid, bevat gegevens waaruit blijkt dat er een economische behoefte bestaat aan het gebruik van de ruimte voor de tijdelijke opslag van goederen onder douaneverband.

  • 4. In de vergunning, bedoeld in het eerste lid, wordt onder meer bepaald voor welke soort goederen de vergunning wordt verleend en de wijze en hoogte van de zekerheidstelling. De inspecteur kan de opslag van goederen aan beperkingen onderwerpen of de opslag daarvan verbieden.

  • 5. De overname van de aansprakelijkheid voor een eventuele douaneschuld geschiedt bij ondertekende en gedagtekende verklaring van de beheerder van een ruimte voor tijdelijke opslag, op de akte tot inklaring of op een andere door de inspecteur te bepalen wijze.

Artikel 2.22
  • 1. Als ruimten voor de tijdelijke opslag van goederen komen in aanmerking:

    • a. ruimten of terreinen, die behoren tot een douane-entrepot, dat bestemd is voor gebruik door eenieder;

    • b. ruimten of terreinen, die door de inspecteur zijn goedgekeurd en die wederzijds kunnen worden gesloten;

    • c. ruimten en terreinen als bedoeld in onderdeel b, die niet voor afsluiting vatbaar zijn, maar die, na te zijn goedgekeurd door de inspecteur, onder bewaking van de ambtenaren worden gesteld;

    • d. lichters, die kunnen worden gesloten en verzegeld, en open lichters, die onder bewaking van de ambtenaren worden gesteld.

  • 2. Indien de omstandigheden niet toelaten dat gebruik wordt gemaakt van een van de ruimten, bedoeld in het eerste lid, kan de inspecteur op verzoek toestaan dat de goederen onder bewaking van de ambtenaren op de wal worden opgeslagen. Toestemming tot walopslag wordt slechts verleend voor een door de inspecteur vastgestelde termijn.

Artikel 2.23
  • 1. Goederen in tijdelijke opslag mogen, na daartoe verkregen toestemming en onder toezicht van de inspecteur, slechts behandelingen ondergaan die noodzakelijk zijn om deze goederen in ongewijzigde staat te behouden, zonder dat de presentatie of de technische kenmerken ervan worden gewijzigd. De inspecteur stelt de behandelingen vast die zijn toegestaan.

  • 2. Tot de onder het eerste lid bedoelde behandelingen worden ook begrepen de bewerkingen die nodig zijn ten behoeve van de uitslag van de goederen uit de ruimte voor tijdelijke opslag of voor het verdere vervoer van de goederen.

  • 3. In afwijking van het eerste lid kan de inspecteur wegens bijzondere omstandigheden ook andere behandelingen toestaan, indien dit wegens beschadiging van de goederen of een andere reden nodig is.

Artikel 2.24
  • 1. Een wijziging van de bouw of inrichting van een ruimte voor tijdelijke opslag van goederen wordt niet aangebracht dan na verkregen toestemming van de inspecteur.

  • 2. De inspecteur kan de vergunning, bedoeld in artikel 2.21, eerste lid, intrekken of wijzigen:

    • a. op verzoek van de vergunninghouder;

    • b. indien de ruimte niet of niet meer in die mate gebruikt wordt dat handhaving van de vergunning gerechtvaardigd is; of

    • c. indien niet aan de vergunningsvoorwaarden is voldaan.

  • 3. De inspecteur kan de in het tweede lid bedoelde vergunning opschorten indien niet aan de vergunningsvoorwaarden is voldaan.

Artikel 2.25
  • 1. De in- en uitslag van goederen in een ruimte voor tijdelijke opslag is onderworpen aan toezicht van de inspecteur.

  • 2. Goederen in tijdelijke opslag kunnen worden overgebracht naar een andere ruimte voor tijdelijke opslag, nadat daartoe aangifte is gedaan door middel van een lichtermanifest. Het lichtermanifest bestaat uit een formulier enig document met daarop bij de goederenomschrijving de vermelding ‘zie aangehecht en gewaarmerkt lichtermanifest’.

  • 3. De beheerder van de ruimte voor tijdelijke opslag waarin de goederen worden opgeslagen, neemt de aansprakelijkheid voor de betaling van een eventuele douaneschuld over door middel van een ondertekende en gedagtekende verklaring op het lichtermanifest.

  • 4. De overbrenging naar en opslag in een andere ruimte voor tijdelijke opslag laat onverlet dat aan de goederen een douanebestemming wordt gegeven en heeft geen opschortende werking ten aanzien van de termijn, bedoeld in artikel 2.12, derde lid, van de wet.

  • 5. Indien binnen de termijn, bedoeld in artikel 2.12, derde lid, van de wet, aan de goederen geen toegelaten douanebestemming is gegeven, worden de goederen geacht te zijn ingevoerd waardoor een douaneschuld is ontstaan. De douaneschuld wordt verhaald op de door de beheerder gestelde zekerheid.

Artikel 2.26
  • 1. De vrachtlijsten voor tijdelijk opgeslagen goederen worden aangezuiverd:

    • a. door het wegvoeren van de goederen met documenten, verkregen na aangifte;

    • b. door het uitvoeren van de goederen met doorvoerlijsten; of

    • c. door de inbewaringneming van de goederen, bedoeld in artikel 2.67 van de wet.

  • 2. Wegvoeren van de goederen geschiedt slechts met toestemming van de inspecteur.

  • 3. De ambtenaren stellen op de vrachtlijsten aantekeningen van de documenten waarmee het wegvoeren plaats heeft.

Artikel 2.27

De tijdelijke opslag van postpakketten vindt plaats op een sorteerplaats of in een bergplaats van de Post.

AFDELING 2.7 AANGIFTEN EN DOCUMENTEN

Artikel 2.28
  • 1. Het formulier enig document wordt ingevuld overeenkomstig de door de inspecteur gegeven aanwijzingen, die ter inzage liggen bij de douanekantoren en beschikbaar zijn op de internet website van de douane www.douane-cn.nl.

  • 2. Op het ingevulde formulier enig document mogen geen raderingen of overschrijvingen voorkomen.

  • 3. Het aanbrengen van wijzigingen op het formulier enig document geschiedt door de onjuiste gegevens door te halen en de gewenste gegevens toe te voegen. Elke aangebrachte wijziging wordt geparafeerd door de aangever en geviseerd door de inspecteur.

  • 4. De inspecteur kan, in voorkomend geval, eisen dat een nieuwe aangifte wordt ingediend.

Artikel 2.29
  • 1. Op een overeenkomstig artikel 2.28, eerste lid, ingevuld formulier enig document plaatst de inspecteur zijn handtekening, een dienststempel, de datum en het registratienummer, en geeft hij toestemming voor het volgen van de aangegeven douanebestemming binnen een bepaalde geldigheidsduur.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de aangever, na verkregen toestemming van de inspecteur, gebruik maken van een formulier dat door hem zelf op geautomatiseerde wijze is vervaardigd. Een dergelijk formulier is gelijk aan het model van het formulier enig document.

Artikel 2.30

Als document, afgegeven op een op elektronische wijze gedane aangifte, geldt de uit het ASYCUDA-systeem geprinte kopie van de aangifte met eventueel bijbehorende formulier D.V. 1 voor de aangifte van gegevens inzake de douanewaarde en andere bescheiden.

Artikel 2.31
  • 1. Alvorens aangifte te doen met behulp van systemen voor automatische gegevensverwerking, meldt de aangever zich ter registratie en ter identificatie aan bij de inspecteur.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde aanmelding vindt schriftelijk plaats door het invullen van een formulier dat beschikbaar is op de internet website van de douane www.douane-cn.nl.

  • 3. De inspecteur kan aan de registratie, bedoeld in het eerste lid, voorwaarden stellen.

  • 4. Onder automatische gegevensverwerking als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan:

    • a. het uitwisselen van genormaliseerde EDI-berichten met de inspecteur; of

    • b. het in de systemen voor automatische gegevensverwerking van de inspecteur invoeren van gegevens, die voor het vervullen van de betrokken formaliteiten nodig zijn.

Artikel 2.32
  • 1. Aan de verplichting om bij de aangifte bescheiden of bewijsstukken te overleggen, kan ook op elektronische wijze worden voldaan.

  • 2. De inspecteur kan nadere bepalingen vaststellen voor de wijze van toezending van de bescheiden of bewijsstukken of voor de wijze van archivering daarvan.

  • 3. De inspecteur kan toestaan dat voor de bescheiden of bewijsstukken toegang wordt verleend tot de relevante gegevens in het computersysteem van de aangever.

Artikel 2.33
  • 1. Een mondelinge aangifte ten invoer kan worden gedaan voor door een reiziger meegevoerde:

    • a. persoonlijke goederen tot een totale waarde van USD 1.500; en

    • b. overige goederen tot een totale waarde van USD 1.000.

  • 2. De inspecteur kan verlangen dat een elektronische of een schriftelijke aangifte voor de goederen, bedoeld in het eerste lid, wordt ingediend.

  • 3. De in het eerste lid bedoelde aangifte kan ook worden gedaan voor:

    • a. zendingen met een te verwaarlozen waarde als bedoeld in artikel 3.41 van de wet;

    • b. zendingen die door particulieren aan particulieren zijn gericht als bedoeld in artikel 3.43 van de wet, tot een totale waarde van USD 1.500.

Artikel 2.34

De aangever ontvangt bij de voldoening van de douaneschuld een kwitantie die in ieder geval de volgende gegevens bevat:

  • a. de naam van de schuldenaar;

  • b. een omschrijving van de goederen;

  • c. de douanewaarde, de hoeveelheid van de goederen of naar gelang het geval een andere maatstaf van heffing;

  • d. de belastingsoort en de hoogte van het belastingbedrag; en

  • e. de datum van invoer van de desbetreffende goederen.

AFDELING 2.8 ONDERZOEK VAN GOEDEREN EN MONSTERNEMING

Artikel 2.35
  • 1. Bij het onderzoek van goederen en monsterneming wordt in ieder geval rekening gehouden met:

    • a. de soort;

    • b. de mate van homogeniteit; en

    • c. de grootte van de partij.

  • 2. Alvorens de inspecteur tot monsterneming overgaat worden de te bemonsteren goederen grondig bezien.

  • 3. Een monster is representatief voor de aangegeven partij. Indien een partij uit diverse soorten goederen bestaat, worden van elke soort monsters genomen.

  • 4. Monsterneming vindt in tweevoud plaats, tenzij de aard van het onderzoek ertoe noopt meerdere monsters te nemen.

  • 5. Het monster is voldoende voor het uitvoeren van analyses in laboratoria en is voldoende voor het geval dat de uitslag van het onderzoek van het eerste monster twijfelachtig is of het eerste monster verloren gaat.

  • 6. Het monster wordt bewaard onder zodanige condities dat zo min mogelijk veranderingen op kunnen treden.

  • 7. Elk monster, dat niet direct zal worden onderzocht, wordt voorzien van een identificatiemiddel dat op zodanige wijze wordt aangebracht dat de verpakking niet kan worden geopend zonder verwijdering of schending daarvan.

  • 8. Op verzoek van de aangever wordt een extra monster genomen; dat monster wordt ter plaatse verpakt en verzegeld en blijft in het bezit van de aangever. De aangever is verantwoordelijk voor het veilig en op de juiste wijze bewaren van dat monster.

  • 9. Deze afdeling is van overeenkomstige toepassing op de monsterneming, bedoeld in artikel 2.151, eerste lid, van de wet.

Artikel 2.36
  • 1. De inspecteur verstrekt de aangever een bewijs dat monsters zijn genomen van de betreffende goederen.

  • 2. De inspecteur deelt de uitslag van het monsteronderzoek mede aan de aangever.

  • 3. De aangever kan binnen vierentwintig uur nadat hem de uitslag van het monsteronderzoek is meegedeeld om een heronderzoek van de goederen verzoeken. Hij kan verzoeken het heronderzoek te beperken tot een gedeelte van de aan het onderzoek onderworpen goederen.

  • 4. Degene die de monsterneming heeft verricht, neemt niet deel aan het heronderzoek.

Artikel 2.37
  • 1. Indien slechts een gedeelte van de goederen waarop een aangifte betrekking heeft, wordt, onderzocht, gelden de resultaten van het onderzoek voor alle goederen van deze aangifte.

  • 2. De aangever kan binnen vierentwintig uur nadat de uitslag van het deelonderzoek aan hem is meegedeeld om een heronderzoek van de goederen verzoeken indien hij van mening is dat de resultaten van het deelonderzoek niet voor de rest van de aangegeven goederen gelden.

  • 3. De artikelen 2.35 en 2.36 zijn van overeenkomstige toepassing op het deelonderzoek.

Artikel 2.38
  • 1. De speling, bedoeld in artikel 2.40, zesde lid, van de wet, is, in geval van bulkgoederen en indien het een verschil betreft tussen de aangegeven waarde of de aangegeven hoeveelheid en de waarde of de hoeveelheid van hetgeen aanwezig is: een percent van onderscheidenlijk de waarde of de hoeveelheid van hetgeen aanwezig is.

  • 2. De speling, bedoeld in het eerste lid, is voorts van toepassing:

    • a. indien het bevonden verschil ontstaan is ten gevolge van dwaling, onwillekeurig verzuim of natuurlijke verliezen; en

    • b. indien het bevonden verschil niet van invloed is op de berekening van de douaneschuld.

AFDELING 2.9 IDENTIFICATIEMAATREGELEN

Artikel 2.39
  • 1. Bergingsmiddelen en laadruimten waarin goederen zullen worden doorgevoerd, waarvoor

    naar het oordeel van de inspecteur identificatiemaatregelen als bedoeld in artikel 2.55 van de wet, noodzakelijk zijn, zijn zodanig ingericht of toegerust dat:

    • a. een verzegeling daaraan gemakkelijk kan worden aangebracht;

    • b. goederen daaruit niet kunnen worden verwijderd of daarin niet kunnen worden geplaatst zonder sporen van braak achter te laten of zonder de verzegeling te beschadigen of te verwijderen;

    • c. zij geen verborgen ruimten bevatten waarin goederen aan het douanetoezicht kunnen worden onttrokken; en

    • d. alle ruimten waarin goederen kunnen worden geborgen, toegankelijk zijn voor de inspecteur.

  • 2. Indien een bergingsmiddel of laadruimte niet vatbaar is voor verzegeling kan, indien de inspecteur daarvoor toestemming geeft, de identiteit van de goederen worden gewaarborgd door:

    • a. een grondige opneming van de goederen met vermelding van de resultaten daarvan op het document;

    • b. het verzegelen van de afzonderlijke verpakkingseenheden;

    • c. een nauwkeurige aanduiding van de goederen door middel van monsters, plattegronden, schetsen, foto’s en dergelijke, die aan het document zullen worden gehecht;

    • d. de route waarlangs en de tijdstippen waarop de goederen worden vervoerd voor te schrijven; of

    • e. de begeleiding van de goederen.

  • 3. De inspecteur kan de middelen, bedoeld in het tweede lid, onderdelen d en e, ook

    toepassen indien dit noodzakelijk is ter waarborging van de identiteit van goederen, die onder verzegeling worden doorgevoerd.

AFDELING 2.10 ZEKERHEID

Artikel 2.40

Een hypotheek kan als zekerheidstelling worden aanvaard, indien:

  • a. het onroerend goed verzekerd is tegen brand en de Staat der Nederlanden in de verzekeringspolis is aangewezen als begunstigde van de uitkering;

  • b. de hypotheekgever een zogenoemde hypothecair-belangverzekering heeft afgesloten;

  • c. in de hypotheekakte een huurbeding als bedoeld in artikel 264, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek BES is opgenomen;

  • d. in de hypotheekakte het beding is opgenomen dat geen veranderingen aan het aan hypotheek onderworpen onroerend goed mag worden aangebracht, tenzij de inspecteur hiervoor vooraf toestemming heeft gegeven; en

  • e. in de hypotheekakte de bedingen, bedoeld in artikel 267 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek BES zijn opgenomen.

Artikel 2.41
  • 1. Aan reizigers, die in het kader van de tijdelijke invoer van persoonlijke goederen als bedoeld in artikel 3.130 van de wet zekerheid hebben gesteld, wordt op hun verzoek en voor hun vertrek naar het buitenland teruggaaf verleend van het bedrag van de gestelde zekerheid, mits aan alle douaneformaliteiten voor de desbetreffende goederen is voldaan.

  • 2. Het eerste lid is ook van toepassing indien reizigers het BES eiland verlaten via een ander douanekantoor dan het douanekantoor waarlangs zij dat eiland zijn binnengekomen.

AFDELING 2.11 DOORGAAND VERVOER, DOORVOER EN OVERBRENGING VAN GOEDEREN

Artikel 2.42

Een aangifte voor doorgaand vervoer van goederen, bedoeld in artikel 2.15, eerste lid, onderdeel c, van de wet, wordt gedaan indien de plaats waar de desbetreffende goederen zullen uitgaan een andere plaats is dan die waar de goederen zijn aangebracht.

Artikel 2.43

Een aangifte ten doorvoer, bedoeld in artikel 2.15, eerste lid, onderdeel f, van de wet, wordt gedaan voor:

  • a. goederen in tijdelijke opslag;

  • b. goederen in een douane-entrepot; of

  • c. goederen in een handels- en dienstenentrepot;

die bestemd zijn om te worden overgebracht naar het buitenland.

Artikel 2.44
  • 1. Voor goederen die ten doorvoer worden aangegeven, wordt de aangifte ingediend door de persoon die daartoe krachtens artikel 2.27, derde en vierde lid, van de wet bevoegd is.

  • 2. De inspecteur kan, met toepassing van artikel 2.12 van het besluit, als aangifte ten doorvoer ook een handels- of administratief bescheid aanvaarden. Op dit bescheid wordt een bewijs van aanvaarding aangetekend.

  • 3. Voor goederen, die ten doorvoer worden aangegeven, wordt in de aangifte verwezen naar een eventueel voorafgaand douanedocument en wordt een afschrift daarvan bijgevoegd ten behoeve van de afschrijving.

  • 4. Nadat de aangifte is aanvaard en gecontroleerd door de inspecteur, wordt in voorkomende gevallen een document ten geleide van de goederen afgegeven. De goederen waarvoor een document is afgegeven, worden afgeschreven van een eventueel voorafgaand document.

  • 5. In geval de doorvoer vanuit een douane-entrepot of handels- en dienstenentrepot plaatsvindt waarin een goederenrekening wordt bijgehouden, wordt de desbetreffende rekening gecrediteerd, van welk feit aantekening wordt gesteld op het document.

  • 6. Goederen waarvoor een aangifte ten doorvoer is ingediend, worden bij het bevoegde douanekantoor of op een andere door de inspecteur aangewezen plaats aangebracht ter controle en ter vaststelling van hun identiteit. De inspecteur treft de nodige maatregelen ter waarborging van de identiteit van de goederen. Op het document wordt aantekening gesteld van de getroffen identificatiemaatregelen en van het resultaat van de controle.

  • 7. De inspecteur stelt de termijn vast waarbinnen de goederen worden aangebracht bij het bevoegde douanekantoor. De vastgestelde termijn wordt op het document vermeld en wordt afgestemd op de vermoedelijke duur van het vervoer van de goederen. De ambtenaren tekenen een exemplaar van het document af dat wordt geretourneerd aan de aangever.

  • 8. In gerechtvaardigde gevallen, ter beoordeling van de inspecteur, kan de termijn, bedoeld in het zesde lid, op verzoek van de aangever worden verlengd.

  • 9. Schepen en luchtvaartuigen, die op het punt staan te vertrekken naar het buitenland, kunnen worden bevoorraad met provisie, scheepsbehoeften, brandstoffen en smeermiddelen als ware sprake van doorvoer in het geval dat de betreffende goederen worden betrokken uit een douane-entrepot of uit een handels- en dienstenentrepot.

Artikel 2.45
  • 1. De doorvoer van goederen wordt beëindigd op het moment waarop het exemplaar van het afgegeven document binnen de vastgestelde termijn op het bevoegde douanekantoor wordt ingediend en de goederen daar worden aangebracht en doorgevoerd.

  • 2. Indien de inspecteur vaststelt dat de eventueel aangebrachte verzegeling niet is geschonden of verwijderd, de overgebrachte goederen niet zijn gebruikt en de identiteit van de goederen overeenstemt met die van de goederen die bij het douanekantoor werden aangegeven, tekent hij het betreffende exemplaar van het doorvoerdocument af nadat de goederen het grondgebied van één van de BES eilanden hebben verlaten. Dit exemplaar wordt ingezonden aan het douanekantoor ten behoeve van de zuivering.

Artikel 2.46
  • 1. Binnengebrachte goederen, die rechtstreeks zonder overlading uit het vervoermiddel waarmee zij zijn aangevoerd of na overlading in een uitgaand vervoermiddel, bestemd zijn om naar het buitenland te worden gebracht, kunnen worden doorgevoerd zonder dat daarvoor een nadere aangifte wordt gedaan, volgend op de akte tot inklaring.

  • 2. Indien in het binnengekomen vervoermiddel naast de goederen, die rechtstreeks zullen worden doorgevoerd zonder overlading, ook andere goederen geladen zijn, worden voor de onderscheidene goederen afzonderlijke akten tot inklaring ingediend. De ambtenaren vermelden op de akte tot inklaring van de goederen in rechtstreekse doorvoer zonder overlading de termijn waarbinnen de goederen uitgaan.

  • 3. De akte van inklaring wordt aangezuiverd door de akte van uitklaring, die ter zake van het uitgaan van de goederen wordt opgemaakt.

  • 4. De goederen worden niet gelost, tenzij dit noodzakelijk wordt geacht voor visitatie of overlading als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 2.47
  • 1. Een aangifte tot overbrenging als bedoeld in artikel 2.16, derde en vierde lid, van de wet wordt gedaan:

    • a. voor goederen, die bestemd zijn om te worden overgebracht uit een douane-entrepot naar een andere douane-entrepot of naar een handels- en dienstenentrepot op een BES eiland; of

    • b. voor goederen, die bestemd zijn om te worden overgebracht uit een handels- en dienstenentrepot naar een andere handels- en dienstenentrepot of naar een douane-entrepot op een BES eiland.

  • 2. Ter zake van de formaliteiten bij vertrek en tijdens het vervoer van over te brengen goederen zijn de artikelen 2.44 en 2.45 van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Indien de inslag plaats vindt in een douane-entrepot of in een handels en dienstenentrepot, waarin van de goederen een goederenrekening wordt bijgehouden, wordt die goederenrekening gedebiteerd, waarvan aantekening wordt gesteld op het document.

AFDELING 2.12 ACTIEVE EN PASSIEVE VEREDELING

Artikel 2.48
  • 1. Goederen, die worden ingevoerd om een veredelingshandeling als bedoeld in artikel 3.96, eerste lid, van de wet te ondergaan, kunnen worden ingevoerd door hetzij de persoon, die de veredelingshandeling zal verrichten, hetzij de persoon, die op het betrokken BES eiland is gevestigd en voor wiens rekening de veredelingshandeling zal worden verricht.

  • 2. Indien voor de toepassing van het eerste lid de door de inspecteur verleende vergunning bij de aangifte ten invoer wordt gevoegd, wordt in de aangifte de datum en het nummer van de vergunning vermeld.

  • 3. Indien de veredelingshandeling:

    • a. plaatsvindt ten aanzien van goederen waarvan de kenmerken vrij constant blijven,

    • b. doorgaans wordt verricht onder duidelijk beschreven technische condities, en

    • c. veredelingsproducten oplevert met constante kenmerken,

    kan de inspecteur forfaitaire bedragen en percentages vaststellen voor de berekening van het vrijgesteld bedrag aan invoerrechten.

  • 4. De ambtenaren onderwerpen de aangegeven goederen bij de controle van de aangifte aan een grondige opneming, teneinde vast te stellen of overeenstemming bestaat tussen de omschrijving van de goederen in de vergunning en hetgeen over de aard en hoedanigheden van de goederen bij opneming wordt bevonden.

  • 5. Indien de ambtenaren een verschil constateren, kunnen zij, afhankelijk van de aard van het verschil, de vrijstelling weigeren of de aangifte doen wijzigen. In het laatste geval geven zij slechts toestemming tot wegvoering van de goederen, nadat zij hebben vastgesteld dat de eventueel gestelde zekerheid toereikend is voor de voldoening van de douaneschuld.

  • 6. De ambtenaren, belast met de controle van de aangifte, stellen aantekening van hun bevindingen op de aangifte en zenden deze ten behoeve van de controle op de nakoming van de voorwaarden van de vergunning naar de ambtenaren belast met de administratieve controle.

  • 7. De ambtenaren, belast met de administratieve controle, stellen periodiek bij de vergunninghouder, bedoeld in artikel 3.98, eerste lid, van de wet, een onderzoek in naar de wijze waarop de voorwaarden van de vergunning worden nagekomen. Zij gaan daarbij in het bijzonder na of aan de ingevoerde goederen de voorgeschreven bestemming is gegeven en of aan de voorwaarde van uitvoer is voldaan.

Artikel 2.49
  • 1. Onverminderd hetgeen in de vergunning is bepaald over het volgen van een andere bestemming, worden de veredelingsproducten binnen de in de vergunning bepaalde termijn uitgevoerd.

  • 2. In de vergunning kan toestemming worden verleend voor uitvoer in deelzendingen.

  • 3. Van de uit te voeren goederen wordt aangifte gedaan onder bijvoeging van een exemplaar van de vergunning. In de aangifte wordt melding gemaakt van de datum en het nummer van de vergunning.

  • 4. Op voorwaarde dat de vergunninghouder de aan de vergunning verbonden verantwoordelijkheden behoudt, kan de inspecteur toestaan dat uitvoer van de veredelingsproducten geschiedt door een andere persoon dan de vergunninghouder.

  • 5. Indien de omstandigheden dat rechtvaardigen, kan de inspecteur op verzoek van de vergunninghouder toestaan dat de goederen worden uitgevoerd zonder de veredelingshandeling te hebben ondergaan, zonder dat dit feit tot het ontstaan van een douaneschuld leidt.

Artikel 2.50
  • 1. Voor de uitvoer van goederen als bedoeld in artikel 3.80, eerste lid, van de wet wordt aangifte tot tijdelijke uitvoer gedaan, onder bijvoeging van een exemplaar van de vergunning, die op grond van de vrijstellingsregeling is vereist. In de aangifte wordt melding gemaakt van de datum en het nummer van de vergunning.

  • 2. De ambtenaren treffen zonodig identiteitsmaatregelen met het oog op de wederinvoer van de goederen. Artikel 2.48, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. De ambtenaren, belast met de controle van de aangifte, stellen aantekening van hun bevindingen op de aangifte.

  • 4. De ambtenaren, belast met het toezicht op het uitgaan van de goederen, zenden het uitvoerdocument ten behoeve van de controle op de nakoming van de voorwaarden van de vergunning naar de ambtenaren belast met de administratieve controle.

Artikel 2.51
  • 1. Onverminderd hetgeen in de vergunning is bepaald met betrekking tot het volgen van een andere bestemming, worden de in artikel 3.81, eerste lid, van de wet bedoelde veredelingsproducten binnen de in de vergunning bepaalde termijn wederingevoerd. In de vergunning kan ook toestemming worden verleend voor invoer in deelzendingen, indien de waarborgen aanwezig zijn om misbruik te voorkomen.

  • 2. Van de weder in te voeren veredelingsproducten wordt aangifte met gehele of gedeeltelijke vrijstelling van invoerrechten gedaan onder bijvoeging van een exemplaar van de vergunning. In de aangifte wordt melding gemaakt van de datum en het nummer van de vrijstellingsvergunning.

  • 3. De ambtenaren, belast met de controle van de aangifte, gaan aan de hand van de bij uitvoer getroffen identiteitsmaatregelen, in het bijzonder na of de weder in te voeren veredelingsproducten, met inachtneming van de daarop toegelaten bewerkingen, identiek zijn aan de uitgevoerde goederen.

  • 4. Op voorwaarde dat de vergunninghouder de aan de vergunning verbonden verantwoordelijkheden behoudt, kan de inspecteur toestaan dat wederinvoer van de veredelingsproducten geschiedt door een ander dan de vergunninghouder.

  • 5. Indien omstandigheden dat rechtvaardigen, kan de inspecteur op verzoek van de vergunninghouder toestaan dat de goederen met vrijstelling van invoerrechten worden wederingevoerd zonder een veredelingshandeling te hebben ondergaan.

  • 6. Indien er sprake is van een heffing wordt de vrijstelling ook verleend indien aan de veredelingsproducten een andere douanebestemming wordt gegeven dan invoer.

AFDELING 2.13 TIJDELIJKE INVOER MET VRIJSTELLING VAN INVOERRECHT

Artikel 2.52
  • 1. Indien voor de tijdelijke invoer van goederen met vrijstelling een vergunning is vereist, kan bij die vergunning worden bepaald dat tijdelijk ingevoerde goederen slechts de behandelingen mogen ondergaan die noodzakelijk zijn voor het onderhoud en het in goede staat bewaren daarvan.

  • 2. Indien sprake is van repeterende zendingen kan de aangever de inspecteur om een doorlopende vergunning verzoeken.

  • 3. De inspecteur kan op verzoek van de vergunninghouder toestemming verlenen voor overdracht van de vergunning aan een andere persoon, die voldoet aan de voorwaarden voor de afgifte van de vergunning en die zich verplicht tot nakoming van de aan die vergunning verbonden voorschriften.

  • 4. Bij de aangifte ten invoer wordt een exemplaar van de vergunning, bedoeld in het eerste lid, gevoegd. In de aangifte wordt melding gemaakt van de datum en het nummer van de vergunning.

  • 5. Artikel 2.48, vierde tot en met zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2.53

Van de uit te voeren goederen, bedoeld in artikel 2.52, wordt aangifte ten uitvoer gedaan, onder bijvoeging van een exemplaar van de vergunning.

Artikel 2.54
  • 1. Indien voor de tijdelijke invoer met vrijstelling geen vergunning is vereist, wordt voor de toepassing van de vrijstelling een aangifte gedaan, onder vermelding van de regeling waarvan de toepassing wordt verzocht.

  • 2. De ambtenaren onderwerpen de aangifte aan verificatie, teneinde vast te stellen of overeenstemming bestaat tussen de omschrijving van de goederen in de aangifte en die in de desbetreffende vrijstellingsregeling.

  • 3. Artikel 2.48, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 4. De ambtenaren, belast met de controle van de aangifte, stellen aantekening van hun bevindingen op het invoerdocument en stellen dit document vervolgens ter hand aan de aangever.

  • 5. Indien de vrijstellingsregeling er in voorziet dat mondeling aangifte kan worden gedaan, vindt het vorenstaande overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de aangever geen melding behoeft te maken van de vindplaats van de regeling waarvan hij de toepassing verzoekt. De inspecteur wijst de aangever er op onder welke voorwaarden de vrijstelling wordt verleend, in het bijzonder met betrekking tot de voorgeschreven bestemming en de termijn van uitvoer.

Artikel 2.55
  • 1. De tijdelijk ingevoerde goederen met vrijstelling van invoerrechten, bedoeld in artikel 2.54, worden binnen de daarvoor vastgestelde termijn uitgevoerd.

  • 2. Van de uit te voeren goederen wordt aangifte gedaan. Indien een aangifte ten uitvoer wordt gedaan, wordt daarin melding gemaakt van de regeling op grond waarvan vrijstelling bij tijdelijke invoer is verleend.

  • 3. Van goederen die bij tijdelijke invoer mondeling zijn aangegeven, behoeft bij uitvoer geen aangifte te worden gedaan.

Artikel 2.56
  • 1. Voor goederen, die zijn aangegeven voor de douanebestemming tijdelijke invoer, kan de aangifte geschieden op een invoerblad van een in het buitenland geldig gemaakte carnet ATA.

  • 2. De ambtenaren voorzien het invoerblad en de invoerstrook van een registratienummer. Nadat zij het invoerblad ondertekend, gedagtekend en gestempeld hebben, wordt het invoerblad langs de perforatierand afgescheurd en achtergehouden door de ambtenaren. De invoerstrook blijft achter in het carnet ATA. Ook het doorvoerblad wordt voorzien van het registratienummer. De ambtenaren kunnen de goederen controleren aan de hand van de gegevens op het invoerblad.

  • 3. Bij uitvoer wordt het uitvoerblad gedagtekend, gestempeld en ondertekend door de ambtenaren en langs de perforatierand afgescheurd. De uitvoerstrook blijft achter in het carnet ATA. De ambtenaren kunnen de goederen, die worden uitgevoerd, controleren aan de hand van de gegevens op het uitvoerblad.

  • 4. Het invoerblad en het uitvoerblad worden ingezonden naar het douanekantoor waar de zuivering plaats vindt.

  • 5. Bij het gebruik van een carnet ATA blijft het vorderen van een zekerheidstelling achterwege.

AFDELING 2.14 UITVOER VAN GOEDEREN EN UITGAANDE OPSLAG

Artikel 2.57
  • 1. Voor goederen als bedoeld in artikel 3.86 van de wet wordt aangifte tot tijdelijke uitvoer gedaan als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid, onderdeel b, van de wet.

  • 2. De ambtenaren, belast met de controle, treffen zonodig identificatiemaatregelen met het oog op de wederinvoer van de goederen. Een exemplaar van het op de aangifte afgegeven document wordt aan de aangever in handen gesteld, teneinde dit bij de aangifte tot wederinvoer te kunnen overleggen als bewijs van herkomst uit het vrije verkeer.

  • 3. Voor de wederinvoer van goederen als bedoeld in het eerste lid wordt aangifte ten invoer gedaan.

  • 4. Indien een vergunning is vereist, wordt een exemplaar van de vergunning bijgevoegd. In de aangifte wordt in dat geval melding gemaakt van de datum en het nummer van de vergunning.

  • 5. Indien geen vergunning is vereist, wordt in de aangifte de regeling vermeld waarvan de toepassing wordt verzocht.

  • 6. De inspecteur controleert de aangifte teneinde vast te stellen of overeenstemming bestaat tussen de omschrijving van de goederen in de aangifte en eventueel in de vergunning en hetgeen zij over de aard en de hoedanigheden van de goederen bij controle bevinden.

  • 7. Indien de inspecteur een verschil vaststelt, kan hij, afhankelijk van de aard van het verschil, de vrijstelling weigeren of de aangifte doen wijzigen.

Artikel 2.58
  • 1. Aangifte ten uitvoer als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid, onderdeel c, van de wet wordt gedaan voor:

    • a. goederen, die met vrijstelling van invoerrechten tijdelijk zijn ingevoerd op voorwaarde van wederuitvoer binnen een vastgestelde termijn;

    • b. goederen waarbij de uitvoer van die goederen voorwaarde is voor teruggaaf van het bij invoer vastgesteld bedrag aan belastingen; of

    • c. goederen waarvoor bij uitvoer een vergunning wordt overgelegd.

  • 2. In de aangifte ten uitvoer wordt, indien van toepassing, de regeling vermeld op grond waarvan vrijstelling bij invoer is verleend.

  • 3. Ter verkrijging van teruggaaf van de eventueel ter zake van de invoer gestelde zekerheid, wordt het voor uitvoer afgetekend exemplaar van het document, vergezeld van een verzoek om teruggaaf, ingezonden naar de ambtenaren, die belast zijn met het verlenen van toestemming tot terugbetaling van de gestelde zekerheid.

Artikel 2.59
  • 1. Inlading en uitvoer van goederen zijn toegestaan op plaatsen waar douanekantoren zijn gevestigd.

  • 2. De inspecteur kan echter op verzoek, rekening houdend met de aard of met de bestemming van de goederen, toestaan dat de inlading en de uitvoer op andere plaatsen worden verricht.

  • 3. Voordat goederen worden ingeladen, wordt de aangifte ten uitvoer, met vermelding in ieder geval van:

    • a. de naam van het schip;

    • b. de hoeveelheid en de soort van de goederen volgens de algemene handelsbenaming; en

    • c. de waarde van de goederen;

    bij het bevoegde douanekantoor ingediend.

  • 4. Op de goedkeuring van ruimten, terreinen of andere locaties voor uitgaande opslag als bedoeld in artikel 2.19, eerste lid, van de wet zijn de artikelen 2.21, 2.22 en 2.24 van overeenkomstige toepassing.

  • 5. Het op de aangifte ten uitvoer afgegeven document wordt, ter dekking van de uitgaande opslag, ingediend bij de ambtenaren, belast met het toezicht op de inslag.

  • 6. De uitvoer is gerealiseerd zodra de goederen zijn uitgegaan.

  • 7. Indien voor de opslag in een inrichting voor uitgaande opslag een rekening wordt gehouden, wordt de rekening gedebiteerd op vertoon van het uitvoerdocument.Daarvan wordt aantekening gesteld op het document.

Artikel 2.60
  • 1. Goederen, die per brief of als postpakket naar het buitenland worden verzonden, behoeven niet te worden getoond aan de ambtenaren, behalve in geval van goederen die voor douanecontrole zijn geselecteerd.

  • 2. Voor de goederen, bedoeld in het eerste lid, wordt door functionarissen van de Post een douaneverklaring (CN 23) opgemaakt die de aangifte ten uitvoer vervangt, behalve als het gaat om goederen:

    • a. waarvoor bij uitvoer een vergunning wordt overgelegd; of

    • b. waarvoor bij uitvoer andere speciale maatregelen van toepassing zijn.

  • 3. In de gevallen, bedoeld in het tweede lid, is een aangifte ten uitvoer vereist.

Afdeling 2.15 Het uitgaan van goederen

Artikel 2.61
  • 1. Degene die voornemens is goederen met een schip of met een luchtvaartuig buiten het grondgebied van één van de BES eilanden te brengen, geeft daarvan vooraf kennis aan de inspecteur en klaart de goederen uit bij het bevoegde douanekantoor.

  • 2. De uitklaring kan voor over zee uitgaande goederen geschieden door middel van een verklaring tot uitklaring als bedoeld in artikel 2.18, tweede lid, van de wet, met inbegrip van de daarbij behorende vrachtlijsten of goederenmanifesten met de bijbehorende vrachtbrieven.

  • 3. Voor door de lucht uitgaande goederen kan de uitklaring worden gedaan door inlevering van een verklaring tot uitklaring met daarin vervat een luchtvaartmanifest.

  • 4. Voor postzendingen wordt de bij de verklaring tot uitklaring behorende vrachtlijsten vervangen door douaneverklaringen.

  • 5. Op een verklaring tot uitklaring wordt, indien deze aan de daaraan gestelde eisen voldoet, door de ambtenaren een akte tot uitklaring, als bedoeld in artikel 2.18, tweede lid, van de wet afgegeven.

  • 6. Indien aan alle douaneformaliteiten is voldaan, geeft de inspecteur toestemming tot vertrek, ten blijke waarvan hij een vertrekpas afgeeft op vertoon van de akte van uitklaring.

  • 7. De vertrekpas wordt door de gezagvoerder vóór het vertrek afgegeven aan een ambtenaar of aan de politie, die het stuk zo spoedig mogelijk ten kantore van de inspecteur bezorgt.

  • 8. Loodsen of luchtverkeerleiders brengen geen schepen onderscheidenlijk luchtvaartuigen buiten of laten die niet vertrekken zonder zich eerst de vertrekpas te hebben laten tonen.

  • 9. Uitgaande goederen worden rechtstreeks en onverwijld naar het buitenland gebracht.

Artikel 2.62
  • 1. Behoudens het recht van visitatie zijn van de verplichting tot uitklaring uitgezonderd de schepen en luchtvaartuigen, die krachtens artikel 2.10, vierde lid, van de wet van inklaring zijn vrijgesteld.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op schepen en luchtvaartuigen, indien ter zake van de uitvoer douaneformaliteiten gelden.

  • 3. Indien een schip of luchtvaartuig niet aan uitklaring is onderworpen, wordt aan de gezagvoerder, op diens verzoek, door de inspecteur een verklaring verstrekt, gelijkluidend aan een duplicaat-vertrekpas.

  • 4. Indien de uitklaring van een schip of luchtvaartuig buiten de openingstijden van de douanekantoren wordt verlangd, wordt aan dat verzoek voldaan.

  • 5. Een binnengebracht schip of luchtvaartuig vertrekt niet zonder toestemming van de inspecteur uit de haven onderscheidenlijk de luchthaven,.

AFDELING 2.16 DIPLOMATIEK GOEDERENVERKEER

Artikel 2.63
  • 1. Een verzoek tot het verlenen van de vrijstelling, bedoeld in artikel 3.92 van de wet, wordt gedaan door het indienen van een aangifte ten invoer.

  • 2. De aangifte ten invoer wordt ingediend bij de inspecteur door het overleggen van een door het hoofd van de consulaire vertegenwoordiging ondertekende aangifte.

  • 3. De vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, is, voor zover het motorrijtuigen betreft, beperkt tot ten hoogste twee personenvoertuigen per consulaire ambtenaar.

AFDELING 2.17 BIJZONDERE REGELINGEN

Artikel 2.64
  • 1. De inspecteur kan op verzoek van degene die voornemens is goederen binnen te brengen, toestaan:

    • a. dat de verklaring tot inklaring wordt ingediend; of

    • b. dat een aangifte ten invoer wordt ingediend;

    voordat de goederen worden binnengebracht.

  • 2. Het verzoek, bedoeld in het eerste lid, wordt elektronisch of schriftelijk ingediend bij de inspecteur. De inspecteur kan aan zijn toestemming voorwaarden verbinden.

  • 3. Indien niet aan de voorwaarden, bedoeld in het tweede lid, wordt voldaan, wordt de verklaring tot inklaring of de aangifte ten invoer geacht niet te zijn ingediend.

AFDELING 2.18 GEAUTORISEERDE MARKTDEELNEMER

Artikel 2.65
  • 1. De aanvraag om toekenning van de status van geautoriseerde marktdeelnemer, bedoeld in artikel 2.48 van de wet, wordt elektronisch of schriftelijk ingediend bij de inspecteur.

  • 2. Indien de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, niet alle benodigde gegevens bevat, verstrekt de marktdeelnemer op verzoek van de inspecteur de relevante gegevens binnen een door deze vastgestelde termijn.

Artikel 2.66
  • 1. De staat van dienst op het gebied van de naleving van douaneformaliteiten, bedoeld in artikel 2.26, eerste lid, onderdeel a, van het besluit, wordt passend geacht indien in de laatste vijf jaren, te rekenen vanaf het moment waarop de inspecteur de aanvraag heeft ontvangen, geen ernstige of herhaalde overtredingen van de douanewetgeving zijn begaan door:

    • a. de aanvrager;

    • b. personen, die verantwoordelijk zijn voor het bedrijf dat de aanvraag heeft ingediend of die zeggenschap hebben over de leiding van het bedrijf; en

    • c. de voor douanezaken verantwoordelijke persoon in het bedrijf dat de aanvraag heeft ingediend.

Artikel 2.67

Teneinde de inspecteur in staat te stellen te onderzoeken of de aanvrager beschikt over een deugdelijke administratie en administratieve organisatie als bedoeld in artikel 2.26, eerste lid, onderdeel b, van het besluit:

  • a. voert de aanvrager een administratie die in overeenstemming is met de als algemeen aanvaard beschouwde boekhoudkundige principes en die de administratieve douanecontrole vergemakkelijkt;

  • b. verleent de aanvrager de inspecteur fysieke of elektronische toegang tot zijn administratie;

  • c. beschikt de aanvrager over een administratieve organisatie die in overeenstemming is met de soort en de omvang van de bedrijfsactiviteiten en geschikt is voor het beheer van de goederenstroom;

  • d. beschikt de aanvrager over een systeem van interne controles waarmee onrechtmatige of frauduleuze transacties kunnen worden opgespoord;

  • e. past de aanvrager, indien van toepassing, toereikende procedures toe voor het beheer van vergunningen die verband houden met handelspolitieke maatregelen;

  • f. past de aanvrager toereikende procedures toe voor het bewaren van bedrijfsbescheiden en bedrijfsinformatie en ter bescherming tegen informatieverlies;

  • g. ziet de aanvrager erop toe dat werknemers zich bewust zijn van de noodzaak de inspecteur in te lichten indien zich problemen voordoen met de naleving van de douanewetgeving en wijst personen aan die in dat geval contact met de inspecteur opnemen; en

  • h. heeft de aanvrager passende maatregelen genomen om te voorkomen dat onbevoegden zijn computersysteem binnendringen en om zijn documentatie te beschermen.

Artikel 2.68
  • 1. Aan de voorwaarde van financiële solvabiliteit, bedoeld in artikel 2.26, eerste lid, onderdeel c, van het besluit, wordt de aanvrager geacht te voldoen indien zijn solvabiliteit over de afgelopen drie jaar kan worden aangetoond.

  • 2. Indien de aanvrager minder dan drie jaar geleden is opgericht, wordt zijn financiële solvabiliteit beoordeeld aan de hand van de beschikbare documenten en informatie.

Artikel 2.69
  • 1. De veiligheidsnormen van de aanvrager, bedoeld in artikel 2.26, eerste lid, onderdeel e, van het besluit, worden passend geacht indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    • a. de gebouwen, die voor de door de vergunning te dekken activiteiten worden gebruikt, zijn gemaakt van materialen, die verhinderen dat onbevoegden zich hiertoe onrechtmatig toegang kunnen verschaffen;

    • b. passende toegangscontrolemaatregelen zijn genomen om onrechtmatige toegang tot verzendingsruimten, los- en laadkades en los- en laaddekken te voorkomen;

    • c. maatregelen zijn genomen om het toevoegen, omwisselen of wegnemen van materialen of andere manipulaties van de goederen bij het laden, lossen, de op- en overslag te voorkomen;

    • d. indien van toepassing, procedures gelden voor de behandeling van in- en/of uitvoervergunningen die verband houden met verboden en beperkingen en om goederen van elkaar te onderscheiden;

    • e. de aanvrager maatregelen heeft genomen om zijn handelspartners duidelijk te kunnen identificeren met het oog op de veiligheid van de internationale toeleveringsketen;

    • f. de aanvrager onderwerpt sollicitanten voor veiligheidsgevoelige functies aan veiligheidsonderzoeken, voor zover de wetgeving dit toelaat, en verricht regelmatig achtergrondcontroles; en

    • g. de aanvrager ziet erop toe dat de betrokken werknemers actief aan programma’s inzake veiligheidsbewustzijn meewerken.

AFDELING 2.19 IDENTIFICATIEMAATREGELEN VAN BUITENLANDSE DOUANEAUTORITEITEN

Artikel 2.70

De inspecteur kan een identificatiemiddel dat door een buitenlandse douaneautoriteit is aangebracht, aanmerken als een door hemzelf aangebracht identificatiemiddel, tenzij:

  • a. het identificatiemiddel niet veilig is; of

  • b. de inspecteur overgaat tot opname van de goederen.

AFDELING 2.20 AANWIJZING AMBTENAAR LIJFSVISITATIE

Artikel 2.71

De algemeen directeur, bedoeld in artikel 4, derde lid, van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003, is bevoegd tot het geven van toestemming als bedoeld in artikel 2.66, zesde lid, van de wet voor het vorderen van gehele ontkleding of het onderzoek van het onderlichaam van degene die aan lijfsvisitatie wordt onderworpen.

AFDELING 2.21 VERKOOP IN BEWARING GENOMEN GOEDEREN

Artikel 2.72
  • 1. De verkoop van in bewaring genomen goederen als bedoeld in artikel 2.67 van de wet geschiedt zoveel mogelijk aan het begin van een kalendermaand en geschiedt ten overstaan van een notaris.

  • 2. De bekendmaking van het voornemen tot de verkoop wordt drie weken, twee weken en één week voorafgaande aan de verkoop gepubliceerd. De bekendmaking kan behalve in het Nederlands ook in het Papiaments of in het Engels worden gedaan.

  • 3. Voorafgaand aan de verkoop worden ten minste twee kijkdagen gehouden voor het publiek. Daarvan wordt melding gemaakt bij de bekendmaking.

  • 4. Aan het voornemen tot de verkoop van goederen, die aan spoedige, aanmerkelijke waardevermindering onderhevig zijn of waarvan de bewaring of het onderhoud gevaar oplevert of hoge kosten meebrengt, wordt, in afwijking van het tweede lid, bekendheid gegeven op de tweede, onderscheidenlijk eerste dag, voorafgaande aan de verkoop. Voor dergelijke goederen wordt geen kijkdag gehouden, maar zal de bekendmaking een specifieke omschrijving van de goederen omvatten.

AFDELING 2.22 MODEL AANSLAGBILJET

Artikel 2.73

Het aanslagbiljet, bedoeld in artikel 2.78, vierde lid, van de wet, bevat in ieder geval de volgende gegevens:

  • a. de naam, het adres en de woonplaats van de schuldenaar;

  • b. het kenmerk en de datum van de beschikking;

  • c. het bedrag aan rechten, rente, kosten of bestuurlijke boete; en

  • d. een bezwaarclausule.

AFDELING 2.23 FORFAITAIRE ZEKERHEID

Artikel 2.74

De inspecteur kan uit doelmatigheidsoverwegingen een forfaitaire zekerheid als bedoeld in artikel 2.89, derde lid, van de wet laten stellen voor de tijdelijke invoer van goederen met vrijstelling van invoerrechten.

AFDELING 2.24 INBESLAGNEMING VAN GOEDEREN

Artikel 2.75
  • 1. De inspecteur geeft aan de inbeslagneming van goederen van onbekende personen, bedoeld in artikel 2.155, eerste lid, van de wet, bekendheid door het plaatsen van een bekendmaking in ten minste twee plaatselijk verschijnende dagbladen.

  • 2. De bekendmaking kan behalve in het Nederlands ook in het Papiaments of in het Engels worden gedaan.

AFDELING 2.25 BESTUURLIJKE BOETEN

Artikel 2.76

Degene die kennisgevingen, bedoeld in één van de artikelen 2.8, tweede en derde lid, 2.15, eerste lid, 2.16, tweede lid, 2.20, zesde lid, en 2.61, eerste lid, niet doet, pleegt een verzuim ter zake waarvan de inspecteur degene aan wie het verzuim te wijten is een bestuurlijke boete kan opleggen van ten hoogste USD 140.

Artikel 2.77

Degene die artikel 2.14, vierde lid, overtreedt, pleegt een verzuim ter zake waarvan de inspecteur degene aan wie het verzuim te wijten is een bestuurlijke boete kan opleggen van ten hoogste USD 140.

Artikel 2.78

Degene die handelingen verricht zonder de daarvoor vereiste toestemming van de inspecteur, bedoeld in één van de artikelen 2.9, zesde lid, 2.12, derde lid, 2.15, tweede lid, 2.20, derde lid, 2.22, tweede lid, 2.23, eerste lid, 2.24, eerste lid, 2.26, tweede lid, en 2.62, vijfde lid, pleegt een verzuim ter zake waarvan de inspecteur degene aan wie het verzuim te wijten is een bestuurlijke boete kan opleggen van ten hoogste USD 140.

Artikel 2.79

Degene die artikel 2.61, zevende lid, overtreedt, pleegt een verzuim ter zake waarvan de inspecteur degene aan wie het verzuim te wijten is een bestuurlijke boete kan opleggen van ten hoogste USD 140.

Artikel 2.80

Degene die artikel 2.61, achtste lid, overtreedt, pleegt een verzuim ter zake waarvan de inspecteur degene aan wie het verzuim te wijten is een bestuurlijke boete kan opleggen van ten hoogste USD 140.

HOOFDSTUK 3 VRIJSTELLINGEN BIJ INVOER

AFDELING 3.1 DEFINITIEVE INVOER

Artikel 3.1
  • 1. De goederen van opvoedkundige, wetenschappelijke of culturele aard, bedoeld in artikel 3.49, eerste lid, van de wet, zijn opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 4a.

  • 2. De instellingen en organisaties, bedoeld in de artikelen 3.49, tweede lid, 3.115, tweede lid, aanhef en onderdeel b, en 3.117, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van de wet, zijn opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 4b.

Artikel 3.2

De instellingen en organisaties, bedoeld in artikel 3.50, aanhef en onderdeel b, van de wet, zijn opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 5.

Artikel 3.3

De instellingen en organisaties, bedoeld in artikel 3.51, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van de wet, zijn opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 6.

Artikel 3.4

De instellingen of laboratoria, bedoeld in artikel 3.53, tweede lid, van de wet, zijn opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 7.

Artikel 3.5

De instellingen, bedoeld in de artikelen 3.57,eerste lid, aanhef en onderdeel a en 3.119, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de wet zijn opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 8.

Artikel 3.6

De goederen, bedoeld in artikel 3.72, eerste lid, aanhef en onderdeel f, van de wet, zijn opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 9.

Artikel 3.7

Vrijstelling van de heffing van invoerrechten voor goederen als bedoeld in artikel 3.72, eerste lid, aanhef en onderdeel j, van de wet, wordt verleend indien:

  • a. ten genoegen van de inspecteur wordt aangetoond dat de financiering van de goederen voor rekening van Aruba, Curaçao, Sint Maarten of een internationale organisatie komt; en

  • b. uit de aard en de hoeveelheid van de goederen geen commerciële bijbedoelingen blijken.

Artikel 3.8
  • 1. De veiligheidsmiddelen, bedoeld in artikel 3.72, eerste lid, aanhef en onderdeel q, van de wet, zijn opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 10.

  • 2. De hoeveelheid veiligheidsmiddelen die met vrijstelling wordt toegelaten, staat in een redelijke verhouding tot het maximale aantal bemanningsleden en de grootte van het vissersvaartuig.

AFDELING 3.2 TIJDELIJKE INVOER

Artikel 3.9

De ziekenhuizen, bedoeld in artikel 3.118, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de wet, zijn opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 11.

Artikel 3.10

Het toeristisch reclamemateriaal, bedoeld in artikel 3.133, van de wet, is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 12.

Artikel 3.11

De welzijnsgoederen voor zeelieden, bedoeld in artikel 3.135, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de wet, zijn opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 13.

Artikel 3.12

De doeleinden voor dieren, bedoeld in artikel 3.137, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de wet, zijn opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 14.

Artikel 3.13

De grote wegen- en andere bouwwerken, bedoeld in artikel 3.142, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 2°, van de wet, zijn opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 15.

AFDELING 3.3 ACCIJNZEN EN ALGEMENE BESTEDINGSBELASTING

Artikel 3.14

Op de accijns zijn de artikelen 3.32 tot en met 3.38, 3.41 tot en met 3.47, 3.53, 3.54, 3.57 tot en met 3.59, 3.64, 3.65, 3.75 tot en met 3.77 en 3.86 tot en met 3.89 van de wet van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:

  • a. de vrijstelling bedoeld in artikel 3.45 van de wet niet geldt voor gedistilleerd dat wordt ingevoerd door reizigers jonger dan 18 jaar;

  • b. de vrijstelling bedoeld in artikel 3.86 van de wet voor accijns niet geldt wanneer de uitvoer rechtstreeks vanuit een accijnsgoederenplaats plaatsvond of teruggaaf van accijns is verleend.

Artikel 3.15
  • 1. Op de algemene bestedingsbelasting zijn de vrijstellingen in hoofdstuk III van de wet van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:

    • a. die vrijstellingen niet van toepassing zijn, indien goederen na uit het vrije verkeer te zijn uitgevoerd uit één van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba weer in dat openbaar lichaam worden ingevoerd, en ter zake van die uitvoer een tarief van nihil, als bedoeld in artikel 6.10, tweede lid, onderdeel c, van de Belastingwet BES, is toegepast;

    • b. de vrijstelling bedoeld in artikel 3.45 van de wet niet geldt voor gedistilleerd dat wordt ingevoerd door reizigers jonger dan achttien jaar;

    • c. de vrijstelling voor in artikel 3.72, eerste lid, onderdeel b, van de wet, bedoelde motorvoertuigen niet van toepassing is op motorvoertuigen die ingevolge artikel 6.1, aanhef, onderdeel f, van de Belastingwet BES, zijn aan te merken als personenauto’s;

    • d. de vrijstelling voor vis bedoeld in artikel 3.72, eerste lid, onderdeel i, van de wet, alleen van toepassing is indien de exploitant van een in dat onderdeel bedoeld klein vissersvaartuig na terugkeer van de visvangst met het aanbrengen en verkopen van zijn vangst per kalenderjaar een omzet behaalt exclusief algemene bestedingsbelasting van USD 20.000 of minder; en

    • e. de vrijstelling voor in artikel 3.72, eerste lid, onderdeel p, van de wet, bedoelde verpakkingsmiddelen en andere goederen alleen van toepassing is, voor zover die verpakkingsmiddelen en andere goederen worden ingevoerd om te worden gebruikt bij de uitvoer van goederen of bij wederinvoer van die verpakkingsmiddelen en andere goederen, voor zover bij daaraan voorafgaande invoer algemene bestedingsbelasting ter zake van die invoer verschuldigd is geworden.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid, aanhef, onderdeel d, dient de exploitant overeenkomstig artikel 6.22, eerste lid, van de Belastingwet BES een schriftelijk verzoek in bij de inspecteur waarna dat artikel op hem van overeenkomstige toepassing is.

HOOFDSTUK 4 ACCIJNS

AFDELING 4.1 ALGEMEEN

Artikel 4.1
  • 1. Het tijdvak waarover de accijns wordt betaald is de kalendermaand.

  • 2. In bijzondere gevallen kan de inspecteur een ander tijdvak aanwijzen waarover de accijns wordt betaald.

Artikel 4.2

Degene die bier in geconcentreerde of in vaste vorm uitslaat of invoert, is op verzoek van de inspecteur gehouden alle gegevens te verstrekken die het mogelijk maken op eenvoudige wijze het volume van het bier te herleiden tot het in artikel 4.10, tweede lid, van de wet bedoelde volume van voor gebruik gereed bier.

Artikel 4.3
  • 1. De hoeveelheden, bedoeld in artikel 4.23, eerste lid, onderdeel b, van de wet zijn:

    • a. bier 20.000 L;

    • b. wijn 2.500 L;

    • c. gedistilleerd 2.500 L;

    • d. benzine 2.500 L.

  • 2. De inspecteur kan, onder door hem te stellen voorwaarden, in afwijking van het eerste lid, een vergunning voor een accijnsgoederenplaats verlenen indien de gemiddelde voorraad lager is dan de daar bedoelde hoeveelheden indien en voor zover de accijnsgoederen vanuit die plaats in belangrijke mate worden overgebracht naar een douane-entrepot of naar het buitenland.

Artikel 4.4

In afwijking van artikel 4.23, tweede lid, van de wet kunnen als accijnsgoederenplaats in aanmerking komen:

  • a. plaatsen van waaruit groothandelaren in wijn rechtstreeks aan particulieren verkopen;

  • b. plaatsen, gelegen op een luchthaven of op een haventerrein, van waaruit goederen worden meegevoerd in de persoonlijke bagage van een reiziger die zich door de lucht of over zee begeeft naar het buitenland.

Artikel 4.5
  • 1. Indien de inspecteur op grond van artikel 3.4 van het besluit voorwaarden stelt voor een vergunning voor een accijnsgoederenplaats waar accijnsgoederen worden vervaardigd, kan daarbij worden bepaald dat ter zake van de vervaardiging werkaangiften worden gedaan.

  • 2. De werkaangiften worden ten minste twee werkdagen voor de aanvang van de vervaardiging ingediend bij de inspecteur.

  • 3. In de werkaangifte worden vermeld:

    • a. de voorgenomen te vervaardigen hoeveelheden; en

    • b. de tijdstippen waarop de vervaardiging wordt aangevangen en beëindigd.

  • 4. De werkaangifte kan per werkweek geschieden.

  • 5. Indien gedistilleerd wordt vervaardigd, kan de inspecteur het gebruik van een ambtelijk afgesloten opvangreservoir voorschrijven.

Artikel 4.6

In een verzoek om een vergunning voor een accijnsgoederenplaats worden met betrekking tot hetgeen in artikel 4.25 van de wet is bepaald, in elk geval vermeld:

  • a. een omschrijving van de aard van het bedrijf waaruit onder meer blijkt of de vergunning ook wordt gevraagd voor de vervaardiging van de desbetreffende accijnsgoederen of uitsluitend voor het voorhanden hebben van de desbetreffende accijnsgoederen;

  • b. het adres van de plaats waar de accijnsgoederenplaats wordt gevestigd;

  • c. een omschrijving van de administratie en de administratieve organisatie, en het adres waar de administratie wordt gehouden;

  • d. met betrekking tot accijnsgoederenplaatsen waar overige alcoholhoudende producten worden vervaardigd, het aantal en de inhoud van de apparaten waarin de vervaardiging plaatsvindt; en

  • e. met betrekking tot accijnsgoederenplaatsen waar bier wordt vervaardigd, het aantal en de inhoud van de bierketels waarin het wort wordt gekookt.

AFDELING 4.2 AANGIFTE

Artikel 4.7
  • 1. Een vergunninghouder van een accijnsgoederenplaats die ook vergunninghouder is van één of meer andere accijnsgoederenplaatsen kan op verzoek in afwijking van artikel 4.36, tweede lid, van de wet, één aangifte voor die plaatsen tezamen doen indien:

    • a. de administratie van de desbetreffende accijnsgoederenplaatsen op één centrale plaats wordt gevoerd; en

    • b. de centrale administratie en de administratieve organisatie van de desbetreffende accijnsgoederenplaatsen zodanig is dat het toezicht op de heffing is gewaarborgd en uit de administratie op duidelijke wijze blijkt op welke accijnsgoederenplaats de onderscheiden posten van die aangifte betrekking hebben.

  • 2. De toestemming voor toepassing van het eerste lid wordt opgenomen in de vergunningen voor de desbetreffende accijnsgoederenplaatsen. Daarbij kunnen aanvullende voorwaarden worden opgenomen over het doen van de verzamelaangifte en de wijze waarop de administratie en de administratieve organisatie van de desbetreffende accijnsgoederenplaatsen zijn ingericht.

  • 3. Op de toestemming zijn de artikelen 4.26 tot en met 4.33 van de wet van overeenkomstige toepassing.

AFDELING 4.3 ZEKERHEID

Artikel 4.8
  • 1. De zekerheid, bedoeld in artikel 4.39 van de wet, wordt bepaald op basis van het accijnsbelang.

  • 2. Het accijnsbelang is de som van het bedrag aan accijns dat wordt vertegenwoordigd door de hoeveelheid accijnsgoederen die:

    • a. gemiddeld in de accijnsgoederenplaats voorhanden is;

    • b. gemiddeld in een aangiftetijdvak wordt uitgeslagen;

    • c. gemiddeld in een aangiftetijdvak wordt overgebracht naar een andere accijnsgoederenplaats, een entrepot of het buitenland;

    • d. gemiddeld in een aangiftetijdvak met een vervoersopdracht vanuit het buitenland, vanuit een entrepot of vanuit een plaats voor tijdelijke opslag wordt overgebracht naar de accijnsgoederenplaats.

  • 3. Indien zekerheid wordt gesteld ter verkrijging van uitstel van betaling als bedoeld in artikel 4.54, tweede lid, van de wet, van het bedrag aan accijns dat aangevraagde accijnszegels vertegenwoordigen, is het accijnsbelang gelijk aan het bedrag waarvoor gemiddeld uitstel van betaling wordt verleend.

  • 4. Indien op grond van artikel 4.7 toestemming is verleend voor het doen van één aangifte voor twee of meer accijnsgoederenplaatsen worden de afzonderlijke zekerheidstellingen voor de desbetreffende accijnsgoederenplaatsen vervangen door één zekerheid die voor die accijnsgoederenplaatsen tezamen van toepassing is. Het hierbij in acht te nemen accijnsbelang wordt gevormd door het totale accijnsbelang dat op basis van het tweede lid en het derde lid voor de desbetreffende accijnsgoederenplaatsen is vastgesteld.

  • 5. De zekerheid bedraagt ten minste 5 percent en ten hoogste 100 percent van het accijnsbelang met een maximum van USD 6.500.000.

Artikel 4.9

De vrijstelling van accijns, bedoeld in artikel 4.50, van de wet, is uitsluitend van toepassing op gedistilleerd dat is vermengd op een wijze als is omschreven in bijlage A.2 bij de Uitvoeringsregeling accijns.

AFDELING 4.4 ACCIJNSZEGELS

Artikel 4.10
  • 1. Sigaren, cigarillo’s en rooktabak behoeven bij de uitslag en invoer niet te zijn voorzien van accijnszegels.

  • 2. Tabaksproducten die door reizigers voor eigen behoeften als bagage worden meegenomen vanuit het buitenland, behoeven niet te zijn voorzien van accijnszegels.

Artikel 4.11
  • 1. Indien een vergunninghouder van een accijnsgoederenplaats voor tabaksproducten accijnszegels aanvraagt voor tabaksproducten die buiten Bonaire van die zegels worden voorzien, houdt hij daarvan afzonderlijk aantekening in zijn administratie.

  • 2. De accijnszegels bestemd om te worden aangebracht op de verpakking van tabaksproducten worden met kleefstof geheel op de verpakking bevestigd en wel zodanig dat de verpakking op de voor opening bestemde plaats of plaatsen niet kan worden geopend zonder dat de accijnszegels worden gescheurd of doorgesneden.

  • 3. De verpakking van tabaksproducten omvat de inhoud geheel. De verpakking kan zonder beschadiging niet anders worden geopend dan op ten hoogste twee daarvoor bestemde en duidelijk herkenbare plaatsen. Het materiaal van de verpakking op de plaats waar het accijnszegel wordt bevestigd, is zodanig dat een duurzame bevestiging wordt verkregen.

  • 4. De verpakking mag geen andere voorwerpen bevatten dan tabaksproducten. Evenmin mag de verpakking zodanig van aard en vorm zijn dat daarmee ook een later gebruik voor andere doeleinden wordt beoogd.

Artikel 4.12
  • 1. Op verzoek van degene die de accijnszegels heeft aangevraagd, worden accijnszegels die zijn beschadigd of al zijn aangebracht op de verpakkingen die de accijnsgoederenplaats nog niet hebben verlaten, onder ambtelijk toezicht vernietigd.

  • 2. Het eerste lid is ook van toepassing op tabaksproducten die zijn uitgeslagen uit de accijnsgoederenplaats of zijn ingevoerd, indien de tabaksproducten door degene die de accijnszegels heeft aangevraagd, zijn teruggenomen.

Artikel 4.13
  • 1. Op verzoek van degene die de accijnszegels heeft aangevraagd, wordt teruggaaf verleend van het bedrag aan accijns dat accijnszegels vertegenwoordigen die:

    • a. door hem niet-beschadigd zijn teruggezonden;

    • b. zijn verloren gegaan ten gevolge van overmacht of ongeval; of

    • c. onder ambtelijk toezicht zijn vernietigd;

  • 2. Het verzoek bevat de opgaaf van de soort en de hoeveelheid van de accijnszegels en het bedrag aan accijns dat zij vertegenwoordigen.

  • 3. Het verzoek wordt ingediend:

    • a. gelijktijdig met het terugzenden van de accijnszegels;

    • b. binnen een maand na het tijdstip van het verloren gaan; of

    • c. gelijktijdig met het verzoek tot het onder ambtelijk toezicht vernietigen.

  • 4. Degene die de accijnszegels heeft aangevraagd, doet van het verloren gaan van de accijnszegels onverwijld mededeling aan de inspecteur onder opgaaf van het tijdstip, de plaats en de oorzaak van het verloren gaan.

  • 5. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking.

  • 6. Voor accijnszegels die zijn beschadigd of verloren zijn gegaan, vindt teruggaaf slechts plaats voor zover het bedrag van de accijns met zekerheid is vast te stellen.

Artikel 4.14

Tegen overlegging van de in artikel 4.13, vijfde lid, bedoelde beschikking aan de inspecteur door wiens bemiddeling de accijnszegels zijn aangevraagd, wordt, indien degene die de accijnszegels heeft aangevraagd op de voet van artikel 4.54 van de wet uitstel van betaling geniet, het in de beschikking vermelde bedrag aan accijns, voor zover mogelijk, verrekend met de openstaande bedragen, te beginnen met de jongste post; in andere gevallen geschiedt de teruggaaf door uitbetaling door de ontvanger.

AFDELING 4.5 CONTROLEBEPALINGEN

Artikel 4.15
  • 1. Als een in artikel 3.8, tweede lid, van het besluit bedoeld bescheid kan dienen een factuur of een vervoersbescheid. Indien het bescheid betrekking heeft op het vervoer van wijn kan, in plaats van de factuur of het vervoersbescheid, als bescheid ook dienen een etiket dat op de andere verpakking dan de rechtstreekse verpakking van de wijn is aangebracht.

  • 2. Een kopie van het bescheid wordt bij de administratie bewaard.

  • 3. Op het bescheid worden de volgende gegevens vermeld:

    • a. de plaats en dagtekening van afgifte;

    • b. de naam, het adres en de hoedanigheid van de afzender;

    • c. de naam, het adres en de hoedanigheid van de ontbieder en de plaats waar het pand zich bevindt waar de goederen naartoe worden vervoerd;

    • d. de soort van de accijnsgoederen naar de onderscheidingen van de wet en de hoeveelheid van de accijnsgoederen; en

    • e. de merken en nummers, aantal en soort van de verpakkingen.

Artikel 4.16

Op het in artikel 3.9 van het besluit bedoelde bescheid van herkomst voor ruwe en voor gedeeltelijk tot verbruik bereide tabak is artikel 4.15 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4.17

Als distilleertoestellen als bedoeld in artikel 4.66 van de wet worden aangewezen de in bijlage A.3 bij de Uitvoeringsregeling accijns omschreven toestellen.

HOOFDSTUK 5 HANDELS- EN DIENSTENENTREPOTS

Artikel 5.1

  • 1. In een handels- en dienstenentrepot mogen geen goederen aanwezig zijn waarvoor een in-, uit- of doorvoerverbod geldt, tenzij ontheffing van dat verbod is verleend.

  • 2. Artikel 2.43 van het besluit is van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 6 SLOTBEPALINGEN

Artikel 6.1

  • 1. Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop de wet in werking treedt.

  • 2. Deze regeling wordt aangehaald als: Uitvoeringsregeling Douane- en Accijnswet BES.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 23 december 2010

De Staatssecretaris van Financiën,

F.H.H. Weekers

BIJLAGEN

De bijlagen zijn genummerd van 1 tot en met 15, met dien verstande dat bijlage 4 bestaat uit bijlage 4a en bijlage 4b.

BIJLAGE 1

Model van het formulier D.V. 1 voor de aangifte van gegevens inzake de douanewaarde, bedoeld in artikel 2.4, eerste lid, van de regeling

BIJLAGE 2

Model van het formulier voor de aanvullende lijst D.V. 1 – BIS, bedoeld in artikel 2.4, tweede lid, van de regeling

BIJLAGE 3

Model van het formulier enig document: basisset (kantoorexemplaar) en bislijst, bedoeld in artikel 2.5 van de regeling

BIJLAGE 4A

Goederen van opvoedkundige, wetenschappelijke of culturele aard, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van de regeling

  • 1. Cinematografische films, positief, van opvoedkundige, wetenschappelijke of culturele aard.

  • 2. Fotografische platen en films, belicht en ontwikkeld, andere dan cinematografische film, van opvoedkundige, wetenschappelijke of culturele aard.

  • 3. Cinematografische films, belicht en ontwikkeld, waarop al dan niet geluid is vastgelegd of waarop uitsluitend geluid is vastgelegd, andere dan voor offsetreproductie, microfilm en grafische doeleinden:

    • filmjournaals (al dan niet met geluid), die gebeurtenissen vertonen die op het moment van invoer actueel zijn en waarvan ten hoogste twee kopieën per onderwerp voor reproductiedoeleinden worden ingevoerd;

    • archieffilms (al dan niet met geluid) bestemd om aan nieuwsfilms te worden toegevoegd;

    • ontspanningsfilms, die vooral voor kinderen en jongeren geschikt zijn elders genoemd noch elders onder begrepen, van opvoedkundige, wetenschappelijke of culturele aard.

  • 4. Drukwerk, prenten, gravures en foto’s daaronder begrepen, anders dan kalenders, prentbriefkaarten en briefkaarten, gedrukte kaarten met persoonlijke wensen of mededelingen, decalcomanieën, postzegels, fiscale zegels, gedrukte cartografische werken (waaronder atlassen en landkaarten), geschreven of gedrukte muziek, couranten, tijdschriften, boeken, brochures en dergelijk drukwerk, anders dan reclamedrukwerk, handelscatalogi en dergelijke, anders dan niet gevouwen bladen zonder tekst, opschrift, onderschrift of kantschrift, enkel voorzien van illustraties of afbeeldingen: microkaarten of andere dragers, die gebruikt worden door voorlichtings- en documentatiediensten, die gebruik maken van een computer, van opvoedkundige, wetenschappelijke of culturele aard.

  • 5. Grammofoonplaten, banden en andere dragers voor het opnemen van geluid of voor dergelijke doeleinden, waarop is opgenomen, galvanische vormen en matrijzen voor het maken van platen daaronder begrepen, andere dan de producten voor fotografie en cinematografie, van opvoedkundige, wetenschappelijke of culturele aard.

  • 6. Instrumenten, apparaten, toestellen en modellen, bestemd voor het geven van demonstraties (bijvoorbeeld voor onderwijs of voor tentoonstellingen), niet bruikbaar voor andere doeleinden: modellen, maquettes en wandkaarten van opvoedkundige, wetenschappelijke of culturele aard, uitsluitend bestemd voor demonstratie- en onderwijsdoeleinden.

  • 7. Hologrammen voor projectie met laserstraal.

  • 8. Verkleinde visuele maquettes of modellen van abstracte vormen zoals molecuulstructuren of wiskundige formules.

  • 9. Multimediaseries.

  • 10. Geprogrammeerd onderwijsmateriaal, ook in sets, vergezeld van het overeenkomstig gedrukte materiaal.

BIJLAGE 4B

Instellingen en organisaties, bedoeld in artikel 3.1, tweede lid, van de regeling

Bonaire

  • 1. Stichting Rooms-Katholieke Schoolbestuur Bonaire;

  • 2. Stichting ‘Sebiki’;

  • 3. Stichting Prinses Beatrix Jeugdwerk (Jong Bonaire);

  • 4. Dutch Caribbean Junior Chamber (Jaycees: Leadership training organisation);

  • 5. SIFMA;

  • 6. Bibliotheek van Bonaire;

  • 7. Museum Boneriano;

  • 8. Museum Washington Park;

  • 9. Museum Kadimo;

  • 10. Museum Mangasina di Rei;

  • 11. Museum di Belua;

  • 12. Museum Grafiko;

  • 13. Museum Real Rincon.

Sint Eustatius

  • 1. Bethel Methodist School;

  • 2. Golden Rock School;

  • 3. Seventh Day Adventist School;

  • 4. Gwendoline van Putten School;

  • 5. Gertrude Judson Library;

  • 6. Bicentennial Library.

Saba

  • 1. Saba Educational Foundation;

  • 2. Stichting Katholiek Onderwijs Saba;

  • 3. Queen Wilhelmina Library Foundation;

  • 4. Child Focus Foundation;

  • 5. Saba Conservation Foundation;

  • 6. Foundation Social Workplace Saba;

  • 7. Saba Cultural Foundation;

  • 8. Sea & learn Foundation;

  • 9. Artisan Foundation.

BIJLAGE 5

Instellingen en organisaties, bedoeld in artikel 3.2 van de regeling

Bonaire

  • 1. Museum Boneriano;

  • 2. Museum Washington Park;

  • 3. Museum Kadimo;

  • 4. Museum Mangasina di Rei;

  • 5. Museum di Belua;

  • 6. Museum Grafiko;

  • 7. Museum Real Rincon.

Sint Eustatius

  • 1. Simon Doncker Museum;

  • 2. Sint Eustatius Historical Foundation Museum.

Saba

  • 1. Harry L. Johnson Museum;

  • 2. The Oswald Simmons Museum.

BIJLAGE 6

Instellingen en organisaties, bedoeld in artikel 3.3 van de regeling

Bonaire

  • 1. Fundashon pa Kwido di Personanan Desabilitá (FKPD);

  • 2. Sociedad di Siegunan;

  • 3. Fundashon Cocari;

  • 4. Fundashon Maria Dal en thuiszorg.

Sint Eustatius

(Gereserveerd.)

Saba

  • 1. Saba Benevolent Foundation;

  • 2. Saba Health Care Foundation.

BIJLAGE 7

Instellingen en laboratoria, bedoeld in artikel 3.4 van de regeling

Bonaire

  • 1. St. Franciscus Hospitaal;

  • 2. Analytisch Diagnostisch Centrum.

Sint Eustatius

Queen Beatrix Hospital Medical Center.

Saba

  • 1. Mrs. A.M. Edwards Medical Centre;

  • 2. Saba Conservation Foundation.

BIJLAGE 8

Instellingen, bedoeld in artikel 3.5 van de regeling

Bonaire

Het Rode Kruis Bonaire.

Sint Eustatius

Het Rode Kruis Sint Eustatius.

Saba

Het Rode Kruis Saba.

BIJLAGE 9

Goederen, bedoeld in artikel 3.6 van de regeling

  • 1. Buizen en pijpen, van kunstmatige plastische stof, voorzien van hulpstukken (fittings), voor gas- of vloeistofleidingen.

  • 2. Buizen en slangen, van niet geharde gevulkaniseerde rubber, voor gas- of vloeistoffenleidingen.

  • 3. Buitenbanden van rubber.

  • 4. Buizen en pijpen, van geharde rubber, voorzien van hulpstukken (fittings), voor gas- of vloeistofleidingen,

  • 5. Glijgoten voor passagiers.

  • 6. Werken van asbest, met uitzondering van garens en weefsels van asbest.

  • 7. Wrijvingsmateriaal (segmenten, schrijven, ringen, banden, platen, rollen, enz.), voor remmen, voor koppelingen en voor frictiemechanismen, samengesteld met asbest.

  • 8. Cockpitruiten, van veiligheidsglas, niet omlijst.

  • 9. Kabel, geslagen of gevlochten, lengen en dergelijke kabels, van ijzerdraad of van staaldraad, voorzien van hulpstukken (fittings) of verwerkt tot artikelen.

  • 10. Sanitaire artikelen, van ijzer of van staal, met uitzondering van delen daarvan.

  • 11. Garnituren, beslag en dergelijke artikelen (scharnieren daaronder begrepen), van onedel metaal.

  • 12. Verlichtingstoestellen, lampen en luchters, en niet elektrische delen en onderdelen daarvan, van onedel metaal.

  • 13. Buigzame buizen (slangen), van onedel metaal, voorzien van hulpstukken (fittings).

  • 14. Explosiemotoren en verbrandingsmotoren, met zuigers, en delen en onderdelen daarvan.

  • 15. Hydraulische krachtmachines, met uitzondering van delen en onderdelen daarvan.

  • 16. Explosiemotoren en verbrandingsmotoren, zonder zuigers, en delen en onderdelen daarvan; andere motoren en krachtmachines, met uitzondering van delen en onderdelen daarvan.

  • 17. Pompen voor vloeistoffen, al dan niet voorzien van een meettoestel, met uitzondering van delen en onderdelen daarvan.

  • 18. Lucht- en vacuümpompen, compressors voor lucht of voor andere gassen, ventilatoren, aanjagers en dergelijke, een en ander met uitzondering van delen en onderdelen daarvan.

  • 19. Aggregaten voor de regeling van het klimaat in besloten ruimten, bestaande uit een door een motor aangedreven ventilator en apparatuur voor het wijzigen van de temperatuur en van de vochtigheid van de lucht, die één geheel vormen, een en ander met uitzondering van delen en onderdelen daarvan.

  • 20. Koel- en vriesinstallaties, koel- en vriesmachines, koelkasten en dergelijke machines en toestellen voor de koeltechniek, al dan niet elektrisch werkend, een en ander met uitzondering van delen en onderdelen daarvan.

  • 21. Centrifuges, toestellen voor het filtreren of zuiveren van vloeistoffen of van gassen, een en ander met uitzondering van delen en onderdelen daarvan.

  • 22. Blusapparaten (ook indien gevuld), met uitzondering van delen en onderdelen daarvan.

  • 23. Hef-, hijs-, laad- en losmachines en -toestellen en machine en toestellen voor het hanteren van goederen (liften, skips, windassen of lieren, dommekrachten, takels, bandtransporteurs, enz.), een en ander met uitzondering van delen en onderdelen daarvan.

  • 24. Automatische gegevensverwerkende machines.

  • 25. Niet-elektrische starttoestellen, niet-elektrische toestellen voor het regelen van de stand van vliegtuigpropellers, niet-elektrische bekrachtigingsmechanismen (servomechanismen), niet-elektrische ruitenwissers, hydraulische servomotoren, sferische hydropneumatische accumulatoren, pneumatische starttoestellen voor straalmotoren, speciale toileteenheden voor vliegtoestellen, mechanische aandrijfinrichtingen voor stuwkrachtkeerders, een en ander met uitzondering van delen en onderdelen daarvan.

  • 26. Mechanismen voor het regelen van de snelheid en versnellingsbakken, met uitzondering van delen en onderdelen daarvan.

  • 27. Riemschijven, koppelingsorganen en delen en onderdelen daarvan, speciaal ontworpen voor montage in burgerluchtvaartuigen.

  • 28. Koppelomvormers en delen en onderdelen daarvan, speciaal ontworpen voor montage in burgerluchtvaartuigen.

  • 29. Kettingwielen, koppelingen en beweeglijke koppelingen, met uitzondering van delen en onderdelen daarvan.

  • 30. Transformatoren met een nominaal vermogen van 1 kVA of meer, met uitzondering van delen en onderdelen daarvan.

  • 31. Elektromotoren met een vermogen van 1 pk of meer, maar minder dan 200 pk, met uitzondering van delen en onderdelen daarvan.

  • 32. Generatoren, motorgeneratoren, roterende of statische omvormers, smoorspoelen en zelfinductiespoelen, een en ander met uitzondering van delen en onderdelen daarvan.

  • 33. Elektrische ontstekings- en starttoestellen voor explosiemotoren en voor verbrandingsmotoren (magneto’s, dynamo-magneto’s, ontstekingsspoelen, ontstekingsbougies en gloeibougies, starters, enz.), generatoren of dynamo’s (voor gelijkstroom of voor wisselstroom) en automatische schakelaars, die bij deze motoren worden gebruikt, een en ander met uitzondering van delen en onderdelen daarvan.

  • 34. Elektrische ketels, kachels en ovens, elektrische toestellen om voedsel op te warmen, een en ander met uitzondering van delen en onderdelen daarvan.

  • 35. Microfoons en statieven daarvoor, luidsprekers, elektrische laagfrequentieversterkers, een en ander met uitzondering van delen en onderdelen daarvan.

  • 36. Ontvangtoestellen voor radio-omroep (zonder elektronenbuizen), met uitzondering van delen en onderdelen.

  • 37. Andere zend- en ontvangtoestellen, voor radiotelefonie en radiotelegrafie, met uitzondering van delen en onderdelen daarvan.

  • 38. Radio- en radartoestellen voor navigatiedoeleinden, voor plaatsbepaling, voor peiling, voor hoogtemeting of voor bediening op afstand; groepen samengevoegde delen en onderdelen van deze toestellen, bestaande uit twee of meer delen of onderdelen, speciaal ontworpen voor montage in burgerluchtvaartuigen.

  • 39. Elektrische toestellen voor hoorbare of zichtbare signalen, met uitzondering van delen en onderdelen daarvan.

  • 40. ‘Sealed-beam’ lampen, met uitzondering van delen en onderdelen daarvan.

  • 41. Toestellen voor het registreren van vluchtgegevens en groepen samengevoegde delen en onderdelen voor deze toestellen, bestaande uit twee of meer delen of onderdelen, speciaal ontworpen voor montage in burgerluchtvaartuigen.

  • 42. Kabelbundels en andere samenstellingen van elektrische kabels, ontworpen voor gebruik in burgerluchtvaartuigen.

  • 43. Luchtballons en luchtschepen.

  • 44. Zweefvliegtuigen.

  • 45. Vliegtoestellen, hefschroefvliegtuigen daaronder begrepen.

  • 46. Delen en onderdelen van luchtballons, luchtschepen, vliegtoestellen en hefschroefvliegtuigen.

  • 47. Toestellen voor vliegoefeningen op de grond, en delen en onderdelen daarvan.

  • 48. Automatische piloten, en delen en onderdelen daarvan.

  • 49. Optische instrumenten, apparaten en toestellen voor de navigatie, en delen en onderdelen daarvan.

  • 50. Andere instrumenten, apparaten en toestellen voor de navigatie, met uitzondering van delen en onderdelen daarvan.

  • 51. Gyroscopische kompassen, en delen en onderdelen daarvan.

  • 52. Andere kompassen, met uitzondering van delen en onderdelen daarvan.

  • 53. Ademhalingstoestellen, gasmaskers daaronder begrepen, met uitzondering van delen en onderdelen daarvan.

  • 54. Thermometers.

  • 55. Meet-, controle- en regelinstrumenten, -apparaten en -toestellen, voor gassen of voor vloeistoffen of voor het automatisch regelen van temperaturen.

  • 56. Snelheidsmeters en tachometers.

  • 57. Controle-instrumenten, -apparaten en -toestellen voor het vliegen met behulp van een automatische piloot.

  • 58. Andere elektrische of elektronische meet-, verificatie-, controle-, regel- of analyseerinstrumenten, en -apparaten en -toestellen.

  • 59. Delen en onderdelen van controle-instrumenten voor het vliegen met behulp van automatische piloot.

  • 60. Klokjes voor instrumentenborden en dergelijke klokjes, met een uurwerk met een diameter van minder dan 1,77 inch of met een horloge-uurwerk.

  • 61. Gemonteerde uurwerken met of zonder wijzerplaat of wijzers, met meer dan één steen, die gedurende meer dan 47 uur kunnen lopen zonder opnieuw te worden opgewonden.

  • 62. Zitmeubelen (niet met leder overtrokken), met uitzondering van delen daarvan.

  • 63. Andere meubelen, met uitzondering van delen daarvan.

  • 64. Goederen voor de baanverlichting van een luchthaven.

  • 65. Asfaltgrondstoffen en dergelijke voor de aanleg en het onderhoud van de start- en landingsbanen van een vliegveld als bedoeld in artikel 2.8, eerste lid.

  • 66. Tractoren die zijn ingericht voor het trekken of duwen van vliegtuigen.

Van deze producten zijn uitgesloten:

  • a. onvolledige of onafgewerkte producten, tenzij deze de wezenlijke kenmerken van een voltooid of afgewerkt deel, component, geassembleerd deel, of bestanddeel van de uitrusting van een burgerluchtvaartuig bezitten;

  • b. materialen in enigerlei vorm (bijvoorbeeld vellen, platen, profielen, stroken, staven, leidingen, buizen, enz.), tenzij deze de juiste afmetingen of vormen hebben of geschikt zijn gemaakt om in burgerluchtvaartuigen te worden aangebracht;

  • c. verbruiksgoederen.

BIJLAGE 10

Veiligheidsmiddelen, bedoeld in artikel 3.8 van de regeling

  • 1. zwemvesten;

  • 2. seinspiegels;

  • 3. noodsignalen, waaronder handstakellichten (fakkels) en rooksignalen;

  • 4. door het Bureau Telecommunicatie goedgekeurde VHF-radio;

  • 5. reddingsboeien;

  • 6. reddingsvlotten;

  • 7. handbrandblusapparaten;

  • 8. E.H.B.O.-kist, met boek;

  • 9. G.P.S. (Global Positioning System);

  • 10. radar;

  • 11. roeiriemen.

BIJLAGE 11

Ziekenhuizen, bedoeld in artikel 3.9 van de regeling

Bonaire

Het St. Franciscus Hospitaal.

Sint Eustatius

Queen Beatrix Hospital Medical Center.

Saba

Mrs. A.M. Edwards Medical Centre.

BIJLAGE 12

Toeristisch reclamemateriaal, bedoeld in artikel 3.10 van de regeling

  • 1. platen en tekeningen, ingelijste fotografieën en fotografische vergrotingen, boeken op het gebied van kunst, schilderijen, gravures of lithografieën, beeldhouwwerk, tapijten en andere soortgelijke kunstvoorwerpen;

  • 2. materiaal voor het uitstallen (uitstalkasten, stands en soortgelijke goederen), daaronder begrepen elektrische en mechanische uitrusting die nodig is om dit materiaal te doen werken;

  • 3. documentaire films, grammofoonplaten, bandopnamen en andere geluidopnamen, bestemd om te worden gebruikt bij voorstellingen waarvoor geen toegangsgeld verschuldigd is, met uitzondering van materiaal dat zich leent voor handelspropaganda en van materiaal dat in het land van invoer binnenland gewoonlijk wordt verkocht;

  • 4. een redelijk aantal vlaggen;

  • 5. diorama’s, maquettes, diapositieven, clichés, fotografische negatieven;

  • 6. een redelijk hoeveelheid stalen van voorwerpen van nationale handenarbeid, nationale kostuums en andere soortgelijke artikelen van folkloristische aard.

BIJLAGE 13

Welzijnsgoederen voor zeelieden, bedoeld in artikel 3.11 van de regeling

  • 1. boeken en drukwerken, zoals schriftelijke cursussen, dagbladen en tijdschriften, en brochures over welzijnszorg in de havens;

  • 2. audiovisueel materiaal, zoals toestellen voor het weergeven van geluid, bandrecorders; radio- en televisietoestellen, projectietoestellen, opnamen op grammofoonplaten of magnetofoonbanden (talencursussen, radioprogramma’s, groeten, muziek en ontspanning), belichte en ontwikkelde films, en diapositieven;

  • 3. sportartikelen, zoals sportkleding, ballen, tennisrackets en netten, dekspelen, atletiekuitrusting en gymnastiekuitrusting;

  • 4. artikelen voor spelbeoefening en andere vormen van vrijetijdsbesteding, zoals gezelschapspelen, muziekinstrumenten, benodigdheden voor amateurtoneel, benodigdheden voor schilderijen, beeldhouwen, hout- en metaalbewerking en het maken van tapijten;

  • 5. goederen voor de uitoefening van de eredienst (gewaden daaronder begrepen);

  • 6. delen, onderdelen en toebehoren van de onder 1 tot en met 5 genoemde goederen.

BIJLAGE 14

Doeleinden voor dieren, bedoeld in artikel 3.12 van de regeling

  • 1. dressuur;

  • 2. africhting;

  • 3. fokken;

  • 4. beslaan of wegen;

  • 5. veterinaire behandeling;

  • 6. keuring (bijvoorbeeld met het oog op aankoop);

  • 7. deelname aan shows, tentoonstellingen, concours, wedstrijden of demonstraties;

  • 8. vermaak (circus, enz.);

  • 9. toeristische reizen (met inbegrip van huisdieren van reizigers);

  • 10. uitoefening van een functie (politiehonden of -paarden, speurhonden, blindengeleidehonden enz.);

  • 11. weiden of verweiden;

  • 12. werk als trek-, rij- of lastdier;

  • 13. medische doeleinden (het leveren van slangengif, enz.).

BIJLAGE 15

Grote wegen- en andere bouwwerken, bedoeld in artikel 3.13 van de regeling

Bouwwerken ten behoeve van een vliegveld als bedoeld in artikel 2.8, eerste lid, van de regeling, met inbegrip van restauratie- of renovatiewerkzaamheden van de start- en landingsbanen.

TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

De algemene regelgeving inzake de douane en accijnzen is met name opgenomen in de Douane- en Accijnswet BES (hierna: wet) en in het Uitvoeringsbesluit Douane- en Accijnswet BES (hierna: besluit). Beoogd is te voorzien in een nieuwe douane- en accijnswetgeving voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba waarin rekening is gehouden met verplichtingen die in internationaal verband zijn aangegaan. Deze regeling, waarbij in beginsel het geldende Nederlands-Antilliaanse recht als uitgangspunt is genomen, strekt ertoe uitvoering te geven aan de wet en het besluit uit hoofde van de daarin opgenomen delegatiebepalingen waar deze voorzien in het stellen van regels bij ministeriële regeling.

2. Strekking van de regeling

Zoals hiervoor is aangegeven, geeft deze regeling uitvoering aan de delegatiebepalingen die zijn opgenomen in de wet en in het besluit. Dit geldt in de eerste plaats ten aanzien van het stelsel van douaneformaliteiten en douanetoezicht, gericht op het controleren van materiële bepalingen en daarnaast ten aanzien van zowel de algemene bestedingsbelasting (ABB) als de accijns in de gevallen waarin deze bij invoer worden geheven. Het betreft daarbij derhalve de uitwerking van artikelen waarin aan Onze Minister van Financiën de bevoegdheid is verleend om regels vast te stellen, onder andere met betrekking tot de aanwijzing van de inspecteur en de ontvanger, de vaststelling van de modellen van aangiften en de verklaring tot inklaring, en diverse andere onderwerpen. Voorts bevat deze regeling bepalingen van materiële aard, zoals het tarief van de kosten voor ambtelijke werkzaamheden.

Bij enkele delegatiebepalingen in de wet is ervan afgezien daaraan al in dit stadium uitvoering te geven. Gedoeld wordt onder meer op de uitwerking van artikel 2.4, derde lid, van de wet met betrekking tot de vaststelling van de tarieven van de vergoedingen tegen betaling waarvan douaneformulieren en toelichtingen verkrijgbaar zijn. Daar in de wet is opgenomen dat het doen van aangifte langs elektronische weg regel is, terwijl aangiften op papier de uitzondering vormen, is te verwachten dat de vraag naar papieren douaneformulieren zeer beperkt zal zijn. Dat is zeker het geval op de eilanden Sint Eustatius en Saba waar op 1 januari 2011 gestart wordt met het geautomatiseerde systeem voor het verwerken van aangifte ‘ASYCUDA WORLD’ (Automated System of Customs Data). De invoering van dat systeem op Bonaire is voorzien per 1 mei 2011. Een en ander brengt mee dat inklaringsaangiften, douaneaangiften en uitklaringsaangiften elektronisch kunnen worden ingediend. De douane streeft ernaar om een zo groot mogelijk deel van de aangiften langs elektronische weg te ontvangen. Daar op betrekkelijk korte termijn de mogelijkheden voor het elektronisch aangeven aanzienlijk zullen worden uitgebreid en de noodzaak van douaneformulieren substantieel zal afnemen, zal het vragen van een vergoeding voor dergelijke formulieren niet opwegen tegen de administratieve lasten voor de ontvanger voor het aanhouden en administreren van de voorraad formulieren en de ontvangsten ter zake van de verstrekking van die formulieren.

Artikel 2.23 van de wet – dat ziet op het instellen van een terrein van toezicht – is vooralsnog niet uitgewerkt. Voor het treffen van maatregelen op dit terrein is nader onderzoek vereist. Dat geldt ook voor artikel 2.47, eerste lid, van de wet, waarbij nadere regels kunnen worden gesteld voor een versnelde wegvoering van ten invoer of ten uitvoer aangegeven goederen. Het model van het legitimatiebewijs ten behoeve van de ambtenaren, bedoeld in artikel 2.50 van de wet en de regeling van de vordering tot stilstaan, bedoeld in artikel 2.59 van de wet, zijn vastgesteld bij afzonderlijke regelingen van Onze Minister van Justitie. Artikel 2.90, tweede lid, van de wet verleent aan Onze Minister van Financiën de bevoegdheid om instanties of organen aan te wijzen die ontheven zijnvan deverplichting tot zekerheidstelling. Na inventarisatie van eventuele behoeften kan in een later stadium in de bedoelde aanwijzing worden voorzien. Artikel 5.3 van de wet – bevoegdheid tot het instellen van een handels- en dienstenentrepot – kan worden uitgewerkt indien, na de datum waarop de wet in werking treedt, Onze Minister van Financiën overgaat tot instelling of opheffing van nieuwe handels- en dienstenentrepots.

3. Vrijstellingen algemene bestedingsbelasting en accijns

Deze regeling ziet ook op de voor de ABB en voor de accijns specifieke bepalingen ter zake van de heffing bij invoer. Van de mogelijkheid bij invoer forfaitaire accijnstarieven te hanteren is, gelet op de eenvoudige tariefstructuur van de accijns, vooralsnog geen gebruik gemaakt. Wel worden enkele vrijstellingen die het invoerrecht kent, van overeenkomstige toepassing verklaard op de accijns, overigens met enkele beperkingen. Daarnaast worden alle invoervrijstellingen van toepassing verklaard op de ABB, ook met enkele beperkingen.

3.1. Algemene bestedingsbelasting bij invoer

In artikel 6.20 van de Belastingwet BES is bepaald dat bij ministeriële regeling, onder daarbij te stellen voorwaarden en beperkingen, vrijstelling van ABB wordt verleend voor onder meer de invoer van goederen waarvoor aanspraak op vrijstelling van invoerrechten bestaat (het eerste lid, onderdeel b, van genoemd artikel 6.20). Artikel 3.15 van deze regeling bepaalt dat de heffing van ABB ter zake van invoer in bijna alle gevallen het vrijstellingenregime van de wet volgt. Wel zijn voor enkele specifieke invoersituaties beperkingen en voorwaarden in het eerste lid van dit artikel opgenomen die logischerwijs voortvloeien uit de systematiek van de ABB.

Indien goederen ‘vrij’ van ABB zijn uitgevoerd, bestaat bij wederinvoer van die goederen geen aanleiding voor een vrijstelling bij die (weder-)invoer. Daarbij kan onder meer worden gedacht aan de vrijstellingen van invoerrechten voor passieve veredeling en voor terugkerende goederen, zoals opgenomen in de artikelen 3.80 en 3.86 van de wet. Het algemene principe dat dan bij die wederinvoer geen vrijstelling voor de ABB van toepassing is, is in onderdeel a van artikel 3.15, eerste lid, opgenomen. De regeling in onderdeel b sluit aan bij de regeling voor de accijns bij invoer van gedistilleerd door jonge reizigers. De beperking in onderdeel c van het eerste lid voor motorvoertuigen hangt samen met de beoogde heffing van ABB op personenauto’s.

Gelet op de systematiek van de ABB is het vanuit het oogpunt van neutraliteit niet wenselijk een volledige vrijstelling te verlenen voor de invoer van vis, zoals opgenomen in artikel 3.72, eerste lid, onderdeel i, van de wet. Onder de voormalige omzetbelasting en belasting op bedrijfsomzetten in de toenmalige Nederlandse Antillen werd de verkoop van vis in de heffing betrokken. Ook daarom past het niet om de aanvoer van vis volledig onbelast te laten. Anderzijds bestaat aanleiding hele kleine beroepsvissers te ontzien. Daartoe kan aansluiting worden gevonden bij de zogenoemde kleine ondernemers regeling in de ABB. Daarom is in onderdeel d de invoervrijstelling voor die vis in de wet voor de toepassing van de ABB beperkt tot beroepsvissers die als ondernemer wat betreft hun omzet kwalificeren als kleine ondernemer in de zin van de ABB. De in onderdeel e vervatte beperking op de vrijstelling voor verpakkingsmiddelen en dergelijke, hangt samen met de eerder genoemde vanuit de systematiek van de ABB gewenste neutraliteit. Ook kan hiervoor worden verwezen naar de vorenstaande toelichting op onderdeel a. In de tweede lid van dit artikel zijn de vereisten voor het toepassen van een vrijstelling voor vis opgenomen. De beroepsvisser die in aanmerking wil komen voor die vrijstelling kan daartoe een schriftelijk verzoek indienen. De kleine ondernemers regeling in de ABB is dan daarmee van overeenkomstige toepassing en strekt zich dan ook uit naar de ter zake van de invoer van vis verschuldigde ABB.

3.2. Accijns bij invoer

Voor de accijns is overgestapt op een formeel stelsel dat is gebaseerd op het in het Europese deel van Nederland geldende accijnsrecht. Om de fiscale neutraliteit te waarborgen is dan ook aansluiting gezocht bij de in dat systeem bestaande invoervrijstellingen voor accijns. Dat is een kleiner aantal dan onder het Nederlands-Antilliaanse stelsel. De reden daarvan is vooral dat enkele vrijstellingen zich slecht lenen voor toepassing op accijnsgoederen. De nu gehanteerde vrijstellingen zijn:

  • Zending door particulier aan particulier,

  • Persoonlijke bagage van reiziger,

  • Terugkerende goederen,

  • Verhuisboedel,

  • Geërfde goederen,

  • Kleine commerciële zending,

  • Liefdadigheid ten bate van slachtoffers van rampen,

  • Goederen, bestemd om door vorsten en staatshoofden te worden gebruikt,

  • Brandstoffen en smeermiddelen in motorvoertuigen te land en in containers voor speciale doeleinden.

De invoervrijstelling voor persoonlijke bagage is in die zin beperkt dat een reiziger jonger dan achttien jaar geen vrijstelling geniet voor de invoer van gedistilleerd.

4. Accijns op de eilanden

In deze regeling zijn in dit verband voorts de delegatiebepalingen van hoofdstuk 4 van de wet uitgewerkt. Deze artikelen zijn, anders dan bij de andere belastingmiddelen, grotendeels gebaseerd op de voor het Europese deel van Nederland geldende accijnsartikelen. De accijns op de BES eilanden is immers op alle essentiële elementen zoals object, tarief en grondslag overgenomen uit het Nederlands-Antilliaanse stelsel, maar is wat de formaliteiten betreft gemoderniseerd en geüniformeerd met als basis het Nederlandse stelsel. De overgenomen artikelen worden hierna dan ook niet afzonderlijk toegelicht, ook niet als deze redactioneel zijn aangepast om ze in de overige BES-regelgeving in te passen. Hierna wordt wel voor een aantal artikelen die hiervan afwijken een specifieke toelichting gegeven.

Enkele delegatiebepalingen zijn niet uitgewerkt. Dit zijn facultatieve grondslagen, waarvan het vooralsnog niet noodzakelijk lijkt deze uit te werken. Het gaat om de grondslagen in de artikelen 4.4, 4.5, 4.62, 4.63, 4.65 en 4.69 van de wet. De regeling bevat in het accijnsdeel, om de regeling niet onnodig te compliceren, verwijzingen naar de accijnsregelgeving die alleen geldt voor het in Europa gelegen deel van Nederland. Het gaat meer in het bijzonder om de bijlagen bij de Uitvoeringsregeling accijns.

5. Overige algemene aspecten

Aan deze regeling zijn geen budgettaire gevolgen of uitvoeringskosten verbonden. Voor de goede orde wordt verwezen naar de memorie van toelichting bij de wet waarin wordt ingegaan op de gemaakte moderniseringsslag en aspecten van praktische hanteerbaarheid en handhaafbaarheid.

Artikelsgewijs

Hoofdstuk 1. Inleidende bepalingen

Afdeling 1.1 Definities en overige inleidende bepalingen
Artikel 1.1

Artikel 1.1, eerste lid, bevat een overzicht van de artikelen van de wet en van het besluit waaraan de regeling uitvoering geeft. Voorts zijn in het tweede lid enkele begrippen opgenomen die in de regeling worden gebruikt.

Afdeling 1.2 Aanwijzing inspecteur en ontvanger
Artikel 1.2

Dit artikel geeft uitwerking aan artikel 1.1, onderdeel h, van de wet, waarin de begrippen inspecteur en ontvanger zijn opgenomen. Als inspecteur en ontvanger zijn in artikel 1.2 van de regeling aangewezen de algemeen directeur en de voorzitters van de managementteams, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003 (hierna: UrBd 2003). Daarmee beschikken de functionarissen die werkzaam zijn bij de Belastingdienst over bevoegdheden die samenhangen met verplichtingen ten dienste van de heffing en invordering van rijksbelastingen.

De heffing en invordering van belastingen bij leden van het Koninklijk Huis geschiedt door de directeur-generaal Belastingdienst. De vergelijkbare bepaling voor de heffing en invordering van andere rijksbelastingen in Nederland is terug te vinden in artikel 5, tweede lid, van de UrBd 2003.

Artikel 1.3

Op grond van artikel 2.153 van de wet kan een ambtenaar worden aangewezen die het contact onderhoudt met het openbaar ministerie. In artikel 1.3 van deze regeling zijn de algemeen directeur en de voorzitters van de managementteams, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de UrBd 2003, aangewezen als contactambtenaar, zowel voor douanedelicten als voor fiscale delicten.

Artikel 1.4

In de artikelen 2.51 tot en met 2.54 van de wet zijn verplichtingen opgenomen van algemene administratieve aard, waaronder de inlichtingen- en bewaarplicht van personen waarvan de nakoming noodzakelijk is voor een juiste heffing en invordering van belastingen die ter zake van de invoer van goederen worden geheven. In artikel 10 van de UrBd 2003 is aan de voorzitter van het managementteam van de FIOD en de door deze voorzitter aangewezen ambtenaren van de Belastingdienst met het oog op de opsporing van fiscale delicten de bevoegdheid verleend nakoming te vorderen van bepaalde verplichtingen. Artikel 1.4 van de regeling regelt iets soortgelijks voor douanedelicten.

Afdeling 1.3 Lijfsvisitatie
Artikel 1.5

Artikel 2.39, vijfde lid van het besluit, geeft aan Onze Minister van Financiën de bevoegdheid om nadere regels te stellen met betrekking tot de apparatuur waarmee door kleding van personen wordt gekeken en het gebruik van die apparatuur. Artikel 1.5, dat overeenkomt met artikel 1:18 van de Algemene douaneregeling, schrijft met het oog op de privacy voor dat de persoon die aan virtuele lijfsvisitatie wordt onderworpen niet herkend kan worden door de persoon die de beelden analyseert. Dit kan bijvoorbeeld worden bewerkstelligd door de software van de apparatuur zodanig in te stellen dat op de beelden het gezicht wordt afgeschermd.

Hoofdstuk 2. Formele bepalingen douane

Afdeling 2.1 Kosten ambtelijke werkzaamheden
Artikel 2.1

Artikel 2.2 van de wet bepaalt dat in bepaalde gevallen kosten in rekening kunnen worden gebracht bij belanghebbenden. In artikel 2.1 van het besluit zijn deze gevallen opgenomen. Artikel 2.2, tweede lid, van de wet regelt dat de tarieven van de kosten die verschuldigd zijn bij regeling van Onze Minister van Financiën worden vastgesteld. Het tarief van de kosten is vastgesteld bij artikel 2.1 van deze regeling. Hierbij is het toetsingskader voor de doorberekening van toelatings- en handhavingskosten ‘Maat houden’ (Stcrt. 2000, 90 en Kamerstukken II 1996/97, 24 036, nr. 64) in acht genomen.

In artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onderdeel a, is het tarief bepaald dat voor ambtelijke verrichtingen wordt berekend. Het tarief is vastgesteld op USD 10 per half uur. Het huidige bedrag aan kostenheffing werd gedurende een aanzienlijk aantal jaren niet aangepast. In het eerste lid, aanhef en onderdeel b, is bepaald dat kosten die door derden in rekening zijn gebracht één op één worden doorberekend aan de belanghebbende. Ingevolge het tweede lid van artikel 2.1 wordt de reistijd van de ambtenaar niet in aanmerking genomen bij de berekening van de duur van ambtelijke verrichtingen.

Artikel 2.2

In artikel 2.1, onderdeel f, van het besluit is voorzien in de mogelijkheid om kosten in rekening te brengen ter zake van de opslag van goederen in een ruimte in beheer bij de overheid, bijvoorbeeld voor tijdelijke opslag of een douane-entrepot. Het verschuldigde bedrag aan opslagkosten per dag en per kubieke meter bedraagt USD 20. Met de hoogte van dit bedrag wordt beoogd te bewerkstelligen dat importeurs in de particuliere sector goederen gaan opslaan. Het betreft hier opslag in het kader van toepassing van de douanewetgeving, zoals tijdelijke opslag, entreposering en in voorkomende gevallen opslag van goederen ten aanzien waarvan de belanghebbende nagelaten heeft de bij wettelijke regelingen voorgeschreven verplichtingen na te komen. Wat betreft het laatste geval kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de verplichting van de belanghebbende om goederen in tijdelijke opslag binnen de in artikel 2.12, derde lid, van de wet genoemde termijn een douanebestemming te geven. Indien goederen in dat kader zijn opgeslagen in een opslagruimte die de overheid in beheer heeft, bestaat aanleiding opslagkosten in rekening te brengen. Artikel 2.2 strekt daartoe.

Afdeling 2.2 Formulieren en modellen
Artikelen 2.3 tot en met 2.5

Deze artikelen strekken tot uitwerking van artikel 2.4, eerste lid, van de wet.

In artikel 2.3 is opgenomen dat de inspecteur het model en de inhoud van het formulier voor de verklaring tot inklaring vaststelt. In dat artikel zijn de gegevens opgenomen die in ieder geval worden vermeld op het formulier voor de verklaring tot inklaring. Met de te verstrekken gegevens bij de inklaring is beoogd de inspecteur op de hoogte te stellen van de binnenkomst in een haven of op een luchthaven van een schip of luchtvaartuig en de daarmee vervoerde lading. De gezagvoerder geeft daarmee ook te kennen dat zijn schip of luchtvaartuig gereed is voor douanecontrole.

Artikel 2.4 stelt het model vast van het formulier voor de aangifte van gegevens inzake de douanewaarde. Dit model komt overeen met het model dat in de Europese Unie in gebruik is voor de douanewaardeverklaring, het zogeheten D.V. 1 formulier dat in voorkomende gevallen is vergezeld van één of meer aanvullende lijsten D.V. 1 – BIS. Het formulier D.V. 1 is ingericht voor één verkoop- en kooptransactie en wordt gevoegd bij de aangifte ten invoer indien het noodzakelijk is dat de douanewaarde wordt vastgesteld.

In artikel 2.5 is het model vastgesteld van het formulier voor het zogeheten enig document ten behoeve van het aangeven van goederen voor een toegelaten douanebestemming. Het formulier enig document bestaat uit een basisset en een bislijst. In het zesde lid is opgenomen dat het formulier enig document niet is vereist indien op grond van internationale overeenkomsten bescheiden zijn gebruikt die in overeenstemming zijn met de in die overeenkomsten gegeven voorschriften. Als voorbeelden kunnen worden genoemd het carnet ATA en de douaneverklaringen CN22/23.

Afdeling 2.3 Douane-expediteur
Artikel 2.6

Dit artikel strekt tot uitwerking van artikel 2.6, tweede lid, van de wet. In artikel 2.6 van de regeling zijn de gegevens opgenomen die in een aanvraag tot toelating als douane-expediteur in ieder geval aan de inspecteur worden verstrekt. Een douane-expediteur fungeert als een schakel tussen het bedrijfsleven en de douane en verzorgt niet alleen de aangifteprocessen, maar neemt aansprakelijkheden en betalingsverplichtingen naar de douane op zich. Daarom is het redelijk om aan de toelating tot douane-expediteur eisen te stellen. Indien een persoon naar het oordeel van de inspecteur over voldoende vakbekwaamheid beschikt om als douane-expediteur op te treden, en hij in de afgelopen vijf jaren, te rekenen vanaf het moment van de aanvraag, niet onherroepelijk strafrechtelijk is veroordeeld en voorts aangeeft op welke wijze hij zekerheid zal stellen voor de gevallen waarin dit van hem wordt verlangd, kan hij een toelating als douane-expediteur krijgen.

Afdeling 2.4 Bindende inlichtingen
Artikel 2.7

Het in het eerste lid van artikel 2.9, van de wet, bedoelde systeem van bindende inlichtingen wordt pas toegepast nadat bij regeling van Onze Minister van Financiën is vastgesteld voor welke aangifte-elementen het zal worden ingevoerd. Dit artikel beoogt daarin te voorzien. In het algemeen hebben bindende inlichtingen tot doel belanghebbende de nodige zekerheid of bescherming te geven wanneer zich twijfel voordoet, bijvoorbeeld ten aanzien van de indeling van een goed in het geharmoniseerde systeem, bedoeld in artikel 3.1, tweede lid, onderdeel a, van de wet of ten aanzien van de oorsprong of nationaliteit van een goed. De belanghebbende is dan beschermd in geval de inspecteur naderhand zijn standpunt ten aanzien van die aangelegenheden wijzigt. Op grond van artikel 2.7 van de regeling kan de inspecteur een bindende tariefinlichting of een bindende inlichting inzake de oorsprong (nationaliteit) van goederen verstrekken. De douane is gebonden aan de gegeven tariefinlichting of bindende inlichting inzake de oorsprong. Als bijvoorbeeld het bij invoer verschuldigde bedrag hoger blijkt te zijn dan het bedrag, berekend op basis van een voor dat goed afgegeven bindende tariefinlichting, dan kan worden volstaan met betaling van het laatstbedoelde bedrag. Een bindende inlichting inzake de oorsprong kan worden beschouwd als het schriftelijke, bindende antwoord op de vraag wat de oorsprong is van het door de aanvrager omschreven product. Een dergelijke omschrijving houdt niet alleen aard en samenstelling in maar ook – afhankelijk van de van toepassing zijnde oorsprongsregel – andere gegevens, zoals de wijze van vervaardiging, de waardeverhoudingen tussen de verschillende gebruikte materialen en de goederencodes van de gebruikte materialen. Om het systeem van bindende inlichtingen voor de inspecteur beheersbaar te maken, is in het tweede lid de voorwaarde opgenomen dat het verzoek om een bindende tariefinlichting slechts op één soort goederen, en een bindende inlichting inzake de oorsprong slechts op één soort goederen en op één type oorsprongsverlenende omstandigheden betrekking mag hebben.

Afdeling 2.5 Inklaring
Artikelen 2.8 tot en met 2.19

Deze artikelen strekken tot uitwerking vande artikelen 2.10, tweede en vierde lid, 2.24, onderdelen a en b, en 2.25, tweede lid, van de wet en hebben onder meer betrekking op de inklaring van schepen en luchtvaartuigen en de aan boord van deze schepen en luchtvaartuigen aanwezige goederen. Verder zijn de vaartuigen en luchtvaartuigen aangewezen waarvoor de inklaringsplicht niet geldt en zijn bepalingen opgenomen voor het reizigersverkeer en het postverkeer.

In artikel 2.8, eerste lid, is aangegeven waar douanekantoren op de BES eilanden zijn gevestigd. Deze aanwijzing is nodig voor de vervulling van de voorgeschreven douaneformaliteiten. Het tweede lid regelt dat de gezagvoerder de verwachte aankomsttijd en de feitelijke aankomst van zijn schip of luchtvaartuig in de haven of op de luchthaven aan de inspecteur onverwijld meldt. Met deze meldingen is beoogd de inspecteur in staat te stellen tijdig de nodige maatregelen te treffen voor het uitoefenen van een adequaat douanetoezicht op de binnenkomende vervoermiddelen en de daarmee vervoerde goederen. Een schip wordt geacht in een haven te zijn aangekomen op het moment dat het schip in de haven aanmeert. Een luchtvaartuig wordt geacht te zijn aangekomen indien een luchtvaartuig na de landing geplaatst wordt op het daarvoor aangewezen gedeelte van de luchthaven. Indien de inspecteur dat nodig vindt, kan hij verlangen dat de havenmeester of de luchthavenmeester hem in kennis stelt van de aankomst van een schip of luchtvaartuig. Het derde lid strekt daartoe.

Ingevolge artikel 2.10, derde lid, van de wet rust de inklaringsplicht op de persoon die de goederen de BES eilanden heeft binnengebracht. Artikel 2.8, vierde tot en met zesde lid, regelen binnen welke termijn de binnengebrachte goederen worden ingeklaard. Het betreft hier bepalingen voor het doen van opgave van de binnengebrachte goederen, met inbegrip van het schip of luchtvaartuig. De inklaringstermijn van ten hoogste zes uren na aankomst van een schip of luchtvaartuig is bedoeld om de gezagvoerder de gelegenheid te geven alle beschikbare logistieke gegevens over de meegevoerde lading te verzamelen; dit met het oog op de gevallen waarin goederen op zee van eigenaar en bestemming verwisselen. Het zevende lid geeft aan dat de inspecteur de bevoegdheid heeft te vorderen dat de inklaring onmiddellijk na aankomst van een schip of van een luchtvaartuig geschiedt. Indien daaraan niet wordt voldaan, wordt het schip of luchtvaartuig door de ambtenaren bewaakt. Gelet op artikel 2.1, aanhef en onderdeel g, van het besluit, kunnen bewakingskosten in rekening worden gebracht, waarvan het tarief is opgenomen in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, van de regeling.

Ingevolge artikel 2.9, tweede lid, geschiedt de inklaring voor door de lucht aangebrachte goederen door het inleveren van een generale verklaring luchtvaart. Een luchtvaartuig wordt geacht te zijn aangebracht door de plaatsing van het luchtvaartuig op het daarvoor aangewezen gedeelte van de luchthaven. Op de generale verklaring luchtvaart staan gegevens over de gezagvoerder, de bemanning en passagiers, de herkomst- en bestemmingshaven en een globale omschrijving van de lading. Door inlevering van de generale verklaring luchtvaart en het manifest van lading is voldaan aan de voorwaarden voor de inklaring.

In artikel 2.10, eerste lid, zijn de gegevens opgenomen die in de vrachtlijsten worden vermeld. In het tweede lid is aangegeven dat goederen in de vrachtlijsten niet als onbekend of onder een algemene benaming van koopmanschappen mogen worden aangegeven. Met betrekking tot de verschuldigdheid van bewakingskosten geldt hetgeen daarover is toegelicht bij artikel 2.8, zevende lid. Ingevolge het zesde lid worden accijnsgoederen, vanwege het grote fiscale belang bij de invoer van dergelijke goederen, altijd met name te worden genoemd. Het achtste lid geeft aan de inspecteur de bevoegdheid om verschillen in meer of in minder van de goederen die vermeld zijn in de akte tot inklaring of in de vrachtlijsten te corrigeren.

Artikel 2.11, vierde lid, geeft aan dat de gezagvoerder, indien hij niet in staat is om de hoeveelheid van de goederen op te geven, deze omstandigheid vermeldt in de vrachtlijsten.

Artikel 2.12 geeft een vereenvoudigde regeling voor de inklaring met vrachtlijsten voor goederen die zich bevinden in binnengebrachte schepen en luchtvaartuigen waarin uitsluitend goederen zijn bijgeladen of passagiers van of aan boord gaan. Met betrekking tot de verschuldigdheid van bewakingskosten geldt hetgeen daarover is toegelicht bij artikel 2.8, zevende lid.

Ingevolge artikel 2.13, eerste lid, kan de inspecteur in spoedeisende gevallen voor de aanzuivering van de akte van inklaring onder bepaalde voorwaarden een bewijs afgeven dat de vertrekpas vervangt. De vertrekpas is het bewijs dat de voorgeschreven douaneformaliteiten zijn vervuld. In het tweede lid zijn de gevallen opgenomen waarin de akte van inklaring wordt aangezuiverd. Het derde tot en met zevende lid, hebben betrekking op doorvoerlijsten die kunnen worden ingeleverd voor de uitvoer van goederen naar het buitenland indien het goederen betreft die eerder zijn ingeklaard met vrachtlijsten.

In artikel 2.14, eerste lid, is aangegeven voor welke schepen en luchtvaartuigen de inklaringsvoorschriften niet gelden. Het betreft onder meer visserschepen, pleziervaartuigen, sleepboten en loodsvaartuigen die doorgaans geen handelsgoederen vervoeren waarvoor belastingen ter zake van de invoer zijn verschuldigd. Een dergelijke uitzonderingsbepaling is nodig omdat het ongewenst zou zijn om voor vaartuigen, die het grondgebied van een BES eiland niet verlaten en die ook niet op volle zee goederen aan boord hebben genomen, een inklaringsverplichting op te leggen. Onder pleziervaartuigen of sportvliegtuigen als bedoeld in artikel 2.14, eerste lid, onderdeel b, wordt verstaan particuliere vaartuigen of luchtvaartuigen, die bestemd zijn voor reizen waarvan het traject naar believen door de gebruikers wordt vastgesteld. In het derde lid is een aankomstmelding opgenomen voor in het buitenland thuis horende of geregistreerde pleziervaartuigen of sportvliegtuigen. In artikel 2.14, tweede lid, onderdeel a, komt het zinsdeel ‘bepaalde formaliteiten’ voor. Aan boord van schepen kunnen goederen aanwezig zijn waarvoor ter zake van de invoer geen belastingen zijn verschuldigd, maar waarvoor de douane wel een aangifte noodzakelijk acht. Voor de invoer van bijvoorbeeld een elektrische auto zijn geen belastingen verschuldigd, maar de douane wil wel een aangifte zien in verband met de afgifte van een kentekenbewijs. Indien de inspecteur een ontheffing heeft verleend als bedoeld in artikel 2.10, vijfde lid, van de wet is de gezagvoerder verplicht de nodige maatregelen te treffen om te voorkomen dat de binnengebrachte goederen op onregelmatige wijze worden ingevoerd. Artikel 2.14, vierde lid, strekt daartoe.

Artikel 2.15, dat ook strekt ter uitwerking van artikel 2.25, tweede lid, van de wet, bepaalt hoe wordt gehandeld door degene die goederenheeft opgevist of gered aan de kust, of daar aangespoelde of gestrande goederen heeft geborgen. Goederen die aan de kust, op de stranden of aan de oevers zijn aangespoeld of geborgen worden beschouwd als goederen die op een bijzondere wijze zijn binnengekomen, mits de voorschriften van artikel 2.15 in acht zijn genomen. Als dat het geval is, worden de goederen door de inspecteur niet behandeld als goederen die op onregelmatige wijze zijn binnengebracht en krijgt de belanghebbende bij de betreffende goederen alsnog de kans aan de goederen een toegelaten douanebestemming te geven. Als aannemelijk kan worden gemaakt, dat de goederen, voordat zij werden uitgevoerd, legaal in het vrij verkeer van een van de BES eilanden waren, worden geen belastingen ter zake van de invoer geheven. Met betrekking tot de verschuldigdheid van bewakingskosten geldt hetgeen daarover is toegelicht bij artikel 2.8, zevende lid.

Artikel 2.16 regelt, ook ter uitwerking van artikel 2.25, tweede lid, van de wet, hoe wordt gehandeld indien de in artikel 2.10, eerste lid, van de wet bedoelde inklaringsverplichtingen ten gevolge van een noodsituatie niet kunnen worden nagekomen. Artikel 2.16 geeft een regeling voor het vervoer in niet voorziene omstandigheden of bij overmacht. Zodra een omstandigheid zich voordoet die verhindert dat een binnenkomend schip of luchtvaartuig en de zich daar bevindende goederen binnenkomt langs de aangewezen vaar- of vliegroute, stelt degene die verantwoordelijk is voor het binnenbrengen en aanbrengen van het schip of vliegtuig de inspecteur hiervan onverwijld in kennis. De inspecteur stelt vervolgens de maatregelen vast die in acht worden genomen om de binnenkomende vervoermiddelen met meegebrachte lading onder douanetoezicht te stellen.

Artikel 2.17 bepaalt dat de persoonlijke bagage van reizigers, die wordt begeleid, ter visitatie aan de ambtenaren wordt aangeboden. Voor niet-begeleide bagage gelden de normale inklaringsvoorschriften. De verplichting om goederen ter visitatie aan te bieden is een andere dan de verplichting om goederen aan te geven. Op basis van artikel 2.29 van de wet is het passeren van een douanecontrolepost (douanebalie) waar geen dubbel controlekanaal aanwezig is, het doen van aangifte door middel van een andere handeling. Deze wijze van aangifte doen mag slechts worden toegepast indien de meegevoerde goederen voor vrijstelling van invoerrechten in aanmerking komen en waarvoor uiteraard evenmin uit andere hoofde formaliteiten gelden. In dit verband wordt verwezen naar de in artikel 2.126 van de wet opgenomen strafbaarstelling van frauduleuze gedragingen.

De artikelen 2.18 en 2.19 zien op goederen die als postzendingen zijn binnengebracht. Dat houdt verband met de douaneprocedures die bij dergelijke goederen op bepaalde punten, onder andere de aangifteformulieren, afwijken van de algemene procedures. Ook gelden bepaalde faciliteiten bij het douanevervoer en de douanebehandeling van postzendingen. Artikel 2.24, onderdeel b, van de wet biedt de mogelijkheid om bij ministeriële regeling bepalingen vast te stellen ten aanzien van het postverkeer. In deze artikelen is van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.

Afdeling 2.6 Lossing en tijdelijke opslag
Artikelen 2.20 tot en met 2.27

Deze artikelen strekken tot uitwerking van de artikelen 2.11, eerste lid, en 2.24, onderdeel c, van de wet. In artikel 2.20, eerste lid, zijn de plaatsen aangewezen waar de ingeklaarde goederen mogen worden gelost. Ingevolge artikel 2.11, vierde lid, van de wet is de inspecteur bevoegd om lossing ook op andere plaatsen toe te staan, rekening houdend met de aard en douanebestemming van de goederen. Zo kan op Bonaire vliegtuigbrandstof gelost worden uit schepen op een plaats bij de luchthaven waar aan de zeezijde geen douanekantoor is gevestigd.

Ingevolge artikel 2.20 mogen goederen worden gelost op werkdagen en tijdens de reguliere openingstijden van de douanekantoren. Dit omdat dan douanetoezicht op de lossing op adequate wijze kan worden uitgeoefend. Toestemming van de inspecteur tot lossing is echter niet vereist als sprake is van een dreigend gevaar, dat ertoe aanleiding geeft de goederen onmiddellijk geheel of gedeeltelijk te lossen. Van dergelijke gevallen wordt de inspecteur onverwijld in kennis gesteld. Indien het nodig is de ingeklaarde goederen buiten de reguliere openingstijden van de douanekantoren te lossen, is dat met toestemming van de inspecteur mogelijk. Met betrekking tot verschuldigdheid van bewakingskosten geldt hetgeen daarover is toegelicht bij artikel 2.8, zevende lid.

Ruimten, die zijn goedgekeurd door de inspecteur voor de tijdelijke opslag van goederen in afwachting van een toegestane douanebestemming, worden op grond van artikel 1.1 van de wet ruimten voor tijdelijke opslag genoemd. Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, eerste volzin, van de wet kan de inspecteur ruimten voor de tijdelijke opslag van goederen goedkeuren onder door hem te stellen voorwaarden. Artikel 2.21 strekt ertoe bedoelde randvoorwaarden vast te stellen. Artikel 2.21, vijfde lid, geeft regels voor de overname van de aansprakelijkheid voor de eventueel verschuldigde belastingen.

In artikel 2.22 is bepaald welke plaatsen als ruimten voor de tijdelijke opslag van goederen in aanmerking kunnen komen. Het tweede lid voorziet erin dat de inspecteur op verzoek de opslag van goederen op de wal kan toestaan. Hierbij wordt primair gedacht aan goederen die vanwege hun omvang en aard niet in de beschikbare ruimte kunnen worden opgeslagen. Met betrekking tot de verschuldigdheid van bewakingskosten geldt hetgeen daarover is toegelicht bij artikel 2.8, zevende lid.

Artikel 2.23 geeft de bevoegdheid aan de inspecteur om te bepalen welke behandelingen van goederen in tijdelijke opslag toegestaan zijn.

Ingevolge het eerste lid van artikel 2.24 is voor een wijziging in de bouw of inrichting van een ruimte voor tijdelijke opslag goedkeuring vooraf van de inspecteur nodig. In het tweede lid van artikel 2.24 zijn de gevallen opgenomen waarin de inspecteur een vergunning kan intrekken of wijzigen. Het derde lid geeft aan de inspecteur de bevoegdheid om de in het tweede lid bedoelde vergunning op te schorten, indien niet aan de vergunningsvoorwaarden is voldaan. Hierbij wordt gedacht aan een tijdelijke ontoereikende zekerheid waarbij de inspecteur verdere inslagen van goederen verbiedt. De intrekking van de vergunning zou kunnen leiden tot een grote douaneschuld.

Ingevolge artikel 2.25, vierde lid, mag de geldigheidsduur van de tijdelijke opslag, ingeval van overbrenging van goederen naar een andere ruimte voor tijdelijke opslag, niet langer duren dan de maximale termijn voor tijdelijke opslag, bedoeld in artikel 2.12, derde lid, van de wet. Volgens het vijfde lid ontstaat een douaneschuld bij invoer indien binnen de termijn, bedoeld in artikel 2.12, derde lid, van de wet, aan de opgeslagen goederen geen toegelaten douanebestemming is gegeven. Artikel 2.71, eerste lid, van de wet bepaalt dat een douaneschuld bij invoer ontstaat, indien niet is voldaan aan één van de verplichtingen verbonden aan de tijdelijke opslag van aan invoerrechten onderworpen goederen. In artikel 2.25, vijfde lid, is bepaald, dat indien binnen de termijn, bedoeld in artikel 2.12, derde lid, van de wet, aan de tijdelijk opgeslagen goederen geen toegelaten douanebestemming is gegeven, de douaneschuld die op grond hiervan ontstaat, verhaald wordt op de door de beheerder gestelde zekerheid.

Afdeling 2.7 Aangiften en documenten
Artikelen 2.28 tot en met 2.34

De artikelen 2.28 tot en met 2.34 strekken tot uitwerking van artikel 2.24, onderdeel d, van de wet dat het mogelijk maakt bij ministeriële regeling bepalingen vast te stellen ten aanzien van de aangifte. In deze artikelen is van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.

Artikel 2.28 geeft aanwijzingen bij het invullen van het formulier enig document.

Volgens artikel 2.29, eerste lid, geeft de inspecteur op een formulier enig document dat op de voorgeschreven wijze is ingevuld, na controle, een document af. Het tweede lid biedt de mogelijkheid aan de aangever om na verkregen toestemming van de inspecteur gebruik te maken van een zelf vervaardigd aangifteformulier, onder voorwaarde dat een dergelijk formulier gelijk is aan het officiële model van het aangifteformulier enig document. Gegevens die worden verstrekt bij het doen van een aangifte, worden ingevoerd en verwerkt in het geautomatiseerde systeem voor het verwerken van aangifte ‘ASYCUDA’.

Ingevolge artikel 2.30 geldt als document, afgegeven op een op elektronische wijze gedane aangifte, de uit het ASYCUDA-systeem geprinte harde kopie van de aangifte met eventueel bijbehorende formulier D.V. 1 voor de aangifte van gegevens inzake de douanewaarde.

Artikel 2.31 regelt in het eerste lid dat, voor het vervullen van douaneformaliteiten met behulp van systemen voor automatische gegevensverwerking, de belanghebbende zich vooraf ter registratie en ter identificatie aanmeldt bij de inspecteur. Registratie is nodig om gerichte controles achteraf te vergemakkelijken. Om elektronisch aangifte te kunnen doen, kan ook een softwarepakket noodzakelijk zijn. In het vierde lid is bepaald wat onder automatische gegevensverwerking wordt verstaan. Onder EDI (Electronic Data Interchange) wordt verstaan toezending van gestructureerde gegevens volgens overeengekomen berichtnormen, langs elektronische weg, van het ene systeem voor automatische gegevensverwerking naar het andere. Onder genormaliseerd bericht wordt verstaan een vooraf vastgestelde en aanvaarde structuur of opmaak voor de elektronische toezending van gegevens. Zo kan het computersysteem van de aangever met het computersysteem van de inspecteur communiceren.

Ingevolge artikel 2.32 kan aan de verplichting om bij de aangifte bescheiden of bewijsstukken te overleggen ook op elektronische wijze worden voldaan. De aangever houdt bedoelde stukken beschikbaar voor de inspecteur.

In artikel 2.29 van de wet is aangegeven dat een mondelinge aangifte kan worden gedaan in de gevallen waarin dat is voorgeschreven of toegestaan. De gevallen waarin mondeling aangifte kan worden gedaan zijn opgenomen in de artikelen 3.47, 3.61, 3.63, 3.65, 3.74, 3.76, 3.79, 3.109, 3.122, 3.131 en 3.137, van de wet.

Op grond van artikel 2.33, eerste lid, kan eveneens een mondelinge aangifte ten invoer worden gedaan indien goederen door de reiziger bij het binnenbrengen worden begeleid en het persoonlijke goederen betreft met een totale waarde tot USD 1.500 en als het om andere goederen gaat, een totale waarde tot USD 1.000. Volgens het derde lid kan een mondelinge aangifte ten invoer ook kan worden gedaan voor de daar bedoelde zendingen met een te verwaarlozen waarde en zendingen die door particulieren aan particulieren zijn gericht.

Artikel 2.34 voorziet erin dat de aangever na betaling van de verschuldigde belastingen ter zake van de invoer van goederen, recht heeft op een kwitantie als bewijs dat de douaneschuld is voldaan.

Afdeling 2.8 Onderzoek van de goederen en monsterneming
Artikelen 2.35 tot en met 2.38

Deze artikelen strekken tot uitwerking van artikel 2.40, tweede en zesde lid, van de wet.

Artikel 2.24, onderdeel e, van de wet maakt het mogelijk bepalingen vast te stellen voor de wijze waarop een onderzoek en monsterneming van goederen geschiedt. Voorts maakt die bepaling het mogelijk voor te schrijven dat meerdere monsters worden genomen om rekening te houden met de mogelijkheid dat de belanghebbende bij de goederen zich niet kan verenigen met de resultaten van de analyse of de grondige controle van de monsters in het kader van het onderzoek van de goederen. De artikelen 2.35 en 2.36 strekken daartoe.

In artikel 2.35, negende lid is opgenomen dat op de monsterneming van goederen, bedoeld in artikel 2.151, van de wet, die in beslag zijn genomen ter zake van het begaan van strafbare feiten, de artikelen 2.35 tot en met 2.38 van deze regeling van overeenkomstige toepassing zijn.

In artikel 2.37 is bepaald dat, indien een gedeelte van de goederen waarop een aangifte betrekking heeft wordt onderzocht, de resultaten van dat onderzoek gelden voor alle goederen van de betreffende aangifte. Indien de inspecteur overgaat tot onderzoek van de goederen kunnen verschillen worden gevonden tussen het resultaat van dat onderzoek en de gegevens op de aangifte. Artikel 2.40, zesde lid, van de wet geeft uit efficiencyoverwegingen de mogelijkheid om kleine verschillen te verwaarlozen. Artikel 2.38 strekt ertoe de in artikel 2.40, zesde lid, van de wet bedoelde spelingen vast te stellen en komt inhoudelijk overeen met het eerste lid van artikel 2:15 van de Algemene douaneregeling. Onder bulkgoederen wordt verstaan goederen die verhandeld worden op basis van gewicht of inhoud, die onverpakt worden vervoerd, bijvoorbeeld koffie- en cacaobonen en graansoorten. Het betreft geen colli of losse voorwerpen.

Afdeling 2.9 Identificatiemaatregelen
Artikel 2.39

De inspecteur is bevoegd op grond van artikel 2.55 van de wet identificatiemaatregelen te treffen onder meer ten aanzien van goederen, verpakkingsmiddelen en vervoermiddelen. Voorts strekt artikel 2.39 ertoe om met toepassing van artikel 2.24, onderdeel f, van de wet bepalingen vast te stellen ten aanzien van bergingsmiddelen en laadruimten ter waarborging van de identiteit van goederen die onder verzegeling worden doorgevoerd.

Afdeling 2.10 Zekerheid
Artikelen 2.40 en 2.41

Deze artikelen strekken tot uitwerking van artikel 2.24, onderdeel g, van de wet.

Artikel 2.92 van de wet regelt op welke wijze zekerheid kan worden gesteld, onder meer door storting van contant geld, borgstelling en hypotheek. De voornaamste eis die in de douanewetgeving aan zekerheidstelling wordt gesteld, is dat de gestelde zekerheid voldoende waarborgen biedt dat de douaneschuld binnen de gestelde termijn wordt betaald. In artikel 2.95, onderdeel a, van de wet, is opgenomen dat de inspecteur een hypothecaire zekerheid kan aanvaarden indien de hypotheek gevestigd wordt op een onbezwaard onroerendgoed dat op één van de BES eilanden is gelegen en waarvan de waarde het beloop van de zekerheid met minstens de helft te boven gaat.

Artikel 2.40 van de regeling strekt ertoe nadere voorwaarden te stellen om de financiële belangen van ’s Rijks schatkist te kunnen waarborgen.

In de hypotheekakte word in elk geval de volgende voorwaarden opgenomen.

  • a. Het onroerend goed is tegen brand verzekerd. De Staat der Nederlanden is als belanghebbende aangewezen aan wie de verzekeringsmaatschappij in geval van brand uitkeert.

  • b. De zekerheidsplichtige sluit een hypothecair-belangverzekering. Dit betreft een verzekering die de schade dekt die door een normale brandverzekering wordt uitgesloten. Deze verzekering dekt bijvoorbeeld schade als door toedoen van de zekerheidsplichtige iets met het onroerend goed gebeurt.

  • c. In de hypotheekakte is een huurbeding opgenomen. Hiermee wordt bedoeld dat het onroerend goed niet wordt verhuurd zonder toestemming van de inspecteur.

  • d. In de hypotheekakte wordt een beding opgenomen dat geen veranderingen of toevoegingen worden aangebracht aan het aan hypotheek onderworpen goed zonder toestemming vooraf van de inspecteur.

  • e. In de hypotheekakte wordt een beding tot in beheer nemen opgenomen. De inspecteur kan in dat geval het onroerend goed onder zich nemen, bijvoorbeeld als het goed wordt verwaarloosd en daardoor in waarde daalt.

In artikel 2.41 is voorts de mogelijkheid geschapen om de door reizigers gestelde zekerheid ter zake van de tijdelijke invoer van persoonlijke goederen bij uitvoer terug te geven, mits aan de douaneformaliteiten is voldaan en het douanekantoor van binnenkomst en het douanekantoor van uitgang op hetzelfde BES eiland zijn gelegen.

Afdeling 2.11 Doorgaand vervoer, doorvoer en overbrenging van goederen

De artikelen 2.42 tot en met 2.47 strekken tot uitwerking van artikel 2.24, onderdeel j, van de wet.

Doorgaand vervoer van goederen als bedoeld in artikel 2.42 is in feite een vervoersbeweging die doorvoer combineert met lokaal vervoer. Dit lokaal vervoer geschiedt onder douaneverband van de plaats waar de goederen zijn aangebracht naar een andere plaats waar de goederen zullen uitgaan voor het volgen van de bij de inklaring opgegeven buitenlandse bestemming. Bijvoorbeeld het vervoer van ingeklaarde goederen van de haven van binnenkomst aan de zeezijde over land naar de luchthaven waar deze goederen daadwerkelijk zullen uitgaan.

Onder doorvoer als bedoeld in de artikelen 2.43 tot en met 2.46 wordt verstaan het vervoer van goederen onder douaneverband als bedoeld in artikel 2.14 van de wet, naar het buitenland via het grondgebied van een van de BES eilanden. Meer in het bijzonder zijn bij doorvoer de plaats van herkomst van de betrokken goederen en hun eindbestemming buiten de BES eilanden gelegen, en zijn de goederen niet ten invoer aangegeven. De doorvoergoederen verlaten het grondgebied van de BES eilanden weer met dezelfde douanestatus die ze hadden bij het binnenbrengen. Doorvoer kan in de zin van artikel 2.15, eerste lid, onderdeel f, van de wet rechtstreeks zijn, bijvoorbeeld bij ingeklaarde goederen die blijven in het schip of luchtvaartuig waarmee die zijn vervoerd, of met overlading in een ander schip, waarbij de goederen het haven- of het luchthaventerrein doorgaans niet verlaten. Het kan voorkomen dat het schip waarin de overlading geschiedt nog niet in de haven is gearriveerd. In dat geval is het denkbaar dat de goederen in afwachting van de komst van het schip tijdelijk worden opgeslagen. Naast deze gevallen is ook sprake van doorvoer in andere gevallen, als bedoeld in artikel 2.16, derde en vierde lid, van de wet, indien goederen na opslag in een douane-entrepot of in een handels- en dienstentrepot bestemd zijn om te worden overgebracht naar het buitenland.

Onder overbrenging in de zin van artikel 2.47 van de regeling wordt verstaan het vervoer van goederen onder douaneverband dat binnenlands wordt verricht, zoals vaneen douane-entrepot naar een andere douane-entrepot of naar een handels- en dienstenentrepot dat is gelegen op hetzelfde BES eiland.

Afdeling 2.12 Actieve en passieve veredeling
Artikelen 2.48 tot en met 2.51

Deze artikelen strekken ter uitwerking van artikel 2.24, onderdeel k, van de wet, en hebben betrekking op de toepassing van de regeling voor actieve en passieve veredeling van goederen. De voorwaarden van materiële aard voor de toepassing van de regelingen voor actieve en passieve veredeling zijn opgenomen in de artikelen 3.96 tot en met 3.98 onderscheidenlijk 3.80 tot en met 3.85 van de wet. De artikelen 2.48 tot en met 2.51 van de regeling bevatten bepalingen die specifiek betrekking hebben op de douaneformaliteiten ten aanzien van genoemde vrijstellingsregelingen. Aangezien deze regelingen een invoer- en een uitvoeraspect hebben, is vooral aan de behandeling van de invoer- en uitvoeraangifte aandacht besteed. Daarbij ligt een duidelijk accent op de controle van de aangiften waar het de overeenstemming tussen de in- en uitgevoerde goederen en de omschrijving van de goederen in de vrijstellingsvergunning betreft. Deze artikelen voorzien erin dat bij verschillen op dit punt de nodige waarborgen worden getroffen. Een ander aspect is de wijze waarop het vrijgestelde bedrag aan invoerrechten bij actieve veredeling wordt berekend. Voorts is in artikel 2.50 erop gewezen dat het bij passieve veredeling van belang kan zijn dat met het oog op de wederinvoer ten aanzien van de uit te voeren goederen identiteitsmaatregelen worden getroffen. Deze artikelen voorzien er tenslotte in dat de goederen die in het kader van actieve veredeling zijn ingevoerd en die bij passieve veredeling zijn uitgevoerd, op verzoek van de vergunninghouder kunnen worden wederuitgevoerd onderscheidenlijk wederingevoerd zonder dat zij een veredelingsbehandeling hebben ondergaan.

Afdeling 2.13 Tijdelijke invoer met vrijstelling van invoerrecht
Artikelen 2.52 tot en met 2.56

Deze artikelen strekken ter uitwerking van artikel 2.24, onderdeel l, van de wet, en bevatten aanvullende bepalingen voor de toepassing van de vrijstellingen bij tijdelijke invoer. Deze artikelen gelden niet voor de regeling actieve veredeling.

In de artikelen 2.52 tot en met 2.56 is sprake van formaliteiten en toezicht bij de invoer en uitvoer van goederen en van een verscherpt toezicht op overeenstemming tussen de omschrijving van de goederen op de aangifte en eventueel in de vergunning en de daadwerkelijk ingevoerde goederen. In deze artikelen is onderscheid gemaakt tussen tijdelijke invoer met vergunning en tijdelijke invoer zonder vergunning. In de eerste situatie wordt vooraf goedkeuring gevraagd tot tijdelijke invoer met vrijstelling van invoerrechten. Ingevolge artikel 3.27, eerste lid, van de wet kan een vergunning eenmalig of doorlopend zijn. In dit verband is in artikel 2.52, tweede lid, bepaald dat een doorlopende vergunning kan worden gevraagd als het repeterende zendingen betreft. In andere gevallen, met name bij tijdelijk ingevoerde laadborden, verpakkingen, persoonlijke bagage van reizigers, provisie, scheepsbehoeften, brandstoffen en smeermiddelen is blijkens de wet geen vergunning vereist.

Bij tijdelijke invoer kan de inspecteur eisen dat zekerheid wordt gesteld voor de invoerrechten. Voor de bepaling van de hoogte daarvan geeft artikel 2.89 van de wet nadere aanwijzingen. Het stellen van zekerheid is niet vereist indien de goederen worden ingevoerd met gebruikmaking van een carnet ATA. Dit carnet vervangt de aangifte voor de douanebestemming tijdelijke invoer.

Afdeling 2.14 Uitvoer van goederen en uitgaande opslag
Artikelen 2.57 tot en met 2.60

Deze artikelen strekken tot uitwerking van artikel 2.24, onderdeel m, van de wet en zijn van toepassing op de aangifte ten uitvoer en de uitgaande opslag van goederen. In artikel 2.58 zijn de gevallen opgenomen waarin een aangifte ten uitvoer wordt gedaan. Artikel 2.59 geeft nadere bepalingen ten aanzien van de in artikel 2.19 van de wet gegeven mogelijkheid om uitgaande goederen in afwachting van het inladen in het uitgaande vervoermiddel, tijdelijk op te slaan in een inrichting voor uitgaande opslag. Een uitvoeraangifte is een aangifte waarvoor bijzondere verplichtingen gelden. De goederen worden aangebracht op het douanekantoor waar de aangifte wordt ingediend, of op een andere door de inspecteur aangewezen plaats.

In artikel 2.59, eerste lid, is bepaald dat het inladen en de uitvoer van goederen slechts is toegestaan op plaatsen waar douanekantoren zijn gevestigd. Op grond van het tweede lid kan de inspecteur echter op verzoek toestaan dat het inladen en de uitvoer op andere plaatsen geschiedt, rekening houdend met de aard of met de douanebestemming van de goederen. Zo kent Bonaire een douanekantoor in Kralendijk (Playa) en kunnen daar schepen afmeren. Echter, er is ook een economisch belang om schepen af te meren op andere plaatsen waar geen douanekantoor is gevestigd. Hierbij is gedacht aan zoutwinning (Cargill) en olieopslag (Bopec). Het vierde lid bepaalt dat op de goedkeuring van ruimten, terreinen of andere locaties voor uitgaande opslag en op de overige voorwaarden voor een dergelijke opslag, het bepaalde in de artikelen 2.21, 2.22 en 2.24, van overeenkomstige toepassing zijn.

In artikel 2.60 zijn bepalingen opgenomen voor goederen die per brief of als postpakket naar het buitenland worden verzonden.

Afdeling 2.15 Het uitgaan van goederen

Artikel 2.61, eerste lid, heeft betrekking op het uitklaren van goederen en strekt tot uitwerking van artikel 2.24, onderdeel a, van de wet. Het tweede lid van artikel 2.61 bepaalt op welke wijze de uitklaring geschiedt. Volgens het zesde lid van artikel 2.61 mogen de loodsen of luchtverkeerleiders geen schip of luchtvaartuig laten vertrekken zonder dat de vertrekpas is getoond.

Artikel 2.62 strekt tot uitwerking van artikel 2.18, derde lid, van de wet en is het spiegelbeeld van de in artikel 2.10, eerste lid, van de wet bedoelde inklaringsverplichting. De vervoermiddelen die bij het verlaten van het grondgebied van een van de BES eilanden van de verplichting tot uitklaren zijn uitgezonderd, zijn dezelfde die in artikel 2.14 zijn genoemd. Het tweede lid van artikel 2.62 bepaalt dat het eerste lid niet van toepassing is op schepen en luchtvaartuigen indien ter zake van de uitvoer douaneformaliteiten gelden. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de formaliteiten met het oog op de verkrijging van kwijtschelding of terugbetaling van belastingen die bij invoer zijn voldaan. Ingevolge het derde lid wordt aan de gezagvoerder van een schip of luchtvaartuig op diens verzoek door de inspecteur een verklaring verstrekt, gelijkluidend met een duplicaat-vertrekpas. Dit is nodig omdat sommige landen de eis stellen dat de gezagvoerder bij binnenkomst met bescheiden aantoont welke haven of luchthaven hij het laatst heeft aangedaan.

Afdeling 2.16 Diplomatiek goederenverkeer

Artikel 2.63 strekt tot uitwerking van artikel 2.24, onderdeel p, van de wet en bevat een aantal te vervullen formaliteiten voor de toepassing van de vrijstelling voor diplomaten, bedoeld in artikel 3.92, van de wet. De aangifte ten invoer wordt ingediend bij de inspecteur door het overleggen van een door het hoofd van de consulaire vertegenwoordiging ondertekende aangifte. Om misbruik van de vrijstelling tegen te gaan wordt de vrijstelling in het tweede lid, voor zover het motorrijtuigen betreft, beperkt tot ten hoogste twee personenvoertuigen per consulaire ambtenaar.

Afdeling 2.17 Bijzondere regelingen

Artikel 2.64 strekt tot uitwerking van artikel 2.46, eerste lid, onderdeel a, van de wet dat de grondslag biedt voor de indiening van een verklaring tot inklaring voordat de goederen zijn binnengebracht. In artikel 2.64, eerste lid is bepaald dat de inspecteur op verzoek kan toestaan dat de verklaring tot inklaring of de aangifte ten invoer wordt ingediend en behandeld voordat de goederen worden binnengebracht. Deze regeling, die wel wordt aangeduid met ‘pre-clearance’, kan een versnelling in de douanebehandeling bewerkstelligen, vooral als die wordt toegepast in combinatie met een versnelde invoerbehandeling. Het tweede lid verleent aan de inspecteur de bevoegdheid om aan zijn toestemming voorwaarden te verbinden. Hierbij is bijvoorbeeld gedacht aan het vaststellen van de termijn waarbinnen de betreffende goederen worden aangebracht bij het douanekantoor of ter beschikking worden gesteld voor douanecontrole. Indien de goederen niet binnen deze termijn zijn aangebracht of ter beschikking gesteld, wordt de verklaring tot inklaring of de aangifte ten invoer echter geacht niet te zijn ingediend. Het derde lid strekt daartoe.

Afdeling 2.18 Geautoriseerde marktdeelnemer

De artikelen 2.65 tot en met 2.69 strekken tot uitwerking van artikel 2.48, vijfde lid, onderdeel a, van de wet en bevatten een gedetailleerde uitwerking van de voorwaarden voor de toekenning van de status van geautoriseerde marktdeelnemer. De maatstaven voor de toekenning van bedoelde status, die opgenomen zijn in artikel 2.26 van het besluit, zijn daarbij ook in ogenschouw genomen.

Onder financiële solvabiliteit als bedoeld in artikel 2.68 wordt verstaan: een gezonde financiële situatie die de aanvrager in staat stelt aan zijn verplichtingen te voldoen, waarbij de kenmerken van zijn zakelijke activiteiten in aanmerking worden genomen.

Afdeling 2.19 Identificatiemaatregelen van buitenlandse douaneautoriteiten

Artikel 2.70 strekt tot uitwerking van artikel 2.55, vijfde lid, van de wet en bevat bepalingen met betrekking tot identificatiemaatregelen die door buitenlandse douaneautoriteiten zijn getroffen.

Afdeling 2.20 Aanwijzing ambtenaar lijfsvisitatie

Artikel 2.71 strekt tot uitwerking van art 2.66, zesde lid, van de wet. Met het oog op grensoverschrijdend goederenverkeer kan het nodig zijn personen aan lijfsvisitatie te onderwerpen. Ingevolge artikel 2.71 van de regeling is de bevoegdheid, bedoeld in artikel 2.66, zesde lid, van de wet, belegd bij de algemeen directeur Douane. Het is denkbaar dat de algemeen directeur Douane, om redenen van doelmatigheid, de feitelijke uitoefening van deze bevoegdheid overlaat aan zijn medewerkers (mandaat).

Afdeling 2.21 Verkoop in bewaring genomen goederen

Regels voor verkoopArtikel 2.72 strekt tot uitwerking van artikel 2.67, vijfde en zevende lid, van de wet. Dit artikel bevat bepalingen betreffende de verkoop van goederen die de inspecteur in bewaring heeft genomen nadat de belanghebbende nagelaten heeft de bij wettelijke regelingen voorgeschreven verplichtingen voor de goederen na te komen.

Afdeling 2.22 Model aanslagbiljet

Artikel 2.73 strekt tot uitwerking van artikel 2.78, vierde lid, van de wet. Het aanslagbiljet, inhoudende een uitnodiging tot betaling van de douaneschuld, bevat in elk geval de gegevens die zijn opgenomen in artikel 2.73.

Afdeling 2.23 Forfaitaire zekerheid

Artikel 2.74 strekt tot uitwerking van artikel 2.89, derde lid, van de wet en voorziet in de mogelijkheid voor de inspecteur om een forfaitaire (gemiddelde) zekerheid te laten stellen in gevallen waarin goederen van verschillende aard en voor diverse doeleinden tijdelijk met vrijstelling van invoerrechten worden ingevoerd.

Afdeling 2.24 Inbeslagneming van goederen

Artikel 2.75 strekt tot uitwerking van artikel 2.155, eerste lid, van de wet. Indien goederen in beslag zijn genomen van onbekende personen, die daarmee strafbare feiten hebben begaan, wordt die inbeslagneming openbaar gemaakt door het plaatsen van een bekendmaking in ten minste twee plaatselijk verschijnende dagbladen. De bekendmaking kan behalve in het Nederlands ook in het Papiaments of in het Engels worden gedaan.

Afdeling 2.25 Bestuurlijke boeten

Artikel 2.76 ziet op een aantal in de regeling opgenomen gevallen waarin de belanghebbenden verplicht zijn een kennisgeving te doen aan de inspecteur, maar dit nalaten. Ingevolge deze bepaling kan de inspecteur dan aan de nalatige persoon een bestuurlijke boete opleggen. De hoogte van de boete vloeit voort uit artikel 2.115 van de wet. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat de munteenheid waarin de boete is uitgedrukt, de Amerikaanse dollar is.

Artikel 2.77 heeft betrekking op het geval waarin de gezagvoerder van een schip of een luchtvaartuig nalaat de nodige maatregelen te treffen om te voorkomen dat de door hem vervoerde goederen op onregelmatige wijze worden ingevoerd. Artikel 2.78 heeft betrekking op gevallen waarin belanghebbenden handelingen verrichten zonder de daarvoor vereiste toestemming van de inspecteur. Artikel 2.79 ziet op de situatie waarin de gezagvoerder van een schip of luchtvaartuig nalaat de vertrekpas af te geven aan een ambtenaar of aan de politie. Artikel 2.80 betreft gevallen waarin loodsen of luchtverkeersleiders schepen of luchtvaartuigen buiten brengen of laten vertrekken zonder zich de vertrekpas te hebben laten tonen.

Ingevolge elk van de artikelen 2.77 tot en met 2.80 kan de inspecteur dan aan de nalatige persoon een bestuurlijke boete opleggen. Met betrekking tot de hoogte en de munteenheid van de boete geldt hetgeen daarover is toegelicht bij artikel 2.76.

Hoofdstuk 3. Vrijstellingen bij invoer

In aanvulling op hetgeen over vrijstellingen bij invoer is opgemerkt in het algemeen deel van deze toelichting, wordt hier nog het volgende opgemerkt. In dit hoofdstuk zijn ter uitvoering van de wet instellingen en organisaties aangewezen die in aanmerking kunnen komen voor bepaalde vrijstellingen, definitieve of tijdelijke, en zijn goederen aangewezen die van invoerrechten kunnen worden vrijgesteld indien aan de voorwaarden ter verkrijging van bepaalde vrijstellingen wordt voldaan. Bedoelde instellingen, organisaties en goederen zijn opgenomen in de bijlagen 4 tot en met 15 bij deze regeling.

Hoofdstuk 4. Accijns

Hoofdstuk 4 ziet op de heffing van accijns in het binnenlands verkeer, derhalve niet op de heffing van accijns bij invoer.

In de artikelen 4.3 en 4.4 worden bepalingen opgenomen over het verlenen van een vergunning voor een accijnsgoederenplaats ter zake van plaatsen waar geen accijnsgoederen worden vervaardigd. De in deze artikelen opgenomen hoeveelheden zijn ten opzichte van de geldende Nederlandse accijnsregels gehalveerd, en waar het wijn betreft gedeeld door vier. Dit om rekening te houden met de omvang van de markt op de BES eilanden en met de introductie van accijns op wijn. In het verlengde hiervan is het maximum bedrag van de zekerheid (artikel 4.8, vijfde lid) ten opzichte van het bedrag dat geldt voor het in Europa gelegen deel van Nederland, na omrekening naar US dollars gehalveerd tot een bedrag van USD 6.500.000.

Artikel 4.9 wijzigt de toegestane methode op de BES eilanden om gedistilleerd voor menselijke consumptie ongeschikt te maken. Het Nederlands-Antilliaanse stelsel schreef hiervoor een methode voor die niet is overgenomen in het nieuwe stelsel. De reden hiervoor is dat de nieuwe regeling moderner is, en beter kan worden gehandhaafd door de Belastingdienst BES.

In artikel 4.10 wordt opgenomen dat op de – voor Bonaire nieuwe – accijnsproducten sigaren, cigarillo’s en rooktabak geen accijnszegel hoeft te worden aangebracht. Het accijnszegel is een methode om de handhaving te verzekeren; niet in de accijns betrokken producten kunnen worden onderscheiden doordat daarop geen zegel is aangebracht. Op Bonaire is handhaving zonder dit onderscheid echter waarschijnlijk goed mogelijk. Het gaat om kleine handelsstromen, die door een beperkt aantal importeurs worden beheerst. Daarnaast brengt de omstandigheid dat Bonaire een eiland is een voordeel mee voor de handhaving. Op het eiland werden deze producten vóór de inwerkingtreding van het nieuwe fiscale stelsel BES al zegelloos belast met een invoerrecht. Daarom wordt ervoor gekozen de uitvoering te starten zonder zegels, wat bij deze lage handelsvolumes een aanmerkelijke besparing op administratieve lasten en uitvoeringskosten meebrengt.

Ook wordt in dit kader gewerkt met een sterk vereenvoudigd regelsysteem voor de zegels. Zo is niet in de regeling omschreven hoe de accijnszegels eruit zien. De zegels worden door of vanwege de inspecteur beschikbaar gesteld. Zegels die niet door of vanwege hem zijn verstrekt, gelden niet als geldig accijnszegel. Verder leent het nieuwe fiscale stelsel zich goed voor een zegel dat de waarde van het accijnsproduct niet vermeldt.

Hoofdstuk 5. Handels- en dienstenentrepots

Artikel 5.1 strekt tot uitwerking van artikel 5.7 van de wet; het wijst de goederen aan die niet in een handels- en dienstenentrepot aanwezig mogen zijn. Het eerste lid heeft betrekking op goederen die schadelijk zijn voor onder meer de openbare orde, veiligheid of volksgezondheid. Goederen zoals wapens en munitie zijn schadelijk voor de openbare orde en veiligheid, terwijl verdovende middelen in het algemeen een negatief effect hebben op de volksgezondheid. Zo mogen bijvoorbeeld opium en cocabladeren niet aanwezig zijn in een handels- en dienstenentrepot, tenzij belanghebbende ontheffing heeft gekregen op grond van de Opiumwet 1960 BES om deze goederen in, uit of door te voeren en met inachtneming van de door of vanwege Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport gegeven voorschriften.

Ingevolge artikel 5.1, tweede lid, is het in artikel 2.43, eerste lid, van het besluit opgenomen verbod om bepaalde goederen op te slaan of voorhanden te hebben in een douane-entrepot, van overeenkomstige toepassing op goederen die voor een handels- en dienstenentrepot zijn bestemd.

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

In het enige artikel van dit hoofdstuk, artikel 6.1, worden de inwerkingtreding en de citeertitel van deze regeling geregeld. De regeling treedt gelijktijdig met de wet in werking. De regeling wordt voorts aangehaald als: Uitvoeringsregeling Douane- en Accijnswet BES.

De Staatssecretaris van Financiën,

F.H.H. Weekers.

Naar boven