Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) | Staatscourant 2010, 20701 | Besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) | Staatscourant 2010, 20701 | Besluiten van algemene strekking |
De Minister voor Immigratie en Asiel,
Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;
Besluit:
De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:
A
Paragraaf B1/4.1.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw wordt ingevolge artikel 17, eerste lid, Vw niet afgewezen wegens het ontbreken van een geldige mvv, indien het betreft:
a. de vreemdeling die de nationaliteit bezit van één der door de Minister van BuZa aan te wijzen landen;
Toelichting
Deze landen zijn: Australië, België, Bulgarije, Canada, Cyprus Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Ierland, Italië, Japan, Letland, Liechtenstein, Litouwen, Luxemburg, Monaco, Nieuw-Zeeland, Noorwegen, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië, Slowakije, Spanje, Tsjechië, Vaticaanstad, het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten van Amerika, IJsland, Zuid-Korea, Zweden en Zwitserland.
Voor vreemdelingen uit deze landen staat echter wel de mogelijkheid open om bij een Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging in het buitenland onverplicht een mvv aan te vragen ten einde hun verblijfsaanspraken vooraf te laten toetsen, zodat ook zij vroegtijdig weten of hun verblijfsrecht toekomt.
b. de gemeenschapsonderdaan, voorzover niet reeds vrijgesteld op grond van een aanwijzing, als bedoeld onder a;
Toelichting
Een gemeenschapsonderdaan heeft geen verblijfsvergunning nodig om rechtmatig in Nederland te verblijven. Een gemeenschapsonderdaan ontleent zijn verblijfsrecht immers rechtstreeks aan het gemeenschapsrecht. Ook van belang is dat de vreemdeling die niet zelf onderdaan is van een lidstaat van de EU, EER of Zwitserland, maar die wel rechtstreeks verblijfsrecht aan het gemeenschapsrecht ontleent, bijvoorbeeld als echtgeno(o)t(e), kind, partner of (schoon)ouder van een gemeenschapsonderdaan, vrijgesteld is van het mvv-vereiste (zie de definitiebepaling van gemeenschapsonderdaan in artikel 1 Vw).
c. de vreemdeling voor wie het gelet op diens gezondheidstoestand niet verantwoord is om te reizen;
Toelichting
Voor deze vrijstelling dient beoordeeld te worden of de vreemdeling, al dan niet onder voorwaarden, in staat is te reizen. Omstandigheden die de feitelijke toegankelijkheid van de medische zorg betreffen, worden niet betrokken bij de beoordeling. Hierbij wordt aangesloten bij B8/3.4. Voor de procedurele aspecten wordt in dit kader verwezen naar B8/3.
d. de vreemdeling die slachtoffer of getuige-aangever is van mensenhandel;
Toelichting
Het Nederlandse beleid is er op gericht de opsporing en vervolging van hen die zich aan mensenhandel schuldig maken, zoveel mogelijk te bevorderen. In dat opzicht is van groot belang dat slachtoffers en getuigen van mensenhandel aangifte doen van mensenhandel en dat slachtoffers op andere wijze medewerking verlenen aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte van het strafbare feit bedoeld in artikel 273f van het WvSr. Met de verblijfsregeling zoals neergelegd n artikel 3.48 Vb wordt beoogd te voorkomen dat het slachtoffer of de getuige van mensenhandel afziet van het doen van aangifte of dat het slachtoffer afziet van het op andere wijze verlenen van medewerking aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek, uit vrees Nederland te worden uitgezet als illegale vreemdeling. In dat verband wordt er op gewezen dat het slachtoffer of de getuige ingevolge artikel 8, onder k, Vw gedurende een bedenktijd van maximaal drie maanden rechtmatig verblijf in Nederland kan verkrijgen. In dat geval wordt nog geen verblijfsvergunning verleend.
Ingeval het noodzakelijk is dat de getuige-aangever in Nederland verblijft nadat de aangifte is gedaan, kan de in artikel 3.48 Vb bedoelde verblijfsvergunning worden verleend zolang dat in het belang van de opsporing en vervolging van mensenhandel noodzakelijk is.
Aan het slachtoffer van mensenhandel die aangifte doet of op andere wijze medewerking verleend aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte van het strafbare feit bedoeld in artikel 273f van het WvSr, kan de in artikel 3.48 Vb bedoelde verblijfsvergunning worden verleend zolang er nog sprake is van een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek, dan wel de berechting in feitelijke aanleg van de verdachte nog niet heeft plaatsgevonden.
Het mvv-vereiste wordt hierbij niet tegengeworpen.
In het geval van de getuige-aangever kan de verblijfsvergunning eerst worden verleend, indien het OM de aanwezigheid van de getuige-aangever in Nederland gewenst acht voor het opsporings- en vervolgingsonderzoek. Ook in die situatie wordt het mvv-vereiste niet tegengeworpen. Er dient wel proces verbaal van de aangifte opgemaakt te zijn.
e. de vreemdeling die onmiddellijk voorafgaande aan de aanvraag in het bezit was van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw dan wel van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33 Vw;
f. de vreemdeling die tijdig een aanvraag heeft ingediend tot wijziging van een verblijfsvergunning;
Toelichting e en f
Het mvv-vereiste is niet van toepassing op de vreemdeling die onmiddellijk voorafgaande aan de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier in het bezit was van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde of voor onbepaalde tijd.
Het ontbreken van een mvv wordt evenmin tegengeworpen aan de vreemdeling die een aanvraag indient om wijziging van het verblijfsdoel. Hierbij is van belang dat er geen onderscheid wordt gemaakt naar het soort verblijfsdoel. De vrijstelling geldt bijvoorbeeld ook indien een vreemdeling twee maanden in het bezit geweest is van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder d, Vw en vervolgens in aanmerking wenst te komen voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Voor de beoordeling of er sprake is van voortzetting van verblijf is dan niet van belang of de eerdere vergunning verlengd zou zijn of dat de vergunning na twee maanden is ingetrokken in verband met een wijziging in de situatie in het land van herkomst. Van belang is wel dat de aanvraag tot wijziging van het verblijfsdoel tijdig, dat wil zeggen in ieder geval niet later dan twee jaar na afloop van de geldigheidsduur van de eerdere verblijfsvergunning, ontvangen is (zie artikel 3.82 Vb en B1/5.1).
g. de vreemdeling die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie;
h. de vreemdeling die houder is van een EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen die is afgegeven door een andere staat die partij is bij het EG-verdrag, dan wel de echtgenoot of het minderjarig kind is van die houder, in geval het gezin reeds was gevormd in die andere staat;
De geregistreerde partner dan wel ongehuwde partner van de langdurig ingezetene en het kind van die partner worden daarbij gelijk gesteld met de echtgeno(o)t(e) dan wel het kind van die echtgeno(o)t(e).
Ingevolge artikel 3.71, tweede lid, Vb kan van het vereiste van een geldige mvv vrijgesteld worden, de vreemdeling:
a. die voor het bereiken van het negentiende levensjaar vijf achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e dan wel l, Vw of als Nederlander en in die periode niet het hoofdverblijf buiten Nederland heeft verplaatst;
Toelichting
De vreemdeling die voor diens negentiende levensjaar ten minste vijf achtereenvolgende jaren rechtmatig in Nederland heeft verbleven op grond van artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw kan in aanmerking komen voor wedertoelating tot Nederland. Indien de vreemdeling minderjarig is kan een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden verleend. Indien de vreemdeling meerderjarig is kan een reguliere verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd worden verleend. Hiermee verhoudt zich niet dat het mvv-vereiste wordt tegengeworpen. Dit onderdeel komt grotendeels overeen met artikel 52a, onderdeel g, van het voormalige Vb, met dien verstande dat toegevoegd is de categorie vreemdelingen die in diezelfde periode geheel of gedeeltelijk als Nederlander in Nederland hebben verbleven. Het is redelijk laatstgenoemde vreemdelingen niet anders te behandelen om de enkele reden dat het rechtmatig verblijf geheel of gedeeltelijk als Nederlander in Nederland is doorgebracht.
b. van twaalf jaar of jonger, die in Nederland is geboren en naar het oordeel van de Minister feitelijk is blijven behoren tot het gezin van een ouder die:
• sedert het moment van geboorte van de vreemdeling rechtmatig verblijf in Nederland heeft op grond van artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw of als Nederlander; of
• op het moment van de geboorte van de vreemdeling rechtmatig verblijf in Nederland had op grond van artikel 8, onder f tot en met k, Vw en die sedertdien aansluitend rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw heeft, voor zover geen van beiden het hoofdverblijf buiten Nederland heeft verplaatst.
Toelichting
Kinderen van twaalf jaar of jonger die in Nederland zijn geboren, vanaf dat moment onafgebroken in Nederland woonachtig zijn en naar het oordeel van de Minister feitelijk zijn blijven behoren tot het gezin van een van de ouders die sinds de geboorte van het kind in Nederland verblijft op grond van een verblijfsvergunning, komen in aanmerking voor een verblijfsvergunning indien zij feitelijk (zijn blijven) behoren tot het gezin van die ouder. Als hoofdregel geldt dat één van de ouders binnen drie dagen na de geboorte van het kind een aanvraag ten behoeve van het kind moet indienen om het verblijfsrecht mede geldig te maken voor het kind.
Is het kind evenwel niet direct na de geboorte aangemeld dan kan tot en met de leeftijd van twaalf jaar alsnog een aanvraag worden ingediend. In dat geval kan de verblijfsvergunning worden verleend indien naar het oordeel van de Minister genoegzaam is aangetoond dat het kind vanaf de geboorte onafgebroken in Nederland heeft verbleven en feitelijk is blijven behoren tot het gezin van de ouder die houder is van een verblijfsvergunning. Gelet op het feit dat deze kinderen in Nederland zijn geboren, is het niet rechtvaardig om de aanvraag af te wijzen omdat het kind niet in het bezit is van een geldige mvv. Hetzelfde geldt ten aanzien van kinderen die in Nederland zijn geboren uit een ouder die op het moment van die geboorte rechtmatig in Nederland verbleef, al dan niet in afwachting van een (nadere) beslissing op de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, en die aansluitend op dat rechtmatige verblijf in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning. Van dat kind wordt evenmin verlangd dat het met die ouder vertrekt naar het land van herkomst om daar de beslissing op de mvv-aanvraag af te wachten. Tot de hier bedoelde categorie behoren onder meer de kinderen die tijdens de procedure in Nederland worden geboren uit een ouder die aansluitend op die procedure in het bezit wordt gesteld van een verblijfsvergunning. Tevens zijn vrijgesteld andere kinderen die in Nederland zijn geboren op een moment waarop de ouder op een der andere in artikel 8 Vw genoemde gronden rechtmatig in Nederland verbleef, bijvoorbeeld in verband met de aangifte van mensenhandel, of tijdens de vrije termijn, en die aansluitend op dat rechtmatige verblijf in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning.
c. die in Nederland verblijft op grond van een geprivilegieerde status als gezinslid van een in Nederland geaccrediteerd personeelslid van een buitenlandse diplomatieke of consulaire post die zelf in aanmerking komt voor de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, bedoeld in artikel 21a Vw;
Toelichting
Onderdeel k ziet op feitelijk in Nederland verblijvende afhankelijke gezinsleden van geaccrediteerde personeelsleden van een buitenlandse diplomatieke of consulaire missie in Nederland.
Geaccrediteerde personeelsleden van een buitenlandse diplomatieke of consulaire missie en hun afhankelijke gezinsleden bezitten een bijzondere status op grond van het Diplomatenverdrag of het Consulaire verdrag. De verblijfsstatus van de hoofdpersoon is bepalend voor de status van afhankelijke gezinsleden. Indien de uitgezonden status van de hoofdpersoon komt te vervallen, vervalt daarmee tevens de uitgezonden status van de afhankelijke gezinsleden. De afhankelijke gezinsleden die tien jaar of langer bij de hoofdpersoon in Nederland verblijven komen – evenals de hoofdpersoon – onder omstandigheden in aanmerking voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd (zie B12).
Na beëindiging van de bijzondere geprivilegieerde status van de hoofdpersoon kan het voorkomen dat de geprivilegieerde hoofdpersoon wel in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, maar één of meer van de afhankelijke gezinsleden niet. Dit kan het geval zijn indien één of meer van de afhankelijke gezinsleden nog minderjarig is of als één of meer van de afhankelijke gezinsleden niet minimaal tien aaneengesloten jaren in Nederland heeft verbleven op basis van een bijzondere geprivilegieerde status. Indien deze afhankelijke gezinsleden op grond van het nationale vreemdelingenrecht in aanmerking kunnen komen voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw met als doel gezinshereniging, geldt vrijstelling van het mvv-vereiste. Deze vrijstelling houdt verband met het feit dat sprake is van eerder (langdurig) verblijfsrecht op grond van een bijzondere geprivilegieerde status, het feit dat tijdig om verblijfsrecht op grond van de Vw is verzocht en het feit dat de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel gezinshereniging bij de hoofdpersoon. Gelet hierop is het niet redelijk van deze afhankelijke gezinsleden een mvv te verlangen.
Personeelsleden van internationale organisaties en hun afhankelijke gezinsleden bezitten een bijzondere status (de uitgezonden status) op grond van de Zetelovereenkomsten, waarin onder andere bepalingen zijn opgenomen omtrent hun verblijfsrechtelijke positie. Deze personeelsleden en hun meerderjarige afhankelijke gezinsleden kunnen onder omstandigheden in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd (zie B12). Het kan voorkomen dat de hoofdpersoon wel in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, maar één of meer van de afhankelijke gezinsleden niet. Indien deze afhankelijke gezinsleden op grond van het nationale vreemdelingenrecht in aanmerking kunnen komen voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw met als doel gezinshereniging, geldt vrijstelling van het mvv-vereiste. Onderdeel c ziet niet op de afhankelijke gezinsleden van geaccrediteerde personeelsleden van een internationale organisatie. Echter, ten aanzien van hen geldt evenzeer dat sprake is van eerder (langdurig) verblijfsrecht op grond van een bijzondere geprivilegieerde status, dat tijdig om verblijfsrecht op grond van de Vw is verzocht en dat de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel gezinshereniging bij de hoofdpersoon. Daarom is evenmin redelijk van hen een mvv te verlangen. Daarmee wordt voor deze categorie toepassing gegeven aan artikel 3.71, vierde lid, Vb.
d. die ten minste zeven jaren werkzaam is of is geweest op een Nederlands zeeschip of een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat;
Toelichting
Onderdeel l ziet op bepaalde categorieën buitenlandse werknemers in de internationale sector van de arbeidsmarkt. De Vw is niet van toepassing op buitenlandse werknemers aan boord van Nederlandse zeeschepen of mijnbouwinstallaties op het Nederlandse deel van het continentaal plat, omdat werknemers in deze sectoren van de internationale arbeidsmarkt niet werkzaam zijn op Nederlands grondgebied. Deze vreemdelingen komen derhalve in beginsel niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning. Er zijn echter enkele specifieke regelingen met betrekking tot de vergunningverlening met het oog op verlof, gezinshereniging en gezinsvorming, werkloosheid en werk op het Nederlandse grondgebied voor vreemdelingen die een arbeidsverleden van zeven jaren of langer in deze sectoren van de internationale arbeidsmarkt hebben (zie artikel 3.34 tot en met 3.38 Vb en B5). Gelet op het feit dat deze vreemdelingen veelal niet beschikken over een vaste woon- of verblijfplaats in het buitenland, geacht worden verblijf te houden aan boord van het Nederlandse zeeschip of de mijnbouwinstallatie op het Nederlandse deel van het continentaal plat, en reeds zeven jaren in deze positie verkeren, is het redelijk van hen niet te verlangen dat zij terugkeren naar het land van herkomst om aldaar een mvv aan te vragen. Omdat op vreemdelingen die werkzaam zijn in de internationale luchtvaart, het internationale wegtransport of de internationale binnenscheepvaart onder bepaalde voorwaarden de Wav en de Vw wel van toepassing zijn, zijn die vreemdelingen niet vrijgesteld van het mvv-vereiste.
e. die in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van het Associatiebesluit 1/80;
Toelichting
Dit onderdeel heeft betrekking op vreemdelingen die in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van het Associatiebesluit 1/80. Deze zijn vrijgesteld van het mvv-vereiste. Het Associatiebesluit 1/80 geeft rechten aan Turkse werknemers die behoren tot de legale arbeidsmarkt van een lidstaat. Ingevolge de jurisprudentie van het Hof van Justitie houdt het recht zoals neergelegd in het Associatiebesluit 1/80 om na een bepaalde periode van legale arbeid de arbeid voort te kunnen zetten, noodzakelijkerwijs in dat de betrokken vreemdeling een recht van verblijf heeft. Volgens het Hof wordt aan de erkenning van die rechten door artikel 6 van het Associatiebesluit 1/80 niet de voorwaarde gesteld dat het legale karakter van de arbeid door de Turkse werknemer wordt gestaafd door het bezit van een specifiek administratief document, zoals een verblijfsvergunning. Als wordt vastgesteld dat een Turkse werknemer behoort tot de legale arbeidsmarkt en uit dien hoofde recht heeft op een verblijfsvergunning kan het ontbreken van een geldige mvv hem niet worden tegengeworpen. In de meeste gevallen zal de desbetreffende werknemer echter verkeren in een situatie van voortzetting van verblijf of reeds op grond van enige andere vrijstelling van het mvv-vereiste zijn vrijgesteld. Voor de volledigheid zij opgemerkt dat verblijfsrechten niet slechts uit artikel 6, maar ook uit enkele andere artikelen van het Associatiebesluit 1/80 kunnen voortvloeien.
f. die in aanmerking komt voor terugkeer naar Nederland op grond van artikel 8 van de Remigratiewet;
Toelichting
Dit onderdeel heeft betrekking op de vreemdeling die met gebruikmaking van de terugkeeroptie van artikel 8 van de Remigratiewet een verblijfsvergunning aanvraagt. Hierbij gaat het zowel om de ouder als het (meerderjarige) kind die eerder in Nederland hebben verbleven. Door de verwijzing naar artikel 8 van de Remigratiewet (en daarmee tevens naar het Uitvoeringsbesluit Remigratiewet) is verzekerd dat de vrijstelling alleen van toepassing is op de vreemdeling die voor de terugkeeroptie van artikel 8 van de Remigratiewet in aanmerking komt. Deze bepaling ziet derhalve niet op de vreemdeling die op grond van eerdere of andere remigratieregelingen is teruggekeerd naar zijn land van herkomst en die wil terugkeren naar Nederland. De vreemdeling die binnen één jaar na remigratie uit Nederland op grond van de Remigratiewet een aanvraag om verblijf in Nederland indient en die direct voorafgaande aan de remigratie uit Nederland gedurende ten minste drie achtereenvolgende jaren rechtmatig in Nederland heeft verbleven op grond van een verblijfsvergunning, komt op grond van de terugkeeroptie van artikel 8 van de Remigratiewet in aanmerking voor een verblijfsvergunning. Uit artikel 10, eerste lid, onder b, van het Uitvoeringsbesluit Remigratiewet volgt dat alleen voor de terugkeeroptie in aanmerking komt, de vreemdeling die drie jaar in Nederland heeft verbleven op grond van een verblijfsvergunning onder een beperking van niet-tijdelijke aard. De beperkingen van tijdelijke aard zijn voor het bepaalde bij en krachtens de Remigratiewet geregeld in de Regeling Aanwijzing vreemdelingen wegens verblijf voor een tijdelijk doel (Stcrt. 2000, 62). Uiteraard is de verwijzing naar artikel 8 van de Remigratiewet alleen van belang voorzover daaruit het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voortvloeit. In andere gevallen kan de vreemdeling op grond van deze terugkeeroptie een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd worden verleend. In het laatste geval kan de desbetreffende aanvraag niet worden afgewezen wegens het ontbreken van een mvv. Overigens verdient het de voorkeur dat deze vreemdelingen vóór hun terugkeer naar Nederland een mvv aanvragen. Artikel 8 van de Remigratiewet heeft ook betrekking op kinderen van vreemdelingen. Ook deze kinderen kunnen van de terugkeeroptie gebruikmaken en zijn daarmee vrijgesteld van het mvv-vereiste. Concreet betekent dit, dat vrijgesteld is de vreemdeling die direct voorafgaande aan de remigratie als minderjarig kind van de ouder in Nederland heeft verbleven op grond van een verblijfsvergunning of als Nederlander en binnen een jaar na de remigratie op grond van artikel 8 van de Remigratiewet met de ouder naar Nederland terugkeert. Tevens is vrijgesteld de vreemdeling die binnen een jaar na de remigratie meerderjarig is geworden en vervolgens zelfstandig naar Nederland terugkeert.
g. die in Nederland verblijft, bij de rechtbank te ’s-Gravenhage een verzoek heeft ingediend tot vaststelling van zijn Nederlanderschap dat naar het oordeel van de Minister niet klaarblijkelijk van elke grond ontbloot is;
Toelichting
De persoon die feitelijk in Nederland verblijft en bij de rechtbank te ’s-Gravenhage een verzoek ingevolge artikel 17, eerste lid, Rwn heeft ingediend tot vaststelling van zijn vermeende Nederlanderschap, wordt in het algemeen niet uitgezet indien dat verzoek naar het oordeel van de Minister niet klaarblijkelijk van elke grond ontbloot is. In dat geval kan de betrokkene, onder omstandigheden, in aanmerking komen voor een reguliere verblijfsvergunning, in afwachting van de beslissing op het verzoek. Gelet op het feit dat de verzoeken van deze personen niet klaarblijkelijk van elke grond ontbloot zijn en zij veelal lange tijd in Nederland verblijven voordat twijfels over de Nederlandse nationaliteit ontstonden, is het niet redelijk van hen te verlangen dat zij terugkeren naar het land van herkomst om aldaar een mvv aan te vragen en kunnen zij in het bezit worden gesteld van een verblijfsvergunning.
h. die tijdelijke bescherming heeft en in aanmerking komt voor de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Vw, onder een beperking als bedoeld in artikel 3.30 of 3.31 Vb.
Toelichting
Dit onderdeel p is het gevolg van de implementatie per 15 februari 2005 van de Richtlijn 2001/55. Ingevolge artikel 12 van deze richtlijn staan de lidstaten personen die tijdelijke bescherming genieten toe om, voor een periode die niet langer is dan die van hun tijdelijke bescherming, werkzaam te zijn in loondienst of als zelfstandige. Daarbij mogen de lidstaten om redenen van arbeidsmarktbeleid voorrang geven aan EU-burgers en onderdanen van staten die gebonden zijn aan de EER overeenkomst, en aan de onderdanen van derde landen die legaal in de EU verblijven en een werkloosheidsuitkering ontvangen. Het op grond van het ontbreken van een mvv afwijzen van de aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor het verrichten van arbeid van de tijdelijk beschermde vreemdeling is niet verenigbaar met het geclausuleerde recht op arbeid in de richtlijn. Om die reden krijgt de tijdelijk beschermde die in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, onder een beperking die verband houdt met het verrichten van arbeid in loondienst of als zelfstandige, vrijstelling van het mvv-vereiste. Dit laat onverlet dat er een wezenlijk Nederlands belang moet zijn gediend met het verrichten van die arbeid. De vrijstelling is derhalve niet van toepassing indien voor de desbetreffende soort arbeid voorrang kan worden gegeven aan EU- en EER-burgers of legaal verblijvende derdelanders met een werkloosheidsuitkering. Zie tenslotte het derde lid van artikel 3.71 Vb: de tijdelijk beschermde vreemdeling die in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd met als doel het verrichten van arbeid in loondienst als geestelijk voorganger of godsdienstleraar is (in afwijking van artikel 3.71, derde lid, Vb) eveneens vrijgesteld van het mvv-vereiste.
i. die houder is van een verblijfsvergunning voor onderzoekers in de zin van Richtlijn 2005/71 afgegeven door een andere staat die Partij is bij het EG-verdrag dan wel de echtgenoot, partner of het minderjarig kind is van die houder, in geval het gezin reeds was gevormd in die andere staat.
Toelichting
Deze vrijstelling strekt ertoe de mobiliteit voor wetenschappelijk onderzoekers tussen lidstaten te vergemakkelijken. Deze uitzondering geldt enkel voor onderzoekers die reeds in het bezit zijn van een verblijfsvergunning voor het verrichten van onderzoek in de zin van de richtlijn die is afgegeven door een ander lidstaat. Deze uitzondering geldt ook voor gezinsleden (echtgenoot, partner, minderjarig kind) van de onderzoeker, met dien verstande dat het gezin reeds dient te zijn gevormd in de ander lidstaat.
j. die binnen drie maanden nadat aan de hoofdpersoon een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd is verleend, een aanvraag heeft ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Wet, onder een beperking verband houdend met gezinshereniging, voor zover de gezinsband reeds bestond voordat de hoofdpersoon in Nederland hoofdverblijf had en er geen gezinshereniging mogelijk is in een derde land waarmee de vreemdeling of de hoofdpersoon bijzondere banden heeft.
Toelichting
Een gezinslid van een houder van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd komt op grond van artikel 29, eerste lid, onder e en f, van de Vw 2000 onder bepaalde voorwaarden eveneens in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel. Het gezinslid dat niet voldoet aan alle in voornoemd artikel genoemde voorwaarden kan, onder bepaalde voorwaarden in het bezit worden gesteld van een verblijfsvergunning regulier. Een van de voorwaarden is dat het gezinslid in het bezit is van een mvv. Uit de toelichting op de wijziging van artikel 3.71 Vb van 24 april 2009 blijkt dat deze voorwaarde, in situaties waarin het gezinslid enkel door het bezit van een andere nationaliteit dan de hoofdpersoon, mogelijk tot – bij nader inzien – onbillijk te achten situaties leidt, met name in het geval dat het gezinslid dat tegelijk met de hoofdpersoon naar Nederland is gekomen om internationale bescherming te zoeken, zonder de hoofdpersoon moet terugkeren naar het land van herkomst of bestendig verblijf om daar een mvv aan te vragen. Om deze situaties te voorkomen en de eenheid van het gezin in die gevallen te bewaren, is onderdeel j in artikel 3.71, tweede lid, Vb 2000 opgenomen.
k. die minderjarig is, schoolgaand is en drie jaar ononderbroken hoofdverblijf in Nederland heeft en een aanvraag heeft ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Wet, onder een beperking verband houdend met gezinshereniging bij een Nederlander of een hoofdpersoon met rechtmatig verblijf, als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e dan wel l, van de Wet.
Toelichting
Op grond van artikel 3.71, tweede lid, onderdeel b, Vb 2000 wordt het mvv-vereiste niet tegengeworpen aan minderjarigen van twaalf jaar of jonger, die een aanvraag tot gezinshereniging indienen omdat zij in Nederland zijn geboren uit een ouder die rechtmatig verblijf in Nederland had op het moment van de geboorte van het kind, en vanaf de geboorte onafgebroken verblijf hebben. Er komt regelmatig voor dat minderjarigen ouder dan twaalf jaar, of minderjarigen die niet in Nederland zijn geboren, na een aanzienlijke periode van feitelijk verblijf in Nederland een verblijfsaanvraag indienen in het kader van gezinshereniging met de hoofdpersoon. Uit de toelichting op de wijziging van artikel 3.71 Vb van 24 april 2009 blijkt dat het tegenwerpen van het mvv-vereiste in deze gevallen – bij nader inzien – tot onbillijk te achten situaties leidt, waarin het kind, dat na geruime tijd feitelijk te hebben verbleven bij een legaal verblijvende hoofdpersoon, mogelijk zonder de hoofdpersoon moet terugkeren naar het land van herkomst of bestendig verblijf om daar een mvv aan te vragen. Het betreft een kwetsbare groep vreemdelingen die in de regel afhankelijk is van de keuzes die volwassenen voor hen maken.
Zij zijn voorts veelal geworteld in de Nederlandse maatschappij en gaan hier te lande naar school.
l. van wie uitzetting in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden zou zijn.
Toelichting
In de toelichting op de regels over de vrijstelling van het mvv-vereiste (artikel 3.71 Vb 2000) is reeds aangegeven dat vanzelfsprekend het ontbreken van een geldige mvv niet kan leiden tot afwijzing van de aanvraag, indien een ieder verbindende bepaling van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie zich daartegen verzet. Een voorbeeld van een dergelijke verplichting is artikel 8 EVRM. Wanneer toetsing aan artikel 8 EVRM aan de orde is, vergt dit een op de concrete zaak toegespitste afweging van alle relevante feiten en omstandigheden van het individuele geval.
Aan de vreemdeling van wie uitzetting in strijd met artikel 8 van het EVRM is, wordt op grond hiervan het mvv-vereiste niet tegen geworpen.
De weigering van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd heeft van rechtswege tot gevolg dat de vreemdeling Nederland eigener beweging moet verlaten en bij gebreke daarvan kan worden uitgezet (artikel 27, eerste lid, onder b, van de Vw 2000). Een dergelijke beslissing moet in overeenstemming zijn met artikel 8 van het EVRM, dat onder meer recht op respect voor het familie- en gezinsleven garandeert.
De Turkse onderdaan van wie uitzetting in strijd is met de Associatieovereenkomst EG-Turkije, het Aanvullend Protocol bij die overeenkomst (Trb. 1971, 70), of het Associatiebesluit 1/80 omdat hij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als beperking ‘het verrichten van arbeid als zelfstandige’, kan worden vrijgesteld van het mvv-vereiste.
Om voor de vrijstelling in aanmerking te komen dient de Turkse onderdaan voldoende aan te tonen dat hij daadwerkelijk voornemens is arbeid als zelfstandige te gaan verrichten. Dit is alleen voldoende aangetoond als een ondernemingsplan van de zelfstandige als bedoeld in B5/7.3.3 wordt overgelegd. Aan de hand van dit ondernemingsplan kan vervolgens worden getoetst of de Turkse onderdaan voldoet aan het beleid voor het verrichten van arbeid als zelfstandige als bedoeld in B5/7. Indien dit het geval is wordt de Turkse onderdaan, voor de in Nederland ingediende aanvraag om een verblijfsvergunning, vrijgesteld van het mvv-vereiste.
De vreemdeling is echter niet vrijgesteld indien hij in Nederland wil verblijven voor het verrichten van arbeid als godsdienstleraar of geestelijk voorganger (zie artikel 3.71, derde lid, Vb en B5). Deze uitzondering voor de vreemdeling die als godsdienstleraar of geestelijke voorganger wil verblijven, dient er mede toe om vooraf te onderzoeken of er vanuit het oogpunt van openbare orde bedenkingen bestaan tegen het verblijf van de vreemdeling en of de groepering op wier verzoek de desbetreffende vreemdeling zijn werkzaamheden zal uitoefenen, haar wens tot het aanstellen van de vreemdeling handhaaft. De aanwezigheid en het functioneren van godsdienstleraren en geestelijk voorgangers hier te lande, in verband met de bijzondere positie die zij innemen binnen de alhier gevestigde gemeenschappen, kan van zodanige invloed zijn op de openbare orde en nationale veiligheid, dat onderzoek vooraf gewenst is. In deze gevallen wordt niet voorbijgegaan aan het mvv-vereiste; ook niet indien de vreemdeling behoort tot de in artikel 3.71, tweede lid, Vb genoemde vrijgestelde categorieën. De enige uitzondering hierop vormt artikel 3.71, tweede lid, onder h, Vb (zie hiervoor de toelichting van onderdeel h).
Vanzelfsprekend kan het ontbreken van een geldige mvv niet leiden tot afwijzing van de aanvraag, indien een ieder verbindende bepaling van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie zich daartegen verzet, waarbij in dit verband met name kan worden gedacht aan het Associatiebesluit 1/80.
Indien een vreemdeling een beroep doet op een van de hierboven genoemde vrijstellingscategorieën dient hij aan te tonen dat hij behoort tot één van de vrijstellingscategorieën.
De vreemdeling dient, indien hij zich beroept op een van de vrijstellingscategorieën, aanstonds aan te tonen dat hij behoort tot een vrijstellingscategorie. Dit dient direct aan het IND-loket te gebeuren. Op het aanvraagformulier staan de vrijstellingscategorieën ingevolge de Vw en het Vb vermeld voorzien van een korte toelichting per vrijstellingsgrond. De vreemdeling wordt hier ook op gewezen in de schriftelijke afspraakbevestiging naar aanleiding van de telefonische afspraak.
Indien geen (afdoende) bewijs kan worden overgelegd ter staving van het beroep op één der vrijstellingscategorieën, terwijl vaststaat dat de vreemdeling hier wel schriftelijk op is gewezen, wordt de verblijfsvergunning conform artikel 16 Vw in samenhang met artikel 3.71, eerste lid, Vb afgewezen wegens het ontbreken van een mvv.
De vreemdeling die zich erop beroept dat het stellen van het vereiste bezit van een geldige mvv ten aanzien van hem getuigt van een onbillijkheid van overwegende aard (zie artikel 3.71, vierde lid, Vb) dient bij het indienen van de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd een onderbouwing voor het beroep op deze vrijstellingscategorie te overleggen. Het aanvraagformulier vervult hierin een rol in die zin dat het de vreemdeling erop attendeert dat er sprake kan zijn van bijzondere en individuele omstandigheden, op grond waarvan het van de vreemdeling niet kan worden verwacht dat hij een aanvraag tot afgifte van een mvv in het land van herkomst indient. Middels het aanvraagformulier wordt de vreemdeling verzocht het beroep op deze bijzondere en individuele omstandigheden reeds bij het indienen van de aanvraag zoveel mogelijk middels bewijsstukken en documenten te onderbouwen.
Ten aanzien van de beoordeling van een beroep op een van de vrijstellingscategorieën van het mvv- vereiste geldt dat hierbij uitsluitend dient te worden getoetst aan de voorwaarden van de vrijstellingscategorie. Hierbij wordt dus nog niet ten volle aan de inhoudelijke verblijfsvoorwaarden van het gevraagde verblijfsdoel getoetst, ook al zal een toets aan de voorwaarden van de vrijstellingscategorie veelal voor een deel overeenkomen met een inhoudelijke toets aan de verblijfsvoorwaarden. Zo wordt bijvoorbeeld voor een beroep op de vrijstelling genoemd onder artikel 3.71, tweede lid, onder a, Vb getoetst of de vreemdeling vóór zijn negentiende levensjaar vijf achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf heeft gehad als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw en in die periode niet het hoofdverblijf buiten Nederland heeft verplaatst. Dit valt voor een deel samen met de toetsing aan de voorwaarden van artikel 3.54, eerste lid, onder b, Vb. Eerst nadat is vastgesteld dat de vreemdeling zich met succes kan beroepen op een van de vrijstellingscategorieën, dient ten behoeve van de verblijfsvergunning ten volle aan de inhoudelijke voorwaarden voor de verlening hiervan getoetst te worden. In het bovengenoemde voorbeeld wordt de verblijfsaanvraag dan ook aan de overige verblijfsvoorwaarden van artikel 3.54 Vb getoetst.
In het vierde lid van artikel 3.71 Vb is voorzien in een zogenoemde hardheidsclausule. Ook indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv en niet behoort tot een van de vrijgestelde categorieën is het mogelijk dat de aanvraag niet wordt afgewezen op het enkele feit dat de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv, indien de toepassing van het mvv-vereiste naar het oordeel van de Minister zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard (zie B1/4.1.1).
De vreemdeling die zich erop beroept dat het toepassen van het mvv-vereiste ten aanzien van hem leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard, zal dit beroep op de zogeheten hardheidsclausule reeds bij het indienen van de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier moeten motiveren en zo veel als mogelijk met bewijsstukken onderbouwen. Het aanvraagformulier (zie bijlage 13 VV) vervult hierin een rol in die zin dat het de vreemdeling erop attendeert dat er sprake kan zijn van bijzondere en individuele omstandigheden, op grond waarvan het van de vreemdeling niet kan worden verwacht dat hij een aanvraag tot afgifte van een mvv in het land van herkomst indient. Middels het aanvraagformulier wordt de vreemdeling verzocht het beroep op deze bijzondere en individuele omstandigheden reeds bij het indienen van de aanvraag zoveel mogelijk middels bewijsstukken en documenten te onderbouwen. De vreemdeling wordt hier ook op gewezen in de schriftelijke afspraakbevestiging naar aanleiding van een telefonische afspraak.
Indien geen (afdoende) bewijs kan worden overgelegd ter staving van het beroep op de hardheidsclausule, terwijl vaststaat dat de vreemdeling hier wel schriftelijk op is gewezen, wordt de verblijfsvergunning conform artikel 16 Vw in samenhang met artikel 3.71, eerste lid, Vb, afgewezen wegens het ontbreken van een mvv.
Het is, net als onder de werking van artikel 16 a Vw (oud), de bedoeling dat van de bevoegdheid tot toepassing van de hardheidsclausule over te gaan alleen gebruik wordt gemaakt in zeer bijzondere gevallen. Onder de Vw is het wel mogelijk om categorieën vreemdelingen onder de werking van de hardheidsclausule te brengen.
Vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van artikel 3.71 vierde lid, Vb, geldt in ieder geval voor de vreemdeling:
• die in aanmerking komt voor voortgezet verblijf op grond van het overgangsrecht als bedoeld in B16/5.1;
• van wie de terugkeer in verband met een medische noodsituatie zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard (zie B8/2.1);
• die een minderjarige is die, op grond van een in het buitenland uitgesproken adoptie, door de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het bezit is gesteld van een Nederlands paspoort, terwijl door of namens de vreemdeling geen onjuiste gegevens zijn verstrekt die hebben geleid tot afgifte van het Nederlandse paspoort (zie B3/2.6 en 2.6.1) ;
• die in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van het beleid inzake eergerelateerd geweld zoals neergelegd in hoofdstuk B20;
• die een minderjarig kind is van een in het kader van eergerelateerd geweld toegelaten vreemdeling;
• die in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning in het kader van verblijf als slachtoffer van mensenhandel onder de beperking ‘conform beschikking Staatssecretaris’;
• die een minderjarig kind is van een in het kader van verblijf als slachtoffer mensenhandel conform beschikking Staatssecretaris toegelaten vreemdeling;
• die in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning in het kader van huiselijk geweld, onder de beperking ‘conform beschikking Staatssecretaris’;
• die een minderjarig kind is van een in het kader van verblijf als slachtoffer van huiselijk geweld conform beschikking Staatssecretaris toegelaten vreemdeling.
Er is in ieder geval geen sprake van een zeer bijzonder geval, indien betrokkene:
• stelt dat aan een of meer vrijstellingsvereisten slechts op een onderdeel niet is voldaan;
• stelt dat aan alle voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning voor het gestelde verblijfsdoel is voldaan, afgezien van het mvv-vereiste (mits betrokkene niet valt onder de hierboven beschreven toezeggingen van de Minister);
• het beroep niet heeft gemotiveerd;
• het gemotiveerde beroep – hoewel mogelijk – niet met relevante stukken heeft onderbouwd binnen een daartoe gestelde termijn;
• asielgerelateerde gronden aanvoert (dergelijke gronden worden alleen in het kader van een asielaanvraag beoordeeld);
• als asielzoeker is uitgeprocedeerd;
• stelt dat terugkeer naar het land van herkomst redelijkerwijs niet kan worden verlangd en dat – hoewel mogelijk – niet binnen een daartoe gestelde termijn met stukken heeft onderbouwd;
• aangeeft dat noodzakelijke, medische behandeling aan terugkeer – teneinde een mvv te verkrijgen – naar het land van herkomst in de weg staat, maar niet heeft aangetoond dat sprake is van een medische noodsituatie;
• niet ontoerekenbaar, niet-tijdig en na afloop van een redelijke termijn – meer dan twee jaar na afloop van een eerder verleende verblijfsvergunning voor bepaalde tijd – om verlenging of wijziging ervan of om verlening van een verblijfsvergunning heeft gevraagd.
In deze gevallen kan geen recht op vrijstelling van het mvv-vereiste worden ontleend aan de hardheidsclausule.
Indien de aanvraag wordt ingediend door een vreemdeling die de afgelopen vijf jaren geen verblijf heeft gehad op grond van artikel 8, onder a tot en met e, of onder l, Vw en die geen gemotiveerd beroep op de hardheidsclausule heeft gedaan, wordt de uitzetting op voorhand niet achterwege gelaten. Ingevolge artikel 62, eerste lid, Vw dient de vreemdeling nadat het rechtmatig verblijf is beëindigd Nederland uit eigen beweging binnen vier weken te verlaten. Indien een eerste verzoek om een voorlopige voorziening wordt ingediend, mag de beslissing hierop uitsluitend worden afgewacht als het binnen twee weken na bekendmaking van het besluit is ingediend. In bepaalde gevallen kan evenwel een kortere vertrektermijn geïndiceerd zijn. Artikel 62, vierde lid, Vw biedt de mogelijkheid om in het belang van de uitzetting een kortere vertrektermijn te hanteren. Hierbij kan blijkens de memorie van toelichting bij dit artikel gedacht worden aan de situatie dat de vreemdeling Nederland binnen vier weken dient te verlaten, echter de eerste reismogelijkheid dient zich ofwel direct, ofwel na zes weken aan. In die situatie kan beslist worden om een kortere vertrektermijn te geven.
Dat een aantal categorieën vreemdelingen is vrijgesteld van het vereiste van het bezit van een mvv, betekent niet dat vreemdelingen die tot deze categorie behoren, geen mvv kunnen aanvragen. Indien een vreemdeling die behoort tot een van de van het mvv-vereiste vrijgestelde categorieën een aanvraag tot afgifte van een mvv indient, wordt die aanvraag uiteraard in behandeling genomen. Vreemdelingen die op grond van artikel 3A Regeling op de consulaire tarieven zijn vrijgesteld van het legesvereiste van een mvv zijn dat ook bij de aanvraag van een onverplichte mvv.
B
Paragraaf B6/3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Het betreft hier de verlening van een verblijfsvergunning voor het volgen van een opleiding aan het voortgezet en beroepsonderwijs, in de zin van de Wet op het voortgezet onderwijs alsmede de Wet educatie- en beroepsonderwijs.
In aanvulling op de algemene voorwaarden van artikel 16 Vw voor de verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als genoemd in B1/4, gelden voor de verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor een opleiding aan voortgezet en beroepsonderwijs de volgende cumulatieve voorwaarden:
a. (voorlopige) inschrijving bij een onderwijsinstelling als voltijdstudent (zie artikel 3.41, eerste lid, onder a, Vb);
b. ondertekening van een schriftelijke verklaring van tijdelijk verblijf (zie artikel 3.41, eerste lid, onder c, Vb);
c. het betreft een dagopleiding, waarvoor Nederland het meest aangewezen land is en waarmee de vreemdeling een positieve bijdrage kan leveren aan de ontwikkeling van zijn land (zie artikel 3.41, tweede lid, Vb);
d. voldoende en duurzame middelen van bestaan (zie artikel 3.42, Vb juncto artikel 3.74 Vb en B6/2.3).
Voor een schriftelijke studie of een avondopleiding wordt geen toelating verleend (zie artikel 3.41, tweede lid, Vb).
Indien de studie of opleiding of een soortgelijke studie of opleiding reeds bestaat in het land van herkomst, komt de vreemdeling niet in aanmerking voor verlening van een verblijfsvergunning.
Het feit dat Nederland het meest aangewezen land moet zijn betekent daarnaast dat, als er andere landen zijn, die meer dan Nederland aangewezen zijn voor het volgen van de desbetreffende studie of opleiding, niet aan dit criterium wordt voldaan. Meer aangewezen zijn bijvoorbeeld buurlanden, of landen waar een gemeenschappelijke taal wordt gesproken.
Bij de beoordeling van de vraag of Nederland als het meest aangewezen land moet worden aangemerkt, kunnen onder meer de volgende factoren worden betrokken:
• Het betreft een opleiding die aantoonbaar alleen in Nederland kan worden gevolgd;
• Het herkomstland van de vreemdeling heeft historische banden met Nederland;
• De vreemdeling heeft familiebanden met reeds in Nederland verblijvende personen;
• De vreemdeling is de Nederlandse taal machtig.
Indien nodig kan COLO namens het Ministerie van OCW om advies worden gevraagd over de studiemogelijkheden in de herkomstlanden voor het MBO onderwijs (zie ook de website van COLO).
Of een positieve bijdrage wordt geleverd aan het eigen land is mede afhankelijk van de fase waarin het ontwikkelingsproces van het desbetreffende land zich bevindt. Als het gaat om een hooggeïndustrialiseerd land, zal niet snel sprake zijn van een positieve bijdrage. Voorts zal de aard van de desbetreffende opleiding van belang zijn. Als de opleiding of studie niet van wezenlijke betekenis is voor de arbeidsmarkt van het herkomstland, wordt namelijk evenmin een positieve bijdrage geleverd aan het eigen land.
In ieder geval wordt aangenomen dat Nederland het meest aangewezen land is en dat een positieve bijdrage geleverd wordt aan de ontwikkeling van het eigen land indien het een opleiding aan het voorgezet onderwijs betreft waarbij:
• het een door de Internationale baccalaureaat organisatie (IBO) geaccrediteerde onderwijsinstelling betreft;
• het internationale baccalaureaat diplomaprogramma (IBDP) wordt gevolgd;
• het een onder de Wet op het voortgezet Onderwijs (WVO) bekostigde onderwijsinstelling betreft; én
• de instelling deel uitmaakt van een internationale organisatie, waarbij een uitwisseling van leerlingen over de wereld plaatsvindt en het land van plaatsing wordt bepaald door landelijke comités van deze internationale organisatie, of zijn leerlingen in een internaat plaatst.
Aangenomen wordt dat aan de voorwaarden genoemd in artikel 3.41, tweede lid, Vb wordt voldaan als de vreemdeling in het bezit is van een geprivilegieerdendocument verstrekt door BuZa en op het moment van indienen van de aanvraag een opleiding in Nederland volgt en deze hier te lande wil afronden.
C
Paragraaf B8/2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Op grond van artikel 3.46, eerste lid, Vb, moet aan drie cumulatieve voorwaarden zijn voldaan alvorens voor dit doel verblijf wordt toegestaan:
a. Nederland dient naar het oordeel van de Minister het meest aangewezen land te zijn voor de medische behandeling;
b. het dient te gaan om een noodzakelijke medische behandeling; en
c. de financiering van de medische behandeling dient deugdelijk geregeld te zijn.
Naast deze voorwaarden zijn de algemene voorwaarden van artikel 16 Vw van toepassing (zie B1/4).
Op grond van artikel 3.46, derde lid, Vb wordt de aanvraag niet afgewezen op grond van artikel 16, eerste lid, onder a en c, Vw en op de grond dat de financiering van de medische behandeling niet deugdelijk is geregeld, indien ten minste een jaar direct voorafgaande aan de aanvraag tegen de uitzetting beletselen hebben bestaan als bedoeld in artikel 64 Vw.
Voor deze beoordeling is slechts van belang of de vreemdeling voldoet aan alle voorwaarden die genoemd worden in één van de onder 1 tot 7 genoemde situaties.
1. de situatie waarin: Nederland internationaal gezien een bijzonder specialisme heeft voor de medisch noodzakelijke behandeling van de betreffende aandoening. Alleen indien de vreemdeling de bijzonderheid van het specialisme met een medische verklaring heeft aangetoond, wordt aan het BMA advies gevraagd.
2. de situatie waarin de vreemdeling:
a. zich ten minste vijf jaar al dan niet rechtmatig in Nederland bevindt; en
b. er sprake is van medische klachten waarvan de behandeling niet in het land van herkomst, of een ander land waar betrokkene naar kan vertrekken, kan plaatsvinden; en
c. stopzetting van de behandeling een medische noodsituatie zou veroorzaken; en
d. de medische behandeling voor die klachten reeds ten minste één jaar plaatsvindt.
De vraag of de medische behandeling voor die klachten naar verwachting langer dan één jaar zal duren, is hier niet relevant. Het verblijf in Nederland wordt door de vreemdeling aangetoond met objectieve bescheiden, niet zijnde getuigenverklaringen. Het moment van aanvang van de medische behandeling wordt aangetoond door de vreemdeling, hiernaar wordt geen onderzoek verricht door het BMA.
Onder medische noodsituatie wordt verstaan: die situatie waarbij betrokkene lijdt aan een stoornis, waarvan op basis van de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten vast staat dat het achterwege blijven van behandeling op korte termijn zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade. Onder ‘op korte termijn’ wordt verstaan binnen een termijn van drie maanden.
3. de situatie waarin:
a. de vreemdeling zich in Nederland bevindt; en
b. er sprake is van medische klachten waarvan de behandeling niet kan plaatsvinden in het land van herkomst of ander land waarheen betrokkene zich kan verwijderen; en
c. stopzetting van de medische behandeling een medische noodsituatie zal doen ontstaan; en
d. de medische behandeling ter voorkoming van het ontstaan van deze medische noodsituatie naar verwachting langer dan één jaar zal duren.
Indien de medische behandeling ter voorkoming van deze noodsituatie één jaar of korter zal duren, wordt geen verblijfsvergunning verleend, maar wordt geconcludeerd dat uitzetting op grond van artikel 64 Vw achterwege blijft (zie A4/7).
Het begrip medische noodsituatie is omschreven hierboven onder situatie 2.
4. de situatie waarin de vreemdeling:
a. langdurig in Nederland verblijft op grond van artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw; en
b. hier te lande een medisch noodzakelijke behandeling ondergaat (ongeacht hoe lang de behandeling plaatsvindt).
Onder langdurig verblijf wordt hier verstaan verblijf voor een periode van ten minste vijf jaar, waarbij onderbrekingen in het verblijfsrecht van minder dan een half jaar niet worden tegengeworpen.
5. de situatie dat de vreemdeling:
a. medisch gezien op mantelzorg is aangewezen; en
b. is aangetoond dat geen gezins- of familieleden van de vreemdeling in het land van herkomst verblijven die in staat kunnen worden geacht deze zorg op zich te nemen; en
c. er gezins- of familieleden hier te lande verblijven op grond van artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw of Nederlander zijn, die de medisch noodzakelijke mantelzorg verlenen.
Zie voor begripsbepaling en bewijslast mantelzorg B8/5.
6. de situatie waarin:
a. het verlenen van specialistische prenatale zorg aan een zwangere vreemdelinge medisch noodzakelijk is; en
b. er sprake is van een naar internationaal privaatrecht geldig huwelijk of een geregistreerd partnerschap met een Nederlander dan wel met een vreemdeling die hier te lande verblijft op grond van artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw. Het huwelijk of het geregistreerde partnerschap moet zijn ingeschreven in de GBA (zie B2/2.8). Het bestaan van een naar internationaal privaatrecht geldig huwelijk wordt in beginsel aangetoond met gelegaliseerde officiële bescheiden (zie B2/2.3 en B2/8).
7. de situatie waarin:
a. het verlenen van specialistische prenatale zorg aan een zwangere vreemdelinge medisch noodzakelijk is; en
b. de vreemdelinge hier te lande woonachtig is en een duurzame en exclusieve relatie (in de zin van B2/4.2) heeft met een Nederlander dan wel met een vreemdeling die hier te lande verblijft op grond van artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw. Deze Nederlander of vreemdeling dient het kind te hebben erkend op grond van Nederlands (internationaal privaat-)recht (artikelen 1:2 BW juncto 1:203 BW). Tenzij de erkenning naar vreemd recht is geschied, wordt de erkenning aangetoond met een akte van erkenning, opgemaakt door een ambtenaar van de burgerlijke stand of met een notariële akte van erkenning. Als de erkenning naar vreemd recht is geschied, wordt deze aangetoond met bewijsstukken betreffende de staat van personen. B2/8 is in dat geval van toepassing.
Als de vreemdeling niet behoort tot een van de bovengenoemde categorieën, wordt Nederland niet aangemerkt als het meest aangewezen land, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals bedoeld in artikel 4:84 Awb, waardoor toepassing van deze beleidsregel voor één of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere individuele omstandigheden onevenredig zijn in verhouding met de met de beleidsregel te dienen doelen. Bij deze bijzondere omstandigheden dient met nadruk niet te worden gedacht aan omstandigheden die de feitelijke toegankelijkheid van de zorg betreffen (zie B8/3.4). Voorts wordt geen betekenis toegekend aan de oorzaak van de medische problematiek, voorzover deze asielgerelateerd is.
Ter beoordeling van de vraag of Nederland conform één van bovengenoemde situaties als het meest aangewezen land wordt aangemerkt, wordt advies ingewonnen van het BMA. De medisch adviseur doet evenwel geen uitspraken omtrent de vraag of Nederland het meest aangewezen land is voor het ondergaan van een bepaalde medische behandeling. Daarbij kunnen immers ook niet-medische factoren van belang zijn. Evenmin kan de medisch adviseur uitspraken doen omtrent andere niet- medische (bijvoorbeeld sociaal-psychologische) aangelegenheden.
De procedure voor het inwinnen van advies bij het BMA wordt beschreven in B8/3).
Vreemdelingen die – tijdens de procedure inzake de verlening van een verblijfsvergunning voor het ondergaan van medische behandeling – een aanvraag indienen tot het verlenen van een terugkeervisum (zie A2/4.3.3.2) voor een bezoek aan het land van herkomst met een langere duur dan één maand, komen niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘medische behandeling’ in verband met een medische noodsituatie. De vreemdeling geeft immers, met het indienen van een aanvraag tot het verlenen van een terugkeervisum, te kennen dat een (tijdelijke) terugkeer naar het land van herkomst niet zal leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn. In deze gevallen wordt geen advies ingewonnen bij het BMA.
Ter beoordeling van de vraag of de medische behandeling noodzakelijk is, wordt advies ingewonnen van het BMA.
De financiering van de medische behandeling dient deugdelijk te zijn geregeld. Hiertoe moet worden aangetoond dat een toereikende ziektekostenverzekering is afgesloten. Een ziektekostenverzekering die uit de publieke middelen wordt betaald of waarvan de premie wordt voldaan uit een uitkering die ten laste komt van de publieke middelen, wordt niet als toereikend aangemerkt.
Bj onvoldoende financiële zekerheid wordt de aanvraag om een verblijfsvergunning afgewezen.
Overeenkomstig artikel 3.46, derde lid Vb, wordt de aanvraag niet afgewezen op de grond dat de financiering van de medische behandeling niet deugdelijk is geregeld, indien ten minste een jaar direct voorafgaande aan de aanvraag tegen de uitzetting beletselen hebben bestaan als bedoeld in artikel 64 van de Vw.
De vreemdeling moet voldoen aan alle algemene toelatingsvoorwaarden van artikel 16 Vw, tenzij in artikel 3.46 Vb en hieronder anders is vermeld.
Voor wat betreft het vereiste in het bezit te zijn van een geldig document voor grensoverschrijding is artikel 16, onder b, Vw juncto artikel 3.72 Vb van toepassing. Blijkens de nota van toelichting bij laatstgenoemd artikel, vormt het ondergaan van een medische behandeling in Nederland in het algemeen onvoldoende aanleiding om vrijstelling van het paspoortvereiste te verlenen, aangezien het enkel ondergaan van een medische behandeling de vreemdeling in het algemeen niet belet om zich tot zijn ambassade of consulaat te wenden (Stb. 2000 497). De vreemdeling dient genoegzaam aan te tonen dat het voor hem persoonlijk niet mogelijk is in het bezit gesteld te worden van een geldig document voor grensoverschrijding (zie in dit verband tevens B1/4.2 Vc). Gelet hierop kan slechts in geval van zeer bijzondere individuele omstandigheden vrijstelling worden verleend van het hier bedoelde vereiste.
In ieder geval is er sprake van zeer bijzondere individuele omstandigheden zoals hier bedoeld als aan onderstaande voorwaarden is voldaan:
• er bestaat voldoende inzicht in de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling. De identiteit en nationaliteit worden door de autoriteiten van het land waarvan de vreemdeling onderdaan niet betwist; en
• er is aangetoond dat de enige mogelijkheid voor de afgifte of verlenging van een geldig document voor grensoverschrijding vereist is dat de vreemdeling in persoon terugkeert naar het land van herkomst; en
• stopzetting van de medische behandeling op korte termijn een medische noodsituatie zal doen ontstaan; en
• de medische behandeling van de betreffende medische klachten niet kan plaatsvinden in het land van herkomst.
Artikel 16, eerste lid, onder a Vw is van toepassing op aanvragen om een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd voor het ondergaan van medische behandeling. In de volgende gevallen wordt aan de vreemdeling vrijstelling van het mvv-vereiste verleend:
• in de gevallen genoemd in paragraaf B1/4.1.1 Vc, of
• indien ten minste een jaar direct voorafgaande aan de aanvraag tegen de uitzetting beletselen hebben bestaan als bedoeld in artikel 64 Vw.
Artikel 16, eerste lid, onder c, Vw is van toepassing op aanvragen om een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd onder de beperking ‘medische behandeling’. De vreemdeling moet beschikken over voldoende middelen van bestaan voor de kosten van het levensonderhoud gedurende het voorgenomen verblijf in Nederland. Hiertoe moet de vreemdeling aantonen dat de kosten die verbonden zijn aan het verblijf van de vreemdeling in Nederland in verband met de medische behandeling niet met openbare middelen worden gefinancierd. De middelen dienen toereikend te zijn voor de gehele periode waarvoor de verblijfsvergunning wordt verleend.
De vreemdeling moet beschikken over het normbedrag als bedoeld in artikel 3.19, eerste lid, VV. Indien de eigen financiële middelen van de vreemdeling ontoereikend zijn, kan het verblijf slechts worden toegestaan wanneer een familielid of een andere relatie in de kosten van het levensonderhoud voorziet.
Het familielid of een andere relatie dient aantoonbaar te beschikken over voldoende, zelfstandig verworven middelen van bestaan voor zichzelf (en zijn gezin) en voor de kosten van het levensonderhoud van de vreemdeling voor de duur van het voorgenomen verblijf van de vreemdeling in Nederland. Onder voldoende middelen van bestaan wordt verstaan een inkomen, dat tenminste gelijk is aan het toepasselijke normbedrag als bedoeld in artikel 3.19, eerste lid, VV. Tevens dient het familielid of een andere relatie zich schriftelijk garant te stellen voor de door de vreemdeling te maken kosten.
Vrijstelling van het middelenvereiste wordt verleend indien ten minste een jaar direct voorafgaande aan de aanvraag tegen de uitzetting beletselen hebben bestaan als bedoeld in artikel 64 van de Vw.
D
Paragraaf B8/3.3.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De IND vraagt het BMA alleen om medisch advies als:
• de vreemdeling een recente, volledig ingevulde en ondertekende toestemmingsverklaring overlegt met vermelding van de meest recente behandelaars waarbij de vreemdeling momenteel onder behandeling staat; BMA verricht geen medisch onderzoek als de toestemmingsverklaring ouder is dan zes maanden.; en
• de vreemdeling zijn medische situatie genoegzaam aantoont (zie B8/4.1).
Het BMA stelt dan een advies op omtrent de medische situatie van de vreemdeling. Daarbij maakt het BMA onder andere gebruik van algemene informatie uit het Landen Informatiesysteem, vakliteratuur en informatie verkregen van de behandelaars van de vreemdeling. Omdat het BMA derden benadert, verlengt de IND de wettelijke beslistermijn (zie B1/9.7.3).
Als de vreemdeling bij de indiening van de aanvraag geen (volledig) ingevulde of ondertekende toestemmingsverklaring (zie bijlage 13 VV) overlegt, stelt de IND hem in de gelegenheid het verzuim aan het loket te herstellen conform artikel 4:5 Awb. Als de vreemdeling desondanks geen volledig ingevulde en ondertekende toestemmingsverklaring overlegt, wordt de aanvraag buiten behandeling gesteld.
In de volgende situatie wijst de IND de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor het ondergaan van de medische behandeling af, omdat de IND zich geen oordeel kan vormen over de stelling van de vreemdeling dat hij een medische behandeling ondergaat en daarom verblijf in Nederland behoeft:
• Ook nadat de vreemdeling door de IND in de gelegenheid is gesteld het verzuim te herstellen, ontvangt de IND geen volledig ingevulde en ondertekende toestemmingsverklaring en de aanvraag is niet buiten behandeling gesteld.
• De IND ontvangt binnen de gegeven termijn een toestemmingsverklaring, maar de vreemdeling geeft geen toestemming voor het inwinnen van medisch advies of het inschakelen van externe specialisten (‘second opinion’), dan wel het rapporteren aan de IND en andere procespartijen.
E
Paragraaf B8/13 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Op 7 oktober 2009 heeft de toenmalige Staatssecretaris van Justitie in een brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer aangekondigd voornemens te zijn de verscheidenheid aan toelatingsvormen ‘medisch’ te vereenvoudigen (Kamerstukken II 2009/2010, 19 637, nr 1305). Naar aanleiding hiervan wordt het beleid dat geldt voor aanvragen om een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd onder de beperking ‘medische behandeling’, met ingang van de datum van inwerkingtreding van onderhavig WBV, aangepast en komt de beperking ‘medische noodsituatie’ te vervallen.
In verband met onderhavige wijziging wordt de volgende overgangsregeling getroffen:
• Aanvragen om verlening en verlenging van een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd onder de beperking ‘medische behandeling’ of ‘vanwege medische noodsituatie’ die zijn ontvangen vóór 1 juli 2010, worden getoetst aan het recht dat gold ten tijde van het indienen van de aanvraag. Dit geldt tevens voor aanvragen om wijziging van de beperking van de verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd in de beperking ‘medische behandeling’ of ‘vanwege medische noodsituatie’ die ontvangen zijn vóór 1 juli 2010. Dit conform artikel 3.103 Vb. Indien de aanvraag op grond van het recht dat gold ten tijde van het indienen hiervan in aanmerking zou komen voor inwilliging, zal een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd onder de beperking ‘medische behandeling’ worden verleend.
• De verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd die vóór 1 juli 2010 is verleend onder de beperking ‘vanwege medische noodsituatie’ behoudt zijn geldigheidsduur.
• Onder de situatie bedoeld in artikel 3.46, derde lid, Vb wordt ook verstaan de situatie dat de vreemdeling ten minste een jaar direct voorafgaande aan de aanvraag houder is geweest van een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd ‘verblijf vanwege medische noodsituatie’ of ‘medische behandeling’(vanwege het voldoen aan het beleid voor medische noodsituatie op grond van hetgeen hierover onder het eerste punt is opgenomen).
F
Paragraaf B9/13 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Aan een slachtoffer van mensenhandel kan op grond van artikel 3.4, derde lid, Vb een verblijfsvergunning worden verleend als aangetoond wordt dat het slachtoffer geen aangifte kan of wil doen of anderszins medewerking kan of wil verlenen aan de strafrechtelijke opsporing en vervolging van de mensenhandelaar in verband met:
• een ernstige bedreiging en/of
• een medische of psychische beperking.
Het bovenstaande moet worden aangetoond door:
• een verklaring van de politie waaruit blijkt dat de vreemdeling slachtoffer is van mensenhandel; en
• indien van toepassing een verklaring van de politie waaruit blijkt dat van de vreemdeling niet verwacht kan worden medewerking te verlenen aan het strafproces in verband met ernstige bedreigingen hier te lande door de mensenhandelaar. Als voornoemde verklaring wordt overgelegd, wordt hiermee tevens aannemelijk geacht dat betrokkene zich niet aan de bedreigingen kan onttrekken als hij zich zou vestigen in het land van herkomst, omdat mensenhandelbendes vrijwel altijd opereren over de grenzen heen; of
• indien van toepassing medische informatie waaruit blijkt dat een fysieke of psychische aandoening aan het verlenen van medewerking aan het strafproces in de weg staat. De medische informatie moet afkomstig zijn van een behandelaar die hetzij in het register van Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg hetzij in het register van het Nederlands Instituut van Psychologen is ingeschreven.
In afwijking van de algemene voorwaarden genoemd in artikel 16 Vw wordt de aanvraag niet afgewezen:
• wegens het ontbreken van een geldige mvv (zie artikel 17, eerste lid, onder d, Vw en B1/4.1.1);
• wegens gevaar voor de openbare orde, indien er sprake is van een inbreuk op de openbare orde die naar het oordeel van de Minister rechtstreeks verband houdt met het slachtofferschap van mensenhandel; of
• het ontbreken van zelfstandige en voldoende middelen van bestaan (zie artikel 16, eerste lid, onder c, Vw).
Indien de vreemdeling niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding is B9/2 van overeenkomstige toepassing.
Op grond van artikel 3.34b, onder k en m, VV zijn het slachtoffer van mensenhandel en de minderjarige kinderen van het slachtoffer van mensenhandel geen leges verschuldigd voor het indienen van een aanvraag.
Aan vreemdelingen als hier bedoeld wordt voor de duur van een jaar een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 3.4, derde lid, Vb met de beperking ‘conform beschikking Minister’. De arbeidsmarktaantekening luidt: ‘arbeid vrij toegestaan’.
Aan de vergunning wordt als voorschrift verbonden de verplichting voldoende verzekerd te zijn tegen ziektekosten, met inbegrip van de kosten verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting.
De verblijfsvergunning is tijdelijk van aard. De geldigheidsduur van de verblijfsvergunning van het slachtoffer kan niet worden verlengd. Na een jaar kan het slachtoffer een aanvraag indienen om een verblijfsvergunning onder de beperking ‘voortgezet verblijf’ (B16/4.9). De vreemdeling kan er ook voor kiezen om tussentijds of na een jaar alsnog aangifte te doen dan wel anderszins medewerking te verlenen aan de opsporing en vervolging van de mensenhandelaar en op die grond een tijdelijke verblijfsvergunning te verkrijgen.
G
Paragraaf B10/3.6 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Er kan ook recht op voortzetting van verblijf ontstaan, voor EU/EER-onderdanen en Zwitserse onderdanen die hun hoofdverblijf in Nederland hebben, omdat in bepaalde situaties ook eerder dan na vijf jaar al duurzaam verblijf verkregen kan worden. De verblijfscategorieën waar dit op van toepassing is staan vermeld in artikel 8.17, derde lid, Vb. De categorieën dienstverlener of -ontvanger zijn in de richtlijn niet teruggekomen. De dienstenverlener is hetzij een werknemer, hetzij een zelfstandige. De dienstenontvanger geldt als economisch niet-actieve. Ook de grensarbeider is als zodanig niet teruggekomen in de richtlijn. Deze geldt immers ook als werknemer of zelfstandige, met dien verstande dat de grensarbeider nimmer de vrije termijn van drie maanden zal overschrijden, omdat de grensarbeider dagelijks of wekelijks Nederland verlaat om terug te keren naar zijn woning in een andere lidstaat. Dit geldt enkel voor burgers van de Unie.
De pensioengerechtigde leeftijd ligt op grond van de AOW op 65 jaar. De EU/EER-onderdaan en Zwitserse onderdaan, die op 65-jarige leeftijd zijn werkzaamheden staakt, heeft het recht om duurzaam verblijf te houden hier te lande, indien hij:
• ten minste gedurende de twaalf voorafgaande maanden hier te lande werkzaamheden heeft verricht; en
• alhier meer dan drie jaar voortdurend heeft gewoond (onmiddellijk voorafgaand aan het bereiken van de leeftijd van 65 jaar).
Indien een EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan voor zijn 65e levensjaar stopt met het verrichten van arbeid, kan hij in aanmerking komen voor verblijf als economisch niet-actieve.
Het recht op duurzaam verblijf hier te lande geldt ook voor de werknemer die:
• langer dan drie jaar ononderbroken in Nederland heeft gewoond;
• gedurende de laatste twaalf maanden werkzaamheden in Nederland heeft verricht; en
• zijn werkzaamheden staakt wegens vervroegde uittreding.
De EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan, die blijvend arbeidsongeschikt wordt gedurende zijn werkzaamheden in Nederland, heeft het recht om duurzaam verblijf te houden hier te lande, indien hij ten minste twee jaar, onmiddellijk voorafgaande aan zijn arbeidsongeschiktheid, voortdurend in Nederland heeft gewoond en rechtmatig verblijf heeft gehad in de zin van artikel 8, aanhef en onder e, Vw.
Arbeidsongeval of beroepsziekte (artikel 8.17, derde lid, onder d, Vb)
Indien hij blijvend arbeidsongeschikt wordt door een arbeidsongeval of door een beroepsziekte, op grond waarvan hij in aanmerking komt voor een ZW-uitkering of een uitkering op grond van de WAO/ WIA, is bovengenoemde termijn van twee jaar niet van belang
Verplaatsen werkzaamheden, met hoofdverblijf in Nederland (artikel 8.17, derde lid, onder e, Vb)
De EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan, die zijn werkzaamheden buiten Nederland verplaatst, maar zijn hoofdverblijf in Nederland behoudt, heeft het recht om duurzaam verblijf te houden hier te lande, indien hij:
• ten minste drie jaar, onmiddellijk voorafgaande aan de verplaatsing van zijn werkzaamheden, voortdurend in Nederland heeft gewerkt en gewoond; en
• in beginsel dagelijks of ten minste éénmaal per week terugkeert naar Nederland.
H
Paragraaf B10/5.2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Het onderscheid tussen rechtmatig verblijf in de vrije termijn en rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijft wel gehandhaafd ten aanzien van de familieleden die geen onderdaan zijn van een EU- of EER-lidstaat of Zwitserland. Het rechtmatig verblijf (in de zin van artikel 8, onder i, Vw) van het familielid dat niet de nationaliteit heeft van een EU- of EER-lidstaat of Zwitserland, blijkt in de eerste periode van drie maanden uit diens geldige paspoort met een op grond van artikel 9 Vw gestelde aantekening omtrent rechtmatig verblijf. Het rechtmatige verblijf kan voorts blijken uit het geldige paspoort, voorzien van het eventueel voor inreis benodigde visum of een recente aantekening omtrent inreis (inreisstempel, zie artikel 4.21 Vb) dan wel uit het geldige paspoort en een door een andere lidstaat afgegeven geldige verblijfskaart.
Het familielid, dat niet zelf EU- of EER-onderdaan of onderdaan van Zwitserland is, wordt bij een verblijf van langer dan drie maanden na aanvraag in bezit gesteld van een document EU/EER, met de aantekening ‘familielid van een burger van de Unie’. De geldigheidsduur van dit document bedraagt vijf jaar vanaf de datum van afgifte, of is gelijk aan de (voorgenomen) periode van verblijf van de EU- of EER-onderdaan of onderdaan van Zwitserland van wie het rechtmatig verblijf afhankelijk is, indien dat voorgenomen verblijf korter dan vijf jaren bedraagt. In overige gevallen wordt de geldigheidsduur van het verblijfsdocument bepaald op vijf jaren.
Op grond van artikel 23 van richtlijn 2004/38 hebben de familieleden van een burger van de Unie die in een lidstaat (duurzaam) verblijfsrecht genieten ongeacht hun nationaliteit het recht aldaar een activiteit als werknemer of zelfstandige uit te oefenen. Familieleden van een burger van de Unie die op grond van het EU-recht in Nederland verblijven zijn in Nederland dus vrij op de arbeidsmarkt en hoeven niet te beschikken over een geldige tewerkstellingsvergunning. Op het verblijfsdocument wordt de volgende aantekening geplaatst: ‘arbeid vrij toegestaan; TWV niet vereist’. Dit houdt in dat het familie- of gezinslid, ongeacht de nationaliteit, het recht heeft om arbeid, al dan niet in loondienst, te verrichten. Familieleden van een burger van de Unie die op grond van het EU-recht verblijven in een aan Nederland grenzende lidstaat, mogen gelet op artikel 23 van de Richtlijn, in Nederland alleen arbeid verrichten indien de werkgever beschikt over een geldige tewerkstellingsvergunning, tenzij de Wet arbeid Vreemdelingen anders bepaalt.
Bij de registratie van de burger van de Unie als economisch niet-actieve zal hij moeten aantonen dat hij voldoet aan het middelenvereiste. Indien zijn familieleden afkomstig van buiten de Europese Unie zich op een later moment bij hem willen voegen en in dit kader een aanvraag indienen om toetsing aan het gemeenschapsrecht, moet opnieuw worden getoetst aan het middelenvereiste. De burger van de Unie dient dan bewijzen te overleggen waaruit blijkt dat hij over voldoende middelen van bestaan beschikt voor hemzelf én zijn familieleden.
Ditzelfde geldt ook voor familieleden van een economisch actieve burger van de Unie met dien verstande dat bij de aanvraag om toetsing aan het gemeenschapsrecht dient te worden aangetoond dat de burger van de Unie nog steeds reële en daadwerkelijke arbeid verricht.
Daarbij maakt het in beide gevallen niet uit of de burger van de Unie ten tijde van zijn registratie wel of geen familieleden had.
Voor de behandeling van de aanvraag om toetsing aan het gemeenschapsrecht en afgifte van het daaraan verbonden verblijfsdocument is een legesbedrag verschuldigd. De aanmelding voor het indienen van een aanvraag moet ingevolge artikel 8.13, tweede lid, Vb, plaatsvinden binnen één maand na afloop van de periode van drie maanden rechtmatig verblijf op grond van artikel 8.11 Vb.
Voor familieleden die ten laste komen van de burger van de Unie geldt dat bij álle familieleden die stellen ten laste te komen van een burger van de Unie per geval moet worden beoordeeld of zij, gezien hun financiële en sociale toestand, materiële steun nodig hebben om in hun basisbehoeften te kunnen voorzien in het land van herkomst of het land vanwaar zij kwamen op het ogenblik dat zij verzochten om hereniging met de EU-burger (d.w.z. niet in het gastland waar de EU-burger verblijft). Dit geldt dus zowel voor familieleden die vallen onder artikel 8.7, derde lid, Vb als de familieleden die vallen onder artikel 8.7, tweede lid, onder c of d, Vb.
Om vast te kunnen stellen dat sprake is van een familie- of gezinslid in de zin van artikel 8.7, tweede, derde of vierde lid, Vb dient het familie- of gezinslid bij de aanvraag tot afgifte van het verblijfsdocument middels het overleggen van documenten zijn familierechtelijke of duurzame relatie met de EU- of EER-onderdaan of onderdaan van Zwitserland te kunnen aantonen (zie ook B10/1.7). Voorts volgt uit artikel 8.13, derde lid, onder a tot en met g, Vb dat bij de aanvraag de volgende documenten worden overgelegd:
• een geldig paspoort;
• de verklaring van inschrijving van de vreemdeling bedoeld in artikel 8.7, eerste lid Vb (EU/EER- onderdaan of onderdaan van Zwitserland), bij wie hij in Nederland verblijft;
• bewijzen dat de vreemdeling bedoeld in artikel 8.7, eerste lid, Vb (nog steeds) reële en daadwerkelijke arbeid verricht (zie paragraaf B 10/3.3) of over voldoende middelen van bestaan beschikt voor hemzelf en zijn familieleden (zie paragraaf B 10/4.1.1);
• een document waaruit de familierechtelijke relatie blijkt met de hierboven genoemde vreemdeling;
• een document waaruit de duurzame relatie blijkt met de hierboven genoemde vreemdeling;
• voor zover hij in Nederland verblijft als familielid bedoeld in artikel 8.7, tweede lid, onder c of d, Vb of artikel 8.7, derde lid, Vb: bewijs dat hij een dergelijk familielid is;
• Voor zover hij in Nederland verblijft als familielid als bedoeld in artikel 8.7, tweede lid, onder c of d, Vb of artikel 8.7, derde lid, Vb: bewijs dat hij gelet op zijn financiële en sociale toestand, materiële steun nodig heeft om in zijn basisbehoeften te kunnen voorzien in het land van herkomst;
• voor zover hij in Nederland verblijft als familielid bedoeld in artikel 8.7, derde lid, Vb is het vorig bolletje niet van toepassing indien een door de bevoegde instantie van het land van herkomst afgegeven verklaring over wordt gelegd waaruit blijkt dat hij om ernstige gezondheidsredenen de persoonlijke zorg door de vreemdeling bedoeld onder artikel 8.7, eerste lid, Vb behoeft;
• voor zover hij in Nederland verblijft als partner als bedoeld in artikel 8.7, vierde lid, Vb: een relatieverklaring (vastgesteld bij regeling van de Minister);
• voor zover hij in Nederland verblijft als minderjarig kind van de hierbovengenoemde partner: bewijs dat is voldaan aan het gestelde in de artikelen 3.13 tot en met 3.22 Vb.
Na indiening van deze aanvraag dient onmiddellijk een bewijs van aanvraag te worden verstrekt (verblijfsaantekening gemeenschapsonderdaan).
Binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag om het document EU/EER met de aantekening ‘familielid van een burger van de Unie’, dient het verblijfsdocument te worden verstrekt. Artikel 25, tweede en derde lid, Vw is niet van toepassing (zie artikel 8.13, vijfde lid, Vb). Het rechtmatig verblijf van het familielid, dat niet zelf EU- of EER-onderdaan of onderdaan van Zwitserland is, wordt niet beïnvloed door tijdelijke afwezigheid van niet meer dan zes maanden per jaar, door afwezigheden van langere duur voor de vervulling van militaire verplichtingen, door één afwezigheid van ten hoogste twaalf maanden om belangrijke redenen, zoals zwangerschap en bevalling, ernstige ziekte, studie of beroepsopleiding, noch door uitzending om werkzaamheden te verrichten in een andere lidstaat of een derde land. Het is aan de vreemdeling om zulks met documenten te staven (zie artikel 8.15 Vb, eerste lid, Vb).
I
De titel van paragraaf B10/5.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
J
Paragraaf B10/5.3.1Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Het Hof van Justitie van de EG (HvJEG, 27 oktober 1982, Morson en Jhanjan) heeft aanvaard dat Nederlanders, die nooit gebruik hebben gemaakt van het recht van vrij verkeer van werknemers binnen de EU/EER, op het gebied van gezinsherenigingbeleid in eigen land mogen worden achtergesteld bij gemeenschapsonderdanen in Nederland. De verdragsbepalingen betreffende het vrije verkeer van werknemers en de uitvoeringsregeling hiervan, kunnen volgens het Hof niet worden toegepast op situaties die geen enkel aanknopingspunt hebben met één van de situaties waarvoor het gemeenschapsrecht is geschreven.
K
Paragraaf B10/5.3.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Nederlanders zijn weliswaar burgers van de Unie, maar zij zijn in beginsel geen gemeenschapsonderdaan. Richtlijn 2004/38/EG is namelijk niet van toepassing op een burger van de Unie die verblijft in de lidstaat waarvan hij de nationaliteit bezit. De richtlijn beoogt derhalve niet het verblijf van een burger van de Unie in zijn eigen lidstaat te regelen. Een en ander blijkt zowel uit de tekst, de doelstelling als de inhoud van de richtlijn.
Nederlanders kunnen daarom in het algemeen geen geslaagd beroep doen op het gemeenschapsrecht voor verblijf van familie- of gezinsleden. Voor de verlening van een verblijfsvergunning aan familie- of gezinsleden van Nederlanders zijn daarom, behoudens enkele uitzonderingen, ingevolge artikel 13 Vw de regels voor verlening van een verblijfsvergunning als genoemd in B2 onverkort van toepassing.
Het vorenstaande is slechts anders indien de Nederlander gebruik heeft gemaakt van het recht op vrij verkeer. Het beroep op het gemeenschapsrecht ten behoeve van zijn familieleden kan in dat geval worden gehonoreerd indien en voor zover de aanwezigheid van het familielid noodzakelijk is voor de effectieve uitoefening van het recht op vrij verkeer door de Nederlander. In de zaken Surinder Singh (zie in dit verband B10/5.3.2.1), Eind (zie in dit verband B10/5.3.2.1) en Carpenter (zie in dit verband B10/5.3.2.2) heeft het Hof van Justitie van de EG een dergelijke noodzaak aangenomen.
L
Paragraaf B10/5.3.2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Uit jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EG (HvJEG, 7 juli 1992, Surinder Singh en HvJEG, 11 december 2007, Eind) kan worden afgeleid dat verblijf moet worden toegestaan aan een familielid van een Nederlander indien beiden in een andere lidstaat op grond van het EG-Verdrag hebben verbleven en de Nederlander vervolgens met het familielid terugkeert naar zijn land van herkomst. In dat geval is richtlijn 2004/38/EG naar analogie van toepassing op het familielid waardoor deze de hierin vastgelegde rechten van toegang en verblijf geniet. Daarbij is het niet van belang of de Nederlander bij terugkeer in Nederland een beroep doet op het stelsel van sociale bijstand (HvJEG, 11 december 2007, Eind).
Over de reikwijdte van het behoud van rechten krachtens het gemeenschapsrecht van de eigen onderdaan na terugkeer in het eigen land, heeft het Hof bepaald dat deze strekt zolang er een directe relatie bestaat tussen het gezinsleven en het vrij verkeer van werknemers. Het gaat dus om rechten krachtens het gemeenschapsrecht, waaraan reeds uitvoering is gegeven. Voor de verlening van een verblijfsvergunning aan familie- of gezinsleden van de eigen onderdaan, die niet in de andere lidstaat bij hem hebben verbleven op grond van het EG-Verdrag, zijn daarom de regels als genoemd in B2 onverkort van toepassing.
M
Paragraaf B10/5.3.2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Uit jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EG (HvJEG, 11 juli 2002, Carpenter) kan het volgende worden afgeleid. Indien een Nederlander moet worden aangemerkt als dienstenverrichter in de zin van het EG-Verdrag, moet worden bezien of de weigering om een familielid hier te lande verblijf toe te staan een belemmering vormt van het vrij verkeer van diensten door de Nederlander. In het arrest Carpenter was sprake van een belemmering omdat het familielid een dusdanige bijdrage leverde aan de verzorging van de kinderen van de dienstenverrichter dat daarmee een substantiële bijdrage werd geleverd aan het ongehinderd uitoefenen van het vrij verkeer diensten. Vervolgens moet worden getoetst of deze belemmering gerechtvaardigd is. Daarbij is allereerst de vraag of sprake is van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM. Is dit het geval, dan wordt aangenomen dat de geconstateerde belemmering een inmenging vormt in de wijze waarop gebruik wordt gemaakt van het recht op eerbiediging van het gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM. Deze inmenging kan alleen uit oogpunt van openbare orde en nationale veiligheid worden gerechtvaardigd.
Indien sprake is van een ongerechtvaardigde inmenging, wordt het familielid verblijf toegestaan dat voortvloeit uit het EG-Verdrag.
N
Paragraaf B10/5.3.2.3 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Volgens het Hof van Justitie EG (HvJEG, 23 februari 1994, Scholz) kan verwerving van de nationaliteit van het verblijfsland, vooral als die verwerving het verlies van de oorspronkelijke nationaliteit tot gevolg heeft, niet tot verlies van op grond van het vrij verkeer van werknemers verkregen rechten leiden. Naturalisatie leidt niet tot verlies van de rechten die de gemeenschapsonderdaan op dat moment aan het gemeenschapsrecht kon ontlenen.
Indien een gemeenschapsonderdaan tot het moment van naturalisatie tot Nederlander gebruik heeft gemaakt van het recht op vrij verkeer, blijven de gemeenschapsrechten die zijn familieleden reeds hadden opgebouwd, behouden. Wel moet de familierechtelijke relatie tot stand zijn gekomen op een moment waarop gebruik werd gemaakt van het recht op vrij verkeer – dus voordat de gemeenschapsonderdaan werd genaturaliseerd tot Nederlander. Ook moet het familielid de gemeenschapsonderdaan hebben vergezeld of zich bij hem hebben gevoegd op een moment waarop gebruik werd gemaakt van het recht op vrij verkeer – dus voordat de gemeenschapsonderdaan werd genaturaliseerd tot Nederlander.
O
Paragraaf B10/7.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Op grond van artikel 8.22, eerste lid, Vb wordt het verblijfsrecht van een burger van de Unie en zijn familieleden, ongeacht hun nationaliteit, ontzegd of beëindigd om redenen van openbare orde of openbare veilgeheid als het persoonlijke gedrag een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt, tenzij analoge toepassing van artikel 3.77 of 3.86 Vb niet tot verblijfsbeëindiging zou leiden.
Het rechtmatig verblijf wordt ook ontzegd of beëindigd op grond van veelvuldig gepleegde lichte feiten, waarbij elk strafbaar feit op zich niet tot ontzegging/beëindiging zou kunnen leiden. Hierbij wordt ook rekening gehouden met de aard van de strafbare feiten, het aantal strafbare feiten en de veroorzaakte schade voor de samenleving en wordt als ondergrens gehanteerd de glijdende schaal voor veelplegers, artikel 3.86 lid 4 en 5, Vb 2000.
Het verblijfsrecht van een burger van de Unie en zijn familieleden, ongeacht hun nationaliteit, wordt ontzegd of beëindigd om redenen van volksgezondheid in het geval van potentieel epidemische ziekten als gedefinieerd in de relevante instrumenten van de Wereldgezondheidsorganisatie dan wel in geval van andere infectieziekten of besmettelijke parasitaire ziekten, ten aanzien waarvan in Nederland beschermende regelingen ten aanzien van Nederlanders worden genomen (zie artikel 8.23 Vb). Hierbij kan, naast de in de gezondheidswetgeving gebruikelijke ziekten als pest, cholera en gele koorts worden gedacht aan een ziekte als Sars (zie artikel 2, onderdeel a, Infectieziektenwet). Het rechtmatig verblijf wordt niet om redenen van volksgezondheid beëindigd indien de ziekte later dan drie maanden na inreis is opgetreden (zie artikel 8.23, tweede lid, Vb).
Het rechtmatig verblijf kan voorts worden beëindigd indien de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt, dan wel gegevens heeft achtergehouden, terwijl die gegevens zouden hebben geleid tot weigering van toegang of verblijf (zie artikel 8.25 Vb). Het gaat hier om maatregelen die getroffen kunnen worden tegen misbruik van recht of fraude, zoals schijnhuwelijk. Deze maatregelen moeten evenredig zijn (zie artikel 3:4 Awb). Toepassing van artikel 8.25 Vb leidt tot een beschikking waartegen rechtsmiddelen mogelijk zijn.
Duurzaam verblijfsrecht kan slechts worden beëindigd in de volgende situaties (zie artikel 8.18 Vb):
• bij afwezigheid van meer dan twee achtereenvolgende jaren uit Nederland;
• indien ernstige redenen van openbare orde of openbare veiligheid daartoe nopen.
Verblijfsbeëindiging om redenen van volksgezondheid is, gezien ook het gestelde in artikel 8.23, tweede lid, Vb, niet mogelijk.
P
Paragraaf B11/16.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Op grond van artikel 3.47, eerste lid, Vb kan aan de Surinaamse onderdaan de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd bedoeld in artikel 3.46 Vb worden verleend, indien hij:
a. op medische indicatie en in het bezit van een daartoe afgegeven visum naar Nederland is gekomen; en
b. voortzetting van de medische behandeling in Nederland zes maanden na inreis medisch noodzakelijk is; en
c. de financiering daarvan deugdelijk is geregeld; en
d. wordt voldaan aan de algemene voorwaarden van artikel 16 Vw (zie B1/4), waaronder met name ook het moeten beschikken over voldoende middelen van bestaan voor het levensonderhoud van de Surinaamse onderdaan.
Over de vraag of de medische behandeling in Nederland noodzakelijk is, adviseert het BMA (zie B8).
Voor een Surinaamse onderdaan die op een toeristenvisum Nederland binnenkomt om hier een medische behandeling te ondergaan, gelden naast de algemene voorwaarden van artikel 16 Vw de bijzondere voorwaarden van artikel 3.46 Vb en B8.
Op grond van artikel 3.47, derde lid, Vb wordt de aanvraag niet afgewezen op grond van artikel 16, eerste lid, onder a en c, Vw en op de grond dat de financiering van de medische behandeling niet deugdelijk is geregeld, indien ten minste een jaar direct voorafgaande aan de aanvraag tegen de uitzetting beletselen hebben bestaan als bedoeld in artikel 64 Vw.
Q
Paragraaf B12/2.1.2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Indien is voldaan aan de voorwaarden van artikel 3.93, eerste lid, Vb juncto artikel 3.93, zesde lid, en artikel 3.96a Vb kan de ex-geprivilegieerde in het bezit worden gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd (zie artikel 20 Vw).
R
Paragraaf B12/2.1.2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Onder gezinsleden van (ex-)geprivilegieerden wordt verstaan die personen die door de Minister van BuZa als gezinslid van de hoofdpersoon zijn aangemerkt en die uit dien hoofde door de Minister van BuZa in het bezit werden gesteld van een geprivilegieerdendocument (zie model M81).
De verblijfsstatus van de geprivilegieerde (hoofdpersoon) is bepalend voor de status van afhankelijke gezinsleden. Zolang de hoofdpersoon de uitgezonden status behoudt, behouden ook de afhankelijke gezinsleden deze status. Indien de uitgezonden status van de hoofdpersoon komt te vervallen, vervalt tevens de uitgezonden status van de afhankelijke gezinsleden.
Het afhankelijke gezinslid kan in het bezit worden gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd (zie artikel 20 Vw), indien het gezinslid:
• meerderjarig is op het moment van de indiening van de aanvraag;
• gedurende ten minste tien jaren op grond van een bijzondere geprivilegieerde status bij de hoofdpersoon in Nederland heeft verbleven (zie artikel 3.93, eerste lid, Vb); en
• wordt voldaan aan de voorwaarden als genoemd in artikel 21 Vw in samenhang met artikel 3.93, eerste lid, onder c, juncto artikel 3.93, zesde lid, en artikel 3.96a Vb.
Het kan voorkomen dat de hoofdpersoon in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 Vw, maar één of meer van de afhankelijke gezinsleden niet.
Het afhankelijke gezinslid kan dan in het bezit worden gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd (zie artikel 14 Vw) onder de beperking verband houdend met gezinshereniging bij de hoofdpersoon, indien het gezinslid:
• op het moment van de indiening van de aanvraag minderjarig is; of
• korter dan tien jaar op grond van een bijzondere geprivilegieerde status bij de hoofdpersoon in Nederland heeft verbleven.
In beide gevallen geldt dat moet worden voldaan aan de voorwaarden als genoemd in artikel 16 Vw (zie B1/4), in samenhang met artikel 3.13 tot en met 3.22 Vb. De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd van deze afhankelijke gezinsleden kan in behandeling worden genomen met vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van het gestelde in artikel 3.71, tweede lid, onder c, Vb, dan wel met toepassing van artikel 3.71, vierde lid, Vb (zie in dit verband B1/4.1.1).
Indien het afhankelijke gezinslid niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 Vw en evenmin in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 Vw met als doel gezinshereniging bij de hoofdpersoon, dan kan de vreemdeling een aanvraag om eerste toelating op grond van de Vw indienen. Hierbij gelden de artikelen 14, 16 en 17 Vw onverkort.
S
Paragraaf B12/2.2.2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Indien geen van de gronden van artikel 21 Vw zich voordoet en wordt voldaan aan de voorwaarden als genoemd in artikel 3.93, eerste lid, artikel 3.93, zesde lid, (zie hieronder zelfstandige middelen) en artikel 3.96a Vb kan het personeelslid in bezit worden gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. Indien de vreemdeling hieraan niet voldoet, gelden de artikelen 14, 16 en 17 Vw.
Voor wat betreft de zelfstandige middelen van bestaan geldt een uitzondering. Middelen van bestaan worden in ieder geval als zelfstandige middelen geaccepteerd, indien daarover door de werkgever premies sociale verzekeringen en belastingen worden afgedragen. Voor personeel dat in dienst is van een ambassade of consulaat van een andere mogendheid vindt er géén inhouding plaats van de premies sociale verzekeringen en belastingen, omdat ambassades en consulaten ingevolge artikel 6, vierde lid, Wet op de loonbelasting 1964 niet inhoudingsplichtig zijn.
Desalniettemin worden de inkomsten uit arbeid in loondienst voor werk bij een ambassade of consulaat van een andere mogendheid – ondanks dat geen premies sociale verzekeringen en belastingen zijn afgedragen – aangemerkt als zelfstandige middelen van bestaan.
T
Paragraaf B12/3.1.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd (zie artikel 20 Vw) kan op aanvraag worden verleend aan de meerderjarige vreemdeling die:
1. tien aaneengesloten jaren in Nederland heeft verbleven als:
• lid van het hoogste kader, het hoofd inbegrepen, van een internationale organisatie;
• lid van het administratief, technisch dan wel bedienend personeel van een internationale organisatie; of
• particulier bediende/huishoudelijke hulp van voornoemde categorieën.
2. in de periode, bedoeld onder 1, niet zes of meer achtereenvolgende maanden of in totaal tien of meer maanden buiten Nederland heeft verbleven;
3. duurzaam en zelfstandig over voldoende middelen van bestaan beschikt;
4. geen gevaar vormt voor de openbare orde;
5. geen gevaar vormt voor de nationale veiligheid;
6. beschikt over een toereikende ziektekostenverzekering voor hemzelf en de te zijnen laste komende gezinsleden;
7. geen onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de aanvraag tot het verlenen, wijzigen of verlengen daarvan zouden hebben geleid, tenzij sinds de verlening, verlenging of wijziging een periode van twaalf jaren is verstreken; en
8. voldoet aan het inburgeringsvereiste.
Bij de berekening van de periode van tien aaneengesloten jaren van verblijf worden mede in aanmerking genomen de perioden waarin de vreemdeling rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, of l, van de Vw heeft gehad. Wel dient de vreemdeling direct voorafgaand aan de aanvraag om een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd verblijfsrecht op grond van een bijzondere geprivilegieerde status te hebben gehad.
Het is niet van belang of de bijzondere geprivilegieerde status (de zogenoemde uitgezonden status) al dan niet door eigen toedoen verloren is gegaan.
Het verblijfsrecht op grond van een bijzondere geprivilegieerde status dient te worden aangetoond aan de hand van een originele verklaring van BuZa waaruit het verblijfsrecht als geprivilegieerde vreemdeling blijkt.
Voor ‘zelfstandig’: zie artikel 3.73 Vb en B1/4.3.1. Voor ‘voldoende’: zie artikel 3.74 Vb en B1/4.3.3. Ten aanzien van de duurzaamheid van de middelen geldt ingevolge artikel 3.93, tweede lid, Vb een afwijkende bepaling. De middelen van bestaan zijn duurzaam indien zij op het tijdstip waarop de aanvraag werd ingediend of waarop de beschikking wordt gegeven, of enig tussenliggend moment nog gedurende ten minste één jaar beschikbaar zijn.
Ten aanzien van deze voorwaarde wordt aangesloten bij artikel 3.95 Vb. Dit betekent dat de aanvraag wordt afgewezen, indien de vreemdeling wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis een gevangenisstraf, een taakstraf of de maatregel, bedoeld in artikel 37a WvSr, dan wel het buitenlandse equivalent daarvan, is opgelegd, en de totale duur van de straffen of maatregelen ten minste gelijk is aan de norm, bedoeld in artikel 3.86, tweede lid, Vb. Verder is artikel 3.86 Vb van overeenkomstige toepassing (zie B1/4.4 en B1/5.3.6).
Het eerdere verblijfsrecht op grond van de bijzondere geprivilegieerde status telt niet mee bij de bepaling van de totale verblijfsduur zoals genoemd in artikel 3.86 Vb. Dit betekent dat alleen eventueel eerder rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, of l, Vw meetelt bij de bepaling van de totale verblijfsduur.
Zie B1/5.3.3.
Indien de vreemdeling niet voldoet aan de voorwaarden 1 tot en met 5 zoals hierboven vermeld, dan wordt de aanvraag om een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd (zie artikel 20 Vw) afgewezen. De vreemdeling zal dan, indien hij in aanmerking wil komen voor toelating tot Nederland, een aanvraag om eerste toelating op grond van de Vw moeten indienen. Hierbij gelden de artikelen 14, 16 en 17 Vw onverkort.
U
Paragraaf B12/3.1.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Het meerderjarige afhankelijke gezinslid kan op aanvraag (net als de (ex-)geprivilegieerde) in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd (zie artikel 20 Vw, de artikelen 3.93 en 3.96a Vb). Dit is ook mogelijk indien de geprivilegieerde hoofdpersoon in dienst blijft van een internationale organisatie of uit Nederland vertrekt. Dit is in tegenstelling tot de afhankelijke gezinsleden van personeelsleden van ambassades en consulaten, hun verblijfsrecht is afhankelijk van dat van de geprivilegieerde hoofdpersoon (zie B12/2.1.2.2). Het meerderjarige afhankelijke gezinslid kan in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd, indien het gezinslid:
1. tien aaneengesloten jaren in Nederland heeft verbleven als afhankelijk gezinslid van
• een lid van het hoogste kader, het hoofd inbegrepen, van een internationale organisatie, of
• als afhankelijk gezinslid van een lid van het administratief, technisch of bedienend personeel van een internationale organisatie.
2. in de periode, bedoeld onder 1, niet zes of meer achtereenvolgende maanden of in totaal tien of meer maanden buiten Nederland heeft verbleven;
3. duurzaam en zelfstandig over voldoende middelen van bestaan beschikt;
4. geen gevaar vormt voor de openbare orde;
5. geen gevaar vormt voor de nationale veiligheid;
6. beschikt over een toereikende ziektekostenverzekering voor hemzelf en de te zijnen laste komende gezinsleden;
7. geen onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de aanvraag tot het verlenen, wijzigen of verlengen daarvan zouden hebben geleid, tenzij sinds de verlening, verlenging of wijziging een periode van twaalf jaren is verstreken; en
8. voldoet aan het inburgeringsvereiste.
Voor de toelichting op de voorwaarden 1 tot en met 8 wordt verwezen naar de toelichting op deze artikelen zoals vermeld in B12/3.1.3. Verder geldt wat betreft voorwaarde 2 (middelenvereiste) dat het duurzame en zelfstandige inkomen van de hoofdpersoon wordt meegeteld, indien het gezinslid over dit inkomen kan beschikken en, indien het meerderjarig afhankelijk gezinslid als partner bij de hoofdpersoon verblijft, de hoofdpersoon een garantverklaring heeft ondertekend. Dat het gezinslid over het inkomen kan beschikken wordt aangetoond met een schriftelijke verklaring van de hoofdpersoon.
V
Paragraaf B16/3.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Na drie jaar verblijf als houder van een verblijfsvergunning onder de beperking voor het ondergaan van medische behandeling kan de vreemdeling op grond van artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder b, Vb een aanvraag doen voor een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met voortgezet verblijf, indien de medische behandeling naar het oordeel van de Minister nog voor ten minste één jaar noodzakelijk zal zijn. De vreemdeling moet gedurende de gehele periode hebben voldaan aan de voorwaarden voor verlenging van de geldigheidsduur van de oorspronkelijke verblijfsvergunning.
Voorts moet de vreemdeling, op het moment waarop de aanvraag om een verblijfsvergunning onder de beperking ‘voortgezet verblijf’ wordt ingediend, nog steeds aan alle voorwaarden genoemd in B8/2.1 Vc voldoen.
In afwijking van B1/4.2 en B1/4.3 wordt de verblijfsvergunning niet afgewezen op de grond dat de vreemdeling niet (meer) beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Indien de verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘medische behandeling’ is verleend nadat ten minste een jaar direct voorafgaande aan de aanvraag tegen de uitzetting beletselen hebben bestaan als bedoeld in artikel 64 Vw, of nadat de vreemdeling ten minste een jaar direct voorafgaande aan de aanvraag in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘verblijf vanwege medische noodsituatie’ telt deze laatst genoemde periode van ten minste een jaar mee voor de periode van drie jaar die nodig is om aanspraak te maken op een verblijfsvergunning onder de beperking ‘voortgezet verblijf’. In deze situatie kan de vreemdeling op grond van artikel 3.52 Vb onder meetelling van de periode als hiervoor beschreven na drie jaar een aanvraag doen voor een verblijfsvergunning onder de beperking ‘voorgezet verblijf’, indien de vreemdeling nog steeds aan de voorwaarden voldoet op grond waarvan de oorspronkelijke verblijfsvergunning is verlengd.
W
Paragraaf B16/4.9 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Een vreemdeling kan een aanvraag indienen om een verblijfsvergunning onder de beperking ‘voortgezet verblijf’ op grond van artikel 3.52 Vb:
• die ten minste1 jaar in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning op grond van (dreigend) eergerelateerd geweld (zie B20);
• die ten minste1 jaar in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning op grond van (een reële dreiging van) huiselijk geweld (zie B20);
• die ten minste1 jaar in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning als slachtoffer van mensenhandel die geen aangifte kan of wil doen of anderszins medewerking kan of wil verlenen aan de strafrechtelijke opsporing en vervolging van de mensenhandelaar (zie B9/13).
In bovengenoemde gevallen wordt de verblijfsvergunning onder de beperking ‘voortgezet verblijf’ verleend als aangetoond wordt dat de dreiging op grond waarvan de vergunning is verleend voortduurt.
In geval van de slachtoffers van mensenhandel wordt de vergunning onder de beperking ‘voortgezet verblijf’ ook verleend als uit de medische informatie blijkt dat een fysieke of psychische aandoening het slachtoffer in de weg staat om medewerking te verlenen aan het strafproces. De medische informatie moet afkomstig zijn van een behandelaar die hetzij in het register van Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg hetzij in het register van het Nederlands Instituut van Psychologen is ingeschreven.
Is van een voortduring van (de dreiging van) het geweld of van een medische of psychische beperking, waardoor het slachtoffer geen medewerking kan verlenen aan het strafproces, geen sprake meer, dan kan de verblijfsvergunning onder de beperking ‘voortgezet verblijf’ worden verleend als er sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard (zie B16/4.2 en B16/4.5).
In afwijking van B1/4.3 wordt de verblijfsvergunning ook verleend indien de vreemdeling niet (meer) beschikt over voldoende middelen van bestaan.
X
Paragraaf B16/4.10 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Na drie jaar verblijf als houder van een verblijfsvergunning onder de beperking 'verblijf vanwege medische noodsituatie' kan de vreemdeling op grond van artikel 3.52 Vb een aanvraag doen voor een verblijfsvergunning onder de beperking 'voorgezet verblijf', indien de medische noodsituatie naar het oordeel van de Minister nog ten minste één jaar zal duren. De vreemdeling moet gedurende de gehele periode hebben voldaan aan de voorwaarden voor verlenging van de geldigheidsduur van de oorspronkelijke verblijfsvergunning.
Voorts moet de vreemdeling, op het moment waarop de aanvraag om een verblijfsvergunning onder de beperking ‘voortgezet verblijf’ wordt ingediend, nog steeds aan alle voorwaarden voldoen op grond waarvan de oorspronkelijke verblijfsvergunning is verlengd.
In afwijking van B1/4.2 en B1/4.3 wordt de verblijfsvergunning niet afgewezen op de grond dat de vreemdeling niet (meer) beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Y
Paragraaf B20/1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
In dit hoofdstuk wordt het rechtmatig verblijf van slachtoffers van eergerelateerd geweld geregeld. Daarnaast biedt dit hoofdstuk richtlijnen voor het bieden van opvang en bescherming van slachtoffers van eergerelateerd geweld.
Tevens wordt in dit hoofdstuk het rechtmatig verblijf van slachtoffers van huiselijk geweld geregeld die niet in aanmerking kunnen komen voor voortgezet verblijf op grond van huiselijk geweld (B16), omdat zij niet eerder in het bezit zijn geweest van een verblijfsvergunning. Daarnaast biedt dit hoofdstuk ook richtlijnen voor het bieden van opvang en bescherming van slachtoffers van huiselijk geweld.
Onder eergerelateerd geweld wordt verstaan elke vorm van geestelijk of lichamelijk geweld gepleegd vanuit een collectieve mentaliteit in een reactie op een (dreiging van) schending van de eer van een man of vrouw en daarmee van zijn of haar familie, waarvan de buitenwereld op de hoogte dreigt te raken. Dit type geweld vindt plaats in een specifieke culturele en sociale context en heeft geen religieuze basis. Eergerelateerd geweld kan verschillende vormen aannemen en in het uiterste geval tot moord of doodslag leiden.
Huiselijk geweld is geweld dat door iemand uit de huiselijke kring van het slachtoffer is gepleegd. Met ‘de huiselijke kring’ worden (ex-)partners, gezins- en familieleden en huisvrienden bedoeld. De term ‘huiselijk’ verwijst dus niet naar de plaats waar het geweld zich voordoet, maar naar de relatie tussen pleger en slachtoffer. Huiselijk geweld kan de vorm aannemen van kindermishandeling, (ex-)partnergeweld in alle denkbare verschijningsvormen, en mishandeling, uitbuiting en/of verwaarlozing van ouderen. Het gaat bij huiselijk geweld om lichamelijke, seksuele maar ook psychische vormen van geweld zoals belaging en bedreiging (‘stalking’).
Al enige jaren is er – onder andere in de media en de politiek – aandacht voor eergerelateerd en huiselijk geweld en de bestrijding ervan. Het merendeel van de slachtoffers is in het bezit van de Nederlandse nationaliteit of is in het bezit van een zelfstandige verblijfsvergunning. Het komt ook voor dat een slachtoffer een afhankelijke verblijfsvergunning heeft, of in het geheel niet of niet meer in het bezit is van een verblijfsvergunning. Voor deze laatste groep ontbreekt daarmee veelal de grond voor financiering van opvang en hulpverlening.
Dit hoofdstuk voorziet alleen in beleid voor het verlenen van een verblijfsvergunning indien de vreemdeling niet in het bezit is van een (zelfstandige) verblijfsvergunning. Is de vreemdeling in het bezit van een afhankelijke verblijfsvergunning en dreigt dit verblijfsrecht, als gevolg van verbreking van de samenwoning in verband met het dreigend eergerelateerd geweld, komen te vervallen dan dient allereerst beoordeeld te worden of betrokkene op andere gronden voor (voortgezet) verblijf in aanmerking komt. Slechts indien dit niet het geval is, zal verblijf in het kader van dit hoofdstuk aan de orde zijn.
Bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van een dreiging van eergerelateerd of huiselijk geweld waarvoor een verblijfsvergunning af moet worden gegeven is van belang waar de vreemdeling gevaar loopt.
Is er slechts sprake van gevaar in het land van herkomst, maar is er in Nederland geen dreiging van eergerelateerd of huiselijk geweld, dan is de asielprocedure de aangewezen weg.
Indien er in Nederland sprake is van een dreiging van eergerelateerd of huiselijk geweld dan is de reguliere procedure de meest aangewezen weg. Voor verlening van een verblijfsvergunning in het kader van dit hoofdstuk dient echter wel, naast dreiging in Nederland, ook dreiging in het land van herkomst aanwezig te zijn. In dat geval kan betrokkene zich immers niet aan het gevaar onttrekken door zich in het land van herkomst te vestigen.
In het kader van de aanpak van eergerelateerd en huiselijk geweld is de Rvb gewijzigd zodat slachtoffers van eergerelateerd of huiselijk geweld zonder een verblijfstitel, mits een aanvraag om een verblijfsvergunning vanwege dreigend eergerelateerd geweld is ingediend bij de IND, gebruik kunnen maken van de voorzieningen van de Rvb. Deze regeling maakt niet alleen toegang tot opvang door een instelling voor vrouwenopvang mogelijk, maar ook financiering van hulpverlening en een ziektekostenverzekering.
In het kader van vergroting van de veiligheid van het slachtoffer van eergerelateerd geweld kan de aanvraag, eventueel door tussenkomst van de vrouwenopvang, schriftelijk worden ingediend (zie B1/9.1.1).
Om te beoordelen of sprake is van dreiging van eergerelateerd geweld vraagt de IND, ten behoeve van de beoordeling of dit verstrekking van een verblijfsvergunning rechtvaardigt, een analyse bij het Landelijk Expertisecentrum Eergerelateerd Geweld van de Nederlandse Politie. Uit de analyse moet in ieder geval blijken of er sprake is van dreiging van eergerelateerd geweld die de verstrekking van een verblijfsvergunning rechtvaardigt. Wanneer het Landelijk Expertisecentrum Eergerelateerd Geweld van de Nederlandse Politie mogelijkheden ziet waardoor de dreiging in die periode op de een of andere wijze afgewend kan worden, moet dit in de analyse worden meegenomen.
Indien de dreiging in de zeer nabije toekomst kan worden weggenomen doordat een bevredigende oplossing voor het conflict kan worden bereikt, zal er in principe geen noodzaak zijn verblijf in Nederland toe te staan. In de rapportage van het Landelijk Expertisecentrum Eergerelateerd Geweld van de Nederlandse Politie zal worden opgenomen wat de verwachte duur is van het conflict. Een verblijfsvergunning zal echter niet alleen worden verleend indien sprake is van een blijvende dreiging, maar daarnaast is het ook mogelijk om in acute situaties een vergunning te verlenen. De verblijfsvergunning zal een tijdelijk karakter hebben.
Z
Paragraaf B20/2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
1. Er is sprake van een dreiging met eergerelateerd geweld in Nederland én in het land van herkomst;
2. er is een reële dreiging die niet op korte termijn kan worden weggenomen;
3. de wijze waarop uiting kan worden gegeven aan het eergerelateerd geweld is voldoende ernstig.
Indien er sprake is van een dreiging met eergerelateerd geweld die alleen in het land van herkomst bestaat, is er aanleiding om het slachtoffer een asielaanvraag in te laten dienen wegens asielgerelateerde gronden. Er zal derhalve voor verlening van een reguliere verblijfsvergunning in ieder geval sprake moeten zijn van een dreiging in Nederland. Naast dreiging in Nederland, dient ook in het land van herkomst dreiging aanwezig te zijn. De vreemdeling dient in dit kader aannemelijk te maken dat er familieleden in het land van herkomst wonen, welke familieleden dat zijn en waar zij woonachtig zijn.
Indien de dreiging in de zeer nabije toekomst kan worden weggenomen doordat een bevredigende oplossing voor het conflict kan worden bereikt, zal er in principe geen noodzaak zijn verblijf in Nederland toe te staan. In de rapportage van het Expertisecentrum Eergerelateerd Geweld van de Nederlandse Politie zal worden opgenomen wat de verwachte duur is van het conflict.
Er zijn verschillende vormen van eergerelateerd geweld, van verstoting door familieleden tot levensdelicten. Niet in alle gevallen zal het noodzakelijk zijn verblijf in Nederland toe te staan. Indien sprake is van levensbedreigende delicten of kinderontvoering of indien het geweld leidt tot schrijnende omstandigheden als gedwongen scheiding tussen ouder en kind of een dreigende gedwongen uithuwelijking, ligt vergunningverlening voor de hand.
Onder levensbedreigende delicten wordt ook verstaan het aanzetten tot zelfmoord, waartegen het slachtoffer geen verweer kan bieden.
Naast levensbedreigende delicten kunnen ook andere uitingsvormen van eergerelateerd geweld, waarbij sprake is van een strafbaar feit gericht tegen het slachtoffer zoals verminking, mishandeling en wederrechtelijke vrijheidsberoving, tot vergunningverlening leiden.
Eergerelateerd geweld kan zich ook uiten in de vorm van verstoting. Hierbij gaat het om een sociale doodverklaring van het slachtoffer door de familie. Bij de beoordeling van de verblijfsaanvraag wordt de vraag betrokken of het slachtoffer zich door vestiging elders aan de gevolgen van de verstoting zou kunnen onttrekken en of betrokkene zich vervolgens zelfstandig zou kunnen handhaven.
Naast deze voorwaarden zijn de algemene voorwaarden van artikel 16, eerste lid, Vw van toepassing (zie B1/4), behoudens de voorwaarden die hieronder worden genoemd.
Er kan een verblijfsvergunning worden verleend:
1. als sprake is van een (reële dreiging van)huiselijk geweld;
2. die heeft geleid tot verbreking van de (huwelijks) relatie;
3. die geen relatie heeft met eer; en
4. waaraan het slachtoffer zich niet kan onttrekken door vestiging in het land van herkomst.
De vreemdeling toont de (reële dreiging van) huiselijk geweld aan met:
a. recente gegevens van de politie, bijvoorbeeld de recente melding van een incident, mits bij de politie voldoende aannemelijk is gemaakt dat het geweld heeft plaats gevonden, of een recent proces-verbaal van de aangifte; en
b. recente informatie van een (vertrouwens)arts of een andere hulpverlener; de vertrouwensarts hoeft niet de eigen huisarts te zijn; of
c. recente gegevens over verblijf in een blijf-van-mijn-lijfhuis; of
d. andere recente gegevens, voorzover het gaat om objectieve gegevens uit betrouwbare bron.
In gevallen waarin het OM ambtshalve vervolging tegen de dader heeft ingesteld, dus zonder dat de betrokkene aangifte van geweld heeft gedaan, kan geweld worden aangetoond door middel van een recente verklaring van het OM dan wel van de politie. Tevens is vereist: recente informatie van een (vertrouwens)arts of een andere hulpverlener; de vertrouwensarts hoeft niet de eigen huisarts te zijn; of recente gegevens over verblijf in een blijf-van-mijn-lijfhuis; of andere recente gegevens, voorzover het gaat objectieve gegevens uit betrouwbare bron.
Hierbij is het niet van belang wie tot verbreking van de (huwelijks)relatie heeft besloten. Alleen bij minderjarige slachtoffers is het in verband met de leeftijd niet noodzakelijk dat de gezinsband is verbroken.
De vreemdeling kan aannemelijk maken dat hij zich niet aan het geweld kan onttrekken als hij zich zou vestigen in het land van herkomst. Naast geweld of dreiging van geweld in Nederland dient ook in het land van herkomst dreiging aanwezig te zijn. De vreemdeling dient in dit kader aannemelijk te maken dat van de kant van de familieleden die in het land van herkomst wonen, dreiging voor betrokkene uitgaat.
In afwijking van de algemene voorwaarden genoemd in artikel 16 Vw wordt de aanvraag niet afgewezen:
• wegens het ontbreken van een geldige mvv (zie artikel 17, eerste lid, onder g, Vw en B1/4.1.1 Vc); of
• het ontbreken van zelfstandige en voldoende middelen van bestaan (zie artikel 16, eerste lid, onder c, Vw).
Het slachtoffer van dreigend eergerelateerd geweld en de minderjarige kinderen van het slachtoffer zijn geen leges verschuldigd voor het indienen van een aanvraag (zie de artikel 3.34b, eerste lid, onder j, en m VV).
Het slachtoffer van huiselijk geweld en de minderjarige kinderen van het slachtoffer zijn geen leges verschuldigd voor het indienen van een aanvraag (zie artikel 3.34b, eerste lid, onder l, en m VV).
AA
Paragraaf B20/3.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Indien het slachtoffer van dreigend eergerelateerd of huiselijk geweld tijdens de verdere procedure feitelijk verblijft op een opvangadres, kan het slachtoffer voor de GBA een zogenoemd briefadres kiezen. Daarvoor is een aanwijzing van het betreffende gemeentebestuur nodig op grond van artikel 67, vierde lid, Wet GBA. Het briefadres hoeft niet noodzakelijkerwijs te worden gehouden in de gemeente waar het slachtoffer op een opvangadres verblijft. Dat kan bijvoorbeeld ook het adres van het regionale politiekorps of van een zorginstelling zijn of van een particulier adres, mits de houder van dat adres daarmee instemt.
AB
Paragraaf B20/3.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Indien de vreemdeling, in verband met dreiging van eergerelateerd of huiselijk geweld, in een instelling voor vrouwenopvang is opgenomen, dient de vreemdeling, indien gewenst met behulp van de instelling voor vrouwenopvang, het aanvraagformulier voor de Rvb via het COA aan te vragen. De Rvb wordt verstrekt teneinde het slachtoffer in staat te stellen in haar of zijn kosten van levensonderhoud te voorzien.
Aan verstrekking op grond van de Rvb wordt de voorwaarde verbonden dat er een aanvraag voor een verblijfsvergunning op grond van dreigend eergerelateerd geweld is ingediend en dat er sprake is van verblijf bij een instelling voor vrouwenopvang. Het COA gaat bij de IND en bij de instelling voor vrouwenopvang na of aan deze voorwaarde is voldaan.
AC
Paragraaf B20/3.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Zolang er nog geen beslissing is op het verzoek om de verblijfsvergunning kan een slachtoffer van dreigend eergerelateerd of huiselijk geweld aanspraak maken op de Rvb.
Het COA beëindigt de verstrekking krachtens de Rvb niet eerder dan nadat een verblijfsvergunning is afgegeven of de aanvraag om een verblijfsvergunning op grond van dreigend eergerelateerd geweld is afgewezen en hiertegen geen bezwaar of beroep is ingesteld dat de vreemdeling hier te lande mag afwachten. Na afgifte van de verblijfsvergunning maakt het slachtoffer eergerelateerd geweld aanspraak op een uitkering ingevolge de Wwb.
AD
Paragraaf B20/6 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
AE
Paragraaf B20/7 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
AF
Paragraaf B20/8 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De geldigheidsduur van de verblijfsvergunning van het slachtoffer kan niet worden verlengd.
Bij voortduring van de dreiging in verband waarmee de verblijfsvergunning is verleend of indien er sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard kan na 1 jaar een aanvraag worden ingediend voor een verblijfsvergunning onder de beperking ‘voortgezet verblijf’. Zie paragraaf B16/14.9.
AG
Paragraaf B20/9 Vreemdelingencirculaire 2000 vervalt.
AH
Paragraaf B20/10 Vreemdelingencirculaire 2000 vervalt.
AI
Paragraaf B20/11 Vreemdelingencirculaire 2000 vervalt.
AJ
Paragraaf C14/6.1.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Indien de vreemdeling stelt minderjarig te zijn, maar er niet in slaagt zijn leeftijd met documenten aan te tonen of anderszins aannemelijk te maken, dient te worden beoordeeld of er aan de vreemdeling een leeftijdsonderzoek aangeboden kan worden. Deze beoordeling vindt in eerste instantie plaats bij de aanmelding van de vreemdeling voorafgaand aan de rust- en voorbereidingstermijn, maar kan ook op een later moment in de asielprocedure plaatsvinden. De beoordeling wordt geïnitieerd door de vreemdelingenpolitie bij de aanmelding van de vreemdeling op de aanmeldlocatie. De IND is verantwoordelijk voor het starten van het leeftijdsonderzoek. Na indiening van de asielaanvraag is de IND voor deze beoordeling verantwoordelijk.
In beginsel vindt de uitvoering van het leeftijdsonderzoek tijdens de rust- en voorbereidingstermijn plaats. Ook later in de procedure kan de noodzaak ontstaan tot het uitvoeren van een leeftijdsonderzoek. Voor het antwoord op de vraag of er tijdens de algemene asielprocedure een leeftijdsonderzoek aan de vreemdeling wordt aangeboden, wordt verwezen naar het gestelde in C11/3.4. Overigens ontslaat het al dan niet aanbieden en uitvoeren van een leeftijdsonderzoek de vreemdeling niet van de plicht om diens identiteit alsnog aan te tonen met documenten.
Het leeftijdsonderzoek kan twee verschillende resultaten opleveren:
a. De opgegeven minderjarige leeftijd is mogelijk juist. In ieder geval kan meerderjarigheid niet worden aangetoond. In deze gevallen is ofwel het spaakbeen niet uitgerijpt, dan wel is het spaakbeen uitgerijpt, maar is tenminste één van de sleutelbeenderen niet uitgerijpt of is dit niet voldoende aantoonbaar;
b. De vreemdeling is bewezen meerderjarig (als beide sleutelbeenderen zijn uitgerijpt). De vreemdeling heeft een kalenderleeftijd van tenminste 20 jaar. Een opgegeven leeftijd jonger dan 18 jaar is niet aannemelijk.
Indien uit het onderzoeksresultaat blijkt dat de vreemdeling een andere leeftijd heeft dan hij oorspronkelijk heeft opgegeven, dient op basis van het onderzoeksresultaat een nieuwe geboortedatum te worden bepaald en toegekend in de vreemdelingenregistratie. Hiertoe wordt het geboortejaar gesteld op het jaar waarin het onderzoek heeft plaatsgevonden minus de minimumleeftijd die de vreemdeling volgens het onderzoek moet hebben. Indien het onderzoek heeft plaatsgevonden in de periode van 1 januari tot en met 30 juni, wordt de geboortedatum gesteld op 1 januari van het gevonden geboortejaar. Indien het onderzoek heeft plaatsgevonden in de periode van 1 juli tot en met 31 december, wordt de geboortedatum gesteld op 1 juli van het betreffende jaar. De wijziging van de leeftijd van de vreemdeling in de vreemdelingenregistratie geschiedt conform het PIL (zie A1/6.2).
In het geval de vreemdeling heeft aangegeven niet te weten hoe oud hij is, wordt op basis van het onderzoeksresultaat een geboortedatum bepaald zoals hierboven aangegeven.
In het vervolg van de procedure wordt de door de vreemdeling opgegeven geboortedatum aangehouden. Echter, na een bepaalde periode van minimaal 12 maanden en maximaal 24 maanden kan een vervolgonderzoek worden verricht. Indien uit het vervolgonderzoek alsnog blijkt dat vreemdeling op basis van deze onderzoeksresultaten als meerderjarig wordt beschouwd, wordt hem alsnog een nieuwe geboortedatum toegekend op de wijze zoals hierboven beschreven.
Nu aannemelijk is gemaakt dat de vreemdeling een andere leeftijd heeft dan oorspronkelijk opgegeven, wordt hem op basis van de onderzoeksresultaten een nieuwe geboortedatum toegekend op de wijze zoals hierboven beschreven. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de vreemdeling op het moment van het nemen van de röntgenfoto’s tenminste twintig jaar oud was. De aanvraag wordt verder conform het normale beleid voor volwassen asielzoekers afgehandeld.
AK
Het model M-39A vervalt.
Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.
Den Haag, 14 december 2010
De Minister voor Immigratie en Asiel,
namens deze:
de directeur-generaal belast met de zorg voor Immigratie en Asiel,
R.K. Visser.
In deze paragraaf zijn verwijzingen aangepast waaronder ook de verwijzing naar GVI in de laatste zin van B1/4.1.1. Deze verwijzing is vervallen aangezien met de inwerkingtreding van de Visumcode de GVI is vervallen.
Met deze toevoeging aan het vierde criterium wordt het mogelijk gemaakt dat aanbieders van het internationaal baccalaureaat diplomaprogramma, die weliswaar geen deel uitmaken van een internationale organisatie waarbij een uitwisseling van leerlingen over de wereld plaatsvindt en het land van plaatsing wordt bepaald door landelijke comités van deze internationale organisatie, maar die wel beschikken over een internaat en daar hun leerlingen plaatsen (en tevens voldoen aan de overige drie criteria), buitenlandse studenten aan hun instelling onderwijs kunnen laten volgen.
Met de beleidsregel dat in ieder geval wordt voldaan aan de voorwaarden in artikel 3.41, tweede lid, Vb indien de vreemdeling in het bezit is van een geprivilegieerdendocument verstrekt door BuZa en op het moment van indienen van de aanvraag een opleiding volgt in Nederland en deze hier te lande wil afronden, wordt een bestendige gedragslijn in de uitvoeringspraktijk vastgelegd.
In deze paragrafen zijn verwijzingen aangepast en enkele tekstuele aanpassingen verwerkt.
Met deze aanpassing worden enkele omissies in de tekst van WBV 2010/10
gecorrigeerd.
In B10/3.6 werd de mogelijkheid geboden aan de familieleden die onderdaan zijn van een derde land en die in het bezit zijn van een EU-verblijfskaart, afgegeven door een andere lidstaat, om te circuleren binnen de Unie en derhalve ook grensarbeid in Nederland te verrichten. De grensarbeid mocht worden verricht zonder dat de werkgever hoefde te beschikken over een geldige tewerkstellingsvergunning. Hiermee ging de Vreemdelingencirculaire verder dan artikel 23 van richtlijn 2004/38/EG. Met onderhavige wijziging wordt beoogd aan te sluiten bij artikel 23. Verder heeft de Europese Commissie in juli 2009 richtsnoeren opgesteld voor de interpretatie van Richtlijn 2004/38/EG (Mededeling van de Commissie Europese, COM(2009)313). Deze richtsnoeren hebben eveneens geleid tot aanpassingen in B10. Tot slot is een aantal aanpassingen aangebracht waarmee niet het beleid inhoudelijk is gewijzigd, maar waarmee is beoogd het beleid op een aantal punten te verduidelijken.
Hier is een aantal aanpassingen aangebracht waarmee niet het beleid is gewijzigd maar waarmee is beoogd het beleid op een aantal punten te verduidelijken.
Gebleken is dat behoefte bestaat aan een verduidelijking van de positie van Nederlanders in het EU-recht. Onderhavige wijziging beoogt deze verduidelijking te verschaffen.
Uit de tekst, doelstelling en inhoud van richtlijn 2004/38/EG (hierna te noemen ‘ de richtlijn) blijkt duidelijk dat deze niet van toepassing is op een burger van de Unie die verblijft in de lidstaat waarvan hij onderdaan is. Een in Nederland verblijvende Nederlander valt derhalve niet binnen de reikwijdte van de richtlijn. Dit geldt eveneens voor een Nederlander die beschikt over een dubbele nationaliteit.
Ook een Nederlander die gebruik heeft gemaakt van het recht op vrij verkeer valt in Nederland niet onder het bereik van de richtlijn. Wel zullen de EU-rechten die zijn familieleden hierdoor hebben opgebouwd door Nederland worden gerespecteerd en overgenomen omwille van de effectieve uitoefening van het recht op vrij verkeer door de Nederlander.
De wijziging van artikel 3.86 VB waarin onder meer een glijdende schaal voor veelplegers is toegevoegd is op 31 juli 2010 in werking getreden. Onderhavige wijziging is beoogd om hierbij aan te sluiten en tevens te voorkomen dat de burger van de Unie in een nadeligere positie wordt gebracht dan een niet EU-burger. Gelet op de mededeling van de Europese Commissie betreffende richtsnoeren voor een betere omzetting en toepassing van Richtlijn 2004/38/EG kunnen veelvuldig gepleegde lichte feiten een bedreiging voor de openbare orde vormen, niettegenstaande het feit dat elk strafbaar feit op zich geen voldoende ernstige bedreiging vormt. In de richtsnoeren worden drie factoren genoemd waarmee rekening moet worden gehouden: de aard van de strafbare feiten, het aantal strafbare feiten en de veroorzaakte schade.
Deze paragraaf bevatte informatie over het verlengen van een visum voor kort verblijf. Gelet op de indeling van de Vc wordt een gedeelte van de paragraaf verplaatst naar het A-gedeelte van de Vc.
Bij Besluit van de Staatssecretaris van Justitie van 16 december 2009, nr. WBV 2009/30, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000 is het inburgeringsvereiste voor onder meer de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd omschreven. Hoewel het inburgeringsvereiste ook geldt voor de personen die een verblijfsvergunning onbepaalde tijd wensen op grond van B12, is de aanpassing van B12 per abuis niet meegenomen in WBV 2009/30. Deze omissie wordt met de onderhavige wijziging gerepareerd en dient met terugwerkende kracht per 1 januari 2010 in werking te zijn getreden.
De beperking medische noodsituatie is per 1 juli 2010 komen te vervallen (zie WBV 2010/10). In verband hiermee is voormalige paragraaf B16/4.4 Vc uit de Vc geschrapt. Echter, vreemdelingen die drie jaar in het bezit zijn geweest van een vvr ‘vanwege medische noodsituatie’ kunnen nog steeds, in voorkomende gevallen, op grond van artikel 3.52 Vb aanspraak maken op een verblijfsvergunning onder de beperking ‘voortgezet verblijf’ als zij aan de in voorwaarden zoals verwoord in B16/4.10 voldoen.
Voor illegale slachtoffers van huiselijk geweld en illegale slachtoffers van mensenhandel die niet kunnen of willen meewerken aan het strafproces vanwege bedreigingen of hun psychische gesteldheid bestond eerder geen beleidskader. Voor slachtoffers van eergerelateerd geweld was daarentegen al wel een beleidskader ontwikkeld.
Bij de drie genoemde categorieën is sprake van (dreiging van) geweld.
Gezien deze overeenkomst wordt een zoveel mogelijk uniform beleidskader voor deze groepen wenselijk geacht ten behoeve van eenduidigheid, duidelijkheid voor slachtoffers, politie en hulpverleners, duidelijkheid in de rolverdeling en ten behoeve van de snelheid van beslissen op de verblijfsaanvragen.
In verband hiermee worden de hoofdstukken B9, B16 en B20 aangepast.
Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), de instantie die de leeftijdsonderzoeken uitvoert, heeft zijn onderzoeksmethodiek recentelijk aangepast naar aanleiding van nieuwe wetenschappelijke bevindingen. Naar aanleiding hiervan is de tekst in de Vreemdelingencirculaire aangepast.
Dit model is opgenomen in de relevante aanvraagformulieren.
De Minister voor Immigratie en Asiel,
namens deze:
de directeur-generaal belast met de zorg voor Immigratie en Asiel,
R.K. Visser.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2010-20701.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.