Besluit van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 30 november 2010, nr. WBN-CM 2010/4, houdende wijziging van de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 toegespitst op het gebruik in Curaçao en Sint Maarten

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op de Rijkswet op het Nederlanderschap, het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap (BvvN), het Besluit optie-en naturalisatiegelden en Regeling verkrijging en verlies Nederlanderschap (RvvN);

Besluit:

ARTIKEL I

De Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 toegespitst op het gebruik in Curaçao en Sint Maarten wordt als volgt gewijzigd:

A

13-1 Toelichting ad artikel 13, eerste lid, RWN komt te luiden:

13-1. Toelichting ad artikel 13, eerste lid

Bij algemene maatregel van rijksbestuur worden regelen gesteld betreffende het recht dat verschuldigd is voor het afleggen en de behandeling van de verklaring van optie en van het verzoek tot verlening van het Nederlanderschap, de gevallen en de mate waarin daarvan ontheffing kan worden verleend en de wijze waarop het moet worden voldaan.

De te betalen bedragen voor het afleggen van een optieverklaring en voor het indienen van een verzoek om naturalisatie zijn vastgelegd in het Besluit optie- en naturalisatiegelden 2002.

Met het oog op de jaarlijkse indexering van de optie- en naturalisatiegelden (zie artikel 9, eerste lid, BON) zijn geen concrete bedragen opgenomen in deonderstaande toelichting. Verwezen wordt naar de in onderstaande tabel vermelde tariefgroepen en de daarbij behorende tariefcodes en bedragen (in Nederlands-Antilliaanse gulden).

Tariefgroep

Tarief(code)

Bedrag

optie; enkelvoudig

A

Naf. 373

optie; gemeenschappelijk

B

Naf. 634

optie; medeopterende minderjarige

C

Naf. 44

naturalisatie; enkelvoudig; standaard

D

Naf. 1749

naturalisatie; gemeenschappelijk; standaard

E

Naf. 2235

naturalisatie; enkelvoudig; verlaagd

F

Naf. 1302

naturalisatie; gemeenschappelijk; verlaagd

G

Naf. 1787

naturalisatie; meenaturaliserende minderjarige

H

Naf. 257

B

Paragraaf 1.1./13-1 Toelichting ad artikel 13, eerste lid, RWN komt te luiden:

paragraaf 1.1. Tarieven

Tarief A is verschuldigd indien een optant een optieverklaring aflegt op grond van artikel 6 RWN of artikel 28 RWN dan wel artikel II, eerste lid, van de Rijkswet van 27 juni 2008 (Stb. 270).

Tarief B is verschuldigd indien twee optieverklaringen gelijktijdig worden afgelegd door twee:

  • met elkaar gehuwden; of

  • personen die een geregistreerd partnerschap met elkaar zijn aangegaan; of

  • ongehuwden die samenleven in een duurzame relatie.

De regeling voor de optiegelden bevat, anders dan bij de naturalisatiegelden het geval is, geen verlaagd tarief voor een staatloze of een houder van een asielgerelateerd verblijfsrecht.

Tarief C is verschuldigd voor de behandeling van een verzoek tot medeverkrijging bij optie als bedoeld in artikel 6, achtste lid, RWN. Dit betekent dat voor de behandeling van een verzoek voor een minderjarige om met zijn ouder(s) mee te opteren, naast het tarief dat de ouder(s) moet(en) betalen bij het afleggen van hun optieverklaring (tarief A of B), het tarief C moet worden betaald voor iedere minderjarige voor wie een verzoek tot medeverlening bij optie wordt ingediend.

Zie voor de betalingsprocedure verder paragraaf 3 (betaling van de verschuldigde optie- en naturalisatiegelden).

C

Paragraaf 1.2./13-1 Toelichting ad artikel 13, eerste lid, RWN komt te luiden:

paragraaf 1.2. Categoriale vrijstelling van optiegelden

Optanten die ingevolge de Wet betreffende de positie van Molukkers als Nederlander worden behandeld zijn ingevolge artikel 4, eerste lid, BON vrijgesteld van leges.

D

Paragraaf 2.1./13-1 Toelichting ad artikel 13, eerste lid, RWN komt te luiden:

Paragraaf 2.1. Tarieven naturalisatiegelden

Voor naturalisatie is in het algemeen betaling van naturalisatiegelden verschuldigd. Per individueel geval dient te worden bekeken welk bedrag aan naturalisatiegelden moet worden betaald. Hierbij zijn te onderscheiden:

  • 1. Tarief D: Het standaard tarief voor een enkelvoudig verzoek;

  • 2. Tarief E: Het standaard tarief voor een gemeenschappelijk verzoek;

  • 3. Tarief F: Het verlaagd tarief voor een enkelvoudig verzoek;

  • 4. Tarief G: Het verlaagd tarief voor een gemeenschappelijk verzoek;

  • 5. Tarief H: Het tarief voor een verzoek tot medenaturalisatie ten behoeve van een minderjarig kind.

Zie voor gevallen van categoriale vrijstelling van naturalisatiegelden paragraaf 2.5 en voor de mogelijkheid een ontheffingsverzoek van de betalingsverplichting in te dienen paragraaf 2.6.

E

Paragraaf 2.2./13-1 Toelichting ad artikel 13, eerste lid, RWN komt te luiden:

Paragraaf 2.2. Tarieven D en E

Bepaling normaal dan wel verlaagd tarief

Komen verzoekers niet in aanmerking voor het verlaagd tarief F of G (zie paragraaf 2.3), dan zijn de tarieven D en E verschuldigd voor de behandeling van een enkelvoudig dan wel een gemeenschappelijk verzoek om naturalisatie.

Definitie gemeenschappelijk verzoek

Een gemeenschappelijk verzoek wil zeggen dat een verzoek om naturalisatie is ingediend door twee met elkaar gehuwden of door twee wederzijds geregistreerde partners dan wel door twee ongehuwde personen die in een duurzame relatie anders dan het huwelijk samenleven.

F

Paragraaf 2.3./13-1 Toelichting ad artikel 13, eerste lid, RWN komt te luiden:

paragraaf 2.3 Tarieven F en G

Het verlaagd tarief voor een verzoek om naturalisatie geldt in de volgende gevallen:

  • a. In het geval de meerderjarige verzoeker staatloos is dan wel in het bezit is van een op asielgerelateerde gronden afgegeven verblijfsrecht1, is het tarief F verschuldigd.

  • b. In het geval sprake is van een gemeenschappelijk verzoek, dat wil zeggen een verzoek om naturalisatie van twee met elkaar gehuwden of van twee geregistreerde partners dan wel van twee ongehuwde personen die in een duurzame relatie anders dan het huwelijk samenleven en beiden of één van beide partners is/zijn staatloos, is het tarief G verschuldigd.

Om in aanmerking te komen voor het verlaagd tarief dient betrokkene in de PIVA te staan ingeschreven als ‘staatloos’. Is betrokkene opgenomen met ‘onbekende nationaliteit’, dan geldt dat het normale tarief van toepassing is, tenzij hij/zij houder is van een asielgerelateerd verblijfsrecht.

G

Paragraaf 2.4./13-1 Toelichting ad artikel 13, eerste lid, RWN komt te luiden:

paragraaf 2.4. Tarief H

Voor de behandeling van een verzoek tot medeverlening als bedoeld in artikel 11, eerste lid, RWN, is het tarief onder H verschuldigd. Dit betekent dat voor de behandeling van een verzoek voor een minderjarige om met zijn ouder(s) mee te naturaliseren, naast het tarief dat de ouder(s) moet(en) betalen voor hun naturalisatie (tarief D, E, F of G), het tarief H moet worden betaald voor iedere minderjarige voor wie een verzoek tot medeverlening wordt ingediend.

H

Paragraaf 2.6./13-1 Toelichting ad artikel 13, eerste lid, RWN komt te luiden:

paragraaf 2.6. Ontheffing van naturalisatiegelden

Onze Minister2 kan aan de volgende personen ontheffing verlenen van betaling van de naturalisatiegelden:

  • a. een minderjarige die zelfstandig een verzoek om naturalisatie indient;

  • b. een persoon die ingevolge een administratieve vergissing reeds meer dan een jaar als Nederlander is aangemerkt;

  • c. een persoon die op grond van staatsbelang of van zijn verdiensten voor de staat genaturaliseerd wordt.

Om in aanmerking te komen voor ontheffing dient gelijktijdig met de indiening van het verzoek om naturalisatie een gemotiveerd ontheffingsverzoek te worden ingediend. De Gouverneur is gemandateerd in de ministeriële regeling om te beslissen op het verzoek tot ontheffing van naturalisatiegelden. Zie artikel 4, vijfde lid, BON.

Hieronder wordt toegelicht onder welke omstandigheden aan bovengenoemde categorieën van personen ontheffing wordt verleend.

  • ad a. In geval van een zelfstandig verzoek om naturalisatie van een minderjarige is er in beginsel geen reden om met betrekking tot de naturalisatiegelden anders te handelen dan in geval van een zelfstandige naturalisatie van een meerderjarige. In beide gevallen wordt een zelfde inspanning van de Gouverneur en het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties3 vereist. Voor een zelfstandig verzoek om naturalisatie van een minderjarige wordt in beginsel dan ook hetzij tarief D, hetzij tarief F in rekening gebracht. Slechts onder de hieronder genoemde drie omstandigheden wordt een minderjarige die een zelfstandig verzoek om naturalisatie indient, ontheven van het betalen van naturalisatiegelden.

  • Worden tegelijkertijd door twee minderjarigen binnen één gezin twee zelfstandige verzoeken om naturalisatie ingediend, dan wordt hetzij tarief E, hetzij tarief G in rekening gebracht. Het derde en volgende kind(eren) wordt ontheffing verleend van het betalen van naturalisatiegelden, omdat anders financiële redenen ertoe zouden kunnen leiden dat binnen gezinnen verschillen in nationaliteit ontstaan (vergelijk de nota van toelichting bij artikel 4 BON). Het is daarom niet redelijk in geval van gelijktijdige zelfstandige verzoeken om naturalisatie door meerdere minderjarigen binnen een gezin een hoger bedrag aan naturalisatiegelden op te leggen dan het bedrag in geval van een gemeenschappelijk verzoek. Dit betekent dat de naturalisatiegelden bij gelijktijdige, zelfstandige, verzoeken om naturalisatie van meerdere kinderen binnen een gezin hetzij tarief E hetzij tarief G is verschuldigd;

  • In het geval een zelfstandig verzoek wordt ingediend door een kind dat is geboren tijdens de optie- of naturalisatieprocedure van de ouder dan wordt dat kind ontheffing verleend van de verplichting tot het betalen van de naturalisatiegelden. Voor de ontheffing van de betalingsverplichting dient het naturalisatieverzoek van het kind binnen een redelijke termijn na de verkrijging of de verlening van het Nederlanderschap aan de ouder te zijn ingediend. De redelijke termijn voor de indiening van het verzoek van het kind is in dit geval maximaal een jaar nadat de ouder Nederlander is geworden. Wordt het verzoek later ingediend, dan wordt hetzij tarief D, hetzij tarief F in rekening gebracht;

  • In bijzondere gevallen waarin een kind buiten eigen toedoen niet is meegenaturaliseerd, wordt ontheffing verleend van de betaling van de naturalisatiegelden. Hierbij kan worden gedacht aan een kind dat door zwaarwegende lichamelijke of psychische omstandigheden ten tijde van de naturalisatie van de ouders niet in Curaçao of Sint Maarten verbleef en niet is meegenaturaliseerd. Bijvoorbeeld een kind dat in het land van herkomst tijdelijk is opgenomen in een ziekenhuis of psychiatrische inrichting. Een en ander dient te worden aangetoond door middel van een verklaring van een medisch specialist of psychiater.

  • ad b. Met betrekking tot personen die ingevolge een administratieve vergissing reeds meer dan een jaar als Nederlander zijn aangemerkt, geldt dat als de administratie een fout heeft gemaakt, deze fout hersteld moet worden zonder kosten voor betrokkene. Indien de fout aan betrokkene zelf te wijten is, bijvoorbeeld indien er sprake is van frauduleus of onzorgvuldig gedrag van de betrokkene, wordt geen ontheffing van de naturalisatiegelden verleend.

  • ad c. In gevallen waarin iemand op grond van staatsbelang of zijn verdiensten voor de Staat genaturaliseerd wordt, wordt ontheffing verleend van de betaling van de naturalisatiegelden vanwege dat staatsbelang en die verdiensten voor de Staat.

Voorbeeld
  • 1. Een hoogleraar van vreemde nationaliteit komt in aanmerking voor de functie van Procureur-Generaal bij de Hoge Raad. Voor de vervulling van dit ambt is het bezit van het Nederlanderschap vereist. Deze persoon kan op grond van staatsbelang voor naturalisatie in aanmerking komen (ervan uitgaande dat tegen het verblijf voor onbepaalde duur geen bedenkingen bestaan).

  • 2. Een militair van vreemde nationaliteit die een uitzonderlijk hoge Nederlandse militaire onderscheiding heeft gekregen, kan op grond van verdiensten voor de Staat in aanmerking komen voor naturalisatie.

De bevoegdheid tot verlening van ontheffing is gemandateerd aan de Gouverneur. Voor een inwilligend besluit op een ontheffingsverzoek is model 2.24 beschikbaar. Voor een afwijzend besluit op een ontheffingsverzoek is model 2.25 beschikbaar.

I

Paragraaf 3./13-1 Toelichting ad artikel 13, eerste lid, RWN komt te luiden:

paragraaf 3. Betaling van de verschuldigde optie- en naturalisatiegelden

De optie- en naturalisatiegelden zijn verschuldigd alvorens een verklaring van optie of verzoek tot verlening van het Nederlanderschap in behandeling wordt genomen. De betaling heeft in Curaçao en Sint Maarten plaats bij de Gouverneur. Betrokkene dient een bewijs van betaling te overleggen bij de Gouverneur. Eerst na ontvangst van de betaling dan wel na de beslissing op een ontheffingsverzoek wordt het ingediende verzoek om naturalisatie dan wel de verklaring van optie in behandeling genomen (zie de nota van toelichting bij het BON). Ongeacht het verdere verloop van de naturalisatieprocedure – toewijzing, afwijzing of intrekking van het verzoek nadat de behandeling is begonnen – zijn de rechten verschuldigd betaald (vergelijk artikelen 2 en 3 BON).

De hoogte van het verschuldigde bedrag voor het afleggen van de optieverklaring of voor het verzoek om naturalisatie wordt in beginsel vastgesteld (ingevolge de in paragrafen 1.1, 1.3, 2.2 tot en met 2.4 en 2.6 opgenomen richtlijnen) op het moment dat de verklaring of het verzoek door de Gouverneur in ontvangst wordt genomen.

Vrijgesteld van en ingelicht over de optiegelden (model 1.25) en naturalisatiegelden (model 2.8)

Modellen van een schriftelijke bevestiging door betrokkene dat hij is geïnformeerd over de hoogte en de termijn van de te betalen naturalisatiegelden en dat hij instemt met de betaling van de opgelegde naturalisatiegelden dan wel (bij optie) is vrijgesteld van de betaling dan wel een verzoek om ontheffing heeft ingediend, zijn opgenomen als model 1.25 en model 2.8. De vaststelling van de hoogte van de te betalen naturalisatiegelden is een voorbereidingshandeling zoals bedoeld in artikel 6:3 Awb en is niet afzonderlijk vatbaar voor bezwaar of beroep.

Buitenbehandelingstelling

Uitgangspunt is dat de leges worden betaald op het moment van het afleggen van de optieverklaring respectievelijk de indiening van het verzoek om naturalisatie. Het verschuldigde bedrag wordt ineens voldaan, betaling in termijnen is niet mogelijk.

Wordt niet betaald op het moment van het afleggen van de optieverklaring respectievelijk de indiening van het verzoek om naturalisatie, dan wordt betrokkene op dat moment op grond van artikel 4:5, eerste lid, Awb in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken te betalen (hiervoor zijn model 1.25 en model 2.8 beschikbaar). De termijn van zes weken vloeit voort uit artikel 6 BON. Vindt de betaling van het verschuldigde bedrag niet plaats binnen deze zes weken, dan wordt de verklaring of het verzoek buitenbehandeling gesteld (artikel 6 BON). Een besluit tot buitenbehandelingstelling wegens niet- of niet tijdige betaling wordt schriftelijk meegedeeld aan betrokkene (artikel 4, tweede lid, BVVN). Daarvoor zijn beschikbaar de modellen 1.26 en 2.23.

Is verzocht om ontheffing van optie- of naturalisatiegelden, dan wordt de zes-wekentermijn opgeschort tot de dag waarop op het ontheffingsverzoek (negatief) is beslist.

Tegen de buitenbehandelingstelling van een optieverklaring of een verzoek om naturalisatie kan binnen zes weken bezwaar worden aangetekend bij onze Minister4. Het bezwaar wordt behandeld door unit Nationaliteit en Naturalisatie (192) van de IND te Rijswijk.

Stelt de Gouverneur een verzoek om naturalisatie buiten behandeling, dan brengt hij geen advies uit aan de Minister. Zowel indien de verzoeker bezwaar aantekent tegen de buitenbehandelingstelling, als wanneer de verzoeker dat niet doet, stuurt de Gouverneur door tussenkomst van de Minister van Justitie van Curaçao of Sint Maarten het dossier inzake het verzoek om naturalisatie aan de IND.

Overgangsregeling legesverhoging per 1 januari 2011

Voor verzoeken om naturalisatie die zijn ingediend bij de Gouverneur na 31 oktober2010 maar vóór 1 januari 2011 en waarvoor de verschuldigde betaling van de leges niet direct heeft plaatsgevonden, geldt het volgende. Om als op tijd ingediend te gelden, moet een voor 1 januari 2011 gedateerd en door verzoeker ondertekend model 2.1 (verzoek om naturalisatie) in het dossier aanwezig zijn. Deze overgangsregeling geldt dus uitdrukkelijk alleen voor verzoeken waarbij model 2.1 tussen 31 oktober 2010 en 1 januari 2011 is ingevuld en ondertekend.

In afwijking van hetgeen in paragraaf 3.7.4 bij artikel 7 is opgenomen, wordt de verzoeker die de verschuldigde leges niet direct bij indiening van het verzoek om naturalisatie voldoet een termijn gegund tot 1 maart 2011om de leges alsnog te voldoen dan wel aan te vullen.

Bij betaling van een tussen 31 oktober 2010 en 1 januari 2011 ingediend naturalisatieverzoek vóór 1 maart 2011 gelden nog de leges van vóór 1 januari 2011. Wordt in deze gevallen niet vóór 1 maart 2011 betaald, dan wordt de aanvraag buitenbehandeling gesteld5. Deze buitenbehandelingstelling moet binnen vier weken na 1 maart 2011 aan de verzoeker worden bekendgemaakt. Dit betekent dat de verzoeker het bericht van buitenbehandelingstelling voor 29 maart 2011 moet hebben ontvangen. Zolang het verzoek niet buitenbehandeling is gesteld, kunnen de leges nog betaald worden en kan het verzoek nog aangevuld worden met ontbrekende documenten. Wordt ná 28 februari 2011, maar vóór de buitenbehandelingstelling alsnog betaald, dan heft de Gouverneur de leges zoals die vanaf 1 januari 2011 gelden. De overgangsperiode is dan namelijk verstreken en de legesbedragen zoals die gelden vanaf 1 januari 2011 zijn dan van toepassing.

De Gouverneur verstrekt bij verzoeken ingediend gedurende de overgangsperiode (dus na 31 oktober 2010 tot 1 januari 2011) bij model 2.8 aan verzoekers een bijlage met de volgende tekst:

“Voor naturalisatieverzoeken die op of na 1 november 2010, maar voor 1 januari 2011 zijn ingediend, geldt dat de leges uiterlijk 1 maart 2011 moeten zijn betaald. Alleen dan gelden de legestarieven zoals die tot 1 januari 2011 golden. Heeft u op 1 maart 2011 nog niet betaald, dan zal uw verzoek op zijn laatst 28 maart 2011 buiten behandeling gesteld worden. Wordt op of na 1 maart 2011 – maar vóór de buitenbehandelingstelling – alsnog betaald, dan gelden de nieuwe tarieven van 2011.”

J

Paragraaf 4./13-1 Toelichting ad artikel 13, eerste lid, RWN komt te luiden:

paragraaf 4. Afdracht naturalisatiegelden

De in het kader van het afleggen van een verklaring van optie ontvangen gelden, behoeven niet te worden afgedragen. De behandeling van en de beslissing op de verklaring van optie liggen immers geheel in handen van de ontvangende instantie.

Artikel 8 BON bepaalt dat een gedeelte van de ontvangen naturalisatiegelden moet worden afgedragen aan de rijksoverheid. De Gouverneur draagt zorg voor een rechtstreekse afdracht aan het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (de IND). Tevens regelt artikel 8 BON de hoogte van het bedrag dat de Gouverneur behoudt en op welke wijze de afdracht aan de IND geschiedt. Over de wijze van afdracht van de ontvangen naturalisatiegelden door de Gouverneurs van Curaçao en Sint Maarten aan de IND, worden de Gouverneurs nader geïnformeerd met een brief van de IND.

De Gouverneur behoudt per enkelvoudig verzoek om naturalisatie Naf. 373, ongeacht of betrokkene het standaard of het verlaagde tarief betaalt. Het resterende bedrag dat aan leges is ontvangen, wordt afgedragen aan het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (de IND) (Naf. 1376 bij standaard tarief en Naf. 929 bij verlaagd tarief).

Bij een gemeenschappelijk verzoek of een gelijktijdig verzoek om naturalisatie van meerdere kinderen binnen één gezin behoudt de Gouverneur Naf 634 eveneens ongeacht of standaard of verlaagd tarief is betaald. Het resterende bedrag dat aan leges is ontvangen wordt afgedragen aan het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Naf. 1601 bij het standaard tarief en Naf. 1153 bij het verlaagd tarief). In het geval van een verzoek tot medeverlening als bedoeld in artikel 11, eerste lid, RWN behoudt de Gouverneur Naf. 44 per kind. Het resterende bedrag dat aan leges is ontvangen (Naf. 213) wordt afgedragen aan het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (de IND). Indien de verzoeker tijdens de naturalisatieprocedure verhuist, behoudt de Gouverneur die de leges geïnd heeft het bedrag dat niet afgedragen hoeft te worden en draagt zorg voor de afdracht van het resterende bedrag.

De afdracht geschiedt rechtstreeks aan het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in Nederland (de IND) zonder tussenkomst van de landen Curaçao of Sint Maarten.

Vanaf 1 januari 2011 gelden de volgende afdrachtcodes:

Tariefgroep

af te dragen afdrachtcode

bedrag

optie; enkelvoudig

nvt

nvt

optie; gemeenschappelijk

nvt

nvt

optie; medeopterende minderjarige

nvt

nvt

naturalisatie; enkelvoudig; standaard

Naf. 1376

100

naturalisatie; gemeenschappelijk; standaard

Naf. 1601

103

naturalisatie; enkelvoudig; verlaagd

Naf. 929

101

naturalisatie; gemeenschappelijk; verlaagd

Naf. 1153

104

naturalisatie; meenaturaliserende minderjarige

Naf. 213

105

In geval van ontheffing van betaling van de naturalisatiegelden kan de Gouverneur verzoeken om een vergoeding (artikel 8, tweede lid, BON). Een dergelijk schriftelijk verzoek dient te worden gericht aan het Hoofd Financieel Beheer van de Stafdirectie Middelen & Control van de IND, Postbus 5800, 2280 HV te Rijswijk. Indien het verzoek van de Gouverneur door de IND wordt gehonoreerd, ontvangt de Gouverneur een bedrag van Naf. 373 voor een enkelvoudig verzoek en Naf. 634 voor een gemeenschappelijk verzoek.

K

Het Model 1.25 komt te luiden als aangegeven in bijlage 1.

L

Het Model 2.8 komt te luiden als aangegeven in bijlage 2.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2011.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant en de voor publicatie geëigende bladen in Curaçao en Sint Maarten worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 30 november 2010

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

namens deze:

de directeur-generaal belast met de zorg voor de uitvoering van de Rijkswet op het Nederlanderschap,

R.K. Visser.

TOELICHTING

Algemeen

Bij algemene maatregel van rijksbestuur is het Besluit optie- en naturalisatiegelden 2002 (hierna: BON 2002) gewijzigd. Het besluit verhoogt de naturalisatieleges per 1 januari 2011 en wijzigt het tariefstelsel in die zin dat voortaan ook voor medeverlening aan minderjarige kinderen bij optie moet worden betaald.

Artikelsgewijs

A, D, E, F, G, H, J

De optie- en naturalisatiegelden worden met ingang van 1 januari 2011 meer verhoogd dan de gebruikelijke indexering. Voor een toelichting op deze verhoging en de wijze van indexeren wordt verwezen naar de wijziging van het BON 2002. De indexering en de wijziging in de hoogte van de leges hebben ook gevolg voor de hoogte van de bedragen die de Gouverneur zelf behoudt en het deel dat afgedragen wordt aan de IND. Nieuw is dat de Gouverneur voortaan ook geld ontvangt voor het in behandeling nemen van verzoeken om medeverlening, zowel bij optie als bij naturalisatie.

B en C

Vanaf 1 januari 2011 moet, als gezegd, ook betaald worden voor medeverlening aan minderjarige kinderen bij optie. Dit is ingevoerd omdat de behandeling van dergelijke verzoeken de Gouverneur ook tijd kost.

I

In de aanloop naar de verhoging van de optie- en naturalisatiegelden per 1 januari 2010 is er voor gekozen om een overgangsregeling in te stellen waardoor er meer tijd was om de verwachte extra toestroom van naturalisatieverzoeken ingediend vóór 1 januari 2010 te verwerken. Besloten is om dezelfde overgangsregeling ook toe te passen bij de legesverhoging per 1 januari 2011.

K en L

De modellen 1.25 en 2.8 zijn overeenkomstig de wijzigingen in het BON 2002 aangepast.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

namens deze:

de directeur-generaal belast met de zorg voor de uitvoering van de Rijkswet op het Nederlanderschap,

R.K. Visser.


XNoot
1

In Curaçao en Sint Maarten bestaat op dit moment geen verblijfsrecht vergelijkbaar met die in de artikelen 28 of 33 Vw 2000. Het BON (Stb. 2009, 388) anticipeert vanuit de gedachte van rechtsgelijkheid echter met een eventuele toekomstige invoering van dergelijke verblijfsvergunningen.

XNoot
2

Vanaf 14 oktober 2010 is dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Stc. 18 oktober 2010, 16527).

XNoot
3

Vanaf 14 oktober 2010 behoort de Rijkswet op het Nederlanderschap tot de verantwoordelijkheid van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

XNoot
4

Vanaf 14 oktober 2010 is dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Stc. 18 oktober 2010, 16527).

XNoot
5

Analoog aan artikel 4:5 van de Nederlandse Awb.

Naar boven