Regeling van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 29 november 2010, nr. 5677000/10/6, tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek BES ter uitvoering van het op 19 oktober 1996 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen (Regeling internationale kinderbescherming BES)

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

Gelet op artikel 20, eerste lid, van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

Besluit:

Artikel 1

Aan Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek BES wordt een nieuwe Titel 15b toegevoegd, luidende:

TITEL 15B. OUDERLIJKE VERANTWOORDELIJKHEID EN MAATREGELEN TER BESCHERMING VAN KINDEREN

AFDELING 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 377aa

In deze Titel wordt verstaan onder:

a. het verdrag:

het op 19 oktober 1996 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen (Trb. 1997, 299);

b. Onze Minister:

Onze Minister van Veiligheid en Justitie;

c. Gerecht in eerste aanleg:

het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Artikel 377bb

De afdelingen 1, 2, 4, 6 en 7 zijn mede van toepassing op internationale kwesties van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen die niet door het verdrag worden beheerst.

Artikel 377cc

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 4 van het op 25 oktober 1980 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen (Trb. 1987, 139) en artikel 377j van dit Boek, is deze wet van toepassing op kinderen die de leeftijd van achttien jaren nog niet hebben bereikt.

  • 2. Bereikt een kind ten aanzien waarvan een verzoek op grond van het verdrag of van deze wet in behandeling is, de leeftijd van achttien jaren, dan wordt de behandeling van dat verzoek ambtshalve gestaakt. Hetzelfde geldt voor maatregelen ter uitvoering van een beslissing op een verzoek.

AFDELING 2. TAAK EN BEVOEGDHEDEN VAN DE CENTRALE AUTORITEIT

Artikel 377dd

  • 1. Onze Minister wordt voor de openbare lichamen aangewezen als centrale autoriteit, bedoeld in artikel 29 van het verdrag. Bij in de Staatscourant openbaar te maken besluit wijst hij de onder zijn ministerie ressorterende dienst, diensten of vertegenwoordigers op de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba aan, die aldaar wordt of worden belast met de taak van centrale autoriteit.

  • 2. De centrale autoriteit is belast met de in hoofdstuk V van het verdrag omschreven taken van de centrale autoriteit. Deze centrale autoriteit is als zodanig tevens belast met de behandeling van verzoeken om tussenkomst in internationale kwesties betreffende ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen, wanneer deze niet door het verdrag worden beheerst. Bij de behandeling van deze verzoeken worden de bepalingen van hoofdstuk V van het verdrag zoveel mogelijk in acht genomen.

  • 3. In het bijzonder neemt de centrale autoriteit alle passende maatregelen om te bevorderen dat in de omstandigheden waarin het verdrag of deze wet van toepassing is, minnelijke schikkingen tot stand komen met betrekking tot de bescherming van de persoon of het vermogen van het kind.

  • 4. De aanwijzing van de centrale autoriteit staat er niet aan in de weg dat een persoon zich rechtstreeks tot de rechter of andere autoriteiten wendt om de erkenning van de ouderlijke verantwoordelijkheid over een kind, het herstel van die verantwoordelijkheid over een kind te bereiken, of de vaststelling of wijziging van een beslissing inzake ouderlijke verantwoordelijkheid dan wel een maatregel ter bescherming van een kind te verkrijgen.

Artikel 377ee

  • 1. De centrale autoriteit is bevoegd, zonodig ook zonder uitdrukkelijke volmacht van degene die zich met een verzoek tot haar heeft gewend, namens hem, anders dan in rechte, op te treden.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 5, derde lid, van het op 20 mei 1980 te Luxemburg tot stand gekomen Europese verdrag betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen inzake het gezag over kinderen en betreffende het herstel van het gezag over kinderen (Trb. 1981, 10) en artikel 26 van het op 25 oktober 1980 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen (Trb. 1987, 139), draagt de centrale autoriteit zelf alle kosten die aan de uitvoering van haar taak zijn verbonden.

Artikel 377ff

De centrale autoriteit kan de uitvoering van bepaalde handelingen overeenkomstig door haar te geven aanwijzingen opdragen aan de voogdijraad. De bepalingen van dit hoofdstuk zijn mede van toepassing ten aanzien van de voogdijraad.

Artikel 377gg

De gezaghebber en de ambtenaren van de burgerlijke stand verschaffen de centrale autoriteit kosteloos alle inlichtingen en verstrekken haar kosteloos en vrij van zegel alle afschriften en uittreksels uit hun registers die deze autoriteit van hen vraagt in verband met de uitvoering van haar taak.

Artikel 377hh

  • 1. Indien de centrale autoriteit voor het vinden van de verblijfplaats van een kind in een openbaar lichaam medewerking behoeft van dienaren van de openbare macht, kan zij zich voor het verkrijgen daarvan wenden tot de officier van justitie.

  • 2. De officier van justitie behandelt een verzoek om medewerking van de centrale autoriteit met voorrang.

  • 3. De ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, die is aangewezen om zijn medewerking te verlenen aan de opsporing van de verblijfplaats van een kind, mag daartoe elke plaats betreden, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van die taak nodig is.

AFDELING 3. PROCEDURE IN GEVAL VAN PLAATSING VAN EEN KIND VANUIT EEN OPENBAAR LICHAAM IN EEN ANDERE STAAT EN IN GEVAL VAN PLAATSING VAN EEN KIND VANUIT EEN ANDERE STAAT IN EEN OPENBAAR LICHAAM

Artikel 377ii

  • 1. De beslissing tot plaatsing van, of tot verstrekking van zorg aan een uit een openbaar lichaam afkomstig kind in een pleeggezin of in een instelling in een andere staat ingevolge artikel 33 van het verdrag wordt genomen door de centrale autoriteit, bedoeld in artikel 377dd, eerste lid, van dit Boek.

  • 2. De centrale autoriteit zendt een gemotiveerd verzoek, vergezeld van een rapport betreffende het kind, toe aan de centrale autoriteit dan wel de andere bevoegde autoriteit van de staat waar de plaatsing of de verstrekking van zorg dient plaats te vinden. Zij treedt met deze autoriteit in overleg.

  • 3. De in het eerste lid bedoelde beslissing wordt eerst genomen nadat de centrale autoriteit, bedoeld in artikel 377dd, eerste lid, van dit Boek de volgende bescheiden heeft ontvangen:

    • a. een schriftelijke verklaring van de personen of de instelling bij welke de plaatsing of de verstrekking van zorg dient plaats te vinden, waaruit hun instemming blijkt;

    • b. indien gewenst, een door de centrale autoriteit of de andere bevoegde autoriteit in het land van plaatsing opgesteld rapport waaruit de geschiktheid van de pleegouder tot het verstrekken van pleegzorg aan het kind blijkt;

    • c. de instemming, bedoeld in artikel 33, tweede lid, van het verdrag;

    • d. indien toepasselijk, bescheiden waaruit blijkt dat het kind toestemming heeft of zal verkrijgen om de staat waar de plaatsing of de verstrekking van zorg zal plaatsvinden, binnen te komen en met het oog op de plaatsing of de verstrekking van zorg een verblijfsrecht in die staat heeft of zal verkrijgen.

Artikel 377jj

  • 1. In geval van plaatsing van een kind vanuit een andere staat in een openbaar lichaam of verstrekking van zorg aan een zodanig kind in een pleeggezin of in een instelling in een openbaar lichaam ingevolge artikel 33 van het verdrag dient de instemming, bedoeld in de genoemde artikelen, te worden gegeven door de centrale autoriteit, bedoeld in artikel 377dd, eerste lid, van dit Boek.

  • 2. De instemming, bedoeld in het eerste lid, wordt pas gegeven nadat de centrale autoriteit van de bevoegde autoriteit van de staat van herkomst van het kind een gemotiveerd verzoek heeft ontvangen, vergezeld van een rapport betreffende het kind, en nadat zij de volgende bescheiden heeft ontvangen, welke bescheiden zij toezendt aan de bevoegde autoriteit van het land van herkomst van het kind:

    • a. een schriftelijke verklaring van de personen of de instelling bij welke de plaatsing of de verstrekking van zorg dient plaats te vinden, waaruit hun instemming blijkt;

    • b. indien gewenst, een rapport waaruit de geschiktheid van de pleegouder tot het verstrekken van pleegzorg aan het kind blijkt;

    • c. indien van toepassing, bescheiden waaruit blijkt dat het kind toestemming heeft of zal verkrijgen om Bonaire, Sint Eustatius of Saba binnen te komen en met het oog op de plaatsing of de verstrekking van zorg een verblijfsrecht heeft of zal verkrijgen.

Artikel 377kk

  • 1. Indien de voorschriften van artikel 377jj van dit Boek niet in acht zijn genomen, kan de officier van justitie of de centrale autoriteit de rechter verzoeken de voogdijraad te belasten met de voorlopige toevertrouwing over het kind. Dit verzoek kan ook worden gedaan door de voogdijraad. Tenzij de rechter een langere termijn van verval van de voorlopige toevertrouwing heeft bepaald, wendt de raad zich binnen zes weken na de beslissing over de voorlopige voogdij tot de rechter om een voorziening in het gezag over de minderjarige te verkrijgen.

  • 2. De zesde afdeling van titel veertien van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek BES inzake voogdij is niet van toepassing op de uitoefening van de voorlopige toevertrouwing als bedoeld in de artikelen 241, 271, 272, 331 en 332 van dit Boek. Artikel 813, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering BES is bij een voorlopige toevertrouwing van overeenkomstige toepassing.

  • 3. De voorlopige toevertrouwing eindigt, behoudens eerdere opheffing, op het tijdstip waarop hetzij de voogdij over het kind, dan wel diens plaatsing bij andere personen of een andere instelling, een aanvang neemt, of zijn terugkeer naar het land van herkomst is geregeld.

  • 4. De kosten die de voogdijraad of, in voorkomend geval, de gezinsvoogdij-instelling ten behoeve van het kind moet maken, komen ten laste van degene bij wie het kind in strijd met artikel 377jj van dit Boek is geplaatst.

AFDELING 4. RECHTSPLEGING TER ZAKE VAN OUDERLIJKE VERANTWOORDELIJKHEID EN MAATREGELEN TER BESCHERMING VAN KINDEREN

Artikel 377ll

Tegen een besluit van Onze Minister is bezwaar mogelijk overeenkomstig de Wet administratieve rechtspraak BES. Onverminderd de bevoegdheid van de rechter in kort geding, is het Gerecht in eerste aanleg bevoegd tot kennisneming van alle zaken met betrekking tot de regeling en de uitoefening van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen in internationale gevallen, behoudens voor zover het betreft de erkenning, de niet-erkenning en de tenuitvoerlegging van buitenlandse beslissingen.

Artikel 377mm

De zaken tot kennisneming waarvan het Gerecht in eerste aanleg op grond van artikel 377ll van dit Boek bevoegd is, worden ingeleid met een verzoekschrift. Het verzoekschrift wordt ingediend door een advocaat.

Artikel 377nn

Artikel 377v van dit Boek is van overeenkomstige toepassing in gevallen die door het verdrag of deze Titel worden bestreken.

AFDELING 5. ERKENNING, NIET-ERKENNING EN TENUITVOERLEGGING VAN BESLISSINGEN OP GROND VAN HET VERDRAG

Artikel 377oo

  • 1. De voorzieningenrechter van het Gerecht in eerste aanleg is bevoegd tot kennisneming van alle verzoeken die betrekking hebben op de erkenning, de niet-erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen inzake ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen die op grond van het verdrag zijn gegeven. Ten aanzien van het verlof tot tenuitvoerlegging zijn de artikelen 985 tot en met 990 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering BES niet van toepassing.

  • 2. Een beslissing op een verzoek als bedoeld in het eerste lid, wordt gevraagd bij verzoekschrift. Het wordt ingediend door een advocaat.

Artikel 377pp

  • 1. De voorzieningenrechter bij wie een verzoek als bedoeld in artikel 377oo van dit Boek, eerste lid, is ingediend, doet daarover onverwijld uitspraak.

  • 2. Het verlof tot tenuitvoerlegging is uitvoerbaar bij voorraad.

Artikel 377qq

  • 1. Het Gerecht in eerste aanleg neemt kennis van het hoger beroep van een beschikking als bedoeld in artikel 377pp, eerste lid, van dit Boek. Alleen de partijen kunnen hoger beroep tegen de beschikking instellen.

  • 2. Het hoger beroep tegen een beschikking waarbij een verzoek als bedoeld in artikel 377oo, eerste lid, van dit Boek is ingewilligd, moet worden ingesteld binnen een maand na de betekening van de beschikking. Indien de partij tegen wie tenuitvoerlegging wordt gevraagd, haar gewone verblijfplaats heeft in het buitenland, bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep twee maanden, te rekenen vanaf de datum van de betekening aan deze partij in persoon of aan zijn adres. De termijn kan niet op grond van de afstand worden verlengd.

  • 3. Indien hoger beroep wordt ingesteld door de verzoeker en is gericht tegen de weigering om een verzoek als bedoeld in artikel 377oo, eerste lid, van dit Boek in te willigen, wordt het ingesteld binnen een maand na de dagtekening van de beschikking.

  • 4. Het Gerecht in eerste aanleg doet onverwijld uitspraak in hoger beroep.

  • 5. Tegen de in hoger beroep gegeven beschikking kan slechts beroep in cassatie worden ingesteld.

  • 6. Het Gerecht in eerste aanleg in hoger beroep, onderscheidenlijk de Hoge Raad als beroep in cassatie is ingesteld, kan op verzoek van de partij tegen wie tenuitvoerlegging wordt gevraagd, zijn uitspraak aanhouden indien in de staat van herkomst van de beslissing een gewoon rechtsmiddel is ingesteld of de termijn daartoe nog niet is verstreken. In dit laatste geval kan het Gerecht, onderscheidenlijk de Hoge Raad, een termijn vaststellen binnen welke het rechtsmiddel moet worden ingesteld.

  • 7. Indien in de beslissing uitspraak is gedaan over meer dan een onderdeel van het verzoek en de tenuitvoerlegging niet voor het geheel kan worden toegestaan, wordt de tenuitvoerlegging voor één of meer van die onderdelen toegestaan.

AFDELING 6. INTERNATIONALE SAMENWERKING VAN GERECHTEN

Artikel 377rr

  • 1. Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba kiest uit zijn leden een of meer rechters, die voor de openbare lichamen in het bijzonder belast zijn met het faciliteren van contacten, over en weer, met rechters in het buitenland over aanhangige procedures inzake internationale kwesties van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen.

  • 2. Indien een rechter in verband met een procedure in het eerste lid een rechter in het buitenland wenst te consulteren, kan hij gebruik maken van de tussenkomst van de in het eerste lid bedoelde rechter.

  • 3. De in het tweede lid bedoelde tussenkomst wordt ook verleend aan een rechter in het buitenland die in verband met een bij hem aanhangige procedure als bedoeld in het eerste lid een rechter van het Gerecht in eerste aanleg of van het Gemeenschappelijk Hof wenst te consulteren.

  • 4. Indien in verband met een consultatie als bedoeld in het tweede of het derde lid stukken dienen te worden vertaald of indien daarvoor de bijstand van een tolk nodig is, draagt de in het eerste lid bedoelde rechter hiervoor zorg.

  • 5. Voordat een consultatie als bedoeld in het tweede lid plaatsvindt, stelt de rechter bij wie de procedure aanhangig is, de partijen hiervan in kennis. Nadat de consultatie heeft plaatsgevonden, doet hij partijen verslag van de consultatie.

  • 6. De overdracht van verzoeken als bedoeld in de artikelen 8 en 9 van het verdrag geschiedt door tussenkomst van de in het eerste lid bedoelde rechter. De rechter die een verzoek heeft overgedragen, stelt partijen hiervan in kennis.

AFDELING 7. VERKLARING INZAKE OUDERLIJKE VERANTWOORDELIJKHEID

Artikel 377ss

  • 1. Tot de afgifte van een verklaring als bedoeld in artikel 40 van het verdrag is bevoegd de notaris.

  • 2. De verklaring wordt afgegeven op een door Onze Minister vastgesteld formulier.

Artikel 2

Het Besluit van 29 juni 2007, tot vaststelling van het formulier voor een notariële verklaring inzake ouderlijke verantwoordelijkheid (Stcrt. 2007, 128), is van toepassing.

Artikel 3

  • 1. Het in artikel 377aa van dit Boek bedoelde verdrag is niet van toepassing in procedures inzake ouderlijke verantwoordelijkheid of maatregelen ter bescherming van kinderen, die vóór zijn inwerkingtreding in een openbaar lichaam zijn ingesteld en waarin na zijn inwerkingtreding een beslissing wordt genomen.

  • 2. De inwerkingtreding van het in artikel 377aa van dit Boek bedoelde verdrag voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba laat ouderlijke verantwoordelijkheid die voordien van rechtswege aan een persoon is toegekomen, onverlet.

  • 3. Vanaf het tijdstip van de inwerkingtreding in de openbare lichamen van het in artikel 377aa van dit Boek bedoelde verdrag wordt het van rechtswege ontstaan van ouderlijke verantwoordelijkheid van een persoon die deze niet reeds heeft, door dat verdrag beheerst.

Artikel 4

Deze regeling treedt in werking met ingang van tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 5

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling internationale kinderbescherming BES.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

F. Teeven.

TOELICHTING

Gelet op de zeer grote belangen van het kind en de ouders die in het geding zijn bij internationale kwesties inzake ouderlijke verantwoordelijkheid en kinderbeschermingsmaatregelen, is een coherente regeling van deze problematiek in de nieuwe staatkundige verhoudingen dringend gewenst. Mede daarom is het op 19 oktober 1996 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen (Trb. 1997, 299) opgenomen op de lijst van de ook voor de Nederlandse Antillen goedgekeurde verdragen waarvan het voornemen bestaat om de toepassing uit te breiden tot de BES-eilanden (Kamerstukken II 2008/09, 32 047, nr. 3, p. 12, nr. 16).

De onderhavige regeling voorziet in de invoering van een nieuwe Titel 15b in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek BES, die materieel zoveel mogelijk equivalent is aan de voor het Europese deel van Nederland geldende Uitvoeringswet internationale kinderbescherming van 16 februari 2006, voor zover daarin uitvoering wordt gegeven aan het genoemde Haagse verdrag (Stb. 2006, 123). Deze uitvoeringswet heeft tevens betrekking op Raadsverordening (EG) nr. 2201/2003 van 27 november 2003 over de bevoegdheid en de erkenning van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (Brussel IIbis; Pb. 2003, L 388), maar deze geldt alleen voor het Europese deel van Nederland en niet ook voor de BES, nu Bonaire, Sint Eustatius en Saba de lgo-status als bedoeld in Deel IV van het Unieverdrag hebben.

Materieel ontstaat hiermee ten aanzien van de internationale aspecten van ouderlijke verantwoordelijkheid en kinderbeschermingsmaatregelen in de Europese en overzeese delen van Nederland een zoveel mogelijk vergelijkbare regeling. Daartoe zijn tevens de noodzakelijke technische wijzigingen doorgevoerd, bijvoorbeeld ten aanzien van de bevoegde rechter, de Centrale autoriteit en de verwijzing naar specifieke BES-wetgeving. Op grond van artikel 3 lid 1 van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba wordt de bezwaarschriftprocedure beheerst door de Wet administratieve rechtspraak BES (artt. 55 e.v.). De in artikel 26 van de Nederlandse uitvoeringswet opgenomen collisieregel met betrekking tot het op 20 mei 1980 te Luxemburg in het kader van de Raad van Europa gesloten verdrag over de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen inzake het gezag over kinderen (Trb. 1981, 10) is niet overgenomen, omdat dit verdrag niet geldt voor de openbare lichamen. Voorts is anticiperend rekening gehouden met het voorgestelde vervallen van de procesvertegenwoordigende bevoegdheid van de Centrale autoriteit, waarmee onder meer een einde komt aan de als onwenselijk ervaren situatie dat de staat in deze gevoelige zaken tegen Nederlandse staatsburgers procedeert (Kamerstukken II 2009/10, 32 358). Op grond van artikel 1:377dd, eerste lid, Burgerlijk Wetboek BES zal separaat op elk van de openbare lichamen een liaison van de huidige centrale autoriteit worden aangewezen.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

F. Teeven.

Naar boven