Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven

Considerans

Voor u ligt het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven.

Dit procesreglement (hierna ook: het reglement) vindt zijn oorsprong in een initiatief van het Project procesreglementen, dat onderdeel uitmaakt van het Programma Civiele Sectoren, en is ontwikkeld door een door dit project geïnitieerde en door het Landelijk Overleg van de Voorzitters van de Civiele sectoren-Hoven (LOVC-H) gefaciliteerde werkgroep, in samenspraak met de Nederlandse Orde van Advocaten. Op 26 mei 2008 heeft het LOVC-H het reglement goedgekeurd, waarna alle gerechtshoven het als eigen reglement hebben vastgesteld. Het reglement is gepubliceerd in Staatscourant 30 juli 2008 (nr. 145).

In de tweede versie van het reglement zijn de Richtlijnen voor de toepassing van de het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven in de tekst geïntegreerd en zijn de tekst en structuur van het reglement op een aantal punten verduidelijkt dan wel aangepast, mede aan de hand van de tekst en structuur van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de rechtbanken. Verder is artikel 2.3 opgenomen in verband met de invoering van de Wet griffierechten burgerlijke zaken per 1 januari 2011. Dit alles heeft tot gevolg dat een groot aantal artikelen is vernummerd. Met het oog hierop zijn in hoofdstuk 12 een transponeringstabellen toegevoegd.

Het LOVC-H heeft de gewijzigde versie op 1 november 2010 goedgekeurd. Na akkoord van de presidentenvergadering, hebben de besturen van de gerechtshoven deze versie geaccordeerd, waarna publicatie in Staatscourant […] is gevolgd.

Het ontwikkelen van het reglement beoogt een verdere bijdrage te leveren aan het harmoniseren van de werkwijze en werkprocessen van de verschillende gerechtshoven in civiele dagvaardingszaken. Hierbij is het belang van de justitiabele vooropgesteld. Daarnaast is gestreefd naar een zo goed mogelijke interne werkbaarheid en, waar mogelijk, naar verkorting van de doorlooptijden.

Mocht u de gedrukte uitgave van het reglement raadplegen, dan maken wij u erop attent dat dit niet het brondocument is. Vanwege de wijzigingen die met enige regelmaat in de tekst worden aangebracht, is het brondocument, behalve in de Staatscourant, te vinden op de website http://www.rechtspraak.nl/Naar+de+rechter/Landelijke+regelingen/Sector+civiel+recht/. Op de website staat steeds de meest recente versie van dit reglement, inclusief de inhoud van de hyperlinks die in de gedrukte versie niet is weergegeven.

Tweede versie, januari 2011

1 Algemene bepalingen

1.1 Toepasselijkheid

Dit reglement heeft betrekking op de voortgang van het geding in alle met een dagvaarding ingeleide civiele zaken bij de gerechtshoven.

1.2 Begripsbepalingen

In dit reglement wordt verstaan onder:

a. hof:

de met de behandeling van de zaak belaste meervoudige kamer of, in voorkomende gevallen, de rolraadsheer of de raadsheer-commissaris;

b. roldatum:

de dag waarop de rol wordt afgehandeld;

c. inlevertijdstip:

het tijdstip waarop processtukken, met uitzondering van de dagvaarding, en berichten uiterlijk bij het hof moeten worden ingeleverd;

d. dagen:

maandag tot en met vrijdag, met uitzondering van de dagen als bedoeld in artikel 3 van de Algemene Termijnenwet;

e. proceshandeling:

hetgeen op grond van een wettelijk voorschrift, reglement of beslissing van het hof door een partij moet of kan worden verricht om het geding te kunnen voortzetten of het wijzen van arrest mogelijk te maken;

f. memorie:

een processtuk dat uitgebreider op de inhoud van de zaak ingaat dan een akte als bedoeld onder g;

g. akte:

een processtuk dat een korte mededeling, zoals een enkele erkenning of ontkenning, een bewijsaanbod, de aankondiging van een productie of een reactie daarop bevat;

h. bericht:

een stuk dat een voorstel, verzoek, opgave of mededeling betreffende de procesvoering in een zaak bevat;

i. productie:

in het geding gebracht stuk anders dan een memorie of een akte;

j. verlenen akte niet-dienen:

formele constatering op de roldatum dat het recht van een partij om een bepaalde proceshandeling te verrichten, is vervallen;

k. fourneren:

overleggen door partijen van een kopie van hun volledige procesdossier, inclusief de stukken van de eerste aanleg, bij het vragen van arrest;

l. klemmende reden:

een omstandigheid waardoor het voor een partij redelijkerwijs niet mogelijk is de proceshandeling binnen de gestelde termijn te verrichten of op de zitting te verschijnen;

m. overmacht:

een omstandigheid waardoor het voor een partij redelijkerwijs niet mogelijk is tijdig om een klemmende reden om uitstel te verzoeken;

n. Roljournaal:

een voor advocaten door middel van het internet toegankelijke weergave van het op de rol verhandelde;

o. H-formulier:

een formulier dat beschikbaar is in Roljournaal, voor het aankondigen van rolhandelingenen voor berichten als bedoeld onder h;

1.3 Roldatum en inlevertijdstip

De roldatum en het inlevertijdstip: dinsdag, 10.00 uur.

1.4 Procesvoering, afwijkende procesvoering

Partijen zijn gebonden aan de wijze en termijnen van procesvoering als in dit reglement voorzien, tenzij het hof op een verzoek dat door (één van) partijen vóór de eerste roldatum is gedaan, een daarvan afwijkende procesvoering toestaat.

1.5 Toepasselijkheid op bijzondere procedures

Dit reglement is ook van toepassing op procedures waarvoor enige bijzondere wettelijke regeling betreffende de procesvoering geldt, behoudens voor zover deze regeling zich daartegen verzet.

1.6 Gevolgen niet-naleving reglement

Het hof zal aan de niet-naleving van een in dit reglement gegeven voorschrift het gevolg verbinden dat het met het oog op de aard van het voorschrift en de ernst van het verzuim passend voorkomt.

1.7 Ambtshalve handhaving termijnen, verval van recht

De termijnen worden ambtshalve gehandhaafd, tenzij uit dit reglement anders voortvloeit.

Indien een proceshandeling niet is verricht binnen de daarvoor gestelde termijn en van die termijn geen uitstel kan worden verkregen, vervalt het recht de proceshandeling te verrichten.

1.8 Berichtenverkeer

Behoudens in geval van bijzondere spoed, gebruikt een partij voor een aan het hof gericht bericht een H-formulier. Indien een bericht niet door middel van een H-formulier ter kennis van het hof kan worden gebracht, kan dit ook per telefax worden toegezonden.

Indien een partij enig bericht aan het hof zendt, doet deze partij gelijktijdig een kopie van het bericht aan de wederpartij toekomen. Zij doet dit op zodanige wijze dat kan worden aangenomen dat de wederpartij dit bericht niet later dan het hof ontvangt. Uit het bericht aan het hof moet blijken dat aan dit voorschrift is voldaan.

1.9 Uitstel termijnen op grond van klemmende redenen of overmacht

Een gemotiveerd verzoek van een partij om uitstel op grond van klemmende redenen, wordt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk vier dagen voor de afloop van de desbetreffende termijn, ingediend. De wederpartij kan binnen twee dagen na indiening van het verzoek reageren, doch uiterlijk tot 12.00 uur van de laatste werkdag van de week voorafgaande aan de roldatum waarop het verzoek betrekking heeft.

Het hof beoordeelt het verzoek zo spoedig mogelijk.

Indien een partij door overmacht niet in staat is het verzoek in te dienen binnen de in de eerste zin van deze bepaling genoemde termijn van vier dagen, geeft zij het hof daarvan bij eerste gelegenheid bericht. Het hof beslist zo spoedig mogelijk, de wederpartij zo mogelijk gehoord.

1.10 Beslissing hof op bericht

Bij zijn beslissing op een bericht bepaalt het hof, zo nodig, ook door welke partij en op welke termijn enige proceshandeling zal worden verricht.

1.11 Inzage griffiedossier

Partijen hebben recht op inzage van het griffiedossier.

1.12 Bekendmaking rol

Het op de rol verhandelde wordt uiterlijk twee dagen daarna op Roljournaal bekendgemaakt.

1.13 Nevenzittingsplaatsen

Gerechtshoven kunnen nevenzittingsplaatsen hebben

1.14 Gevallen waarin dit reglement niet voorziet

In alle gevallen waarin dit reglement niet voorziet, beslist het hof. Bij de beslissing worden zoveel mogelijk de bepalingen van dit reglement in acht genomen.

1.15 Bijzondere omstandigheden

Indien de omstandigheden van het geval daartoe aanleiding geven, kan het hof van dit reglement afwijken.

2 Indiening van processtukken en procesverloop

2.1 Tijdstip en wijze van indiening

Voor zover in artikel 3.1 niet anders is bepaald, wordt een voor een roldatum bestemd processtuk uiterlijk op het inlevertijdstip ter griffie ingediend door verzending per post of door afgifte aan de centrale balie. Per telefax ingediende processtukken worden niet in behandeling genomen.

Indien de zaak staat ingeschreven op de rol bij een nevenzittingsplaats van het hof, worden de processtukken ingeleverd bij de griffie van deze nevenzittingsplaats.

De indiener voegt bij het processtuk een behoorlijk ingevuld H-formulier.

2.2 Ontvangstbevestiging

De ontvangst van processtukken wordt alleen bevestigd, indien de indiener de processtukken aan de centrale balie afgeeft of hij een ontvangstbevestiging met voldoende gefrankeerde antwoordenvelop bijvoegt.

2.3 Griffierecht

In de dagvaarding wordt meegedeeld dat van de geïntimeerde bij verschijning in de procedure een griffierecht zal worden geheven, binnen welke termijn dit griffierecht dient te worden betaald, alsmede de hoogte van dit griffierecht http://www.rechtspraak.nl/Naar+de+rechter/Kosten+van+een+procedure/Griffierechten/ Hierbij wordt vermeld dat van een persoon die onvermogend is, een lager griffierecht wordt geheven, indien hij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven de in 3.1 onder d genoemde bescheiden heeft overgelegd.

Indien bij het indienen van de zaak de hoogte van het verschuldigde griffierecht niet kan worden vastgesteld, zal appellant het maximum griffierecht zijn verschuldigd totdat bij de griffie een verzoek om herziening van het griffierecht is ingediend en het griffierecht is aangepast.

Het verschuldigde griffierecht dient binnen vier weken te zijn betaald, voor appellant te rekenen vanaf de inschrijving van de zaak en voor geïntimeerde vanaf zijn verschijning in het geding. De zaak wordt aangehouden zolang de betaling niet is verricht en de termijn van vier weken nog loopt. Bij niet tijdige betaling door appellant zal geïntimeerde van de instantie worden ontslagen; bij niet tijdige betaling door geïntimeerde zal tegen geïntimeerde verstek worden verleend.

Met toepassing van de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 127a lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is in de volgende zaken wel griffierecht verschuldigd, maar wordt de zaak niet aangehouden in afwachting van de betaling van het verschuldigde griffierecht:

  • spoedappel in kort geding als bedoeld in hoofdstuk 9.1;

  • incidenten die strekken tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad van een vonnis of tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis;

  • incidenten betreffende een voorlopige voorziening binnen het kader van een bodemprocedure.

2.4 Op het processtuk te vermelden gegevens

Op het processtuk worden in de kop administratieve gegevens, zoals zaaknummer en roldatum, en de namen van de procespartijen, vermeld.

Indien met het processtuk ook een andere proceshandeling wordt verricht dan die waarvoor de zaak staat, wordt hiervan eveneens melding gemaakt in de kop en op het bijgevoegde H-formulier.

2.5 Producties

De indiener nummert de in het geding gebrachte producties en voegt een overzicht bij.

Indien deze partij al eerder producties in het geding in eerste aanleg of in hoger beroep heeft gebracht, wordt bij de nummering van de producties uit het vorige processtuk van diezelfde partij aangesloten.

2.6 Memories en akten

Memories en akten worden in enkelvoud ingediend.

De partij die een memorie of akte indient, zorgt voor gelijktijdige toezending of terhandstelling aan de wederpartij van een kopie daarvan en, indien van toepassing, van de daarbij behorende producties.

2.7 Opmerkingen en accentueringen op stukken

Overgelegde stukken bevatten geen opmerkingen en geen accentueringen die in het originele stuk niet voorkomen. Stukken die hieraan niet voldoen, kunnen worden teruggezonden. De indiener vervangt de teruggezonden stukken binnen twee weken door exemplaren die van deze opmerkingen en accentueringen zijn geschoond.

2.8 Comparitie na aanbrengen

Het hof kan ook direct na het aanbrengen van de zaak bij arrest een comparitie bepalen. De comparitie zal niet worden gehouden voordat beide partijen het griffierecht hebben betaald.

2.9 Verandering of vermeerdering van eis

Een partij die haar eis of de grondslag daarvan verandert of vermeerdert, vermeldt dit in de kop van het processtuk en op het H-formulier.

Indien een wederpartij bezwaar wenst te maken tegen een verandering of vermeerdering van de eis en op dit bezwaar een beslissing wil verkrijgen alvorens verder te procederen, vraagt zij het hof de zaak te plaatsen op de rol van twee weken na de roldatum waarop de verandering of vermeerdering van de eis is gedaan.

De partij die haar eis heeft veranderd of vermeerderd kan verzoeken bij akte te mogen reageren op het gemaakte bezwaar. In dat geval wordt de zaak hiertoe op de rol van twee weken na de roldatum waarop het bezwaar is gemaakt, geplaatst.

2.10 Termijnen voor memories

Voor memorie van grieven, memorie van antwoord en memorie van antwoord in het incidenteel beroep, wordt een termijn van zes weken verleend en in kort geding een termijn van vier weken.

2.11 Gewoon uitstel voor memories

Tenzij de wederpartij partijperemptoir met akte niet-dienen heeft aangezegd, wordt een eerste uitstel van zes weken verleend en vervolgens een tweede uitstel van vier weken. In kort geding wordt een eerste uitstel van vier weken verleend en vervolgens een tweede uitstel van twee weken.

2.12 Nader uitstel na drie termijnen

Na het verstrijken van de in de artikel 2.11 genoemde termijnen verwijst het hof de zaak naar een roldatum gelegen op een termijn van 53 weken voor het nemen van de memorie van grieven, memorie van antwoord of memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep.

2.13 (Aanzeggen) partijperemptoir/akte niet-dienen

De partij die na de eerste termijn uitstel voor memorie van grieven, memorie van antwoord of memorie van antwoord in het incidenteel beroep wenst te bekorten, zegt hiertoe aan de wederpartij partijperemptoir en akte niet-dienen aan.

De aanzegging wordt schriftelijk of per e-mail gedaan aan de advocaat die zich voor de wederpartij heeft gesteld, onder zoveel mogelijk gelijktijdige toezending aan het hof van een kopie daarvan per brief. Een later ingezonden kopie van de aanzegging wordt alleen toegelaten, indien de kopie uiterlijk op het inlevertijdstip van de desbetreffende roldatum door het hof is ontvangen. De aanzegging kan niet worden gedaan door middel van een H-formulier.

De partij doet de aanzegging uiterlijk twee weken vóór de roldatumwaarop de lopende termijn verstrijkt. Partijperemptoir/akte niet-dienen kan niet eerder worden aangezegd dan tegen een roldatum die is gelegen op een termijn van twee weken na de roldatum waarop de lopende termijn verstrijkt. Aanzegging van partijperemptoir/akte niet-dienen kan tegen dezelfde roldatum plaatsvinden.

Indien partijperemptoir/akte niet-dienen is aangezegd, wordt ervan uitgegaan dat de partij die deze aanzegging heeft gedaan, die ook handhaaft. Deze partij hoeft op de desbetreffende roldatum niet nogmaals akte niet-dienen te vragen.

De aanzegging door of aan een partij voor wie zich (nog) geen advocaat heeft gesteld, is zonder gevolg.

2.14 Memorie van antwoord in incident

Voor het antwoord op de incidentele vordering wordt een termijn van twee weken verleend.

2.15 Memorie of akte na tussenarrest of pleidooi

Voor een toegelaten memorie of een inhoudelijke akte na tussenarrest of zitting geldt een termijn van vier weken en in kort geding van twee weken. Voor een eenvoudige akte geldt een termijn van twee weken. Tenzij anders is bepaald, wordt een uitstel van twee weken verleend en in kort geding een uitstel van één week.

Zodra de partij deze memorie of akte neemt of meedeelt daarvan af te zien, wordt aan de wederpartij een termijn van vier weken verleend – en in kort geding een termijn van twee weken – voor (antwoord)memorie of (antwoord)akte. Van deze termijn wordt een uitstel van twee weken verleend en in kort geding een uitstel van één week.

De zaak wordt na het al dan niet nemen van deze memorie of akte verwezen naar een roldatum op een termijn van twee weken voor fourneren overeenkomstig het bepaalde in artikel 5.1 en 5.2.

2.16 Geen memorie van grieven

Indien het recht op het nemen van de memorie van grieven is vervallen, wordt de zaak naar de rol verwezen voor arrest. Deze verwijzing wordt ongedaan gemaakt indien de wederpartij binnen twee weken na verval van dit recht verzoekt een memorie van eis in incidenteel hoger beroep te mogen nemen.

2.17 Proceshandelingen en producties bij gelegenheid van getuigenverhoor, comparitie, descente of pleidooi

Een partij die bij gelegenheid van een getuigenverhoor, comparitie, descente of pleidooi nog een proceshandeling wenst te verrichten of producties in het geding wenst te brengen, zorgt ervoor dat het hof en de wederpartij uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een afschrift van het te nemen processtuk of de in het geding te brengen producties hebben ontvangen. Dit afschrift kan ook in enkelvoud per telefaxbericht aan het hof worden toegezonden, onder de verplichting tot nazending per post in viervoud indien het getuigenverhoor, de comparitie, de descente of het pleidooi meervoudig wordt gehouden.

2.18 Vervroegd op de rol: peremptoir

Op schriftelijk verzoek van de partij die een proceshandeling dient te verrichten, wordt de zaak op een termijn van ten minste één week vervroegd op de rol geplaatst voor het verrichten van deze proceshandeling. Voor die proceshandeling wordt op de vervroegde roldatum geen uitstel verleend, tenzij de te verrichten proceshandeling een memorie van grieven, memorie van antwoord of memorie van antwoord in het incidenteel beroep betreft. Indien deze memorie op de vervroegde roldatum niet wordt genomen, wordt de zaak verwezen naar een roldatum op ten minste 53 weken.

2.19 Geen vervroeging lopende termijn

Een lopende termijn kan, behoudens een uitstel van 53 weken, niet door de wederpartij worden vervroegd.

2.20 53 weken: vervroegd op de rol

Indien een zaak is verwezen naar een roldatum gelegen op een termijn van 53 weken, wordt de zaak op schriftelijk verzoek van de wederpartij van de partij die de proceshandeling moet verrichten, op een eerdere datum op de rol geplaatst. De termijn van 53 weken loopt door indien op de dienende dag niet de proceshandeling wordt verricht waarvoor de zaak staat, behoudens toepassing van het bepaalde in artikel 2.13.

2.21 Artikel 251 Rv: verval van instantie, e.d.

Indien een proceshandeling na 53 weken niet wordt verricht, wordt op verzoek van de wederpartij van de partij die de proceshandeling moet verrichten of ambtshalve, een roldatum bepaald op een termijn van zes weken, waarop:

  • a. de procespartij die de proceshandeling moet verrichten, de proceshandeling alsnog kan verrichten, op straffe van verval van het recht hiertoe indien die procespartij de proceshandeling niet verricht en de wederpartij arrest vraagt;

  • b. die wederpartij:

    • verval van instantie kan vorderen;

    • kan vragen om een laatste uitstel te verlenen aan de partij die de proceshandeling moet verrichten;

    • arrest kan vragen;

  • c. het hof de zaak ambtshalve kan doorhalen.

2.22 Depot

Voorwerpen kunnen ter griffie worden gedeponeerd. Van het depot maakt de griffie een akte op, die terstond aan het griffiedossier wordt toegevoegd en in kopie aan partijen ter beschikking wordt gesteld.

Indien vanwege de aard van het voorwerp depot ter griffie niet in aanmerking komt, kan het voorwerp op een andere plaats worden gedeponeerd. In de akte wordt deze plaats vermeld.

In eerste aanleg gedeponeerde voorwerpen behoren niet van rechtswege tot de processtukken in hoger beroep.

2.23 Insolventie van een der partijen

Indien op de rol wordt meegedeeld dat één van de partijen in staat van faillissement is verklaard, legt de partij die deze mededeling doet, een kopie van het faillissementsvonnis of -arrest over. Hiertoe wordt aan deze partij een termijn van twee weken verleend.

Indien geen faillissementsvonnis of -arrest wordt overgelegd en niet ambtshalve van een faillissement is gebleken, wordt de zaak voortgezet in de stand waarin deze zich bevindt.

Indien de gehele zaak met toepassing van artikel 29 Faillissementswet van rechtswege is geschorst, wordt de zaak ambtshalve doorgehaald.

Indien de artikelen 27 of 28 Faillissementswet van toepassing zijn, wordt desgewenst een termijn van vier weken verleend voor oproeping van de curator, tenzij die zich reeds over overneming van het geding heeft uitgelaten.

Het vorenstaande is van overeenkomstige toepassing, indien op de rol wordt meegedeeld dat ten aanzien van een der partijen de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing is verklaard.

2.24 Partijberaad

Na de roldatum waarop de laatst toegelaten memorie van antwoord kon worden genomen, wordt een termijn van twee weken verleend voor het vragen van een akte, pleidooi, arrest of doorhaling.

Indien een partij geen instructie heeft gegeven, wordt een uitstel van twee weken verleend.

Indien uitstel is verleend en geen instructie is gegeven, is het recht om in dit stadium van het geding akte of pleidooi te vragen vervallen en krijgt de partij die geen instructie heeft gegeven nog slechts gelegenheid om te fourneren voor arrest.

Indien na verleend uitstel geen van beide partijen instructie heeft gegeven, wordt de zaak 53 wekenaangehouden voor fourneren voor arrest.

2.25 Akte bij partijberaad

Indien bij partijberaad akte is gevraagd en is toegestaan en deze niet terstond wordt genomen, wordt hiervoor eenmaal een termijn van vier weken verleend en in kort geding een termijn van twee weken.

2.26 Termijn na verwijzing

Na verwijzing door de Hoge Raad geldt voor een memorie een termijn van zes weken. Van deze termijn wordt een uitstel van vier weken verleend.

Zodra de partij deze memorie of akte neemt of meedeelt daarvan af te zien, wordt aan de wederpartij een termijn van zes weken verleend voor (antwoord)memorie. Van deze termijn wordt een uitstel van vier weken verleend.

De zaak wordt na het al dan niet nemen van deze memorie verwezen naar een roldatum op een termijn van twee weken voor partijberaad en vervolgens een termijn van twee weken voor fourneren overeenkomstig het bepaalde in artikel 5.1.

2.27 Herroeping

Het geding tot herroeping van een in kracht van gewijsde gegaan arrest wordt gevoerd volgens de wettelijke regels voor de dagvaardingsprocedure in eerste aanleg en met inachtneming van de termijnen als bedoeld in dit hoofdstuk.

2.28 Uitstel

Behoudens in de elders in dit reglement genoemde gevallen, wordt uitstel alleen verleend:

  • a. op eenstemmig verzoek van partijen, tenzij uitstel zou leiden tot onredelijke vertraging van het geding;

  • b. op verzoek van een of meer partijen op grond van klemmende redenen.

Een eerste eenstemmig verzoek van partijen als bedoeld onder a. wordt ingewilligd. Een tweede en volgend eenstemmig verzoek wordt schriftelijk toegelicht, waarbij partijen tevens motiveren waarom verwijzing van de zaak naar een roldatum gelegen op 53 weken niet in aanmerking komt.

De termijn van uitstel is niet langer dan de laatst verleende termijn voor het verrichten van de desbetreffende proceshandeling.

3 Nieuwe zaken

3.1 Inschrijving, over te leggen stukken

Een nieuwe zaak wordt ter griffie http://www.rechtspraak.nl/Gerechten/Gerechtshoven/ingediend uiterlijk op de laatste dag voorafgaande aan de in de dagvaarding vermelde roldatum.

Daarbij wordt gebruik gemaakt van het H-formulier en worden, indien en voor zover van toepassing, de volgende stukken overgelegd of mededelingen gedaan:

  • a. de originele dagvaarding in hoger beroep – zo nodig: herstelexploot en verlof ingevolge artikel 117 Rv in verbinding met artikel 353 Rv – en een kopie daarvan;

  • b. indien de dagvaarding is betekend in het buitenland, de originele stukken waaruit blijkt dat dit op juiste wijze is geschied;

  • c. een kopie van de dagvaarding in eerste aanleg;

  • d. een verkregen bewijs van toevoeging of de mededeling dat een toevoeging is aangevraagd, dan wel een verklaring van de Raad voor Rechtsbijstand waaruit blijkt dat het inkomen niet meer bedraagt dan de bedragen als bedoeld in artikel 35 van de Wet op de rechtsbijstand;

  • e. een kopie van het vonnis of de vonnissen, als bedoeld in artikel 231 lid 1, eerste zin, Rv;

  • f. een bewijsstuk van de woonplaatskeuze van de geïntimeerde;

  • g. de mededeling dat vóór of tijdens de procedure in eerste aanleg een mediation heeft plaatsgevonden.

3.2 Herstel verzuim

Indien appellant aan enige toepasselijke bepaling van het voorgaande artikel niet heeft voldaan en het verzuim kan worden hersteld, verleent het hof hem een termijn van twee weken voor herstel.

3.3 Toevoeging

Van het verlenen van een (definitieve) toevoeging, een wijziging in de toevoeging of een intrekking daarvan wordt, onder overlegging van de desbetreffende beslissing, zo spoedig mogelijk melding gemaakt aan de griffie.

3.4 Anticipatie

Bij anticipatie worden het exploot als bedoeld in artikel 126 Rv en de stukken als bedoeld in 3.1 onder a, c tot en met e en g overgelegd.

3.5 Prorogatie

Indien partijen hun geschil bij wijze van prorogatie aan het hof voorleggen, legt de eisende partij bij het aanbrengen van de zaak de akte van prorogatie, indien opgemaakt, en een kopie daarvan over, alsmede de stukken als bedoeld in artikel 3.1 onder a, b, d, f en g.

3.6 Verwijzing

In geval van verwijzing legt de partij die de zaak aanbrengt, het originele oproepingsexploot, indien dit is uitgebracht, en een kopie daarvan over en (een kopie van) de uitspraak waarbij de zaak naar het hof is verwezen.

3.7 Terugzending originele stukken

De griffier stuurt de originele stukken als bedoeld in dit hoofdstuk op verzoek zo spoedig mogelijk terug.

4 Pleidooi

4.1 Procesdossier in viervoud en opgave verhinderdata

Bij het vragen van pleidooi doet de partij die pleidooi verzoekt opgave van de eigen verhinderdata en die van de wederpartij in een door het hof te bepalen periode zoals vermeld in Bijlage II. Indien geen verhinderdata zijn opgegeven, is het hof in de dagbepaling vrij.

De partij die pleidooi verzoekt legt een kopie van haar volledige procesdossier, inclusief de stukken van de eerste aanleg, in viervoud. De kopie wordt deugdelijk gebundeld en voorzien van tabs ter onderscheiding van de afzonderlijke processtukken. Een inventarislijst wordt bijgevoegd. Indien zich kleurenfoto’s in het dossier bevinden, wordt daarvan een kleurenkopie overgelegd.

4.2 Producties en pleitnota

Een partij die tijdens het pleidooi producties in het geding wenst te brengen, dient deze, deugdelijk gebundeld en met inachtneming van het bepaalde in artikel 2.17, in viervoud ter griffie in.

De partij die een pleitnota heeft, legt deze bij de aanvang van haar pleidooi in viervoud aan het hof over onder terhandstelling van een vijfde exemplaar aan de wederpartij.

4.3 Partijen in persoon

De advocaten dragen er zorg voor dat partijen bij de pleidooien in persoon aanwezig zijn, opdat partijen, indien het hof dit nodig vindt, inlichtingen kunnen verstrekken. Rechtspersonen laten zich voor dit doel vertegenwoordigen door één of meer personen die zijn gemachtigd het woord te voeren en een regeling te treffen en die voorts, voor zover mogelijk, van de zaak op de hoogte zijn. Het hof kan op verzoek van een partij bepalen dat de aanwezigheid van die partij of partijen niet is vereist.

4.4 Spreektijd

Voor de pleitzitting wordt de bij het hof gebruikelijke tijd gereserveerd als vermeld in Bijlage III.

Iedere partij krijgt in eerste termijn de gelegenheid haar standpunt gedurende ten hoogste dertig minuten toe te lichten. Indien een partij langer wenst te pleiten, verzoekt zij dit gemotiveerd bij het vragen van het pleidooi, onder opgave van de gewenste spreektijd.

4.5 Alsnog pleidooi vragen

Een niet-tijdig gedaan verzoek om pleidooi kan worden ingewilligd, indien schriftelijk wordt toegelicht waarom het verzoek niet eerder is en alsnog wordt gedaan.

4.6 Arrest vragen bij pleidooi

Indien onmiddellijk na afloop van de pleidooien arrest wordt gevraagd, hoeft in afwijking van artikel 5.1 geen kopie van het procesdossier te worden gefourneerd, tenzij het hof anders beslist. Het staat een partij echter vrij een kopie van het procesdossier te fourneren.

4.7 Schriftelijk pleidooi

Op eenparig verzoek van partijen kan het hof schriftelijk pleidooi toestaan. Met de keuze voor het schriftelijk doen bepleiten van de zaak wordt afstand gedaan van het recht op mondeling pleidooi.

Indien schriftelijk wordt gepleit, geldt voor het overleggen van de pleitnota’s, met inachtneming van het bepaalde in de volgende alinea, een termijn van acht weken. Op eenparig verzoek van partijen wordt een uitstel van ten hoogste acht weken verleend en in kort geding een uitstel van ten hoogste vier weken.

Uiterlijk twee weken voorafgaande aan de roldatum waarop de pleitnota’s zullen worden overgelegd, zenden de advocaten elkaar de pleitnota’s toe, zodat over en weer op de inhoud kan worden gereageerd door onder de eigen pleitnota een beknopte reactie op te nemen. Behoudens instemming van de wederpartij staat het de advocaten niet vrij de tekst van de toegezonden pleitnota te wijzigen.

5 Uitspraak

5.1 Arrest vragen

Bij het vragen van arrest fourneren beide partijen een kopie van hun volledige procesdossier, inclusief de stukken van de eerste aanleg. De kopie wordt deugdelijk gebundeld en voorzien van tabs ter onderscheiding van de afzonderlijke processtukken. Een inventarislijst wordt bijgevoegd. Indien zich kleurenfoto’s in het dossier bevinden, wordt daarvan een kleurenkopie overgelegd.

5.2 Termijn fourneren procesdossier na vragen arrest

Indien een partij niet gelijktijdig met het vragen van arrest een kopie van het procesdossier fourneert, wordt haar daarvoor een termijn van twee weken verleend.

Indien vervolgens op de daarvoor bestemde roldatum:

  • één partij niet fourneert, wordt arrest gewezen op één dossier, en

  • geen van partijen fourneert, wordt de zaak 53 weken aangehouden voor fourneren.

5.3 Arrest vragen in incident

Na de memoriewisseling in een incident wordt de zaak verwezen naar een roldatum gelegen op een termijn van twee weken voor fourneren overeenkomstig het bepaalde in artikel 5.1.

Indien arrest wordt gevraagd in een incident en geen van partijen op de daarvoor bestemde roldatum een kopie van het procesdossier fourneert, wordt het incident niet verder afzonderlijk behandeld en wordt de procedure voortgezet in de stand waarin die zich bevond voordat het incident werd geopend.

5.4 Berichten aan het hof nadat arrest is bepaald

Het hof neemt geen kennis van berichten van een partij die het hof bereiken nadat arrest is bepaald, tenzij de wederpartij met de kennisneming heeft ingestemd.

5.5 Dag en tijdstip van de uitspraak

Het arrest wordt uitgesproken op een roldatum op een door het hof te bepalen tijdstip van die dag zoals vermeld in Bijlage IV.

6 Onttrekking

6.1 Mededeling onttrekking

De advocaat van een partij die zich op een roldatum aan een zaak wil onttrekken, geeft daarvan bericht met een aan het hof gericht H-formulier.

De advocaat heeft zijn opdrachtgever over de gevolgen daarvan geïnformeerd. Bij zijn bericht aan het hof bevestigt de advocaat dat hij deze verplichting is nagekomen.

6.2 Rolverwijzing voor het stellen van een nieuwe advocaat

Na de onttrekking wordt de zaak verwezen naar de roldatum gelegen op een termijn van twee weken later voor het stellen van een nieuwe advocaat.

6.3 Nieuwe advocaat gesteld

Indien zich voor de in artikel 6.1 bedoelde partij een andere advocaat stelt, wordt de proceshandeling waarvoor deze partij staat, alsnog op de in artikel 6.2 genoemde roldatum verricht. Op schriftelijk verzoek van deze partij kan hiervoor eenmaal een uitstel van vier weken worden verleend.

6.4 Geen nieuwe advocaat gesteld

Indien zich op de in artikel 6.2 genoemde roldatum geen andere advocaat stelt, vervalt het recht van de partij om de proceshandeling waarvoor deze staat te verrichten en kan de wederpartij verzoeken in de zaak arrest te wijzen.

Indien zich op deze roldatum geen andere advocaat stelt en de wederpartij niet verzoekt in de zaak arrest te wijzen of de proceshandeling waarvoor zij staat op deze datum niet verricht, wordt de zaak 53 weken aangehouden voor het verrichten van deze proceshandeling.

7 Zittingsdata

7.1 Ambtshalve dagbepaling

Het hof kan de datum en het aanvangs- en eindtijdstip van een zitting, waaronder begrepen een descente, ambtshalve of met in achtneming van door partijen opgegeven verhinderdata bepalen.

7.2 Voorafgaande opgave verhinderdata

Een partij die voorziet dat in haar zaak een zitting zal worden bepaald waarbij haar aanwezigheid is vereist, kan op voorhand verhinderdata schriftelijk aan het hof opgeven met een H-formulier.

7.3 Uitstel na ambtshalve dagbepaling

Indien datum en tijdstip van de zitting ambtshalve zijn bepaald, kunnen partijen binnen twee weken na de datum van de beslissing dagbepaling schriftelijk een andere dag voor de zitting verzoeken. Bij het verzoek wordt een opgave van de verhinderdata van alle betrokkenen voor de eerstkomende drie maanden gevoegd. Indien deze opgave ontbreekt, wordt aan partijen medegedeeld dat de eerdere dagbepaling van kracht blijft.

Behoudens in geval van klemmende redenen of overmacht wordt na het verstrijken van de termijn van twee weken geen uitstel van de desbetreffende zitting meer verleend.

7.4 Termijn opgave verhinderdata

Het hof kan partijen in de gelegenheid stellen binnen een termijn van twee weken opgave te doen van hun verhinderdata. Indien partijen hun opgave niet binnen deze termijn aan het hof hebben doen toekomen, wordt ervan uitgegaan dat zij geen verhinderdata hebben.

7.5 Uitstel na opgave verhinderdata

Indien bij het bepalen van datum en tijdstip van de zitting rekening is gehouden met de opgegeven verhinderdata van partijen, wordt alleen nog uitstel verleend in een van de volgende gevallen:

  • a. indien tussen de dag waarop de verhinderdata uiterlijk moesten zijn opgegeven en de datum waarop de dagbepaling heeft plaatsgevonden meer dan twee weken zijn verstreken, of

  • b. indien sprake is van klemmende redenen of overmacht.

In het hiervoor onder a. bedoelde geval kan iedere partij binnen twee weken na de datum waarop de dagbepaling heeft plaatsgevonden, aanvullende verhinderdata opgeven. Bij de nieuwe dagbepaling wordt met een dergelijke tijdig ontvangen aanvullende opgave rekening gehouden.

In het hiervoor onder b. bedoelde geval wordt gehandeld met inachtneming van het bepaalde in artikel 7.4.

7.6 Onttrekking voorafgaande aan de zitting

Onttrekking van de advocaat aan de zaak voorafgaande aan de zitting is onvoldoende reden voor uitstel van de zitting, tenzij het hof anders beslist. De artikelen van dit hoofdstuk zijn van toepassing indien de zaak weer op de rol komt anders dan voor (dagbepaling) arrest.

8 Doorhaling en hervatting

8.1 Verzoek doorhaling, uitlating wederpartij

Indien één van de partijen doorhaling van de zaak op de rol verzoekt, wordt de zaak vier weken aangehouden voor uitlating daarover door de wederpartij. Op schriftelijk verzoek van deze wederpartij wordt eenmaal een uitstel van vier weken verleend.

8.2 Doorhaling op eenstemmig verzoek

De zaak wordt op eenstemmig verzoek van partijen op de rol doorgehaald.

Indien een partij doorhaling wenst en niet blijkt van toestemming van de wederpartij, wordt de doorhaling geweigerd en dient deze partij de proceshandeling te verrichten die voor de desbetreffende roldatum was bepaald. Op schriftelijk verzoek van deze partij wordt eenmaal een uitstel van vier weken verleend.

8.3 Hervatting (heropening)

Hervatting van de procedure na (ambtshalve) doorhaling geschiedt door een daartoe strekkend verzoek van een partij onder mededeling daarvan aan de wederpartij en onder bijvoeging van een kopie van de te nemen memorie of akte of de partijperemptoiraanzegging. In het verzoek laat de partij die de procedure wenst te hervatten, weten op welke roldatum zij de zaak geplaatst wenst te zien. Het verzoek en voormelde mededeling aan de wederpartij worden uiterlijk twee weken vóór deze roldatum aan het hof en aan de wederpartij toegezonden.

9 Bijzondere bepalingen

9.1 Spoedappel in kort geding

9.1.1 Algemene bepaling

Op het spoedappel in kort geding zijn de bepalingen in de hoofdstukken 1 tot en met 8 van overeenkomstige toepassing, behoudens indien en voor zover daarvan in deze paragraaf wordt afgeweken of indien de aard van het geding zich daartegen verzet.

9.1.2 Griffierecht

Artikel 2.3 is niet van toepassing.

9.1.3 Grieven in de dagvaarding; vermelding verzoek spoedappel

De appellant die wenst dat het hoger beroep van een kortgedingvonnis als spoedappel wordt behandeld, neemt de grieven en de toelichting hierop in de dagvaarding in hoger beroep op of doet de grieven en de toelichting tegelijk met de dagvaardingin hoger beroep betekenen. In de dagvaarding en bij het aanbrengen van de zaak wordt gemotiveerd vermeld dat een spoedbehandeling wordt verzocht. Geïntimeerde dient er van uit te gaan dat het hof de zaak voldoende spoedeisend acht.

9.1.4 Conclusie van eis

Bij het indienen van de appeldagvaarding wordt van eis geconcludeerd overeenkomstig de appeldagvaarding door dit te vermelden op het H-formulier of door overlegging van een afzonderlijke memorie van grieven. Indien bij het indienen van de appeldagvaarding niet van eis wordt geconcludeerd, wordt de zaak niet behandeld als spoedappel en wordt een termijn van vier weken verleend voor memorie van grieven als bedoeld in artikel 2.10.

9.1.5 Termijn voor memories appellant indien wel of niet spoedeisend

Indien het hof de zaak voldoende spoedeisend acht, wordt de zaak verder als spoedappel behandeld en wordt op de roldatum waartegen is gedagvaard aan geïntimeerde een termijn van twee weken verleend voormemorie van antwoord.

Indien het hof de zaak niet voldoende spoedeisend acht, wordt de zaak op de gewone voor kort geding geldende termijn naar de rol verwezen voor memorie van antwoord. In dat geval wordt geen termijn meer verleend voor memorie van grieven.

9.1.6 Verzoek spoedappel door geïntimeerde

Indien appellant geen spoedappel heeft verzocht, kan geïntimeerde op de eerstdienende roldatum op de rol mededelen dat hij behandeling als spoedappel wenst. Geïntimeerde stelt de griffie en appellant van dit voornemen tijdig schriftelijk op de hoogte.

9.1.7 Termijn voor memories geïntimeerde indien wel of niet spoedeisend

Indien geïntimeerde heeft verzocht om behandeling als spoedappel en het hof de zaak voldoende spoedeisend acht, wordt appellant een termijn van twee weken verleend voor memorie van grieven. Appellant dient er van uit te gaan dat het hof de zaak voldoende spoedeisend acht. Indien appellant in gebreke blijft met het verrichten van een proceshandeling, verleent het hof ambtshalve akte niet-dienen. Geïntimeerde wordt vervolgens een termijn van ten hoogste twee weken verleend voor antwoord. Indien geïntimeerde met het verrichten van een proceshandeling in gebreke blijft, wordt ambtshalve akte niet-dienen verleend.

Indien het hof de zaak niet voldoende spoedeisend acht, wordt een termijn van vier weken verleend voor memorie van grieven.

9.1.8 Incidenteel hoger beroep

Indien geïntimeerde bij zijn antwoord in incidenteel hoger beroep komt, kan (principaal) appellant daarop antwoorden, bij voorkeur bij pleidooi als dit is bepaald. Desgewenst kan hij eerst schriftelijk reageren. In het laatste geval wordt hiertoe aan appellant een termijn van ten hoogste twee weken verleend. Deze termijn kan tot één week worden verkort.

9.1.9 Pleidooi

Indien een partij pleidooi wenst, verzoekt zij dit het hof zo spoedig mogelijk, onder opgave van de eigen verhinderdata en die van de wederpartij. Indien geen verhinderdata zijn opgegeven, is het hof in de dagbepaling vrij.

9.1.10 Procesdossier in viervoud en opgave verhinderdata

Bij het vragen van pleidooi doet de partij die pleidooi verzoekt opgave van de eigen verhinderdata en die van de wederpartij over een door het hof te bepalen periode zoals vermeld in Bijlage I. Indien geen verhinderdata zijn opgegeven, is het hof in de dagbepaling vrij.

De partij die pleidooi verzoekt legt een kopie van haar volledige procesdossier, inclusief de stukken van de eerste aanleg, in viervoud over op een door het hof bepaalde termijn zoals vermeld in Bijlage V. De kopie wordt deugdelijk gebundeld en voorzien van tabs ter onderscheiding van de afzonderlijke processtukken. Een inventarislijst wordt bijgevoegd. Indien zich kleurenfoto’s in het dossier bevinden, wordt daarvan een kleurenkopie overgelegd.

9.1.11 Proceshandelingen en producties bij pleidooi

Een partij die bij pleidooi nog een proceshandeling wenst te verrichten of producties in het geding wenst te brengen, zorgt ervoor dat het hof en de wederpartij uiterlijk vier dagen voor de dag van de zitting een afschrift van de te verrichten proceshandeling of de in het geding te brengen producties hebben ontvangen. Dit afschrift kan ook per telefaxbericht aan het hof worden toegezonden.

9.1.12 Termijn uitspraak

Het hof doet op zo kort mogelijke termijn uitspraak.

9.1.13 Uitstel

De artikelen 2.10, 2.11 en 2.12 zijn niet van toepassing.

Indien het hof op eenparig verzoek van partijen uitstel verleent voor het nemen van een memorie of voor pleidooi, wordt de zaak niet langer als spoedappel behandeld.

9.1.14 Bijzondere spoed

In geval van uiterste spoed kan van bovenstaande regeling worden afgeweken en kunnen termijnen worden verkort. In dat geval wendt de meest gerede partij zich vóór het aanhangig maken van de zaak bij met redenen omkleed schriftelijk verzoek daartoe tot het hof.

9.2 Ondernemingskamer

(alleen van toepassing bij het gerechtshof Amsterdam)

9.2.1 Algemeen

Op dagvaardingszaken waarover de Ondernemingskamer oordeelt zijn de bepalingen in de hoofdstukken 1 tot en met 8 van overeenkomstige toepassing, behoudens indien en voor zover daarvan in deze paragraaf wordt afgeweken of de aard van de procedure zich daartegen verzet.

9.2.2 Aanbrengen

Zaken voor de Ondernemingskamer worden aangebracht bij de eerste enkelvoudige civiele kamer.

9.2.3 Hoger beroep

Voor zaken waarover de Ondernemingskamer in hoger beroep oordeelt, geldt in afwijking van hetgeen hiervóór in de hoofdstukken 1 tot en met 5 is bepaald, dat het vragen van arrest steeds geschiedt onder overlegging van een kopie van het volledige procesdossier, inclusief de stukken van de eerste aanleg, in drievoud en dat het vragen van pleidooi steeds geschiedt onder overlegging van een kopie van het volledige procesdossier, inclusief de stukken van de eerste aanleg, in zevenvoud.

Nadere stukken ter gelegenheid van pleidooi alsmede eventuele pleitnotities worden eveneens in zevenvoud aan de Ondernemingskamer overgelegd onder gelijktijdige verstrekking van een exemplaar aan de wederpartij(en).

9.2.4 Eerste aanleg

Voor zaken waarover de Ondernemingskamer in eerste aanleg oordeelt, niet zijnde jaarrekeningzaken, is het bepaalde in artikel 9.2.3 van overeenkomstige toepassing.

Voor het nemen van de conclusie van antwoord, de conclusie van repliek en de conclusie van dupliek gelden dezelfde termijnen als voor het nemen van de memorie van antwoord.

9.2.5 Schriftelijk pleidooi

Toestemming voor schriftelijk pleidooi wordt in de regel niet verleend.

9.3 Pachtzaken

(alleen van toepassing bij het gerechtshof Arnhem)

9.3.1 Algemene bepaling

Op pachtzaken zijn de bepalingen in de hoofdstukken 1 tot en met 8 van overeenkomstige toepassing, behoudens indien en voor zover daarvan in deze paragraaf wordt afgeweken.

9.3.2 Proceshandelingen en producties voorafgaand aan getuigenverhoor, comparitie of descente

Een partij die bij gelegenheid van een getuigenverhoor, comparitie of descente in een pachtzaak een processtuk of producties als bedoeld in artikel 2.17 in het geding wenst te brengen, legt het processtuk of de producties, met inachtneming van het bepaalde in dit artikel, in tweevoud over.

9.3.3 Overleggen stukken in geval van pleidooi

In afwijking van het bepaalde in de artikelen 4.1 en 4.2 worden bij pleidooi in pachtzaken de in deze artikelen genoemde stukken in zesvoud overgelegd.

9.4 Procedure artikel 6:240 BW: abstracte toetsing algemene voorwaarden

(alleen van toepassing bij het gerechtshof ’s-Gravenhage)

9.4.1 Algemene bepaling

Op de procedure als bedoeld in artikel 6:240 BW zijn de bepalingen in de hoofdstukken 1 tot en met 8 van overeenkomstige toepassing, behoudens indien en voor zover daarvan in deze paragraaf wordt afgeweken.

9.4.2 Nieuwe zaken

In afwijking van de tweede alinea van artikel 3.1 worden bij de indiening van een nieuwe zaak, indien en voor zover van toepassing, de volgende stukken overgelegd:

  • a. de originele dagvaarding, die de gronden van de eis dient te bevatten, en – zo nodig: herstelexploot en verlof ingevolge artikel 117 in verbinding met artikel 353 Rv – en een kopie daarvan;

  • b. indien de dagvaarding is betekend in het buitenland, de originele stukken waaruit blijkt dat dit op juiste wijze is geschied;

  • c. een toelichting van het belang van de zaak;

  • d. een verkregen bewijs van toevoeging of, indien een toevoeging is aangevraagd maar nog niet of nog niet definitief is verleend, een kopie van de aanvraag;

  • e. een bewijsstuk van de woonplaatskeuze van de gedaagde.

Na de inschrijving van de zaak stuurt de griffier de originele dagvaarding op verzoek zo spoedig mogelijk terug.

9.4.3 Conclusie van antwoord, repliek en dupliek

Voor de conclusie van antwoord wordt een termijn van zes weken verleend. Indien na de conclusie van antwoord de zaak niet geschikt voor een comparitie na antwoord wordt geoordeeld, wordt een termijn verleend van zes weken voor conclusie van repliek. Na de conclusie van repliekwordt een termijn verleend van zes weken voor conclusie van dupliek.

9.4.4 Beraad

Na de conclusie van dupliek wordt een termijn van twee weken verleend voor het verzoeken van een akte, voor het vragen van pleidooi of arrest.

9.4.5 Geen partijperemptoir en akte niet-dienen

Het bepaalde in artikel 2.13 is niet van toepassing.

9.5 Zaken betreffende intellectuele eigendom

(alleen van toepassing bij het gerechtshof ’s-Gravenhage)

9.5.1 Algemene bepaling

Op zaken betreffende intellectuele eigendom zijn de bepalingen in de hoofdstukken 1 tot en met 8 van overeenkomstige toepassing, behoudens indien en voor zover daarvan in deze paragraaf wordt afgeweken.

9.5.2 Spreektijd bij pleidooi

In afwijking van het bepaalde in artikel 4.4, krijgt iedere partij de gelegenheid haar standpunt in eerste termijn gedurende ten hoogste 45 minuten toe te lichten en krijgt zij vervolgens ten hoogste 15 minuten voor repliek of dupliek. Indien een partij langer wenst te pleiten, verzoekt zij dit gemotiveerd bij het vragen van het pleidooi, onder opgave van de gewenste spreektijd.

10 Overgangsbepalingen

10.1 Toepasselijkheid in zaken aangebracht na invoering

De bepalingen van dit reglement zijn van toepassing op zaken die na de invoering van dit reglement voor het eerst op een roldatum worden ingeschreven.

10.2 Toepasselijkheid in zaken aangebracht voor invoering

Op reeds vóór de invoering ingeschreven zaken zijn de bepalingen van dit reglement eveneens van toepassing, tenzij dit zou indruisen tegen in die zaken reeds genomen beslissingen. In het laatste geval blijft het voordien bij het desbetreffende hof geldende reglement van kracht tot de eerstvolgende proceshandeling of tot de eerstvolgende roldatum.

10.3 Invoering

Dit reglementvervangt met ingang van 1 januari 2011de voordien geldende versie van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven en de Richtlijnen voor de toepassing van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven.

Naar boven