Regeling van de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 27 oktober 2010, nr. WJZ/10150589, houdende wijziging van de Regeling gebruik van frequentieruimte zonder vergunning 2008 in verband met de implementatie van Beschikking 2010/368/EG van de Europese Commissie van 30 juni 2010, het herstellen van fouten en het aanbrengen van verbeteringen.

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

Gelet op artikel 3.4, eerste lid, onderdeel a, van de Telecommunicatiewet, alsmede de artikelen 11, eerste en tweede lid, 12, 18, 20, eerste en derde lid, 20a, tweede, vierde en vijfde lid, van het Frequentiebesluit en op de beschikking nr. 2010/368/EG van de Europese Commissie van 30 juni 2010 betreffende de wijziging van Beschikking 2006/771/EG inzake de harmonisatie van het radiospectrum voor gebruik door korteafstandsapparatuur

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling gebruik van frequentieruimte zonder vergunning 20081 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, onderdeel n komt te luiden:

n. EPIRB (Emergency Position Indicating Radio Beacon):

radiozendapparaat bestemd voor noodalarmering in de 406 MHz band en voor het lokaliseren van het baken op de frequentie 121,5 MHz.

B

In artikel 4 wordt na onderdeel b, onder vervanging van de punt aan het einde van onderdeel b door een puntkomma, een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:

  • c. een stichting die zich blijkens de statutaire doelstelling richt op het doen van onderzoekingen met radiozendapparaten en die de belangen van radiozendamateurs behartigt.

C

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onder c, wordt ‘en het indentificatienummer’ vervangen door: en indien aanwezig het identificatienummer of kenmerk.

2. Na de punt aan het einde van het tweede lid, onder d, wordt een zin toegevoegd, luidende: Een afschrift van het certificaat behoeft niet te worden verstrekt als het is verleend door de Minister.

3. In het derde lid wordt na ‘persoonlijke code’ ingevoegd: of DigiD-code.

4. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. Degene die voor de eerste maal een melding langs elektronische weg doet en die niet eerder een melding voor het gebruik van frequentieruimte langs elektronische weg heeft gedaan, geeft daarbij een DigiD-code of persoonlijke code op. De persoonlijke code wordt na aanvraag door middel van een daartoe strekkend formulier verstrekt aan de aanvrager.

5. Het vijfde lid vervalt en het zesde lid wordt vernummerd tot het vijfde lid.

6. In de tweede volzin van het vijfde lid wordt ‘derde, vierde en vijfde lid’ vervangen door: derde en vierde lid.

D

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel e wordt ‘kan plaatsvinden op de frequenties 155.775 MHz en 155.825 MHz’ vervangen door: kan plaatsvinden op de VHF- frequenties 155.775 MHz en 155.825 MHz.

2. Onderdeel f komt te luiden:

  • f. bij versleutelde radiocommunicatie als bedoeld in onderdeel e wordt tijdens de uitzending en ten minste eenmaal per periode van vijf minuten de in artikel 7, derde lid, bedoelde combinatie van letters of cijfers onversleuteld uitgezonden.

3. In onderdeel h vervalt het woord ‘bij frequentiegebruik’.

E

In artikel 11 eerste lid, onderdeel a, wordt na ‘aanwezig’ ingevoegd: of draagt er zorg voor dat alleen hij zijn station op afstand kan bedienen.

F

Bijlage 8. behorend bij artikel 2, tweede lid, onder l, wordt als volgt gewijzigd:

1. Categorie 1 komt te luiden:

Categorie 1

Radiozendapparaten bestemd voor telemetrie, telecommand, alarmering, data in het algemeen, en andere soortgelijke toepassingen
 

Frequentieband

Vermogen

Kanaalraster

Duty-cycle

A

6765–6795 kHz

42 dBµA/m op 10 m afstand

B

13,553–13,567 MHz

42 dBµA/m op 10 m afstand

C

26,957–27,283 MHz

42 dBµA/m op 10 m afstand of 10 mW e.r.p.

D

40,660–40,700 MHz

10 mW e.r.p.

E

433,050–434,790 MHz

10 mW e.r.p.

< 10%

e1

433,050–434,790 MHz

1 mW e.r.p.1

e2

434,040–434,790 MHz

10 mW e.r.p.

25 kHz

F

863,000–865,000 MHz

25 mW e.r.p

< 0,1%2

G

865,000–868,600 MHz

25 mW e.r.p.

< 1,0%2

H

868,700–869,200 MHz

25 mW e.r.p.

< 0,1%2

I

869,300–869,400 MHz

10 mW e.r.p.

25 kHz

K1

869,400–869,650 MHz

500 mW e.r.p.

25 kHz3

< 10 %2

K2

869,400–869,650 MHz

25 mW e.r.p.

< 0,1%2

L1

869,700–870,000 MHz

5 mW e.r.p.

L 2

869,700–870,000 MHz

25 mW e.r.p.

< 1,0%2

M

2400–2483,5 MHz

10 mW e.i.r.p.

N

5725–5875 MHz

25 mW e.i.r.p.

O

24,00–24,25 GHz

100 mW e.i.r.p.

P

61,0–61,5 GHz

100 mW e.i.r.p.

Q

122–123 GHz

100 mW e.i.r.p.

R

244-246 GHz

100 mW e.i.r.p.

XNoot
1

Voor breedband kanalen is de vermogensdichtheid begrensd op –13 dBm/10 kHz.

XNoot
2

In plaats van de duty-cycle mag er ook gebruik worden gemaakt van technieken om toegang te krijgen tot spectrum en interferentie te onderdrukken met een vermogen dat ten minste equivalent is aan dat van de technieken die zijn beschreven in de geharmoniseerde normen welke zijn vastgesteld in het kader van richtlijn nr. 1999/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 9 maart 1999 betreffende radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur en de wederzijdse erkenning van hun conformiteit.

XNoot
3

De gehele frequentieband mag eveneens worden gebruikt als 1 enkel kanaal voor dataoverdracht met hoge transmissiesnelheid.

2. Categorie 3 komt te luiden:

Categorie 3

Radiozendapparaten bestemd voor breedband datasystemen
 

Frequentieband

Maximaal vermogen

Aanvullende parameters, onderdrukkingsvoorschriften of gebruiksbeperkingen

A

2400–2483,5 MHz

100 mW e.i.r.p1

Verplicht zijn technieken om toegang te krijgen tot spectrum en om interferentie te onderdrukken met een vermogen dat ten minste equivalent is aan dat van de technieken die zijn beschreven in de geharmoniseerde normen welke zijn vastgesteld in het kader van richtlijn nr. 1999/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 9 maart 1999 betreffende radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur en de wederzijdse erkenning van hun conformiteit.

B

57,0–66,0 GHz

40 dBm e.i.r.p. en 13 dBm/MHz e.i.r.p. dichtheid.

Vaste installaties buitenshuis worden uitgesloten.

XNoot
1

100 mW e.i.r.p. en 100 mW/100 kHz e.i.r.p. dichtheid is van toepassing wanneer gebruik wordt gemaakt van frequency-hoppingmodulatie, 10 mW/MHz e.i.r.p. dichtheid is van toepassing wanneer gebruik wordt gemaakt van andere soorten modulatie.

3. Categorie 5 komt te luiden:

Categorie 5

Radiozendapparaten bestemd voor wegtransport en verkeerstelematica
 

Frequentieband

Vermogen

Kanaalraster

Duty-cycle

A

63–64 GHz1

Nog vast te stellen

B

76–77 GHz2

315 W (55 dBm)

e.i.r.p. piek

vermogen3

XNoot
1

Beschikbaar voor ‘voertuig naar voertuig’ en ‘weg naar voertuig’ systemen.

XNoot
2

Beschikbaar voor terrestrische voertuig- en infrastructuursystemen.

XNoot
3

Het gemiddelde vermogen mag maximaal 100 W (50 dBm) e.i.r.p. bedragen en voor een pulserende radar mag het gemiddelde vermogen maximaal 223 mW (23,5 dBm) bedragen.

4. Categorie 8 komt te luiden:

Categorie 8

Radiozendapparaten bestemd voor actieve medische implantaten met een extreem laag vermogen
 

Frequentieband

Vermogen

Kanaalraster

Duty-cycle

A

402–405 MHz

25 µW e.r.p.

25 kHz1

B

405–406 MHz

25 µW e.r.p.

25 kHz1

< 0,1%2

C

9–315 kHz

30 dBµA/m op 10 m afstand

< 10%

D

30,0–37,5 MHz3

1 mW e.r.p.

< 10%

XNoot
1

Andere kanaalbeperking: individuele zenders kunnen aangrenzende kanalen combineren voor meer bandbreedte met geavanceerde onderdrukkingstechnieken.

XNoot
2

In plaats van de duty-cycle mag er ook gebruik worden gemaakt van technieken om toegang te krijgen tot spectrum en interferentie te onderdrukken met een vermogen dat ten minste equivalent is aan dat van de technieken die zijn beschreven in de geharmoniseerde normen welke zijn vastgesteld in het kader van richtlijn nr. 1999/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 9 maart 1999 betreffende radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur en de wederzijdse erkenning van hun conformiteit.

XNoot
3

Deze band is voor medische implantaten om de bloeddruk te meten.

5. Categorie 9 komt te luiden:

Categorie 9

Radiozendapparaten bestemd voor draadloze audio-overdracht
 

Frequentieband

Vermogen

Kanaalraster

Duty-cycle

A

863–865 MHz

10 mW e.r.p.

B

87,5–108 MHz

50 nW e.r.p.

200 kHz

6. In categorie 12, in de kolom werkfrequenties (MHz) wordt ’40,976’ vervangen door: 40,975.

G

In bijlage 10 Radiozendamateurs komt voetnoot (3) te luiden:

Limieten zelfgebouwde amateurapparatuur

De gebruiker van een zelfgebouwd radiozendapparaat voorkomt dat een vermogen wordt geproduceerd dat de onderstaande limieten overschrijdt voor de onderdrukking van ongewenste hoogfrequente uitstralingen.

Tabel 1: Antenne-uitgangslimieten in zendmode

Frequentieband

Limieten (de hoogste waarde is van toepassing)

Opmerkingen

0,15 MHz tot 1,7 MHz

–36 dBm of –60 dBc

 

1,7 MHz tot 35 MHz

–36 dBm of –40 dBc

 

35 MHz tot 50 MHz

–40 tot -60 dBc of –36dBm De hoogste waarde is van toepassing

(opmerking1)

50 MHz tot 1 000 MHz

–36 dBm of –60 dBc De hoogste waarde is van toepassing

 

1 000 MHz tot 40 GHz

–30 dBm of –50 dBc De hoogste waarde is van toepassing

 

Opmerking 1: De limiet in dBc neemt lineair af met de logaritme van de frequentie in het bereik van 35 MHz tot 50 MHz.

Voor de limieten aangegeven in dBc geldt dat het referentieniveau het maximale RF- outputsignaal in PEP van de zender is, gemeten aan de antenne-uitgang.

Tabel 2: Antenne-uitgangslimieten in ontvangst- of zendstandbymode

Frequentieband

Limieten (de hoogste waarde is van toepassing)

Opmerkingen

0,15 MHz tot 1 000 MHz

–57 dBm

 

1 000 MHz tot 40 GHz

–47 dBm

 
  • a) Voor metingen aan frequenties hoger dan 40 GHz zijn geen testlimieten vastgesteld.

Begrippen:

PEP is het daadwerkelijke toegepaste zendvermogen;

Ongewenste hoogfrequente uitstralingen zijn: alle uitstralingen op andere frequenties dan:

  • a. de zendfrequentie;

  • b. de frequenties die noodzakelijkerwijs in verband met het modulatieproces in beslag worden genomen).

dBc. Decibel ten opzichte van het vermogen van de draaggolf (carrier). dBC of dB(C) betekent ook wel: decibel gewogen met een C-filter.

dBm. Decibel met als referentieniveau 1 milliwatt.gemeten bij een impedantie van 50 ohm.

H

Bijlage 11. Maritiemmobiele communicatie wordt als volgt gewijzigd:

1. In de tabel behorende bij onderdeel 1. Frequentiegebruik in de MF/HF-banden, subonderdeel 1.1 Frequenties voor nood-, spoed- en veiligheidsverkeer (GMDSS) en internationale (DSC) aanroepfrequenties wordt in de kolom ‘Frequentie schip (KHz) de frequentie aangeduid met ‘252095, 5’vervangen door: 25209,5

2. In onderdeel 2. Frequentiegebruik in de VHF-banden, onder het opschrift Voorschriften bij frequentiegebruik in de VHF-banden binnen het werkingsgebied van de Regionale Regeling (op de binnenwateren), worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Voorschrift 4 komt te luiden:

  • – 4) Binnen het werkingsgebied van de Regionale Regeling mag de marifoon uitzenden met een vermogen tussen 6 en 25 Watt ERP. De gebruiker van een marifoon dient het zendvermogen op de kanalen 1 t/m 5, 7, 9, 18 t/m 28, 60 t/m 69, 73, 78 t/m 88 handmatig of automatisch te reduceren op een waarde tussen 0,5 en 1 watt.

2. Na voorschrift 6 worden twee nieuwe voorschriften ingevoegd, luidende:

  • – 6a) De binnenvaart mag ten behoeve van zand- en grindwinning en baggerwerkzaamheden gebruik maken van de kanalen 12H (frequentie 161,200 MHz) en 13H (frequentie 161,250 MHz). Het uitgestraalde vermogen is niet hoger dan 1 Watt. Kanaal 13H mag niet in Zeeland, Noord-Brabant en Limburg gebruikt worden.

  • – 6b) Het gebruik van de dualwatch-functie is niet toegestaan.

3. In onderdeel 2. Frequentiegebruik in de VHF-banden, onder het opschrift Voorschriften bij frequentiegebruik in de VHF-banden buiten het werkingsgebied van de Regionale Regeling (op zee), worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Voorschrift 12 komt te luiden:

  • – 12) Buiten het werkingsgebied van de Regionale Regeling mag de automatische vermogensreductie en ATIS van de marifoon en de portofoon buiten gebruik zijn.

2. Het na voorschrift 12 opgenomen voorschrift dat begint met ‘Gebruik van VHF-kanalen/frequenties in de zeevisserij:’ komt te luiden:

  • – 13) Gebruik van VHF-kanalen/frequenties in de zeevisserij:

    De kanalen 55L (frequentie 155,775 MHz), 56L (frequentie 155,825 MHz), 14H (frequentie 161,300 MHz) en 16H (frequentie 161,400 MHz) mogen uitsluitend worden toegepast door vissersschepen voor onderling verkeer, waarbij:

    • a. de kanalen 55L en 56L niet mogen worden gebruikt binnen 25 km van de Nederlandse kust;

    • b. vissersschepen die (beroepsmatig) sportvisserij bedrijven, uitsluitend gebruik mogen maken van kanaal 16H.

4. In de tabel behorende bij onderdeel 3. Frequentiegebruik in de UHF-banden wordt de bij kanaalnummer 9 behorende zendfrequentie aangeduid met ‘46,5625’ vervangen door: 467,5625.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2011.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 27 oktober 2010

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

M.J.M. Verhagen.

TOELICHTING

Algemeen

Directe aanleiding voor deze wijzigingsregeling vormt Beschikking nr. 2010/368/EU van de Europese Commissie van 30 juni 2010 tot wijziging van Beschikking 2006/771/EG inzake de harmonisatie van het radiospectrum voor gebruik door korteafstandsapparatuur (PbEG L 166). Met deze beschikking wordt de bijlage bij Beschikking 2006/771/EG vervangen door een nieuwe bijlage. Met beschikking 2006/771/EG zijn de technische voorwaarden voor het gebruik van frequentieruimte voor verschillende soorten korteafstandsapparatuur geharmoniseerd. Het betreft hier zendapparatuur die in grote hoeveelheden wordt geproduceerd en grensoverschrijdend kan worden gebruikt. De harmonisatie heeft tot doel het vrije verkeer van deze producten binnen de Europese Unie te verzekeren. In Nederland is het gebruik van deze apparatuur in de Regeling gebruik van frequentieruimte zonder vergunning vrijgesteld van het vereiste van een vergunning. De Commissie heeft onderkend dat als gevolg van veranderingen in technologie en maatschappelijke behoeften er nieuwe toepassingen voor korteafstandsapparatuur zullen ontstaan die periodiek kunnen leiden tot aanpassing van de voorwaarden van spectrumharmonisering. De Commissie heeft op 5 juli 2006 de Europese Conferentie van de Administraties van Posterijen en van Telecommunicatie (CEPT) een permanent mandaat gegeven om de bijlage bij Beschikking 2006/771/EG aan te passen naar aanleiding van technologische en marktontwikkelingen op het gebied van korteafstandsapparatuur. Op grond van dit mandaat heeft de CEPT in november van 2009 de Commissie geadviseerd een aantal technische aspecten in de bijlage bij beschikking 2006/771/EG te wijzigen. Met beschikking 2010/368/EU heeft de Commissie uitvoering gegeven aan dit advies van de CEPT door de bijlage bij beschikking 2006/771/EG te vervangen door een gewijzigde bijlage. Met de wijziging van de Regeling gebruik van frequentieruimte zonder vergunning 2008 worden de door de Commissie doorgevoerde wijzigingen in de bijlage in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd.

Bij de uitvoering van en het toezicht op de Regeling gebruik van frequentieruimte zonder vergunning zijn de afgelopen jaren kleine foutjes en onduidelijkheden in de regeling geconstateerd. Die foutjes en onduidelijkheden worden met deze wijzigingsregeling weggenomen. Tevens worden enkele verbeteringen doorgevoerd.

De wijziging van deze regeling heeft een vermindering van de administratieve lasten tot gevolg. Een aanvrager van een registratie voor maritiem frequentiegebruik behoeft geen kopie van zijn bedieningscertificaat meer op te sturen in het geval dat de minister dit zelf heeft uitgegeven. Het handelt hier vooral om particulieren en geeft een vermindering aan administratieve lasten op jaarbasis van 4700 (aanvragen) X 10 minuten= ongeveer 783 uren. Daarnaast wordt door particulieren jaarlijks gemiddeld 4000 keer een melding gedaan waarvoor geen inloggegevens meer aangevraagd behoeven te worden. Dit kan voortaan worden gedaan met de DigiD-code. Dit leidt tot een vermindering aan administratieve lasten van 4000 aanvragen X 15 minuten =1000 uren op jaarbasis. Tenslotte hoeven gebruikers van baggerkanalen daar geen vergunning meer voor te hebben maar valt dit onder hun registratie voor maritiem frequentiegebruik. Het betreft hier een vermindering van administratieve lasten voor het bedrijfsleven. Het handelt om gemiddeld 400 gebruikers per jaar die daarmee een half uur per handeling besparen hetgeen leidt tot een vermindering van 200 uren tegen een tarief van 28 euro per uur is gelijk aan 5600 euro aan administratieve lasten.

Onderdelen

Onderdeel A

In de definitie van EPIRB is de verwijzing naar de 1.6 GHz band komen te vervallen. Dit houdt verband met het gegeven dat INMARSAT, de satellietoperator die het gebruik van EFIRB mogelijk maakt, deze frequentie niet meer aanbiedt. Tevens is er een functie aan de EFIRB toegevoegd namelijk het lokaliseren van het baken.

Onderdeel B

Frequentieruimte die in het Frequentieplan de bestemming ‘amateur’ of ‘amateursatelliet’ heeft gekregen mag zonder vergunning worden gebruikt door een radiozendamateur als die het daartoe vereiste examen met goed gevolg heeft afgelegd. Tevens moet worden voldaan aan de in de Regeling vrijstelling gebruik frequentieruimte zonder vergunning 2008 op hem van toepassing zijnde regels. Ook bepaalde rechtspersonen kunnen zonder vergunning van deze frequentieruimte gebruik maken. Dat zijn representatieve verenigingen van radiozendamateurs die rechtspersoonlijkheid bezitten en bepaalde scholen. Deze categorie wordt uitgebreid met stichtingen die blijkens de statuten zich richten op het doen van onderzoekingen met radiozendapparaten en de belangen van radiozendamateurs behartigen.

Onderdeel C
Lid 1

Degene die op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder c, frequentieruimte zonder vergunning wil gebruiken, dient zich op grond van artikel 20a van het Frequentiebesluit te melden en registreren bij de Minister van Economische Zaken. Bij die melding dienen gegevens te worden verstrekt. Indien het gaat om maritieme communicatie dient op grond van artikel 6, tweede lid, onder c de naam en het identificatienummer van het schip te worden doorgegeven. De praktijk wijst uit dat niet elk schip een identificatienummer of kenmerk heeft. Daarom wordt in de regeling tot uitdrukking gebracht dat dat vereiste alleen geldt in de gevallen dat er een identificatienummer of kenmerk van het schip bestaat.

Lid 2

Bij een melding, bedoeld in artikel 6, eerste lid, dient de gebruiker van een radiozendapparaat voor maritiemmobiele communicatie een afschrift van het certificaat van bediening te overleggen. Indien de minister echter reeds weet dat de gebruiker een dergelijk certificaat bezit, behoeft geen afschrift te worden overgelegd.

Lid 3

Indien een melding langs elektronische weg geschiedt, wordt daarbij in de praktijk gebruik gemaakt van de DigiD-code. Als een gebruiker niet over een DigID-code beschikt, bijvoorbeeld een buitenlandse gebruiker, kan hij een persoonlijke code bij het agentschap aanvragen. Het gebruik van de DigiD code bij de melding langs elektronische weg wordt nu in de regeling vastgelegd.

Lid 4

De procedure van melding in het vierde lid van artikel 6 is vereenvoudigd. Bij melding langs elektronische weg gebruikt men een vooraf aangevraagde en verkregen persoonlijke code of de DigiD-code. Een schriftelijke bevestiging van de aanvraag kan voortaan achterwege blijven.

Onderdeel D
Lid 2

Met deze wijziging wordt duidelijker dat het voorschrift met betrekking tot versleuteling in artikel 10, onderdeel f, betrekking heeft op de versleuteling, bedoeld in artikel 10, onderdeel e, van de regeling.

Lid 3

Artikel 10, onderdeel h is gebaseerd op annex 3 onderdeel 5 van de Regionale Regeling. Door het laten wegvallen van de woorden ‘bij frequentiegebruik’ wordt beter aangesloten bij deze bepaling uit de Regionale Regeling. Binnen het werkingsgebied van de Regionale Regeling zal een marifoon of portofoon altijd voorzien moeten zijn van ‘ATIS’. Dit geldt dus ook indien geen frequentiegebruik plaatsvindt.

Een aantal schepen maakt gebruik van twee aparte marifoons/portofoons: één voor de zeevaart en één voor op de binnenwateren. Dit omdat het soms als lastig wordt ervaren om ATIS uit en aan te zetten als men van de binnenwateren naar de zee gaat en andersom. Uit het doel en de strekking van deze bepaling volgt dat wanneer duidelijk is dat een schip één marifoon/portofoon heeft voor de zeevaart en één marifoon/portofoon voor de binnenvaart, de zeevaartportofoon/marifoon niet voorzien hoeft te zijn van ATIS.

Onderdeel E

Het gebruik van frequentieruimte met de bestemming ‘amateur’ of ‘amateursatelliet’ is gebonden aan voorschriften bedoeld in de artikel 9 en 11 van de regeling. Artikel 9, eerste lid, bepaalt dat de radiozendamateur bij zijn zendstation aanwezig moet zijn als hij dat bedient. Hierop wordt nu een uitzondering toegestaan. Soms is het niet mogelijk op een bepaalde locatie een antenne te plaatsen. Met deze wijzing wordt het voor de radiozendamateur mogelijk een zendstation op een andere locatie in te richten en dat station op afstand te bedienen door middel van een dataverbinding. Hierbij geldt het voorschrift dat de verbinding ten behoeve van de aansturing en communicatie van en naar het zendapparaat (station) alleen toegankelijk is voor de radiozendamateur.

Onderdeel F

In bijlage 8 zijn in de categorieën 1, 3, 5, 8, en 9 een beperkt aantal wijzigingen met betrekking tot technische aspecten aangebracht die voortkomen uit de beschikking nr. 2010/368/EG van de Europese Commissie van 30 juni 2010 betreffende de wijziging van Beschikking 2006/771/EG inzake de harmonisatie van het radiospectrum voor gebruik door korteafstandsapparatuur. Om onduidelijkheden en fouten te vermijden is er voor gekozen de bestaande categorieën integraal te vervangen.

Onderdeel G

In bijlage 10 wordt voetnoot 3 integraal vervangen door een nieuwe voetnoot. Hierin worden de limieten uit de ETSI-norm, anders dan eerst het geval was, een op een weergeven die in acht genomen moeten worden bij zelfgebouwde radiozendapparaten. Dit schept meer duidelijkheid en voorkomt mogelijke misverstanden bij de zendamateur die aan zelfbouw doet.

Onderdeel H
Leden 1 en 4

In deze leden zijn verkeerd vermelde frequenties vervangen door de juiste frequenties.

Lid 2, onderdeel 1,

Met deze wijziging is voorschrift 4 geheel in overeenstemming gebracht van de Regionale Regeling. Het vorige voorschrift 4 bevatte slechts een deel van het betreffende artikel uit de Regionale Regeling.

Lid 2, onderdeel 2

Na voorschrift 6 zijn er twee nieuwe voorschriften te weten 6a en 6b ingevoegd. Met voorschrift 6a kunnen voortaan ook baggerschepen zonder vergunning gebruik maken van de kanalen 12 H en 13H. Deze uitzondering op de Regionale Regeling geldt alleen voor baggerschepen die zich op Nederlands grondgebied bevinden. Indien het schip de grens overgaat geldt dit voorschrift dus niet.

Het in voorschrift 6b opgenomen verbod op het gebruik van de dual watch-functie vloeit rechtstreeks voort uit de Baselovereenkomst. Dit verbod kan onder het beginsel van doelmatig frequentiegebruik geschaard worden. Door het gebruik van de duel watch-functie kunnen namelijk belangrijke berichten op bijvoorbeeld het nood- spoed en veiligheidskanaal gemist worden.

Lid 3, onderdeel 1

Voorschrift 12 is voortaan ook van toepassing op portofonen.

Lid 3, onderdeel 2

Het voorschrift dat in bijlage 11, onderdeel 2, na voorschrift 12, in de regeling is opgenomen, is voortaan aangeduid als voorschrift 13. Voorschrift 13 is enigszins gewijzigd. Ingevoegd zijn de kanalen die corresponderen met de genoemde frequenties.

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

M.J.M. Verhagen.


XNoot
1

Laatstelijk gewijzigd bij besluit van 21-11-2009, Stcrt 18598.

Naar boven