Regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie van 26 oktober 2010, nr. 5673146/10/6 houdende de invoering van de Regeling griffierechten burgerlijke zaken (Regeling griffierechten burgerlijke zaken)

De Minister van Veiligheid en Justitie,

Gelet op de artikelen 4, derde lid, en 21, tweede lid, van de Wet griffierechten burgerlijke zaken, 28, vijfde lid, en 838 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en 1 van het Besluit griffierechten burgerlijke zaken, juncto 12, vijfde lid, van het Besluit tarieven in strafzaken;

Besluit:

Artikel 1

  • 1. Geen griffierecht wordt geheven voor:

    • a. de benoeming of het ontslag van voogden en curatoren;

    • b. de bereidverklaring tot aanvaarding van de voogdij en de curatele;

    • c. bemoeiingen van de kantonrechter met het beheer van vermogen van minderjarigen en curandi welke voortvloeien uit de toepassing onderscheidenlijk overeenkomstige toepassing van Titel 14 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;

    • d. bemoeiingen van de kantonrechter welke voortvloeien uit de toepassing van artikel 181 juncto 183 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek;

    • e. benoemingen, welke voortvloeien uit de toepassing van de artikelen 212 en 250 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;

    • f. de indiening van een verzoekschrift strekkende tot en in verband met de ondertoezichtstelling van minderjarigen alsmede strekkende tot en in verband met de ontheffing of de ontzetting uit het gezag of voogdij over minderjarigen;

    • g. de indiening van een verweerschrift in het kader van de behandeling van een verzoekschrift strekkende tot en in verband met de ondertoezichtstelling van minderjarigen alsmede strekkende tot en in verband met de ontheffing of de ontzetting uit het gezag of voogdij over minderjarigen;

    • h. de benoeming of het ontslag van bewindvoerders of mentoren als bedoeld in de Titels 18, 19 en 20 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;

    • i. bemoeiingen met het bewind over goederen of het mentorschap welke voortvloeien uit de toepassing van de Titels 18, 19 en 20 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;

    • j. de verklaringen bedoeld in de artikelen 191, eerste lid, en 193, eerste lid, van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek en voor het in verband daarmee opmaken van de akte bedoeld in artikel 3 van het Besluit boedelregister, indien het inkomen van de betrokken erfgenaam blijkens een door deze over te leggen afschrift van het besluit tot toevoeging, bedoeld in artikel 29 van de Wet op de rechtsbijstand, of een verklaring van de Raad als bedoeld in artikel 1, onder b, van die wet waaruit blijkt dat het inkomen niet meer bedraagt dan de bedragen, bedoeld in artikel 2, eerste of tweede lid, van het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand;

    • k. de indiening van verzoeken strekkende tot het verkrijgen van een machtiging van de kantonrechter onderscheidenlijk het doen van mededelingen of afleggen van verklaringen aan de kantonrechter ingevolge de artikelen 17 lid 3, 26 en 193 lid 1 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek;

    • l. de indiening van verzoekschriften als bedoeld in de artikelen 28 en 30 van de Maatregel teboekgestelde schepen 1992.

  • 2. Eveneens wordt geen griffierecht geheven:

    • a. van gemeenten in zaken als bedoeld in de paragrafen 4 en 5 van hoofdstuk 6 van de Wet werk en bijstand en hoofdstuk 7 van de Wet investeren in jongeren;

    • b. ingeval van ambtshalve verrichte verzegeling en ontzegeling als bedoeld in de artikelen 661 en 666 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;

    • c. ingeval van verzet tegen een dwangbevel als bedoeld in artikel 21 van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000.

Artikel 2

  • 1. Met toepassing van artikel 1 van het Besluit griffierechten burgerlijke zaken juncto artikel 12, vijfde lid, van het Besluit tarieven in strafzaken kunnen personen en instellingen voor doeleinden van algemeen belang op hun verzoek worden vrijgesteld van de heffing van griffierecht.

  • 2. Het verzoek, bedoeld in het eerste lid, moet schriftelijk worden gedaan aan de Minister van Veiligheid en Justitie en duidelijk vermelden ten behoeve van welk doel de vrijstelling wordt gevraagd.

Artikel 3

De Ministeriële regeling tarieven in burgerlijke zaken wordt ingetrokken.

Artikel 4

In zaken waarop op grond van artikel 56a van de Wet griffierechten in burgerlijke zaken de Wet tarieven in burgerlijke zaken van toepassing blijft, blijft tevens de Regeling tarieven in burgerlijke zaken van toepassing.

Artikel 5

Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop de artikelen 4, derde lid, en 21, tweede lid, van de Wet griffierechten burgerlijke zaken in werking treden.

Artikel 6

Deze regeling wordt aangehaald als Regeling griffierechten burgerlijke zaken.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 26 oktober 2010

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I.W. Opstelten.

TOELICHTING

1. Algemeen

De inwerkingtreding van de wet houdende de invoering van een nieuw griffierechtenstelsel in burgerlijke zaken (Wet griffierechten burgerlijke zaken) (Wgbz) en het gelijktijdig vervallen van de Wet tarieven in burgerlijke zaken (hierna ook: Wtbz) brengt mee dat de op de Wtbz gebaseerde Regeling tarieven in burgerlijke zaken, moet worden vervangen door een nieuwe op de Wgbz gebaseerde regeling.1 Deze regeling voorziet daarin. De regeling geeft uitvoering aan de artikelen 4, derde lid, en 21, tweede lid, Wgbz, de artikelen 28, vijfde lid, en 838 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en artikel 1 van het Besluit griffierechten burgerlijke zaken (Bgbz) juncto 12, vijfde lid, van het Besluit tarieven in strafzaken (Btsz). Inhoudelijk komt de regeling overeen met de Regeling tarieven in burgerlijke zaken, die komt te vervallen. Wel is in artikel 1 een nieuwe vrijstelling van de heffing van griffierechten toegevoegd voor de indiening van een verweerschrift in het kader van de behandeling van een verzoekschrift strekkende tot en in verband met de ontheffing of de ontzetting van het gezag of voogdij over minderjarigen (artikel 1, eerste lid, onderdeel g). Verder is de terminologie van de bepalingen aangepast aan de nieuwe terminologie van de Wet griffierechten burgerlijk zaken. Zo zijn de termen ‘tarieven’, ‘vast recht’ en ‘recht’ in respectievelijk het opschrift en de citeertitel en de artikelen 1 en 2 steeds vervangen door ‘griffierechten’ dan wel ‘griffierecht’.

2. Artikelsgewijs

Artikel 1

Artikel 1 geeft uitvoering aan de artikel 4, derde lid, Wgbz en omvat de categorieën van zaken waarin geen griffierecht wordt geheven. Het betreft zaken die worden gevoerd in het algemeen belang of in het belang van een zwakker persoon die bescherming behoeft. Het ligt niet in de rede om griffierecht te heffen van de persoon of de instantie die zo’n zaak aanhangig maakt en daarmee dus opkomt voor het algemeen belang of het belang van de persoon die bescherming behoeft. Het artikel komt inhoudelijk overeen met artikel 1 Regeling tarieven in burgerlijke zaken, met dien verstande dat in het eerste lid, onderdeel g, een nieuwe vrijstelling van de heffing van griffierechten is toegevoegd. Met deze toevoeging doe ik een toezegging gestand die werd gedaan tijdens de plenaire behandeling van de Wgbz in de Eerste Kamer. Deze toezegging hield in dat in de op de Wgbz gebaseerde lagere regelgeving een vrijstelling van de heffing van griffierechten zou worden opgenomen voor ouders die een verweerschrift indienen tegen een verzoek tot toepassing van kinderbeschermingsmaatregelen.2

Artikel 2

Artikel 2 is inhoudelijk ongewijzigd ten opzichte van artikel 2 Regeling tarieven in burgerlijke zaken en regelt op welke wijze personen en instellingen mij – ingevolge artikel 1 Bgbz juncto artikel 12, vijfde lid, Btsz – kunnen verzoeken om wegens doelen van algemeen belang vrijgesteld te worden van de heffing van griffierechten voor de afgifte van niet-getekende afschriften en uittreksels.

Artikel 3

Deze regeling vervangt de Regeling tarieven in burgerlijke zaken. Om die reden is in artikel 3 bepaald dat de laatstgenoemde regeling komt te vervallen.

Artikel 4

De regeling kan worden aangehaald als Regeling griffierechten burgerlijke zaken.

Artikel 5

Deze bepaling stelt buiten twijfel dat de Regeling tarieven in burgerlijke zaken van toepassing blijft op die gevallen waarin krachtens artikel 56a van de Wgbz de Wet tarieven in burgerlijke zaken van toepassing blijft.

Artikel 6

In artikel 57 Wgbz is bepaald dat de artikelen van de wet in werking zullen treden op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen dan wel subonderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld. Zoals gezegd, geeft deze regeling uitvoering aan de nieuwe artikelen 4, derde lid, en 21, tweede lid, Wgbz en de bestaande artikelen 28, vijfde lid, en 838 Rv en het nieuwe artikel 1 Bgbz juncto 12, vijfde lid, Btsz. Gelet hierop kan dit besluit pas in werking treden op het moment van inwerkingtreding van de nieuwe artikelen 4, derde lid, en 21, tweede lid, Wgbz en 1 Bgbz. Daarom is in de inwerkingtredingbepaling die is opgenomen in artikel 4 van de regeling, bij dit moment aangesloten.

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I.W. Opstelten.


XNoot
1

P.M. Stb.

XNoot
2

Kamerstukken I 2009–10, 31 758, nr. E, pag. 8–9.

Naar boven